| |
| |
| |
Nic van Bruggen
door Jan Schoolmeesters
1. Biografie
Nic (Nikolaas Jan Karel) van Bruggen, geboren in Merksem op 17 maart 1938 en overleden in Antwerpen op 14 juli 1991, was dichter, prozaschrijver, kunstrecensent, sportjournalist, copywriter, ontwerper van publiciteitscampagnes, plastisch kunstenaar, uitgever, en nog veel meer.
De belangrijkste context voor zijn werk was het artistieke leven en klimaat in Antwerpen. Hij was betrokken bij de roerselen van de plastische avant-garde rond 1960 (onder andere de Nieuwe Vlaamse School). Hij was mede-oprichter en redacteur van Frontaal (1957-1959), een van de vooral Antwerpse tijdschriften waarin tussen 1955 en 1965 de avant-garde zich manifesteerde. Hij was mede-oprichter van de Antwerpse artistieke club VECU en van de bibliofiele uitgeverij & Vondel. In 1972 stichtte hij samen met Patrick Conrad de Pink Poets, een ‘esthetisch-maniëristisch’ gezelschap, dat hij tien jaar later samen met Patrick Conrad ook weer ontbond.
Van Bruggen was vanaf 1983 redacteur van Diogenes en vanaf 1987 van Kunst & Cultuur.
Hij debuteerde in Frontaal en publiceerde in haast alle Vlaamse literaire tijdschriften. Hij was vaak aanwezig bij poëziemanifestaties. Als journalist werkte hij aan de meest uiteenlopende tijdschriften mee. Zo was hij redacteur van een aantal nummers van Partner. Maandblad voor mannen (1968-1970) en schreef hij voor bladen als Sportmagazine, Avenue en Wij. Politiek was hij verbonden met de Volksunie, waarvoor hij een aantal verkiezingscampagnes hielp opzetten.
Van Bruggen werd bekroond met de Prijs van de provincie
| |
| |
Antwerpen (1961) voor Een kogel, de Poëzieprijs van Knokke-Heist (1973) voor de cyclus ‘Ademloos seizoen’, de Blanka-Gijselen Prijs (1974) voor een eerste versie van de bundel Ademloos seizoen, de Nico Verhoeven Poëzieprijs (1975) en de Poëzieprijs van de Vlaamse Klub Brussel (1977) telkens voor een fragment uit de bundel Tussen feestend volk, de Poëzieprijs van De Vlaamse Gids (1978) voor de hele bundel Tussen feestend volk en de Prijs voor Letterkunde van de Stad Brussel (1981) voor Place des Vosges.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De gedichten van Nic van Bruggen krijg je in een aangepaste verpakking aangeboden: op de voorpagina's een overbelichte foto van een weerloos, in zichzelf gekeerd, naakt meisje tegen een brokkelige muur (Ademloos seizoen) of een tekening van de dichter uitgedost in een 19de-eeuws pak (Tussen feestend volk). Ook de citaten zijn aangepast: O. Wilde, A.P. de Mandiargues. Volgen dan Franse en Engelse titels: Jardin des modes, ‘Lament for Christine Keeler’ (Een benauwde levenslijn). Daarmee was het aangezicht van Van Bruggen voor de kritiek bepaald: een maniërist, een dandy, een estheet, kwalificaties die hij graag bevestigd zag (‘Portret van een jonge man als dichter’).
Estheticisme, pracht- en genotlievendheid als houding, ritueel en systeem liggen aan de grond van zijn poëzie:
Ik zal een boek voor je kopen, en laarsjes,
Mijn ademhaling herzien, een triest feest
Bedenken, en wijn en rozen voor ons kiezen.
(‘Droef maar eerlijk liefdesgedicht’ in Ademloos seizoen)
Exemplarisch is het gesloten circuit van de kunst over de kunst. Van Bruggen schrijft jazzgedichten (Een kogel) en gedichten bij plastische kunstwerken (Een kogel, Ademloos seizoen). Maar het esthetische annexeert de hele poëtische wereld: schoonheid en luister zijn sleutelwoorden. Alles baadt in een sfeer van zijde, fluweel, rijstpapier, goud. De natuur wordt een tuin of een park, de vrouw een langoureus fotomodel, het voetbalspel, waaraan Van Bruggen veel gedichten wijdt, een prachtig ritueel, de ochtend een schilderij (‘dag’ in Een kogel). Schoonheid als make-up, als ‘een huis van Cardin-getekend textiel’ (‘De mannequin is een seizoen’ in Jardin des modes); schoonheid niet als revelatie maar als decoratie.
