| |
| |
| |
Tsead Bruinja
door Suzanne Fagel
1. Biografie
Tsead Bruinja (schrijversnaam van Tjeerd Bruinja, Rinsumageest, 17 juli 1974) groeide met twee zussen op in een boerengezin in Friesland. Zijn moeder overleed aan kanker toen Bruinja veertien jaar was. Als tiener schreef hij songteksten (in het Engels) en begon hij met dichten, eerst in het Engels, later in het Fries en Nederlands. Hij studeerde vanaf 1994 Engels en Fries aan de Rijksuniversiteit Groningen, maar voltooide deze studies niet. Tijdens zijn studententijd ontpopte hij zich als organisator van literaire evenementen - Bruinja is oprichter van het Groningse festival Dichters in de Prinsentuin - en begon hij in het Nederlands en Fries te publiceren. In 2000 debuteerde hij in het Fries met De wizers yn it read (De wijzers in het rood). Zijn Nederlandstalige debuut volgde in 2003 met de bundel Dat het zo hoorde. Met dit debuut werd hij genomineerd voor de Jo Peters Poëzieprijs 2004.
Met de verschijning van één bundel per jaar is Bruinja zeer productief te noemen. In 2007 verruilde hij uitgeverij Contact voor uitgeverij Cossee. Met de publicatie van de tweetalige (Fries/Nederlands) dichtbundels De geboorte van het zwarte paard, een keuze uit de Friese gedichten en q (beide uit 2008) zet hij zich in voor de promotie van de Friese poëzie in Nederland.
Bruinja is ook actief als poëzierecensent en bloemlezer - hij stelde onder meer de bundels Klotengedichten (2005), Kutgedichten (2004) en Het eerste wonder, Gedichten over geboorte (2007) samen. Hij schrijft sinds 2008 eens per maand een gedicht naar aanleiding van de actualiteit voor het EO-programma. In zijn vele
| |
| |
optredens en activiteiten toont hij zich een zeer actief pleitbezorger van de Nederlandse en Friese poëzie.
Sinds 2002 leeft Bruinja van de poëzie. Met behulp van beurzen van het Nederlands Letterenfonds, poëzieoptredens, recensies en activiteiten als organisator of presentator op poëziefestivals voorziet hij in zijn onderhoud. Bruinja is getrouwd en woont met zijn vrouw Saskia in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Visie op de wereld
Bruinja gebruikt zijn gedichten vooral om zichzelf te positioneren en om na te gaan hoe hij zichzelf tot de rest van de wereld verhoudt: ‘bedenk er is een land dat bij mij hoort maar ik woon er niet/ ik moet terug er is een raadsel waartoe ik me verhouden moet’ (‘Mollen’, in Batterij, 2004). In gedichten waarin (jeugd)-herinneringen een centrale rol spelen, zijn de maatschappelijke en culturele referenties onlosmakelijk verbonden met de herinnering: ‘je denkt aan hoe de jongen 's avonds/ het hout voor de allesbrander uit de schuur moest halen/ hoe je van een programma als dallas nog zonder reclame dan een deel moest missen’ (‘brief’ in Dat het zo hoorde, 2003). Als jeugdherinneringen functioneren ook ‘de lekkere wijven van veronica’ in het gedicht ‘sarah & veronica (kollum drachten en afrika)’ (in Batterij, 2004), en regels als ‘dorst van beunvaders medezeggenschapsmoeders/ dorst van ron brandsteder en het cito-toets cement’ (‘Zuurverdiend’ in Batterij).
