| |
| |
| |
Stefan Brijs
door Jooris van Hulle
1. Biografie
Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969) groeide op in de Genkse cités tussen migranten. Zijn vader was arbeider bij Ford in Genk, zijn moeder huisvrouw. In de literatuur is hij een autodidact, ‘ik moest van nul beginnen en heb de literatuur op eigen houtje moeten ontdekken. Allicht daardoor kreeg ik in het begin veel tegenwind uit de academische wereld.’ (Leyman 2006). Hij volgde lager en middelbaar onderwijs in zijn geboortestad. In 1990 studeerde hij af als onderwijzer en met zijn diploma kon hij als opvoeder aan de slag op zijn vroegere middelbare school. Van 1990 tot 1997 woonde hij in Zonhoven. Daarna keerde hij terug naar Genk en woont nu sinds 2003 op het platteland in Koningshooikt (Lier). In de gevangenis van Antwerpen gaf hij een aantal schrijfcursussen, die hem de ogen openden voor het vaak verborgen leed van de veroordeelden: ‘De mensen die daar terecht zijn gekomen zijn veroordeeld op feiten die ik niet wil ontkennen en die in sommige gevallen best zwaar waren. Maar wat we vaak vergeten is dat die mensen vaak reeds een heel leven hebben geworsteld om hun bestaan een richting te geven. Ze moeten vechten tegen vooroordelen en misverstanden, net zoals mijn hoofdpersonage wanneer hij in het dorp terugkeert.’ (Vervoort 2005)
Voor hij in 1999 besloot voltijds voor het schrijven te kiezen, had hij al twee boeken gepubliceerd: de roman De verwording (1997) en het essayboek Kruistochten (1998). Hij schreef ook recensies en essays voor de boekenbijlagen van De Morgen en De Standaard. In 2003 schreef hij onder het pseudoniem ‘meneerke Brijs’ voor De Morgen een dagelijkse kroniek over de Irak-oorlog.
| |
| |
Dat hij zich zo uitsluitend op het schrijven en de literatuur fixeerde, zorgde ervoor dat hij in zijn privéleven behoorlijk in de knoei raakte. Drankmisbruik en een echtscheiding maakten dat hij in een zware depressie terechtkwam. Over deze moeilijke periode in zijn leven schrijft hij in ‘Gent Terminus’, het essay over Jan Emiel Daele waarmee de bundel Kruistochten opent: ‘Toen ik vernam hoe Daele tot zijn grote teleurstelling had vastgesteld dat zijn vele geschriften in al die jaren niet de roem hadden gebracht die hij had verwacht, bevond ook ik mij in een diepe put omdat de roman waaraan ik al meer dan vier jaar werkte niet wilde lukken, en toen bleek dat hij, net als ik, maar dan zoveel jaren eerder, te horen kreeg dat zijn vrouw hem zou verlaten voor een andere man, wist ik wat de band tussen ons was: de wanhoop om het mislukken van de belangrijkste dingen in ons leven, genaamd liefde en literatuur.’ Na ongeveer anderhalf jaar kwam Brijs de depressie te boven dankzij de steun en het begrip die een aantal vrienden hem altijd zijn blijven schenken.
In zijn schrijven richt Stefan Brijs zich tegenwoordig afwisselend op creatief proza (romans en novellen) en essayistische bijdragen, waarbij in het laatste geval vooral portretten van (vaak vergeten) auteurs aan bod komen.