De esthetische instelling gaat gepaard met een sensueel hedonisme. Van Bruggen ontwerpt een wereld van kitscherige luxe en modieus raffinement vermengd met wat moeheid en overprikkeling. Mannequins en andere luxueuze meisjes etaleren in een sfeer van traagheid, lauwheid en luiheid hun vermoeide schoonheid:
| |
| |
zij treden in het licht laag
en onverschillig om het fijngemalen lachen
van het klagend onverdraaglijk luie lichaam
(‘Neerbuigend entrée’ in Jardin des modes)
De voyeuristische blik richt zich bij voorkeur op een zelfbetrokken, slapende of dansende vrouw beschenen door een mannelijk licht. Maar op andere momenten wordt het ‘witlicht der flashes’ (‘(naaktfoto)’ in Een benauwde levenslijn) destructief en wordt het vrouwelijk narcisme met onverholen genot opengebroken: ‘Françoise Dorléac is dood’ (Rameau in maart):
Als een vleermuis gespijkerd op een deur
Als een schildpad in een kruik van klei,
Een zelfde agressiviteit is aanwezig in de voor Van Bruggen ongewoon driftmatige wat Clausiaanse erotiek in Een kreet van hoog allooi. Een andere component van de erotiek is het quasi-sacrale taalgebruik dat met motiefwoorden als offer, altaar en bloed werkt.
Esthetisch en sensueel is ook de narcistische cultus van het ego (‘jij een spiegel’ in Jardin des modes). Van Bruggen omringt zich
Met luister, fraaie smalle vingers, een
Wijze stem, Egyptische sigaretten, gestes
Wijds als winden (...) (‘Ademloos seizoen 3’ in Ademloos seizoen)
Wat deze wereld van schoonheid en genot dreigt open te breken, wordt verdrongen of omgevormd tot een extra prikkel. Deze poëzie trekt een scherm op rondom een leegte, die ze alleen toelaat onder de vorm van een gecultiveerde decadentie. De contexten van de dood zijn hier relevant: ‘een schone dode dood’ (‘Graag toegegeven, etc.’ in Een benauwde levenslijn), ‘sterven in zijde’ (‘De Combourg sonnetten 3’ in Ademloos seizoen). Vanuit deze omkering van verval tot schoonheid construeert Van Bruggen gedichten waarin vergankelijkheid en verlies basis worden voor een volgehouden esthetische fin-de-siècle elegie. Het decor: prachtige verval- | |
| |
len huizen, herfstige parken en tuinen, sporen van verdwenen liefdes, luxueuze kamers, oude boulevards. En dit decor als spiegel voor een combinatie van gekoesterde onlustgevoelens: weemoed, droefheid, heimwee, eenzaamheid...:
Want niets wordt mij meer gemeenzaam
Dan deze kamer van eenzaamheid, hardheid,
Verloren handen en veilig heimwee.
(‘Het paviljoen’ in Ademloos seizoen)
Bij deze gedichten gaat het niet om het nieuwe maar om de telkens andere combinatie van het bekende. Niet de originaliteit maar de variatie is hier het schrijf- en leesprincipe geworden.
Al lijkt deze exploratie van negatieve maar schone gevoelens in Tussen feestend volk soms een geladener accent te krijgen, toch mogen we de thematiek van Van Bruggen nooit helemaal ernstig nemen. Zijn poëzie is het resultaat van een wat vermoeide geste, waarachter de dichter zich terugtrekt. Poëzie van het esthetische gebaar, dichting van de leegte, tijdverdrijf van een dilettant: ‘de gestes van mijn weemoed’, ‘een gebaar van zwaar fluweel’ (‘Het inventaris’ en ‘De kamer’ in Ademloos seizoen), evenzovele karakteristieken van zijn hele oeuvre.
| |
Stijl
Een esthetiserende inperking van de realiteit loopt uit op een esthetische verhouding tot de taal. Van Bruggen z'n taalbehandeling neigt naar het precieuze en het decoratieve. De artistiekerige stijl manifesteert zich in een hang naar het versierende of gezochte woord. Zo de voorkeur voor het Baudelaireaanse epitheton antiek (antieke taille, antieke spatie en, compleet Baudelaire, antieke wellust (‘De Combourg sonnetten 3’)). Syntactisch wordt er veel gebruik gemaakt van tegenwoordige deelwoorden, absolute constructies en gesubstantiveerde werkwoorden. In de langere gedichten worden sierlijkheid en gezochtheid overladenheid. Een onmiskenbare taalwellust leidt dan tot opsommingen, meerledige bepalingen, zware abstracta. Vooral de vergelijking is symptomatisch. Ze wordt maximaal uitgewerkt: ‘Vloeibaar als gedane zaken, als gesponnen/Stippellijnen van slinkse pendules.’
