| |
| |
| |
Stefaan van den Bremt
door Dina van Berlaer-Hellemans en Lionel Deflo
1. Biografie
Stefaan van den Bremt werd geboren te Aalst op 12 oktober 1941. Hij studeerde Romaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven, bracht een jaar in Parijs door als student en werd leraar Frans en geschiedenis aan het Secundaire Instituut St. Lukas te Brussel.
Hij debuteerde in 1968 onder het pseudoniem Stevi Braem met de dichtbundel Sextant. Dit werk werd bekroond met de prijs voor het beste literair debuut van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen; zijn tweede dichtbundel, Een valkuil in de wolken (1971), met de Malherbeprijs van de Provincie Brabant.
Van den Bremt onderhield nauwe banden met het Vlaamse nieuw-realisme, maar werd toch nooit een kritiekloos voorstander van deze beweging. In het latere werk komt zijn maatschappelijke betrokkenheid steeds sterker naar voren. Wij vermelden in dit verband het theaterstuk Het spel van Angèle en Adèle (1976) en de dichtbundels Lente in Vorst (1976) en Andere gedichten (1980). Voor het geheel van zijn werk werd hem de L.P. Boonprijs 1980 toegekend.
Overigens is het zopas vermelde engagement ook doorleefde werkelijkheid voor Van den Bremt. Reeds in 1968 bezocht hij Cuba en in 1969 Jordanië - de Palestijnse vluchtelingenkampen incluis. Dit laatste bezoek zou trouwens voor heel wat deining zorgen: het leidde tot een correctionele veroordeling in 1974 wegens zogenaamde medeplichtigheid aan een Palestijnse aanslag die in 1972 in Nederland was gepleegd. De schrijver verloor hierdoor zijn betrekking in het onderwijs. Sinds 1976 is
| |
| |
hij in het kader van de vormingsgezelschappen ‘De Mannen van den Dam’ en ‘Vuile Mong en de vieze gasten’ actief als producent van theater- en cabaretteksten. Hij schreef ook liederen voor de folkgroep ‘Rum’.
Vanaf 1977 tot de opheffing in 1983 had hij zitting in het redactiecomité van de marxistisch georiënteerde uitgeverij Masereelfonds. In de jaren 1983-1988 was hij eindredacteur van een serie literaire vertalingen onder het label ZUID, een imprint van uitgeverij In de Knipscheer.
Van den Bremt was en is redacteur van het literair- en kunstkritisch tijdschrift Kreatief, waarvoor hij diverse dossiernummers samenstelde. Sinds 1984 is hij bestuurslid en vanaf 1992 ondervoorzitter van het PEN-centrum voor Vlaanderen. In de tweede helft van 1983 verbleef hij als Stadtdichter in de West-Duitse stad Mannheim en in 1988 werd hem de Koopal-beurs voor letterkunde toegekend. De directe aanleiding voor deze onderscheiding was de publicatie van de door hem vertaalde roman Ségou I, De aarden wallen van Maryse Condé.
De schrijver is gehuwd met de tekenares en dichteres Solange Abbiati, die zijn werk vaak illustreerde of er het omslag voor ontwierp, en heeft twee dochters.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Stefaan van den Bremt vinden wij steevast vermeld als dichter. Deze visie behoeft nochtans enige correctie: hij debuteerde wel met poëzie maar heeft zich sindsdien ook toegelegd op theater, kritiek en vertaling. Ten onrechte heeft zijn werk op deze andere gebieden tot nu toe weinig aandacht gekregen.
| |
Verwantschap
Reeds in zijn eerste bundel Sextant (1968) vertoonde Van den Bremt een zekere affiniteit met de dichters die door Lionel Deflo werden samengebracht in het dossier ‘Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen’ van het tijdschrift Kreatief (1970). Ook bij hem moesten het extreme subjectivisme en de hermetische beeldspraak van de Vijftigers (en vooral van hun epigonen) plaats ruimen voor de verkenning van de objectieve werkelijkheid en voor een meer open communicatie.