Maar vaak verwijst Bruinja niet alleen naar gebeurtenissen in de werkelijkheid om er een tijdsbeeld mee op te roepen. Maatschappelijke en politieke situaties worden ingezet om een contrast aan te brengen met de persoonlijke levenssfeer van de dichter, een situatie die zich als (relatief) gelukkig en veilig laat omschrijven:
in het jaar 2008 was ik geen vrouw van vijfenvijftig lag ik niet drie dagen bedolven onder de sneeuw werd mijn eigen vrouw niet door tien mannen verkracht en levenloos uit een rijdende legertruck geworpen werden onze kinderen niet van ons afgepakt (‘Sneeuw’, uit Overwoekerd)
Het gedicht vervolgt met een schets van het leven van de dichter: een man van vierendertig die samen met zijn vrouw een duik neemt in de zee, een man wiens huisarts hem maagtabletten geeft en aanraadt minder te drinken. Door het gebruik van de opsomming - er volgt nog een tweede strofe met voorbeelden van wie of wat de dichter niet is - wordt de
| |
| |
hoeveelheid en alomtegenwoordigheid van rampen, leed en oorlog benadrukt. Het contrast tussen Bruinja's leven en het wereldleed wordt expliciet gemarkeerd met het woordje ‘niet’, net als in ‘wat durven wij te hopen’ uit dezelfde bundel: ‘terwijl ik 's middags naar een oorlog kijk die ik niet heb meegemaakt/en buiten kinderen luidkeels thuiskomen van school, belt de buurman aan die gisteren via een sms zijn excuses aanbood/voor de geluidsoverlast van zijn verbouwing’. Dat gedicht eindigt met de expliciete verzuchting:
wat durven wij te verwachten van dit leven
waar durven we op te hopen meer dan op een goeie buurman
een goeie vrouw haar hart als een vesting
en een te verdragen aantal tegenslagen
Sommige van Bruinja's gedichten hebben een maatschappijkritische toon, zoals ‘het hongerige kindje zegt eet’ uit Batterij: ‘het hongerige kindje zegt eet/ dan help je ons/ eet bij de keten/ scharrel erheen en eet’. Andere gedichten zijn gebouwd op actuele gebeurtenissen, zoals ‘de stille teruggetrokken ernesto’ (naar aanleiding van een nieuwsbericht over een man die levend in brand werd gestoken) en het gedicht ‘buiten beeld’: ‘Gisteravond mocht onze minister-president eindelijk reageren op/ de slappe, ook ik blij in het brandbare Amsterdam-West, film van Geert Wilders’ (uit Overwoekerd, 2010). Ondanks de vele verwijzingen naar gevaren en maatschappelijke problemen is ‘geëngageerd’ toch niet de juiste term om Bruinja's poëzie mee te omschrijven. Het gaat hem namelijk niet om een aanklacht tegen de maatschappij, eerder om de uitdrukking van verwondering:
ik ben in een wereld aanwezig
maar de klacht groeide uit
(‘ik ben in een wereld aanwezig’, uit Batterij)
| |
| |
Die verwondering blijkt ook uit de opname van (semi-)readymades als ‘sons & daughters’ uit Bang voor de bal (2007) (over het fokken van honden) en ‘man gevonden geen wormen wel maden’ (over een man die weken dood in huis lag).
| |
Thematiek
De confrontatie van de maatschappelijke werkelijkheid met Bruinja's eigen leven werkt op twee manieren door in zijn poëzie. Enerzijds wordt hierdoor het persoonlijke leed van de dichter gerelativeerd. Een lekkend dak, de aanschaf van een wasmachine, geen kinderen kunnen krijgen, het is slechts klein leed in vergelijking met het wereldleed: ‘en je voelt je als een terminale patiënt/ die voor een loslatende vulling// naar de tandarts gaat’ (‘het haar op onze wonden wordt grijs’, in Overwoekerd). Anderzijds benadrukken de verwijzingen naar oorlog, verlies, dood en andere gevaren de kwetsbaarheid van het kleine geluk dat de dichter ervaart.
Een centraal thema in Bruinja's werk is dat het gevaar altijd op de loer ligt. Dat blijkt al uit titels als ‘'t einde van de wereld’, ‘alarm’, ‘een benauwde dag’ en ‘bang voor de dood’ in Bang voor de bal. In bundels als Angel (2008) en Batterij komt het thema ‘gevaar’ het sterkst en het meest expliciet naar voren. Daar vinden we lyrisch getoonzette gedichten waarin onverwacht duistere zaken lijken te gebeuren: ‘Buurmeisje// als je tuin/ weer in brand staat// neem ik een zusje mee/ een moeder/ en een oma’ (‘vriend als ik je meeneem’ in Angel). De ik-figuur zelf is hier de agressor. Een romantisch liefdesgedicht krijgt daardoor de spanning van een griezelverhaal:
ik breng je naar het park
het zou haar gaan spijten
ons fles en glazen bracht
(‘Verborgen arbeidend’, uit Batterij)
| |
| |
Woede, onvermogen, angst en dreiging van verlies of dood lopen als een constante door Bruinja's oeuvre. Alleen uit Overwoekerd spreekt een positievere houding: daarin wordt de voorzichtige conclusie geopperd dat de dichter zich ondanks de ellende in de wereld en ondanks het persoonlijke leed in zijn leven een gelukkig man mag noemen. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee de negativiteit overwonnen is, zo blijkt uit het paradoxale titelgedicht:
Overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de liefde en er niet mee bezig overwoekerd door de jaloezie en er niet mee bezig overwoekerd door de haat en er niet mee bezig overwoekerd door de geilheid en er niet mee bezig overwoekerd door de woede en er niet mee bezig [...]