| |
| |
(‘Alzo, het trage opwinden van de weemoed’ in Ademloos seizoen)
Alliteraties, binnenrijmen en assonanties met ‘weelderige’ eeen aa-klanken zijn erg belangrijk in deze poëzie en worden steeds meer gebruikt, respectievelijk misbruikt. Positief doen de klankcorrespondenties beelden ontstaan en structureren zij het vers, negatief zijn ze verantwoordelijk voor gratuite opvullingen. Zo ‘In het park beweegt/Het beeld, een gebaar van zwaar fluweel’ tegenover ‘Terdege en welgemeend terzake zwelt de weemoed’ (‘De kamer’, ‘Tussen feestend volk IV’). Opvallend klankspel is één van de kenmerkende trekken van deze poëzie en tegelijkertijd de zwakte ervan; samen met andere stijltics, zoals het toenemend gebruik van een reeks abstracta, maakt het deze poëzie te gemakkelijk pasticheerbaar. Ideaal van deze stijl is de pure herhaling: ‘waar de wegen van het leven wegen’ (‘reclining nude’ in Een kogel), ‘Van mijn vanouds, oudsher en ouder wordend zeer’ (‘De Combourg sonnetten 3’). De hang naar klankovereenkomsten is zo sterk dat hij in sommige gevallen de inhoud domineert. Zo bestaat het vrouwelijk lichaam hoofdzakelijk bij de gratie van de l-alliteratie: liezen, navel, lui en gehuld in tule. Louter mechanisch wordt deze klankwoede als ze voorspelbare of herhaalde combinaties oplevert.
Soms schrijft Van Bruggen bewust (?) een soort bastaard-Nederlands, dat kan bijdragen tot de sfeerschepping:
Drinken zij de frambozenrode droesem van
Gesleten uren, maken zij - uitvoerig en met
Een vleugje gevleugelde schuld - hun liefde
Aan elkaar (...) (‘Ademloos seizoen 5’)
Soms gaat het ook heel banaal om gallicismen (zich slijten), fouten (het boulevard) of kreupele frasen (Ik berust deze onrust niet).
| |
Ontwikkeling
Na Jardin des modes (1963) volgt een periode van relatieve onproduktiviteit, die pas doorbroken wordt met Een kreet van hoog allooi (1970). Met deze tweede ‘periode’ begint een thematische wijziging. Met de uitbarsting van erotische vitaliteit in Een kreet van hoog allooi wordt ook de doodsthematiek
| |
| |
belangrijk. Hij problematiseert de strikt esthetische wereld van de eerste bundels. Vanuit die thematiek, uitgewerkt in motieven rond verval en verlies, schrijft Van Bruggen zijn voorlopig beste gedichten (Ademloos seizoen). Het hierin bereikte evenwicht tussen uiterlijk en innerlijk, tussen concreet decor en gevoelsabstractie, gaat verloren in de cyclus ‘Tussen feestend volk’, waarin nog nauwelijks een herkenbaar werkelijkheidskader aanwezig is en waarin een vervelend spel gespeeld wordt met een reeks stilaan betekenisloze abstracta.
Formeel is de eerste bundel nog sterk afhankelijk van de (neo-)experimentele stijl van de vijfenvijftigers. 20 jaar later vallen vooral de tics van die schriftuur op: neologismen als kalvadoskalvarie, beeldspraak van het genre klamme mantel van de pijn en, uiteraard, afwezigheid van interpunctie. De overheersing van de klank blijft ook later aanwezig. Met Ademloos seizoen ontwikkelt Van Bruggen een eigen stijl, zo eigen zelfs dat de volgende bundel Tussen feestend volk sporen van ongewilde zelfpastichering vertoont. Karakteristiek zijn: langere gedichten, weelderige klankorganisaties, syntactische verzwaring, reductie van het werkwoordelijke, tegendraadse verbrokkeling van de zin, overvloed aan abstracta, adjectieven en bijwoorden:
En als weleer. Maar met arglist en
Zoethout nu, betast hij de varens,
Met mistroost haar waaiende vachten,
Het welriekend bekennen, en erger,
De ontdubbeling: schors en gestalte.
Zo verkent hij weer de oude boulevards,
Slapend satijn, het park met zijn
Pathetische platanen. En smeulend.
De weke wankelmoed der wellust. (‘Ademloos seizoen 4’)
| |
Kunstopvatting / Kritiek
Deze poëzie is geen belijdenislyriek en heeft geen ‘diepmenselijke’ inhoud, ze is evenmin inhoudelijk of formeel ‘geëngageerd’. Voor Van Bruggen is het dichten een ambachtelijke kwestie, het beheersen van de regels van teksttypes. Het grote aantal gelegenheidsgedichten (over voetbal, het koningshuis, Rubens...) is daar een aanduiding voor. Hij beheerst het métier, in tegenstelling tot vele ‘diepzinnige’ dichters, en zijn
| |
| |
gedichten zijn een correctie op de verwarring tussen ‘diep’ en ‘dichterlijk’. Toch blijft voor veel lezers de smalle inhoudelijke basis de waardering in de weg staan, evenals de pralerigheid en de (gewild) doorzichtige pose. Zelf waardeer ik minder de toenemende doorzichtigheid van zijn techniek en het ontbreken van ook maar één echt schitterend gedicht. Ook is de batterij decadente motieven nogal déjà lu.