| |
Kunstopvatting
Toch valt meteen de persoonlijke oriëntatie op die de nieuwrealistische bekommernissen in deze debuutverzen aannemen. De ‘sextant’ van het woord wordt op tweeërlei wijze aangewend: de auteur speurt niet slechts naar het verborgene achter ‘evidente’ werkelijkheid en maatschappelijk milieu (o.m. de cyclus ‘Betreft: een stad’) maar tracht zijn bezinning ook theoretisch of zelfs filosofisch te funderen (o.m. de cyclus ‘Koersbepaling’). Vanzelfsprekend was deze reflexieve houding moeilijk verenigbaar met de nieuw-realistische verheerlijking van de eenvoudige en duidelijke zegging (o.m. ‘Kommunikatiemedium’). Het conflict tussen enerzijds het streven naar verstaanbaarheid en anderzijds de ingewikkeldheid van de werkelijkheid zou dan ook als een rode draad door het werk van Van den Bremt heen gaan lopen: het bepaalde in aanzienlijke mate de evolutie die zijn poëzie op het gebied van thematiek en vormgeving doormaakte, inspireerde de kritische belangstelling voor het socialistisch realisme en meer bepaald voor Brecht en beïnvloedde zowel opzet als uitwerking van Het spel van Angèle en Adèle.
| |
| |
| |
Ontwikkeling / Thematiek / Stijl
Sterker nog dan in Sextant worstelt Van den Bremt in zijn volgende bundel Een valkuil in de wolken met de gewild doorzichtige voorstelling van een niet doorzichtige werkelijkheid. Het resultaat is soms idyllische simplificatie op emotioneel en maatschappelijk gebied (o.m. ‘Bodemonderzoek’, ‘Cuba’); in de beste gedichten hebben de - gegronde - twijfels van de auteur voldoende sporen nagelaten (o.m. ‘Signalement’, ‘Reconquista’). In Van het een komt het ander neemt de onzekerheid m.b.t. de werkelijkheid niet slechts toe maar bepaalt zij zelfs volledig het structurele ordeningsprincipe dat wordt gehanteerd. Van den Bremt en zijn echtgenote Solange Abbiati kaatsen elkaar de bal terug: twee persoonlijkheden spiegelen zich aan elkaar in een poging om de eigen subjectiviteit te overstijgen en vastere greep te krijgen op de realiteit (vergelijk ‘Diagnose’, ‘Homeopathie’, ‘Therapie’). Lente in Vorst, geschreven n.a.v. Van den Bremts gerechtelijk avontuur, verbindt de intimistische en metafysische bekommernissen uit de vorige bundel opnieuw met maatschappelijke belangstelling. Een aantal (schijnbare) natuurgedichten uit Van het een komt het ander worden herhaald (in ‘Seizoenarbeid’) maar krijgen door de nabijheid van de afdeling ‘Toegepaste poëzie’ een onmiskenbare sociale en politieke relevantie (‘natuur’ fungeert als - ongelukkig gekozen - metafoor voor ‘geschiedenis’); de private sfeer is nog steeds zeer belangrijk maar ondergaat al de weerslag van de maatschappelijke werkelijkheid (vergelijk de gevangenisgedichten uit de afdeling ‘Lente in Vorst’). Daarenboven wordt een complex en zelfs dialectisch verband gelegd tussen persoonlijke en sociale belangstellingssfeer. Toch leidt ook hier soms de gewilde en
functioneel weinig benutte schraalheid van de vormgeving tot vereenvoudiging en cliché.
Deze situatie heeft zich vrij grondig gewijzigd in Andere gedichten: Van den Bremt staat daarin veel minder weigerachtig tegenover het poëtisch arsenaal en benut ten volle de stilistische mogelijkheden van ironie. In de beste gevallen (o.m. ‘De speelruimte’, ‘Einde van een verdwijnend type’, ‘Bajeslied’) levert deze werkwijze gedichten op waarin zonder hermetisme toch recht wordt gedaan aan de betekenisrijkdom van individuele ervaring en historische situatie:
| |
| |
Lock out
Men moet zijn brood verdienen.
Jullie verdienen het niet meer.
Onze machines willen werken.