| |
Relatie leven/werk
De paradox wordt opgelost zodra je beseft dat de dichter juist door er geen aandacht aan te besteden, overstelpt wordt door deze emoties, zoals planten en onkruid gaan woekeren in een tuin die niet onderhouden wordt. Daarmee wordt duidelijk dat ‘er niet mee bezig zijn’ geen oplossing is voor een probleem. Er zit een grote hoeveelheid biografische werkelijkheid in de poëzie van Bruinja. In Overwoekerd lezen we onder meer over de verbouwing bij de buurman, een lekkend dak, de aanschaf van een nieuwe wasmachine, Bruinja's vrouw Saskia, hun gelukkige huwelijk en hun frustratie over het onvermogen een kind te krijgen. In De geboorte van het zwarte paard (2008) worden lyrische schetsen gegeven van vader, moeder en grootouders. In licht humoristische, maar vooral sfeervolle portretten schrijft Bruinja over een alcoholische oma die stiekem van de spiritus drinkt, en over de grootvader, die als een ‘merzbouwer’ (een verwijzing naar de activiteiten van avantgardekunstenaar Kurt Schwitters) alles verzamelt wat maar enigszins (her)bruikbaar zou kunnen zijn. Het Friese platteland vormt de natuurlijke achtergrond van deze gedichten, en ook in een minder direct biografische bundel als Batterij krijgen jeugdherinneringen op het platteland een plek. Toen Tsead veertien was, overleed zijn moeder aan kanker. Haar ziekte wordt in diverse gedichten (van de Friese gedichten tot aan Overwoekerd) op treffende wijze beschreven. De emoties
| |
| |
worden niet expliciet benoemd, maar liggen dicht onder de oppervlakte van de beschreven gebeurtenissen. Het gedicht ‘Eén borst’ laat zich daardoor lezen als een humoristische anekdote: ‘In het ziekenhuis rende ik de trap op/ sloeg ik treden over// stoof in de gang vlak voor mijn moeder langs/ zag haar niet// thuis had ze nooit een ochtendjas aan/ thuis hing zoiets in de kast (‘Eén borst’, in De geboorte van het zwarte paard). Het lyrische gedicht ‘Bruidegom’, uit dezelfde bundel, beschrijft het effect van deze fatale ziekte op de overige gezinsleden: vader en zoon gaan uit schaatsen, maar het kind voelt dat de vader in gedachten bij zijn zieke vrouw is, en de stem van de dichter roept de vader aan:
kom vader bind me de houtjes onder
ik heb mijn krappe jongenslaarsjes bijna aan
kom bind me de houtjes onder
het ijs is dun als je vermoeide gezicht
uit waterige ogen staar je me aan
| |
Techniek / Stijl
Bruinja's werk wordt gekenmerkt door de afwisseling van kwetsbare, lyrische gedichten en regels met harde beelden die de kwetsbaarheid van de romantiek en de wreedheid van de wereld voor het voetlicht brengen. Hij maakt regelmatig gebruik van een techniek die juxtapositie of, met een uit de filmwereld afkomstige term, cross cutting wordt genoemd. Daarin wordt telkens gewisseld tussen twee verschillende scènes, zonder dat expliciet het verband tussen de twee situaties wordt aangegeven. Voorbeelden hiervan uit Overwoekerd zijn ‘vuurvast steentje’, waarin geboorte en crematie naast elkaar staan, ‘heb jij de arm gesteund die het aan kracht ontbrak?’, waarin de rituelen van een Indiase crematie gekoppeld worden aan citaten uit het Bijbelboek Job, ‘uw plaats in ons meedogenloze archief’ en ‘de werkelijke slachtoffers’ uit Bang voor de bal, waarin gezinsgeluk en oorlogsgeweld worden afgewisseld.
Gedichten als ‘In de duinen’ uit Bang voor de bal en ‘stapt ze in een plas’ uit Dat het zo hoorde zijn toegankelijk, anekdotisch, prozaïsch en hebben een pointe of een grappige conclusie, zoals veel podiumpoëzie:
| |
| |
tijdens het voorlezen in de duinen wordt elly de waard
na afloop van haar voordracht door een opdringerige grijsaard
met een oranje rugzak waarop ravetechno gedrukt staat
of zij elly de waard ook kent en of er ooit nog een jaarbrief
van het chr.j. van geel genootschap zal verschijnen
(‘In de duinen’, uit Bang voor de bal)
Bruinja gebruikt in zijn werk geen hoofdletters of interpunctietekens (in Overwoekerd zijn ze in een enkel gedicht wel aangebracht). Een anekdotische prozaïsche stijl is typerend voor de latere bundels. In zijn vroege werk treffen we veel meanderende, grammaticaal ontsporende zinnen aan die de lezer op het verkeerde been zetten:
het bos knelt om nauwe stadsschoenen die in ondiepe
weilandkuilen regenwater zacht verder laten zinken dan de
spiegelen kan hij lacht zijn tanden bloot en bekijkt
tevreden rouwranden die kleurloos dwarrelen boven
nagelriemen resten echte boter drongen zich op aan