| |
Visie op de wereld
Het zou pedant zijn uit deze poëzie een ‘visie op de wereld’ te distilleren, tenzij dan de vereniging van de werkelijkheidsverwijzing tot wat vatbaar is voor esthetisering. Typerend daarvoor is Matrakkensabat, een reactie op ‘het optreden van rijkswacht en politie te Zwartberg, Amsterdam, Leuven, Brussel...’. Eerder dan een pamflet, een aanklacht of een analyse is deze tekst een sierlijke stijloefening, zwierig geschreven, vol uitgebalanceerde antithesen en parallellismen. Interessanter zou het zijn de culturele, sociale en politieke factoren te analyseren die het mogelijk maken dat een dichter zich gaat modelleren op het 19de-eeuwse fin-de-siècle, met z'n schoonheids- en decadentiecultus, z'n aristocratische afscheiding en z'n elitaire groepsvorming.
| |
Verwantschap
De eerste bundels van Van Bruggen passen nauw in de context van het geavanceerde Antwerpse artistieke leven. Zo had hij contacten met een aantal plastische kunstenaars en zag hij, in de lijn van Jef Verheyens wat zweverige pamfletten over het ‘essentialisme’, zijn eerste gedichten als talige equivalenten van monochrome doeken. In elk geval wees hij daarmee op wat een van zijn belangrijkste technieken zou blijven, het streven naar een hoge graad van klankovereenkomst met een neiging van pure herhaling: ‘o gij aanminnig aanbeeld/mij minzaam aangebeden/mij innig ingebeeld’ (‘promicieus’ in Een kogel). Met de mannequins die in Jardin des modes optreden, schreef Van Bruggen wat men literaire pop-art zou kunnen noemen. Men vergelijke die gedichten trouwens met een later gedicht bij een schilderij van Pol Mara (‘Meisje in een Mara verstorven’ in Ademloos seizoen).
De belangrijkste vijfenvijftigers hebben Van Bruggen beïnvloed. Naast een algemene parallellie wat gedragenheid en
| |
| |
sensualiteit aangaat zijn er in beeld- en woordgebruik veel overeenkomsten met P. Snoek. Belangrijker is vanaf Ademloos seizoen de invloed van H.C. Pernath (althans van Mijn gegeven woord en Mijn tegenstem), tot in minieme details als het nummeren van verzen. Voorbeelden: ellipsen, isolering van bijzinnen, veel tegenwoordige deelwoorden en gesubstantiveerde infinitieven, of een zo Pernathiaans procédé als de nevenschikking van verschillende woordklassen (‘Pijn & redeloos’, ‘nee en netelig’ (‘Tussen feestend volk VII’ resp. ‘X’)).
Van Bruggen wordt beschouwd als een typische vertegenwoordiger van het ‘esthetisch maniërisme’ en het Pink Poetverschijnsel. Op inhoudelijke en vormelijke gronden zou men dat maniërisme als een uiting kunnen zien van de brede neoromantische stroming in de recente geschiedenis van de Vlaamse literatuur. Op institutionele gronden - groepsvorming, imagebuilding, het Antwerpse literaire milieu - kan dat maniërisme ook als een afzonderlijke stroming worden gezien naast en zelfs tegen de Vlaamse neoromantiek.
| |
Ontwikkeling
Ook in Place des Vosges, genoemd naar het bekende plein in Parijs, overheerst de verdoezelende schrijfwijze van Tussen feestend volk: al te opvallende, steeds opnieuw geëxploiteerde stijltics, overdreven klankeffecten, gratuite van-metaforen. Slechts een zeldzame keer is er een preciezer en omlijnder beeld, dat even treft: ‘En in zijn spijkerschrift/De lineaire kodes: het verlangen’. (‘De beweging van schrijven 7’). Het meest genietbaar zijn de concreter verankerde gelegenheidsgedichten, waar de anekdotische aanleiding de voortkabbelende klankenstroom indamt en een aantal ondertussen tot cliché verworden frases opnieuw betekenis verleent.