De grote doorbraak kwam voor Stefan Brijs met de roman De engelenmaker (2005). De roman werd in 2006 bekroond met de Lezersprijs van de Gouden Uil en de vijfjaarlijkse prijs voor proza van de KANTL (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde) en werd in hetzelfde jaar genomineerd voor de Librisprijs en de AKO Literatuurprijs. De vertaalrechten werden verkocht in tien landen en de filmrechten werden aangekocht door het productiehuis Prime Time.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Met zijn de debuutroman De verwording (1997) zocht Stefan Brijs aansluiting bij het magisch-realisme. Het geheel, opgebouwd rond de morbide fantasieën van een vereenzaamde man over de fatale aantrekkingskracht van een vrouw, ademt een broeierige sfeer, die sterk in de verf wordt gezet door de barok-overdadige schriftuur. In Arend (2000), de tweede roman, speelt de magisch-realistische sfeer vooral nog mee in het eerste deel van de roman, ‘Uitkomen’, waarin de embryotijd en de babyjaren van de hoofdfiguur worden beschreven. De openingszin van de roman zet meteen de thematiek scherp in het licht: ‘Arend had nooit geboren mogen worden.’ Even verder luidt het: ‘Hij nam tegen wil en dank de vorm van een mens aan’, bij zijn geboorte ‘leek het of Arend op dat ogenblik niet op de wereld kwam, maar de wereld op hem.’ Vanuit de onaangepastheid aan het leven, in hoofdzaak bepaald door traumatische jeugdervaringen (Arend is wanstaltig dik en moet na een kwade val verder al hinkend door het leven), biedt alleen de dood, net als in de debuutroman, een bevrijding die nagestreefd dient te worden. Een traumatische jeugd bepaalt sterk het psychologisch profiel van de personages in Brijs' romans. Niet alleen Arend is er het slachtoffer van, ook zijn moeder: terugdenkend aan het moment dat zij door haar vader werd misbruikt, kan zij geen enkel gevoel van liefde of aanhankelijkheid ten opzichte van haar eigen kind opbrengen. Opvallend is ook het ontbreken van de vaderfiguur. Om uit die vicieuze cirkel van liefdeloosheid te ontsnappen, cultiveert de jongen uit Arend het verlangen te kunnen vliegen, meteen een vooruitwijzing naar de slotscène uit het boek, waarin Arend die dan al zes jaar oud is, zich vleugels aanmeet en opvliegt uit het raam: ‘Nooit had hij zich zo licht gevoeld.’ In Twee levens (2001), door Brijs op het omslag
omschreven als ‘een kerstnovelle’, staat het verlangen naar troost, die - zoals wordt gesuggereerd - tot op zekere hoogte weer alleen in de dood kan worden gevonden, centraal. In de novelle vertelt Brijs twee verhalen die zich in de tijd (een kerstavond) parallel afspelen. Aan de ene kant is er Willem, een achtentwintigjarige software-ingenieur, die met het nakend bezoek van zijn schoon- | |
| |
ouders voor ogen, zijn vrouw helpt bij de voorbereiding van de maaltijd. Zijn overpeinzingen tonen aan dat zijn huwelijk is vastgelopen in de sleur van het alledaagse. Als de elektriciteit uitvalt, wil hij lucifers gaan halen bij de buurvrouw, een vereenzaamde weduwe voor wie elke troost is verzwonden. Zij treft alle voorbereidingen voor haar nauwgezet in scène gezette zelfmoord. Beide verhalen haken in de dramatisch geladen slotscène in elkaar.
Met De engelenmaker (2005) biedt Stefan Brijs een globale synthese van de thema's die in zijn vorige werken al aan bod waren gekomen: een vorm van gedrevenheid die aan waanzin raakt (cfr. De verwording), misvormde, afgewezen kinderen (cfr. Arend) en het verlangen naar geborgenheid die de eenzaamheid waartoe mensen veroordeeld lijken, moet pogen op te heffen.