speekselklieren ledigden ton van wrok ontspanden
tunnelvisie kriebelden met fladdertriolen de maagwand
(‘Tongval’, uit Dat het zo hoorde)
Herhalingen en verschuivingen, klankspel (alliteratie en assonantie) en woordspel zijn belangrijke kenmerken van Bruinja's poëzie: ‘Sla krammen in de planken/ bedraad de bedrand met zoete stekels/ dat er een spoor van snoep zal zijn/ waar zij haar benen licht’ (‘Bedraad’, uit Batterij). De vorm van zijn gedichten kan erg verschillen, van heel korte gedichten tot brede, bijna tot het einde van de pagina lopende regels (in Dat het zo hoorde). Nauwkeurig geplaatste enjambementen versterken de ambiguïteit en het poëtische effect van Bruinja's gedichten, zoals in dit korte titelloze gedicht: ‘je kijkt nooit hetzelfde naar haar/ van jonge vrouwen// als je moeder een pruik draagt’ (uit Overwoekerd). Bruinja's activiteiten als podiumdichter laten hun sporen na in vele anekdotische humoristische gedichten of gedichten die
| |
| |
voornamelijk op klankwerking of herhaling gebaseerd zijn, zoals ‘lamme’, ‘worming up von kwabbenstein’ en ‘hé blad aan de bomen hé’ uit Overwoekerd, dat als volgt begint:
hé gebakken rode steen hé
hé rook uit de schoorsteen hé
hé warmte van een ander hé
Ook Bruinja's overige poëzie doet het vanwege de klankrijkheid en het ritmische karakter goed bij een voordracht.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Het lyrische, anekdotische en het klankrijke, muzikale vormen de constante factoren in Bruinja's poëzie. Ook de liefde is een alomtegenwoordig thema, van liefdesverdriet om een onbereikbare (ex-)geliefde in zijn vroege werk, tot de liefde voor zijn vrouw Saskia in Bang voor de bal en Overwoekerd.
Bruinja's eerste bundel Dat het zo hoorde heeft een sterk lyrische en romantische inslag en is met thema's als de onbereikbare geliefde en doodsverlangen de meest ‘introverte’ bundel, met ambigue regels als: ‘dit leven is zo constant een mooi ding/ dat het zonde is haar te verlaten/ kom naai nog geen zakken’. Tot mislukken gedoemde romantiek komt ook naar voren in regels als ‘ik zei ik zie de roos/ als een wrak/ in aanbouw’, die nauw aansluiten bij de thematiek van de geliefde die zich steeds verder van de ik-figuur verwijdert, zonder dat hij daar iets aan kan doen. Hij verlangt haar terug, maar zij gaat ‘naar het danshuis’ (‘appels kopen’), of het juiste moment om de relatie te herstellen wordt niet benut (‘denk je dat we opnieuw kunnen beginnen’). In Bruinja's debuut Dat het zo hoorde is slechts één duidelijke referentie naar een buitenliteraire, politiek-maatschappelijke wereld aan te wijzen: de regel ‘ik zag de zachtste geesten van mijn geweten generatie’ verwijst naar Allen Ginsbergs maatschappijkritische gedicht ‘Howl’. Deze verwijzing vormt echter een uitzondering in de overwegend lyrisch-roman- | |
| |
tische bundel. In de daaropvolgende bundels is steeds meer en duidelijker maatschappelijke en biografische werkelijkheid aanwezig.
Bruinja's tweede bundel, Batterij, is het meest hermetisch te noemen. Klankrijkdom, taalspel en associaties zijn in die bundel belangrijker dan het overbrengen van een begrijpelijke boodschap; de lezer moet zelf de verbanden leggen tussen Bruinja's associaties. In latere bundels schrijft Bruinja toegankelijker en begrijpelijker.
| |
Ontwikkeling / Kunstopvatting
De afwezigheid van de geliefde wordt in Dat het zo hoorde gekoppeld aan het thema van de herinnering: ‘nooit wordt iets zo ver vergeten/ dat het niet meer kan worden bedacht’. Het is de taak van de poëzie om de herinnering vast te houden en vorm te geven: ‘tong zeg dat afstand vorm is/ tong hef op’ (‘Tong’). Dat geldt niet alleen voor de herinnering aan de geliefde, maar bijvoorbeeld ook voor de jeugdherinneringen in de bundel. In latere bundels zijn minder expliciete poëticale verwijzingen te vinden. ‘Alarm’ in Bang voor de bal beschrijft de activiteit van de dichter met ‘het is eigenlijk sjoelen met de ogen dicht dit praten’. Het effect van juxtapositie (het naast elkaar plaatsen van twee op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebbende elementen) wordt in datzelfde gedicht beschreven als een gezicht waarin de mond iets anders lijkt te zeggen dan wat uit de ogen spreekt: ‘hier moeten wel twee mensen spreken denk je/ hier moeten wel twee ongelijke stellingen worden geuit/ terwijl je mond en ogen met elkaar probeert te verbinden’.