De volgende bundel, Litanie, bestaat uit drie cycli, maar wordt door Van Bruggen als één gedicht gepresenteerd, als ‘het langste liefdesgedicht ooit geschreven’. Het is misschien de meest typische bundel van Van Bruggen, een bundel waarin hij binnen de logica van zijn poëtica de uiterste consequentie bereikt. Litanie is zowel een retorische stunt als een illustratie van de principes van overdaad, monotonie en beeldvermenging die vanaf het begin zijn poëtica bepaalden. Het is een in principe
| |
| |
oneindig gedicht, waarvan het laatste versdeel, ‘Je litanie zal ik zijn’, weer naar het begin verwijst. In 437 verzen in de ‘zal’-vorm spreekt de minnaar de minnares toe, daarbij gebruik makend van beelden ontleend aan de meest uiteenlopende betekenissferen.
De laatste bundel van Van Bruggen, Leeftijd, bevat een paar gedichten die veel soberder zijn. Met Bernard Dewulf ben ik het eens dat deze bundel het begin had kunnen zijn van een verschuiving naar een meer belijdenisgerichte lyriek, parallel met een minder vervagende schrijfwijze. Opvallend direct, onverwacht verfrissend, maar ook weer door een paar stijltics ondergraven is de ‘Ars Poetica’ waarmee Leeftijd opent:
Ik ben een maker van punten en
Komma's. Mijn woorden staan daartussen.
Ik stamel poëzie naar het einde van
Mijn zinnen, wanneer ik smachtend zing
Aan de waanzin van dit bestaan.
Ik rijg prachtig dit alles vol zin aan
Mekaar, nagelaten als een slangevel
Voor de gelukkige vinders van zeldzaam
Wrakhout. Of een handgranaat.
Ik denk ook wel eens dat het anders is,
Maar dat hoef ik niet te schrijven.
Mijn potlood wordt te zacht dan.
En er is al verdriet genoeg op aarde.
Van Bruggens laatste boekpublikatie, Hannovers ontwaken, is teyens zijn debuutroman. De kortstondige bestaanscrisis van het hoofdpersonage Hannover, werkzaam in de reclamewereld, krijgt nauwelijks een kans door de lezer ernstig te worden genomen. In de roman overheerst de achtergrond van glamour, kitsch en dure clichés. Hannovers ontwaken is dan ook vooral genietbaar als een ironische milieuschets en als vrijblijvend divertissement.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Een al te overdadige en ‘wellustige’ stijl is er debet aan dat Nic van Bruggen nauwelijks tot het Nederlandse publiek is doorgedrongen. In de Vlaamse poëzie werd hij in de jaren zeventig,
| |
| |
vooral met Ademloos seizoen, gewaardeerd als een dichter die op een eigenzinnige en licht ironische manier estheticisme, decadentisme en maniërisme combineerde. In latere publikaties werd evenwel steeds duidelijker dat Van Bruggen inteerde op zijn stilistische verworvenheden en af en toe een bijna mateloos gebruik ging maken van dezelfde kunstgrepen. Daardoor kreeg zijn poëzie in de jaren tachtig minder aandacht van een aantal critici. Toch bleef Van Bruggen een relatief ruim publiek bereiken, niet op de laatste plaats met afzonderlijke gedichten, getuige zijn populariteit bij verschijnselen als de poëzietelefoon en de poëzieposters van het Gentse Poëziecentrum.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Nic van Bruggen, Een kogel. Sint-Niklaas 1962, Paradox Press, GB. |
Nic van Bruggen, Portret van een jonge man als een dichter. In: De Periscoop, jrg. 12, nr. 9-10, juli-augustus 1962, p. 4, E. |
Nic van Bruggen, Jardin des modes. Gedichten. Brussel/Den Haag 1963, Manteau, GB. |
Nic van Bruggen, Matrakkensabbat. Brugge/Antwerpen 1967, Uitgeverij De Galge, Galgeboekje 15, E. |
Nic van Bruggen, Rameau in maart. Brugge/Antwerpen 1967, Uitgeverij De Galge, Galgeboekje 18, GB. (verzamelbundel, bevat Een kogel, Jardin des modes en een paar nog ongebundelde gedichten) |
Nic van Bruggen, Antwerpen, de wereld der Sinjoren. Met foto's van Martien Coppens. Antwerpen 1968, Uitgeverij Esco, E. |