Onze werkwilligen zullen ze
| |
Kunstopvatting
Deze ommekeer kan niet los worden gedacht van Van den Bremts literair- en kunstkritische ontwikkeling naar het socialistisch realisme toe (vergelijk Dossier Brecht naar de letter en Dossier arbeidersliteratuur. In: Kreatief, resp. 1976 en 1979); deze laatste heeft zich op haar beurt afgespeeld in wisselwerking met de vertalingen waardoor de auteur bewonderde voorbeelden naar zich toehaalde en voor anderen openstelde. Verhaeren (De stad, het land, het geld, 1974), Artaud (Dossier surrealisme. In: Kreatief, 1975), Brecht (Dossier Brecht naar de letter), Guillén (Cubaanse gedichten, 1978): de keuze is symptomatisch voor de eigen poëtische, theatrale en kritische belangstellingssfeer.
Van den Bremt gaf al vroeg blijk van inzicht in de tekortkomingen van de nieuw-realistische poëtica (vergelijk Dossier Nieuwrealistische poëzie in Vlaanderen. In: Kreatief, 1970), ook al kon hij dan sommige van deze tekortkomingen (vereenvoudiging, clichézucht) niet meteen vermijden in de eigen poëzie. Hij legde belangstelling aan de dag voor met het nieuw-realisme strijdige poëtische credo's (zo onder meer voor het Franse Surrealisme, dat hem begrip bijbracht voor de verworvenheden van de beweging van Vijftig) en stelde zich op de hoogte van de verschillende tendensen in het socialistisch realisme.
| |
| |
Zijn blijvende keuze daarbij voor (een zekere mate van) eenvoud en verstaanbaarheid kan worden aangevochten door wie in het realisme-debat een ander en eventueel minder behoedzaam standpunt inneemt; dit neemt niet weg dat Van den Bremts standpunt ver uitstijgt boven zowel de onbewustheid van sommige nieuw-realistische medestanders als de nog verbreide literair-kritische onwetendheid omtrent socialistisch realisme en marxistische literatuurtheorie.
In 1982 verschijnt een bundeling van zijn recensies en essayistische bijdragen over Latijns-Amerikaanse literatuur onder de titel Mijn verbeelding is jouw slaaf niet. In zijn inleiding verduidelijkt Van den Bremt zijn standpunt ten opzichte van literatuur. Een goed verstaander zal allicht begrepen hebben dat niet alleen Latijns-Amerikaanse literatuur in het geding was, als hij las: ‘En wanneer bepaalde, goedmenende actievoerders zich aan deze dubbelzinnigheid stoten en literatuur al te eenzijdig benaderen als politiek illustratiemateriaal, wordt slechts de ene onvrijheid ingeruild voor de andere. De werkelijkheid, waarvan de fictie niet de weerspiegeling maar wel een verschijningsvorm is, kan niets anders dan de natuurlijke vijand zijn van elke ideologische versimpeling. Hoe kan een schrijver anders meewerken aan de menselijke ontvoogding dan via een verscherpt bewustzijn van de ambivalentie die de taal, de droom, de liefde, het spel, de verbeelding tot evenveel bronnen van wanhoop maakt voor alle eendimensionale geesten?’ In dezelfde inleiding gaat Van den Bremt ook in op de relatie vorm - inhoud. In tegenstelling tot het vulgair-marxistische standpunt, dat de vorm ondergeschikt wil maken aan de ideologische inhoud, stelt hij: ‘De maatschappelijke relevantie van een tekst is dus in laatste instantie een kwestie van vormgeving.’
| |
Ontwikkeling
Zijn poëzie gaat zich steeds meer bewegen tussen de individuele en de maatschappelijke sfeer en balanceert daarbij tussen emotie en intellect. Sloeg de balans in Andere gedichten (1980) sterk door naar de suprematie van het intellect, voor een pendant zorgt Van den Bremt met de in de persoonlijke sfeer gesitueerde, intimistische gedichten uit de bundel Het onpare paar (1981), erotische poëzie over een soms nogal tumultueuze liefdesrelatie. De bundel betekent een breekpunt in Van den Bremts poëtische ontwikkeling.