Maar Bruinja waarschuwt ook voor een teveel aan interpretatie: ‘ik weet het// er liggen betekenissen op de loer/ die dit gedicht kunnen bederven’ (‘Specialist op het gebied van kozijnen’, uit Bang voor de bal). Een gedicht als ‘dienst’ kan worden gezien als een verklaring voor de toename van readymades en verwijzingen naar de werkelijkheid in Bruinja's werk: ‘ik laat mij graag de wet voorschrijven door een ander/ zo draagt enzensberger me op lees geen odes mijn zoon/ lees de dienstregelingen die zijn secuurder’ (uit Bang voor de bal).
Uit het feit dat Bruinja veelal regels uit songteksten van Marillion, Fish, Paul Simon en de Dire Straits als motto opneemt, mogen we afleiden dat hij zich niet veel aantrekt
| |
| |
van het traditionele onderscheid tussen ‘hogere’ en ‘lagere’ cultuur.
| |
Verwantschap / Traditie
Bruinja's woordspel, klankgebruik, inzet van herhalingen, barokke taal en afwijkende syntaxis doen in hun uitdrukking van het scheppende vermogen van de taal denken aan het werk van taalkunstenaars als Lucebert en Ilja Leonard Pfeiffer. Met beide dichters deelt hij de afwezigheid van hoofdletters en interpunctie; een regel als ‘het beeld vertekenen niemand zal zo dik doen met deze krieltaal als ik’ (‘Ouwe jas’, in Dat het zo hoorde) lijkt een echo van Pfeijffers poëticale uitspraak ‘serveer mij in roomboter gebakken beelden/ en verzen met boulemie’ uit Van de vierkante man. Ook de afwijkende syntaxis is een techniek die Bruinja in navolging van Lucebert en Pfeijffer hanteert: ‘golfplaten daken mosdaken met blekende was lakens en natte knijpers die/ dansen in wind een mensenhand of hoofd nergens te bespeuren maar wel/ roestvrij stalen schoorsteenpijpen oranjerode pannen [...]’ (in Dat het zo hoorde). Batterij lijkt daarnaast ook qua vormgeving (een platte, vette, schreefloze letter) op de opmaak van Luceberts poëzie. Aan Paul van Ostaijen herinneren vormexperimenten als ‘Bang voor de bal door het winkelraam’, waar de inkadering van de tekst het winkelraam weerspiegelt, en de vele gedichten die door hun herhalingsfiguren en expliciete referenties naar muziekinstrumenten en liedjes verwijzen, zoals het gedicht ‘Voor de kat’ uit Overwoekerd:
de wereld staat in brand en ik speel viool
ik geef je geen roosje mijn roosje
ik geef je een viooltje mijn viool
want de wereld staat in brand
de viool staat in brand en ik speel viool
| |
| |
In zijn aandacht voor vorm, klank en grammaticale experimenten toont Bruinja zich verder verwant aan Tonnus Oosterhoff en F. van Dixhoorn; de lyrisch-romantische, zingende stijl van diverse andere gedichten lijkt sterk beïnvloed door het werk van Arjen Duinker.
Op diverse plaatsen behandelt Bruinja onderwerpen die sterk verwant zijn aan de thematiek van Mustafa Stitou's bundel Varkensroze ansichten. Beide dichters geven uiting aan hun verwondering over de bizarre werkelijkheid om hen heen door middel van (semi-)readymades en maatschappijkritische gedichten. Bij allebei komen gesprekken voor met de vriendelijke buurvrouw of buurman, minder aangename confrontaties met buurtbewoners (‘in het tuinhuisje van de onderburen/ woont een kankerhoer met haar kankervriend/ die haar deze zomer waarin ze haar kind verwacht/ uitscheldt voor alles wat rot en slecht is’; uit ‘Onderburen’ in Overwoekerd). Stitou schrijft (semi-)readymades over verwentelde schapen; Bruinja dicht over een bijeenkomst van de hondenclub (in Bang voor de bal). Bruinja's gedicht ‘Jurk/ waarom wil ik met je praten’ uit diezelfde bundel, waarin op humoristische maar ook schrijnende wijze de evolutie van de mens en het ontstaan van cultuur en religie wordt bezongen (‘ik ga achter die beer staan en jij ervoor, als hij zich naar me omdraait,/ sla jij hem met de knuppel.// er zijn dingen die je niet alleen kunt doen en die het leven een stuk gemakkelijker maken’), doet denken aan Stitou's vermenging van evolutie en religie in het gedicht ‘Shakespeare, misselijkmakend of Omtrent Onze Vader’.