Nic van Bruggen, Waarom ik poëzie schrijf. In: Ruimten, jrg. 7, nr. 26, 1968, pp. 13-14, E. |
Nic van Bruggen, Muriels droom. Antwerpen/Amsterdam 1969, Internationale Drukkerij en Uitgeverij Keesing, VB. (opgenomen in Buitenspel wuift de grensrechter) |
Nic van Bruggen, Een kreet van hoog allooi. Gevolgd door: Zangen uit de Nederlanden. Brugge/Antwerpen 1970, Uitgeverij De Galge, Galgeboekje 44, GB. |
Nic van Bruggen, Een benauwde levenslijn. Amsterdam/Brussel 1972, Paris-Manteau, Manteau-poëzie, GB. |
Nic van Bruggen, Tussen huis en jaargetij. Met foto's van Gerald Dauphin en met een inleiding door Paul Snoek. Antwerpen 1973, Pink Editions and Productions, GC. (opgenomen in Ademloos seizoen) |
Nic van Bruggen, Ademloos seizoen. Gedichten 1972-1974. Antwerpen/'s-Gravenhage 1974, Uitgeverij Walter Soethoudt/Nijgh & Van Ditmar, Kijkgatpaperback 11, GB. |
Nic van Bruggen, Uit het Dagboek van een Pink Poet. Met een voorwoord van Henri-Floris Jespers. Antwerpen 1975, Uitgeverij Walter Soethoudt, D. |
Nic van Bruggen, Koninklijke Beerschot V.A.V. Met een kleurets van Jan Vanriet. Antwerpen 1975, Contramine, G. |
Nic van Bruggen, 100 gedichten. Een selektie uit vorige bundels, aangevuld met nooit eerder in boekvorm gepubliceerde gedichten. Met een inleiding door Henri-Floris Jespers. Antwerpen 1977, Uitgeverij Walter Soethoudt, Kijkgatpaperback 48, GB. |
Nic van Bruggen, Les Alentours d'Y. Met een ‘plastische evokatie’ van Pol Mara. Antwerpen 1977, Antwerpse Lithografische Bibliotheek, G. (opgenomen in Tussen feestend volk) |
Nic van Bruggen, Litanie. Met etsen van Jan Vanriet. Antwerpen 1977, Antwerpse Lithografische Bibliotheek, GG. (opgenomen in Tussen feestend volk) |
Nic van Bruggen, Tussen feestend volk. Antwerpen 1977, Uitgeverij Lotus, GB. |
Nic van Bruggen, Buitenspel wuift de grensrechter. Met een inleiding door Henri-Floris Jespers. Kalmthout/Antwerpen [1978], Uitgeverij Beckers, VB. |
| |
| |
Jetty Roels & Nic van Bruggen, Spiersteen. Met een voorwoord van Serge Lifar. Antwerpen 1979, Uitgeverij & Vondel, GC. (opgenomen in Place des Vosges) |
Nic van Bruggen, Lang leve de Koning. Een portrettengalerij van Hunne Doorluchtige Hoogheden de Coburgs van België. Antwerpen 1980, Soethoudt, GG. |
Nic van Bruggen, Vier vrouwen. Met vier etsen van Jan Burssens. Aalst 1980, Hooft, Hoofts bibliofiele serie, GC. (opgenomen in Place des Vosges) |
Nic van Bruggen, Place des Vosges. Antwerpen/Amsterdam 1981, Elsevier Manteau, GB. |
Nic van Bruggen, Odalisken: een suite. Met aquarellen van Jan Vanriet. Antwerpen 1981, [s.n.], GC. (opgenomen in Leeftijd) |
Nic van Bruggen, Het wiel is rond, de bal is rond. 5 sportverhalen. Antwerpen 1982, & Vondel, VB. |
Nic van Bruggen, Litanie. Met drie vignet-illustraties van Jan Vanriet. Antwerpen 1984, Manteau, GB. |
Nic van Bruggen, De Genesis van mijn Schrijven. In: Kreatief, jrg. 20, nr. 4-5, december 1986, pp. 131-135, E. |
Nic van Bruggen, Leeftijd. Antwerpen/ Amsterdam 1987, Manteau, GB. |
Nic van Bruggen, Hannovers ontwaken. Antwerpen/ Amsterdam 1988, Manteau, Grote Marnixpocket 347, R. |
Nic van Bruggen, Herinneringen aan 7 nummers ‘Frontaal’. In: ‘Barbaar in mijn mond’. Poëzie in Vlaanderen 1955-1965. Samengesteld door Hugo Brems en Dirk de Geest. Leuven/Amersfoort 1989, Acco, pp. 145-147, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
F[rans] d[e] B[ruyn], Even ‘Frontaal’ gesproken. Nic van Bruggen en het Essentialisme. ‘Een kogel’ aankondigend. In: De Nieuwe Gazet, 10-3-1961. (interview) |
Paul de Vree, De avant-garde. Plastisch: poëtisch. In: De Tafelronde, jrg. 7, nr. 4, februari 1962, pp. 122-158, vooral pp. 151-152. (over Nic van Bruggen en Jef Verheyen) |
Frans de Bruyn, Het onzegbare glashelder. Nic van Bruggen: ‘Een Kogel’. In: De Nieuwe Gazet, 29-6-1962. |