Brijs tekent in zijn roman het leven uit van Victor Hoppe. Afgewezen door zijn moeder (hij heeft een hazenlip) werd hij door zijn vader in een instelling geplaatst voor debiele kinderen. Omdat niemand zich ook echt om hem bekommert, krijgt hij het syndroom van Asperger, een milde vorm van autisme. Toch blijkt dat hij over een meer dan gewone intelligentie beschikt. Aan zijn studietijd aan de middelbare school houdt hij een aversie over jegens de straffende God de Vader, terwijl hij meer en meer gefascineerd raakt door de figuur van Jezus, net als hij door zijn vader verraden. Heel zijn verdere leven zal in het teken staan van de obsessie ‘God het nakijken te geven’. Ook de vrouw uit de roman De verwording was, op basis van wat in het Oude Testament geschreven staat, ervan overtuigd geraakt dat God slecht is. Victor Hoppe wordt een geniaal embryoloog en slaagt erin uit zijn eigen lichaamscellen drie zonen te klonen, die echter in versneld tempo verouderen en hem voor de uitdaging plaatsen hoe dan ook de techniek van het klonen verder te perfectioneren.
De roman biedt in de eerste plaats een interpretatie van de Prometheusmythe en wil, zonder daarbij ook een uitgesproken standpunt in te nemen, wijzen op de gevaren van techniek en wetenschap als hun successen niet meer door morele normen gecontroleerd worden. De antithese tussen goed en kwaad, samen met de vraag hoe ver iemand kan gaan in zijn betrachtingen te realiseren wat in zijn eigen ogen aanvaardbaar en
| |
| |
aangewezen is, wordt zo het onderliggende hoofdmotief van De engelenmaker.
Verder heeft Brijs oog voor de schrijnende toestanden in tehuizen voor gehandicapten en tekent hij met de figuur van de gepensioneerde onderwijzeres die zich het lot van de drieling aantrekt, een soort vervangende moederfiguur die liefde schenkt zonder ook iets terug te verwachten.
| |
Visie op de wereld
Dat de personages in de romans van Stefan Brijs grotendeels, en dit vaak ten gevolge van een lichamelijke handicap en een gebrek aan liefde in hun kindertijd en hun jeugd, op zichzelf teruggeworpen zijn, wijst erop dat hij allerminst op een ongenuanceerd positieve manier tegen het leven aankijkt Vaak worden zijn personages in de slachtofferrol gedwongen. Als dan toch iemand zich om hen lijkt te bekommeren, dan worden die momenten van kortstondig geluk toch weer onder druk van de omstandigheden de kop ingedrukt: ‘Het leven is vaak wreed. Echt geluk bestaat trouwens niet, er zijn alleen gelukkige momenten. Ik heb een fascinatie voor het vreemde én voor het lijden.’ (Hellemans 2000) Zo krijgt in Arend bijvoorbeeld het personage Hans, in wie de jongen een vaderfiguur had gevonden, een fatale hartaanval. En in De engelenmaker komt Frau Maenhout die zich over de drieling ontfermd had, in eerder verdachte omstandigheden aan haar eind.
Met het thema van de genetische manipulatie raakt Brijs aan een wetenschappelijke problematiek die overal ter wereld reacties oproept. In de roman doet de auteur geen definitieve uitspraak daaromtrent: ‘In het boek spreek ik me niet uit over de morele kant van de zaak en ik wil dat ook nu niet doen. Eerlijk gezegd ben ik er zelf nog niet uit of we voor of tegen moeten zijn. Kunnen of mogen wij voor God spelen? Het is niet aan mij om die discussie te voeren, dat moet de wetenschap of de kerkleiders doen. Ik geloof wel dat de wetenschap tot het uiterste moet gaan in dienst van de mensheid. Waar de grens ligt, is niet bepaald.’ (Vervoort)
| |
Relatie leven/werk
De teksten van Stefan Brijs hebben slechts tot op zekere hoogte een autobiografisch substraat (‘ik ben geen navelstaarder en heb het in mijn boeken zelden over mezelf’). Na zijn echtscheiding zat hij anderhalf jaar aan de grond, ‘ik weet dus wat lijden
| |
| |
betekent en vandaar allicht mijn sympathie voor mensen die het moeilijk hebben’ (Hellemans). Ook de ervaringen die hij opdeed toen hij schrijfcursussen gaf aan gedetineerden, hebben hier een bepalende rol gespeeld, en hij is zich in zijn werk blijvend vragen gaan stellen over de daden van mensen en de drijfveren die ertoe hebben geleid.