Bruinja's parlandostijl is beïnvloed door die van Nederlandse dichters als Wouter Godijn en Martin Reints, en Amerikaanse dichters als Allen Ginsberg en Raymond Carver. Bruinja probeert de emotionele geladenheid en triestheid die uit het werk van Carver spreekt te evenaren, maar het persoonlijk leed dat hij in zijn gedichten presenteert is veel kleiner dan de sores waar de personages van Carver mee te maken hebben. Dezelfde combinatie van anekdotische stijl en emotionele lading die Bruinja nastreeft vinden we bij Wouter Godijn, uit wiens gedichten ondanks hun parlandostijl een enorme zeggingskracht spreekt.
| |
| |
Bruinja geeft in interviews blijkt van bewondering en waardering voor een groot aantal dichters, inclusief dichters van wie de poëzie in vorm en inhoud afwijkt van de zijne, zoals de veel compacter schrijvende Nachoem Wijnberg en F. van Dixhoorn. Over hen zegt Bruinja: ‘In hun gedichten worden dikwijls keuzes gemaakt, terwijl ook de andere mogelijkheden duidelijk of open blijven. [...] Mijn eigen werk is misschien meer troebel en ook meer barok, maar deze [dichters] inspireren me om de gedichten niet al te veel te laten ontsporen.’
| |
Kritiek
Bij Bruinja's Nederlandstalige debuut, Dat het zo hoorde, is het de critici al duidelijk dat ze bepaald niet met een ‘nieuwkomer’ van doen hebben. Zijn drie Friese bundels en optredens als podiumdichter zijn niet onopgemerkt gebleven. Recensenten noteren dat Bruinja zich onderscheidt van andere podiumdichters doordat zijn gedichten ook op papier moeiteloos overeind blijven. Zijn veelzijdigheid - Bruinja legt zich niet op één vorm vast - wordt alom gewaardeerd. Critici als Piet Gerbrandy en Ilja Pfeijffer loven Bruinja's debuut om de klankrijkheid, beeldenrijkdom en de ontregeling van de syntaxis. Pfeijffer wijst op het postmodernistische karakter van Bruinja's werk en de suggestieve kracht ervan, Gerbrandy op de romantische tendensen in de bundel.
In de recensies over Bruinja's tweede bundel, Batterij, is meer negatieve kritiek aan te wijzen. Jeroen Mettes noemt hem denigrerend ‘een gedomesticeerde Lucebert’ maar erkent toch dat er sprake is van ‘een talent’. Recensenten vallen in Batterij vooral over het gebrek aan systeem in de bundel en de onnavolgbaarheid van de associaties. De gedachtegang van de dichter is soms moeilijk te volgen, het verband tussen zinnen onduidelijk. Uit sommige gedichten ‘spreekt te weinig urgentie’ (Franssens), gedichten zijn soms te wijdlopig of prozaïsch: ‘blijkbaar was de Tipp-Ex op’ (Harmens).
De veelschrijver Bruinja - gemiddeld één dichtbundel per jaar - publiceert rijp en groen door elkaar, zo luidt de kritiek ook bij Bang voor de bal en Overwoekerd. Bruinja zelf noemt zijn poëzie ‘barok’, en ziet het spreektalige wijdlopige als een essentieel onderdeel, maar de kritiek denkt hier toch anders over en verwijt hem te snel te publiceren. Lof is er voor het toegankelijke
| |
| |
en anekdotische karakter van deze bundels, en voor de lyrische en romantische portretten van het huwelijksgeluk. Gerbrandy noemde in een verwijzing naar Leo Vroman Bruinja's vrouw Saskia ‘de nieuwe Tineke’. Ook de combinatie van lyrische beeldspraak met harde taal, zijn invoelende portretten en het muzikale karakter van Bruinja's poëzie in Overwoekerd, Bang voor de bal en De geboorte van het zwarte paard worden gewaardeerd. In vrijwel elke recensie wordt erop gewezen dat Bruinja meer zou moeten herschrijven en overbodige regels zou moeten schrappen. Guus Middag verwijt hem bij de verschijning van Overwoekerd een ‘columnist’ te zijn van ‘alledaagse invallen vlot verbonden met de actualiteit’. Ook het geëngageerde karakter van zijn poëzie krijgt kritiek: ‘De dichter leest de krant [...] selecteert wat pakkende fragmenten, monteert die tussen contrasterende footage uit zijn eigen leven [...]. Het is te gemakkelijk.’ (Gerbrandy)
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Afgaande op de aandacht voor zijn werk in de noordelijke dagbladen mag Bruinja zich een ‘Bekende Fries’ noemen. Zijn pogingen om de Friese poëzie ook buiten het noorden te promoten, mogen op veel waardering rekenen. Bruinja zet zich ook in als pleitbezorger van de Nederlandstalige poëzie. In de campagne die hij voerde toen hij meedong in de strijd om de titel van Dichter des Vaderlands (2009-2013) - een verkiezing die hij overigens verloor van Ramsey Nasr - presenteerde hij in diverse media zijn plannen om poëzie dichter bij de mensen te brengen, onder andere door middel van een dagelijkse poëzierubriek in de krant en op internet en een ‘Dichterskaravaan’, waarbij dichters op tournee gaan langs scholen en bejaardentehuizen.