| |
| |
De bundel Van een (1986) herneemt de thematiek uit Het onpare paar, en is overigens samengesteld uit deze bundel én de nieuwe cyclus Zwermcel (1986), waarin met vormelementen wordt geëxperimenteerd. In Met ogen vol vergetelheid (1989) komt Van den Bremt tot een gerijpt evenwicht tussen intimiteit en afstandelijkheid. De gedichten zijn minder betrokken op een als veranderbaar beschouwde werkelijkheid, maar getuigen veeleer van een postmoderne visie. Vooral de verzen uit de aanvangscyclus, ‘Falset’, ‘beschrijven, door een subtiele dosering van autobiografische en algemeen-symbolische elementen, het gevoelen van vervreemding dat ontstaat door de confrontatie met de herinnering en het verleden’ (Dirk de Geest). Die ontwikkeling zet zich voort in Rover en reiziger (1992), waarin de dichter de verbeelde werkelijkheid uit zijn jeugd en prille kindertijd in taal herschept en aldus wil bewaren. Ook de bundel Verbeelde boedel (1995) sluit hierbij aan; het is een poging tot beschrijving van wat alleen nog in de verbeelding van de dichter leeft en voortbestaat: het natuurlijke en stedelijke landschap van de kinderjaren, vergeelde beelden van de onmiddellijke omgeving uit die tijd, herinneringen aan verdwenen familieleden (tante, oudere broer).
| |
Thematiek
De illusies voorbij, is Stefaan van den Bremt van sociaal-geëngageerde, Brechtiaanse dichter geëvolueerd tot een gerijpt vakman met een persoonlijke problematiek van de verbeelde herinnering. In die zin vormen zijn laatste drie bundels grotendeels een autobiografische trilogie.
| |
Stijl / Techniek
Ook formeel-technisch betekent de bundel Het onpare paar een breekpunt: Van den Bremt maakt gebruik van rijm en kwatrijn als strakke basisvorm, terwijl het al in Andere gedichten geteste spel van parallellismen en contrasten, opsommingen en antithesen, van alliteraties en assonanties, van retrogradische versopbouw, hier versterkt door eindrijmen, zo ver wordt doorgevoerd dat de inhoud vaak versluierd wordt door formeel-esthetiserend taalspel, neigend naar maniërisme.
De gedichten hebben, vooral in de laatste twee bundels, vaak het sonnet als grondvorm, waarbij de structuur moet voorkomen dat de dikwijls autobiografische inhoud de emotie doet ontsporen, terwijl de anekdotische aanleiding overstegen
| |
| |
wordt door een meer universele, mythisch-geladen symboliek. Verhalende gedichten worden dan ook afgewisseld door meer beschouwende, met suggestieve, maar heldere beelden.
| |
Kritiek
Toch dient de dichter zich te hoeden voor een virtuoos, maar te vrijblijvend woordenspel, wat een criticus als Dirk de Geest kwalificaties als ‘maniëristische woordspelletjes’ en ‘ijdele rederijkerij’ in de pen heeft gegeven. Anderen prijzen dan weer zijn klassieke vormbeheersing en de hechte en heel doordachte structuur van zijn bundels.
| |
Publieke belangstelling
In Vlaanderen geniet Stefaan van den Bremt als bekwaam vakman-dichter en vooral ook als vertaler algemene waardering en erkenning. In Nederland blijft de belangstelling voor zijn werk vooralsnog uit.
| |
Kritiek
Onderwaardering treft ook Van den Bremts dramaturgische werkzaamheden, al hebben het groepskarakter en de gedeeltelijke anonimiteit daarvan natuurlijk ook een rol gespeeld. Hoewel Van den Bremt voordien al teksten had geleverd voor de kinderopera King Xon in het land van de zon van G. Deflo (een ‘sprookje’ over Vietnam) en zijn Verhaeren-vertalingen gedramatiseerd had gezien door het ‘Mimetheater H. Verbeeck’, ging hij zich pas vanaf 1976 ten volle als dramaturg ontplooien: uit dat jaar dateert het in samenwerking met ‘De Mannen van den Dam’ (Internationale Nieuwe Scène) tot stand gebrachte Spel van Angèle en Adèle.