Binnen deze optiek kunnen ook de essayistische werken van Stefan Brijs worden benaderd. In Villa Keetje Tippel (2000) leidt zijn onderzoek naar de geschiedenis van schrijfster Neel Doff hem naar zijn geboortestad Genk. Ook de auteurs in wier voetsporen hij treedt in Kruistochten (1998) en De vergeethoek (2003) vertonen door hun gekwelde levens meer dan eens raakpunten met de personages uit zijn fictionele teksten. Over Norbert E. Fonteyne luidt het: ‘Iemand die na een voortdurende kwelling door het leven op zijn drieëndertigste zo'n oeuvre nalaat, zo iemand is reeds een groot schrijver.’ En de zwaarmoedigheid van Karel van de Woestijne inspireerde hem, zij het misschien onbewust, tot het scheppen van het personage Arend. Ook de deeltitels uit De vergeethoek wijzen in eenzelfde richting: ‘Verdacht en verguisd’, ‘Gestreden en gestorven’, ‘Afgeknapte levens’.
| |
Stijl / Kunstopvatting
De eerste werken van Stefan Brijs, zeker de roman De verwording, gingen gebukt onder de drang tot mooischrijverij, iets wat hij persoonlijk toeschrijft aan de invloed die hij in die fase van zijn schrijverschap onmiskenbaar onderging van zijn leermeester en grote voorbeeld Jeroen Brouwers. Nadien heeft Brijs gaandeweg een versobering van zijn taalpalet nagestreefd, iets wat bijvoorbeeld al duidelijk werd door het gebruik van korte zinnetjes in de novelle Twee levens. Het lijkt erop dat hij met De engelenmaker definitief zijn eigen stijl en vorm heeft gevonden: ‘Door dit boek heb ik mijn vorm gevonden. Ik ben een verhalenverteller die zijn stijl eenvoudig moet houden. (...) In een boek als De engelenmaker moest ik ook wel sober zijn. Er gebeurt zo veel, voor je het weet schrijf je een roman van 800 bladzijden. En dan raak je onherroepelijk mensen kwijt onderweg.’ (Fortuin 2006) Meer en meer ook laat Brijs ruimte aan de suggestie, liever dan in ellenlange zinnen veel, zo niet alles te willen verklaren. Zelf geeft hij hiervan een voorbeeld: ‘Op een bepaald ogenblik lees je in de roman: Victor kan niet fietsen. Iemand die op zijn
| |
| |
veertiende niet kan fietsen, dat is veelzeggend. Welnu, in dat ene beeld schuilt het totale gebrek aan ouderliefde voor Victor. Er is nooit iemand geweest die zich om hem bekommerd heeft.’ (Leyman)
Brijs gaat ervan uit dat het er voor een schrijver in de eerste plaats op aankomt zich te kunnen inleven in zijn personages, niet alleen emotioneel-psychologisch, maar evenzeer vanuit hun vaak aan het obsessionele rakende bezigheden die meer dan eens een wetenschappelijke uitleg vragen. Hier speelt de dosering in het verkennen van de grenzen tussen fictie en non-fictie een belangrijke rol. In De engelenmaker wordt bijvoorbeeld binnen het bestek van een halve pagina uitgeweid over het syndroom van Asperger, terwijl ook de medische experimenten die tot het klonen leiden, mondjesmaat en in een voor de leek verstaanbare taal worden aangereikt.