Ondanks de algemene waardering voor zijn activiteiten in het literaire veld, sleepten Bruinja's bundels tot nu toe geen landelijke literaire prijzen in de wacht. De reden hiervoor is waarschijnlijk te vinden in het oordeel van de literaire kritiek over zijn dichtbundels: het talent van Bruinja wordt alom erkend en bij elke bundel geprezen, maar een constante bron van zorg blijft dat hij te weinig tijd neemt om zijn poëzie te laten rijpen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Tsead Bruinja, Vreemd gaan. Groningen 1998, Eigen beheer, GB. |
A belly full of babies. Samenstelling Tsead Bruinja. Groningen 1998, 2+2=5, Bl. |
Tsead Bruinja, De wizers yn it read. Leeuwarden 2000, Bornmeer, GB. |
Tsead Bruinja, De man dy't rynne moat. Leeuwarden 2001, Bornmeer, GB. |
Tsead Bruinja, Gegrommel fan satyn. Leeuwarden 2003, Bornmeer, GB. |
Tsead Bruinja, Dat het zo hoorde. Amsterdam 2003, Contact, GB. |
Tsead Bruinja, Batterij. Amsterdam 2004, Contact, GB. |
Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas. Friese dichters. Samenstelling Hein Jaap Hilarides en Tsead Bruinja; Nawoord door Tsead Bruinja. Amsterdam 2004, Contact/Bornmeer, Bl. |
Kutgedichten. Poëzie over de vrouwelijke genitaliën in 68 en enige gedichten. Samenstelling Daniël Dee en Tsead Bruinja. Groningen 2004, Passage, Bl. |
Guido van Driel, Ommekaar yn Dokkum. Een graphic novel Vertaling Tsead Bruinja. Amsterdam 2004, Oog en Blik, (vert.) |
Klotengedichten. Gedichten over en met het scrotum. Samenstelling Daniël Dee en Tsead Bruinja. Groningen 2005, Passage, Bl. |
Tsead Bruinja, Gers dat alfêst laket. Leeuwarden 2005, Bornmeer, GB. |
Tsead Bruinja, Bang voor de bal. Amsterdam 2007, Cossee, GB. |
Het eerste wonder. De geboorte in meer dan 50 gedichten. Samenstelling Thomas Möhlmann en Tsead Bruinja. Amsterdam 2007, Van Gennep, Bl. |
Tsead Bruinja, Angel. Gorredijk 2008, Bornmeer, GB. |
Tsead Bruinja, De geboorte van het zwarte paard / De berte fan it swarte hynder. Een keuze uit de Friese gedichten. Bewerking en vertaling Tsead Bruinja. Amsterdam 2008, Cossee, GB/Bl. |
Tsead Bruinja, Overwoekerd. Amsterdam 2010, Cossee, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Piet Gerbrandy, Het draait om bomen en rotsen. In: de Volkskrant, 5-9-2003. (over Dat het zo hoorde) |
Ilja Leonard Pfeijffer, Bruinja's poëzie sluit niets uit en suggereert alles. In: NRC Handelblad, 12-9-2003. (over Dat het zo hoorde) |
Ron Rijghard, Rijpe appels als fruit geworden verdriet. In: Awater, jrg. 2, nr. 3, 2003, p. 17. (over Dat het zo hoorde) |
Adriaan Jaeggi, Grote opruiming. In: Het Parool, 2-1-2004. (over Dat het zo hoorde) |
Maria Barnas, Heldere stem voert de boventoon. In: De Groene Amsterdammer, 13-3-2004. (over Dat het zo hoorde) |
Thomas Vaessens, Poëzie treedt buiten het boekje. In: Het Financieele Dagblad, 17-4-2004. (algemeen, over podiumpoëzie) |
Kester Freriks, De schoonheid saboteren. In: NRC Handelblad, 5-11-2004. (interview) |
Erik Jan Harmens, Dag meisjes, dag consumptiebonnen! In: Het Parool, 25-11-2004. (over Batterij) |
Arie van den Berg, Wie speelt voor God. In: NRC Handelsblad, 3-12-2004. (over Batterij) |
Remko Ekkers, Instinctief vertrouwen dat schoonheid ontstaat. In: Poëziekrant, jrg. 28, nr. 6, december 2004, pp. 64-70. (interview) |
Thomas Vaessens, Exuberantie als doel op zichzelf. In: Het Financieele Dagblad, 11-12-2004. (over Batterij) |
Piet Gerbrandy, De wereld zoals hij is. Poëzie van Tsead Bruinja getekend door het tv-tijdperk. In: de Volkskrant, 30-12-2004. (over Batterij) |