| |
Thematiek / Stijl
Dit stuk wil de hedendaagse moeilijkheden van de arbeidersbeweging verhelderen door een historische analyse van en een scherpe kritiek op de negentiende-eeuwse ontvoogdingsstrijd in het algemeen en de acties ten behoeve van het algemeen enkelvoudig stemrecht in het bijzonder. Het bezit een duidelijk Brechtiaanse inslag: vervreemding (typen), allegorisering (overlegscènes tussen Angèle - de kerk, Adèle - de burgerij en de koning) en poëtische taal (liederen) scheppen een open dramatische structuur, die de toeschouwer aan de hand van het geëvoceerde verleden wil doen nadenken over het vergelijkbare heden - en hierin grotendeels slaagt. Een vraagteken blijft evenwel de geregelde verbinding van scènes die zich onder de arbeiders afspelen met een meer naturalistische, dat wil zeggen doorzichtiger voorstellingswijze. Deze keuze hoeft,
| |
| |
in het licht van Van den Bremts voorkeur voor een nog vrij ‘traditioneel’ socialistisch realisme, niet te verwonderen; toch dreigt vooral in de betreffende scènes de terugval in nostalgische folklore.
Het spel van Angèle en Adèle is een van de meest geslaagde maatschappijkritische stukken uit het Vlaamse vormingstheater van de jaren zeventig. Het valt te betreuren dat Van den Bremt zich sindsdien vooral heeft gericht op de vertaling van buitenlands theaterwerk. Voor ‘De Mannen van den Dam’ vertaalde hij Tractor van Heiner Müller; voor het ‘Brecht-Eisler Koor’ de cantate De moeder van Bertolt Brecht en Hanns Eisler (creaties resp. in 1978 en 1979).
Meer ruimte voor dramaturgische en poëtische creativiteit boden dan weer de liedteksten die Van den Bremt leverde voor Adhemar, het Vlaamse wonderkind (1977), Bommerskonten (1978) en de Wild West Revue (1979) van ‘Vuile Mong en de vieze gasten’. Deze ‘revues’ vertonen weinig uitgebouwde structuur; zij behoren echter tot het beste wat de Vlaamse agitprop tot nu toe heeft voortgebracht.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Stevi Braem, Sextant. Brugge-Utrecht 1968, Desclée de Brouwer, Noorderlicht, GB. |
Stefaan van den Bremt, Een valkuil in de wolken. Brugge/'s-Gravenhage 1971, J. Sonneville/Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Stefaan van den Bremt (red.), Dossier Latijns-Amerika. In: Kreatief, jrg. 6, nr. 2-3, juli 1972, EB. |
Solange Abbiati en Stefaan van den Bremt, Van het een komt het ander. Een poëtische dialoog voorafgegaan door een uitvoerig weerbericht. Brugge 1973, Orion-Desclée de Brouwer, Noorderlicht, GB. |
E. Verhaeren, De stad, het land, het geld. Vertaald door Stefaan van den Bremt, Antwerpen 1974, W. Soethoudt, Kijkgatpaperback 10, GB. (vert.) |
Stefaan van den Bremt (red.), Dossier surrealisme. In: Kreatief, jrg. 9, nr. 1, juni 1975, EB. |
De Mannen van den Dam (Stefaan van den Bremt), Het spel van Angèle en Adèle. Antwerpen [1976], Eigen beheer, T. |
Stefaan van den Bremt, Lente in Vorst. Speciaal nummer van Kreatief, jrg. 10, nr. 2, lente 1976, GB. |
Stefaan van den Bremt, Leo Geerts, Daniël Robberechts en Louis Dieltjens (red.), Dossier Brecht naar de letter. In: Kreatief, jrg. 1 o, nr. 4, november 1976, EB. |
Stefaan van den Bremt, De genese van een gedicht. In: Kreatief, jrg. 11, nr. 3, november 1977, pp. 95-101, E. |
Vuile Mong en de vieze gasten (met medewerking van Stefaan van den Bremt), Adhemar, het Vlaamse wonderkind. Z.p. [1977], stenciluitgave, T. |