| |
Techniek
In romans als De verwondering en Arend grijpt Stefan Brijs terug naar een overwegend lineair-chronologische opbouw van zijn verhaal. In Arend viel wel al op dat hij grote sprongen maakte in de tijd: eerst wordt verteld vanuit het perspectief van het halfjarige kind, nadien vanuit dat van het kind van drie en zes jaar. In Twee levens koos hij voor de parallelle montage binnen een strak in de hand gehouden tijdskader. In De engelenmaker gaat hij nog een stap verder: in deel 1 van de roman voert de verteller de lezer mee naar het jaar 1984, het moment waarop dokter Hoppe samen met zijn kinderen in zijn geboortedorp arriveert. Deel 2 zet de stap terug naar de kindertijd, de jeugd en de medische carrière van Hoppe, deel 3 neemt de draad weer op in 1988 en leidt naar de dramatische ontknoping.
| |
Ontwikkeling
Met de versobering van het taalgebruik tekent zich duidelijk de ontwikkeling af binnen het parcours dat Stefan Brijs voor zichzelf heeft uitgetekend. Wat voor hem primeert, is het vertellen van een verhaal dat mensen raakt en ze tot nadenken aanzet, zonder dat hij daarbij als auteur persoonlijk een boodschap te verkondigen heeft. Aan de basis van zijn fictionalisering van de werkelijkheid ligt voor hem een vorm van herkenbaarheid die de lezer als het ware naar het verhaal toe trekt. In Twee levens bijvoorbeeld staat onder de vorm van een krantenbericht een opvallend coda-deeltje, waarin de ‘werkelijkheid’ van het ver- | |
| |
haal wordt benadrukt. En voor De engelenmaker zocht Brijs aansluiting bij de ophefmakende geschiedenis van het gekloonde schaap Dolly. Zelf zegt hij hierover: ‘Ik vind het geweldig om vanuit de realiteit een verhaal te verzinnen. Ik onderschat ook de invloed van Google niet.’ (Leyman)
| |
Verwantschap
In zijn bespreking van Arend wijst Takken erop dat ‘je Brijs on-Vlaams zou kunnen noemen’, omdat zijn proza niet doorspekt is met pittoreske Vlaamse zegswijzen. De figuur van Arend had anderzijds met zijn obsessie voor het vliegen veel gemeen met de schizofrene Birdy, de hoofdfiguur uit de gelijknamige (verfilmde) roman van William Wharton.
Direct na het verschijnen van De engelenmaker werd, onterecht volgens Brijs, verwezen naar Michel Houellebecq die in zijn roman Elementaire deeltjes (1999) het thema van het klonen had aangeraakt. De manier waarop de dorpsbewoners de terugkeer van dokter Hoppe becommentariëren, doet dan weer denken aan De Geruchten (1996) van Hugo Claus.
Onmiskenbaar is, zeker voor de eerste romans, de stilistische verwantschap met Jeroen Brouwers, aan wie Brijs trouwens ‘uit dank voor zijn hulp en bekommering’ zijn eerste essayboek Kruistochten opdroeg.
| |
Kritiek
Op het werk dat voorafgaat aan De engelenmaker werd genuanceerd gereageerd. Sommige critici onderkenden direct de eigen stem van Brijs, in wie ze een getalenteerd en gedreven auteur meenden te herkennen. Overstijns meent in verband met Arend dan weer dat ‘Brijs af en toe probeert de personages wat meer inhoud te geven, maar het lukt hem nooit ze boven het cliché uit te tillen’. En van Twee levens vindt hij dat het boek ‘te weinig oplevert’.