Clem Schouwenaars, Luxe, calme et volupté. Nic van Bruggen: ‘Jardin des modes’. In: De Nieuwe Gazet, 21-11-1963. |
Mark Dangin, Poëzie en experiment. Van Bruggen en Roggeman. In: Vooruit, 26-12-1963. (over Jardin des modes) |
Freddy de Vree, Kroniek. In: Podium, jrg. 18, nr. 4, januari 1964, pp. 186-192. (over Jardin des modes) |
Herman Cluytens, Kleedjes met kantwerk. In: Bok, jrg. 1, nr. 8, mei 1964, pp. 37-39. (over Jardin des modes) |
M. Rutten, Tussen zang en zin bekneld. In: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Hasselt 1967, pp. 392-413, vooral p. 407. (over Jardin des modes) |
[Anoniem], Maniërisme of estetische poëzie. In: 't Pallieterke, 9-5-1968. (over Rameau in maart) |
Hugo Brems, Estheticisme en maniërisme. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 6, augustus 1968, pp. 468-471. (over Rameau in maart) |
Paul de Vree, Onder experimenteel vuur. Transit documenta. Vademecum voor de Vlaamse experimentele poëzie 1953-1967. Antwerpen 1968, pp. 185-189 en 248-250. (over Een kogel en Jardin des modes) |
Paul de Vree, Debuten. In: De Periscoop, jrg. 20, nr. 9-10, juli-augustus 1970, p. 4. (over Muriels droom) |
Paul de Vree, Debuten. De Nieuwe Vlaamse School. Themanummer van De Tafelronde, jrg. 16, nr. 1, 1971, passim. |
Hugo Brems, Dichters. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 118, nr. 6, juli-augustus 1973, pp. 449-452. (over Een benauwde levenslijn) |
Mark Dangin, Van Bruggen en Stassaert: estetische en existentiële poëzie. In: Vooruit, 4-7-1974. (over Tussen huis en jaargetij) |
Eugène van Itterbeek, Nic van Bruggen: ‘De taal der liefde registreren’. In: Wij, 5-4-1975. (over Ademloos seizoen) |
Louis Gauwaert, Vraaggesprek met Nic van Bruggen, pink poet: ‘Eindelijk eens 'n beschaafd dagboek’. In: Noodrem, nr. 3, september-oktober 1975, pp. 44-45. (naar aanleiding van Uit het Dagboek van een Pink Poet) |
Alex Rosseels, Pink Poets: geboren uit een coupe framboise. In: Avenue, oktober 1975. |
Willy Vaerewijck, Traditioneel taalgoed verfrissend gebruikt In: Impact, nr. 90, december 1975, p. 65. (over Ademloos seizoen) |
F. Golffing, [Ademloos seizoen], In: Books abroad, jrg. 50, nr. 1, Winter 1976, p. 184. |
Roel Richelieu van Londersele, De ‘mooie moeheid’ van Nic van Bruggen p.p. of Sydney Bechet aan de schrijftafel. In: Koebel, jrg. 5, nr. 19, 1977, p. 105. (algemeen) |
Willie Verhegghe, De ‘100 gedichten’ van Nic van Bruggen. In: Ons Erfdeel, jrg. 21, nr. 2, maart-april 1978, pp. 265-266. |
Hugo Brems, P.E.P. en P.P. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 123, nr. 5, juni 1978, pp. 367-377, vooral pp. 375-377. (over Tussen feestend volk) |
Gerd Segers en Jan Vanriet, Nic van Bruggen: Prijs van De Vlaamse Gids. In: Revolver, jrg. 8, nr. 4, juli 1978, pp. 1-6. (interview) |
Henri-Floris Jespers, ‘In welke wind overwinteren de gestes van mijn weemoed’. In: Henri-Floris Jespers, Het bed van Procrustes. Schetsen en verkenningen. Antwerpen 1978, pp. 86-94. (overzichtsartikel naar aanleiding van 100 gedichten) |
| |
| |
Henri-Floris Jespers, De plot: een contrapunt van het leven, In: Nic van Bruggen, Buitenspel wuift de grensrechter. Kalmthout/Antwerpen [1978], pp. [14-15]. (algemeen) |
Julien Vangansbeke, Het parfum van het woord. In: Yang, jrg. 14, nr. 85, november 1978, pp. 121-123. (over Tussen feestend volk) |
[Anoniem], Nic van Bruggen p.p. Rijke oogst aan Vlaamse poëzielauweren. In: Keesings Horizon, nr. 15, januari-februari 1979, pp. 20-21. (interview) |
Daniël Billiet, De vervelende schoonheid van de moedeloosheid. In: Poëziekrant, jrg. 3, nr. 2, maart-april 1979, p. 7. (over Tussen feestend volk) |
Jean-Pierre Depoortere, Tussen feestend volk. In: Noordrem, jrg. 5, nr. 3-4, herfst-winter 1979, p. 42. |