Gaston Franssen, Shock and awe. In: De Moanne/Trotwaer, jrg. 4, nr. 1, februari 2005, pp. 32-33. (over Batterij) |
Ron Rijghard, Prettig werken in een dwangbuis. Poëzie op bestelling. In: NRC Handelsblad, 28-4-2006. (algemeen, interview) |
Jeroen Mettes, Dichtersalfabet, De B van Bruinja. In: Jeroen Mettes, Weerstandsbeleid. Nieuwe kritiek. Amsterdam 2011, p. 91. (over Batterij; oorspronkelijke publicatie: http://n30.nl/2005/09/dichtersalfabetde-b-van-bruinja.html, 6-9-2005) |
Jeroen Mettes, Dichtersalfabet. Meer B van Bruinja. In: Jeroen Mettes, Weerstandsbeleid. Nieuwe kritiek. Amsterdam 2011, p. 94. (over Batterij; oorspronkelijke publicatie: http://n30.nl/2005/09/dichtersalfabetmeer-b-van-bruinja.html, 7-9-2005) |
Fleur Speet, Bang voor de bal. In: Het Financieele Dagblad, 27-1-2007. (over Bang voor de bal) |
Piet Gerbrandy, 't Kind dat niet in haar armen ligt. De verwondering in de poëzie van Tsead Bruinja. In: de Volkskrant, 23-2-2007. (over Bang voor de bal) |
Arie van den Berg, Liever geen odes, dienstregelingen! In: NRC Handelsblad, 23-3-2007. (over Bang voor de bal) |
Anneleen de Coux, Hartbewaking. In: Poëziekrant, jrg. 31, nr. 7, oktober 2007, pp. 77-79. (over Bang voor de bal) |
Hans Groenewegen, Nieuwe vingers, lange tenen. In: Yang, jrg. 43, nr. 1, 2007, pp. 125-137. (over Dat het zo hoorde, Batterij en Bang voor de bal) |
Erik Lindner, Sfeervol jammen. In: De Groene Amsterdammer, 26-6-2008. (over Bang voor de bal) |
Dossier over Tsead Bruinja op de website van de Koninklijke Bibliotheek: Dichter op het scherm, Tsead Bruinja, profiel. Zie: www.kb.nl/dichters/bruinja/bruinja-01.html (over Dat het zo hoorde, Batterij en Bang voor de bal) |
Victor Schiferli, Terug bij waar het begon, De Friese gedichten van Tsead Bruinja. In: Het Parool, 24-9-2008. (over De geboorte van het zwarte paard) |
Fleur de Meyer, Hedendaagse Friese lyriek. In: Poëziekrant, jrg. 32, nr. 7, oktober 2008, pp. 94-95. (over De geboorte van het zwarte paard) |
Sofie Cerutti, Kies de dichter. In: Trouw, 2-1-2009. (over de Dichter des Vaderlands-verkiezing) |
| |
| |
Arie van den Berg, Nee, er is geen land om trots op te zijn. In: NRC Handelsblad, 16-1-2009 (over Angel) |
Guusje Tromp, De hele dichtbundel gratis online. In: NRC Next, 6-3-2009. (over Angel, interview) |
Erik Lindner, Wereldse bundel in een opvallend eenvoudig parlando geschreven. In: De Groene Amsterdammer, 25-5-2010. (over Overwoekerd) |
Guus Middag, Vooral een columnist. In: NRC Handelsblad en NRC Next, 30-5-2010. (over Overwoekerd) |
Joep van Ruiten, Bijna gelukkig getrouwde man leest poëzie. In: Dagblad van het Noorden, 5-6-2010. (over Overwoekerd) |
Samuel Vriezen, Gelukkige liefde. In: Awater, jrg. 9, nr. 2, zomer 2010, pp. 34-35. (over Overwoekerd) |
Janita Monna, Klein venster op de grote wereld. In: Trouw, 26-6-2010. (over Overwoekerd) |
Piet Gerbrandy, Je wilt terug naar de regen. In: De Groene Amsterdammer, 30-6-2010. (over Overwoekerd) |
Gaston Franssen, De spiegel van de lulligheid. In: De Reactor, Platform voor literaire kritiek, http://www.dereactor.org/home/detail/de_spiegel_van_de_lulligheid, 8-7-2010. (over Overwoekerd) |
Maarten Moll, Geklooi in dienst van de poëzie. In: Het Parool, 26-6-2010. (over Overwoekerd) |
Luuk Gruwez, Als je moeder een pruik draagt. In: De Standaard, 30-7-2010 (over Overwoekerd) |
Website Tsead Bruinja, www.tseadbruinja.nl (vrijwel volledig overzicht van alle recensies, interviews en publicaties over zijn werk) |
125 Kritisch lit. lex.
mei 2012
|
|