Over De engelenmaker werd bijna unaniem lovend geschreven: ‘een boeiende, spannende, beklemmende en ingenieus geconstrueerde roman’ (Ector); ‘in feite ontbreekt aan dit boek slechts één ding. Een hoop lezers.’ (Cloostermans); ‘De engelenmaker blijkt een roman die breder is dan je aanvankelijk denkt. En die nog veel beter is.’ (Fortuin). Kritiek kwam er van Bultinck, die vond dat de roman ‘kreunt onder een al te grote uitleggerigheid’ en meende dat ‘het valt te vrezen dat dit soort verhalen geen licht werpt op wat er vandaag aan het gebeuren is’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Stefan Brijs, De verwording. Amsterdam/Antwerpen 1997, Atlas, R. |
Stefan Brijs, Kruistochten. Amsterdam/Antwerpen 1998, Atlas, EB. |
Stefan Brijs, Arend. Amsterdam/Antwerpen 2000, Atlas, R. |
Stefan Brijs, Villa Keetje Tippel. Amsterdam/Antwerpen 2000, Atlas, EB. |
Stefan Brijs, Twee levens. Amsterdam/Antwerpen 2001, Atlas, N. |
Stefan Brijs, De vergeethoek. Amsterdam/Antwerpen 2003, Atlas, EB. |
Stefan Brijs, De engelenmaker. Amsterdam/Antwerpen 2005, R. |
Stefan Brijs, Korrels in Gods grote zandbak. Schrijvers van Turnhout. Turnhout 2006, De Warande, EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hans Vandevoorde, Vaste waarden, debutanten en verrassingen. In: Tijd-Cultuur, 15-10-1997. (over De verwording) |
John Vervoort, Nog meer volk op de debutantenbeurs. In: Het Nieuwsblad, 29-10-1997. (over De verwording) |
Luk de Geyter, Stefan Brijs: De verwording. In: Leesidee, jrg. 3, nr. 10, december 1997, pp. 710-711. |
Arjan Peters, Langs donkre paden naar helle kerkhoven. In: de Volkskrant, 9-10-1998. (over Kruistochten) |
Jos Borré, De staat van de grafsteen. In: De Morgen, 29-10-1998. (over Kruistochten) |
Mark Schaevers, Ridder Brijs. In: Standaard der Letteren, 29-10-1998. (over Kruistochten) |
Ed Schilders, Niet vergeetbaar. In: Vrij Nederland, 12-12-1998. (over Kruistochten) |
Hans Vandevoorde, Beminnelijke doodsprentjes. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 2, maart-april 1999, pp. 271-275. (over Kruistochten) |
Jeroen de Preter, Voor het ongeluk geboren. In: De Morgen, 26-4-2000. (over Arend) |
Jeroen Overstijns, Wie hoog vliegt. In: Standaard der Letteren, 27-4-2000. (over Arend) |
Hans Warren, Vleugels voor armzalige Billy Turf. In: De Gooi- en Eemlander, 4-5-2000. (over Arend) |
Monica Soeting, Mismaakt maar aandoenlijk. In: de Volkskrant, 5-5-2000. (over Arend) |
Frank Hellemans, Opperste regisseur of ultiem slachtoffer. In: Knack, 17-5-2000. (interview) |
Peter Henk Steenhuis, Arend kwam niet op de wereld, de wereld kwam op hem. In: Trouw, 20-5-2000. (over Arend) |
Wilfred Takken, Een monster met vliegwens. In: NRC Handelsblad, 26-5-2000. (over Arend) |
Jean Paul Bresser, Pestende foetus. In: Elsevier, 27-5-2000. (over Arend) |
Daniëlle Serdijn, Groot en log, half vogel, half mens. In: Het Parool, 16-6-2000. (over Arend) |
André Matthijsse, Voorkeur voor bizarre plots. In: Haagsche Courant, 24-6-2000. (over Arend) |
Koen Eykhout, Een ondraaglijke last. In: De Limburger, 4-8-2000. (over Arend) |
Karel Osstyn, De val van Stefan Brijs. In: Ons Erfdeel, jrg. 43, nr. 4, september-oktober 2000, pp. 585-588. (over Arend) |