Hugo Brems, Twee bibliofiele poëziebundels. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 124, nr. 10, december 1979, pp. 792-793. (over Spiersteen) |
Paul de Vree, Literatuur & Plastische Kunsten. In: Kris Lenaerts (ed.), De jaren '60. Kunst in België. Gent 1979, pp. 284-300, vooral pp. 289-290. (over Nic van Bruggen en Jef Verheyen) |
Piet Brak et al., ‘God is een goede vriend van mij’: interview. In: Vers, jrg. 1, nr. 3, maart 1980, pp. 2-7. |
[Anoniem], Dichter Nic van Bruggen ‘schrijft’ schilderijen. In: Home Review, maart 1980, pp. 16-19. (interview over zijn activiteiten als plastisch kunstenaar) |
Luc Pay, Le cafard enchaîné: een gesprek met Nic van Bruggen P.P. In: Radar, jrg. 5, nr. 17-18, oktober 1980, pp. 20-43. |
Willem M. Roggeman, Nic van Bruggen. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 3. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen 1980, pp. 81-96. |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 2, februari 1982, pp. 94-101. (over Place des Vosges) |
[Redactie], Nic van Bruggen sprak met R.I.P. In: R.I.P., jrg. 1, nr. 1, maart 1982, pp. 8-20. |
Luc Pay, Partir, c'est mourir un peu. Interview met Nic van Bruggen. In: Poëziekrant, jrg. 6, nr. 3, mei-juni 1982, pp. 1-3. (over Place des Vosges) |
Rudolf van de Perre, Littekens van tederheid. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 127, nr. 10, december 1982, pp. 778-781. (over Place des Vosges) |
Roel Richelieu van Londersele, [Place des Vosges]. In: Koebel, jrg. 8, nr. 30, 1982, p. 67. |
Frans Deschoemaeker, Mijn bewegen is tekenen met tijd, tot toekomst gestolde ruimte (Nic van Bruggen). In: Ons Erfdeel, jrg. 26, nr. 2, maart-april 1983, pp. 273-275. (over Place des Vosges) |
Hugo Schiltz, Litanie: luister en tragiek. In: Vlaanderen morgen, nr. 4-5, november 1984, pp. 64-66. (over Litanie) |
Roel Richelieu van Londersele, De luxe van Nic van Bruggen. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 6, november-december 1984, p. 4. (over Litanie) |
Jean-Pierre Rycz, Litanie: een hymne aan de eeuwige vrouw. In: 't Kofschip, jrg. 13, nr. 2, maart-april 1985, pp. 31-32. |
Rik Lanckrock, Monument van beelden. In: Yang, jrg. 21, nr. 122, mei 1985, pp. 56-57. (over Litanie) |
John Heuzel, De dichtste Jellinekkliniek, asjeblieft In: Kruispunt, jrg. 24, nr. 96, juni 1985, p. 94. (over Litanie) |
Kris Geerts, Schaamteloos schrijf ik mij/schoon. In: Deus ex Machina, jrg. 12, nr. 45, januari-februari-maart 1988, p. 85. (over Leeftijd) |
Bernard Dewulf, Een debutant en een ancien. In: De Morgen, 1-4-1988. (over Leeftijd) |
Joris Gerits, Zachte vernieling en vermoeide schoonheid: Claus en Van Bruggen. In: Boekengids, jrg. 66, nr. 5, mei 1988, pp. 449-45 2. (over Hannovers ontwaken) |
Dany de Wispelaere, Van boeken en bundels. Poëzie. In: 't Kofschip, jrg. 16, nr. 3, mei-juni 1988, pp. 29-30. (over Leeftijd) |
Jooris van Hulle, Nic van Bruggen, Hannovers ontwaken. In: De Standaard, 17-6-1988. |
| |
| |
Jef Boven, Poëziekroniek. In: Appel, jrg. 13, nr. 2, juni 1988, pp. 123-128, vooral pp. 127-128. (over Leeftijd) |
Erik Vermeulen, Nic van Bruggen: een droge hand vol jaren. In: Randschrift, jrg. 4, nr. 19, september-oktober 1988, pp. 37-38. (over Leeftijd) |
Willie Verhegghe, ‘Leeftijd’ van Nic van Bruggen: poëzie met het elan van ‘Litanie’. In: Poëziekrant, jrg. 12, nr. 6, november-december 1988, p. 20. |
Marcel van Nieuwenborgh, Nic van Bruggen: de kwetsbaarheid van een esteet. Antwerpse Pink Poet is overleden. In: De Standaard, 15-7-1991. |
Guido Lauwaert, Vlaamse kout Nic van Bruggen. In: Het Parool, 27-7-1991. (naar aanleiding van het overlijden) |
Henri-Floris Jespers, Een terugblik op Pink Poets. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 136, nr. 4, augustus 1991, pp. 453-457. (algemeen) |
47 Kritisch lit. lex.
november 1992
|
|