Monica Soeting, Villa Keetje Tippel. In: de Volkskrant, 2-6-2001. (interview) |
Els Debodt, ‘Ik voel haar pijn’. In: Het Belang van Limburg, 2-6-2001. (interview) |
Peter Winkels, Het verval van Villa Keetje Tippel. In: De Limburger, 8-6-2001. (interview) |
Maurice Vanhoyland, Neel Doff verdient beter. In: Het Nieuwsblad, 9-6-2001. (interview) |
Peter Henk Steenhuis, Brijs' hommage aan Neel Doff: van pauperskind tot burgerdame. In: Trouw, 16-6-2001. (over Villa Ketje Tippel) |
Hans Warren, Keetje Tippel blijft harten verwarmen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-6-2001. (over Villa Keetje Tippel) |
Emile Hollman, ‘Villa Keetje Tippel is stervende’. In: Limburgs Dagblad, 7-7-2001. (interview) |
Jos Borré, Neel Doff en Genk verenigd in bescheiden maar veelbelovende biografische oefening. In: De Morgen, 11-7-2001. (over Villa Keetje Tippel) |
Jeroen Overstijns, Stefan Brijs: Twee levens. In: Standaard der Letteren, 15-11-2001. |
Dirk Leyman, Beter dood dan een bitter leven. In: De Morgen, 19-12-2001. (over Twee levend) |
Dirk Leyman, Zwanezang voor kleine garnalen. In: De Morgen, 12-3-2003. (over De vergeethoek) |
Joris Gerits, Stefan Brijs' speurtocht naar vergeten schrijvers. In: Standaard der Letteren, 20-3-2003. (over De vergeethoek) |
Frank Hellemans, Achtbaan van afwijkingen. In: Knack, 12-10-2005. (over De engelenmaker) |
| |
| |
Daniëlle Serdijn, Sympathie voor foutjes van de natuur. In: Het Parool, 13-10-2005. (over De engelenmaker) |
Arjen Fortuin, God heeft het nakijken. Een aangrijpende ontsporing in Stefan Brijs' nieuwe roman. In: NRC Handelsblad, 28-10-2005. (over De engelenmaker) |
Clara Strijbosch, Zou dokter Hoppe mensen klonen? In: de Volkskrant, 11-11-2005. (over De engelenmaker) |
Bert Bultinck, Een Vlaamse kloon. In: De Morgen, 2-11-2005. (over De engelenmaker) |
Pieter Verstraeten, Door de duivel gebeten. In: De Tijd, 12-11-2005. (over De engelenmaker) |
Wim Vogel, Briljante geneticus als navolger van Jezus. In: Haarlems Dagblad, 12-11-2005. (over De engelenmaker) |
Marc Cloostermans, Duivelskinderen. Stefan Brijs op zoek naar goed en slecht. In: Standaard der Letteren, 18-11-2005. (over De engelenmaker) |
John Vervoort, Elke dader is tegelijk ook een slachtoffer. In: Letters, november 2005, pp. 6-7. (interview) |
Jef Ector, Geef God het nakijken. In: De Leeswolf, jrg. 11, nr. 9, december 2005, p. 708. (over De engelenmaker) |
Lies Schut, Demasqué van een zieke geest. In: De Telegraaf, 23-1-2006. (over De engelenmaker) |
Jooris van Hulle, Stefan Brijs: De engelenmaker. In: Kunsttijdschrift Vlaanderen, jrg. 55, nr. 309, februari 2006, p. 63. |
Arjen Fortuin, ‘Vergeet niet 't verhaal te vertellen. Het grote mededogen van Libris-genomineerde Stefan Brijs. In: NRC Handelsblad, 31-3-2006. (interview) |
Dirk Leyman, ‘Vlaanderen heeft geen oog voor eigen talent’. In: De Morgen, 3-5-2006. (interview) |
Sandra Kooke, ‘Het kind als beter exemplaar van jezelf’. In: Trouw, 17-8-2006. (interview) |
Paul Depondt, Zwijgende dichters. In: de Volkskrant, 22-12-2006. (over Korrels in Gods grote zandbak) |
108 Kritisch lit. lex.
februari 2008
|
|