Vuile Mong en de vieze gasten, Bommerskonten. Z.p. [1978], Eigen Beheer, T. |
Nicolas Guillén, Cubaanse gedichten. Vertaald door Stefaan van den Bremt. Gent 1978, Masereelfonds, GB. (vert.) |
Stefaan van den Bremt, Politiek en poëzie. In: Kreatief, jrg. 12, nr. 3/4, oktober 1978, pp. 2-17, E. |
Bertolt Brecht en Hanns Eisler, De moeder. Cantate. Vertaald door Stefaan van den Bremt. Berchem 1979, EPO, T. (vert.) |
Ludo Abicht, Lionel Deflo, Louis Dieltjens, St. van den Bremt (red.), Dossier arbeidersliteratuur. In: Kreatief, jrg. 13, nrs. 1 en 2-3, mei-juni 1979, EB. |
Stefaan van den Bremt, Andere gedichten. Gent 1980, Masereelfonds, GB. |
Stefaan van den Bremt, Het onpare paar. Gent 1981, Masereelfonds, GB. |
Stefaan van den Bremt, Op een bordje volgt de rekening. Gent 1982, Masereelfonds, GB. |
Stefaan van den Bremt, Mijn verbeelding is jouw slaaf niet. Over Latijns-Amerikaanse literatuur. Gent/Haarlem 1982, Masereelfonds/In de Knipscheer, EB. |
| |
| |
Bertolt Brecht, Svendborgse gedichten. Vertaald door Stefaan van den Bremt. Nijmegen 1983, SUN, GB. (vert.) |
Stefaan van den Bremt, Zwermcel. Met lithografieën van Solange Abbiati. Haarlem 1986, In de Knipscheer, GB. |
Stefaan van den Bremt, Van een. Haarlem 1986, In de Knipscheer, GB. |
Marie Gevers, Vrede over het land. Vertaald door Stefaan van den Bremt. Haarlem 1986, In de Knipscheer (ZUID), R (vert.) |
Maryse Condé, Ségou I, De aarden wallen. Vertaald door Stefaan van den Bremt. Haarlem 1987, In de Knipscheer, R. (vert.) |
Cristina Fernández Cubas, Een jaar als je belieft. Vertaald door Stefaan van den Bremt. Haarlem 1988, In de Knipscheer, R. (vert.) |
Stefaan van den Bremt, Met ogen vol vergetelheid. Antwerpen-Amsterdam 1989, Manteau, GB. |
Stefaan van den Bremt, Rover en reiziger. Antwerpen 1992, Manteau, GB. |
Octavio Paz, Nachtmuziek over San Ildefonso. Vertaald door Stefaan van den Bremt en Guy Posson, Amsterdam 1993, Meulenhoff, GB. (vert.) |
Stefaan van den Bremt, Het ‘fin-de-siècle’ en het postmodernisme in de literatuur. In: Kreatief, jrg. 28, nr. 5, december 1994, pp. 6-22, E. |
Stefaan van den Bremt, Verbeelde boedel. Antwerpen-Amsterdam 1995, Manteau, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Marcel Janssens, Poëtische sextant. In: Ons Erfdeel, jrg. 13, nr. 2, december 1969, p. 109. |
Lionel Deflo (red.), Dossier Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. In: Kreatief, jrg. 4, nr. 3, oktober 1970. (2e, herwerkte druk: Brugge 1972, De Bladen voor de poëzie) |
Hugo Brems, Van de een en de ander. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 73, nr. 8, augustus 1973, pp. 633-634. (onder meer over Van het een komt het ander) |
Jan Vanriet (red.), Dossier - Omtrent de werkelijkheid. In: Kreatief, jrg. 8, nr. 1, lente 1974. (foto's, facsimile's) |
Daniël Billiet, Stefaan van den Bremt: Lente in Vorst. Er zijn veel woorden voor, lees ze. In: Poëziekrant, jrg. o, nr. 2, juli-augustus 1976. |
Ludo Abicht, Stefaan van den Bremt in poëtische vrijheid. In: Links, jrg. 18, nr. 41, 11 september 1976, p. 5. (over Lente in Vorst) |
Hedwig Verlinde, ‘Lente in Vorst’ of de radicale ingreep van Stefaan van den Bremt. In: Ons Erfdeel, jrg. 19, nr. 5, november-december 1976. |
André Lefevre, Literatuur op zijn rug, 1. Gelijkheid en ongelijkheid: Stefaan van den Bremt, Lente in Vorst; L.M. van den Brande, Alchimie van de roos. In: Restant, jrg. 5, nr. 5-6, december 1976, pp. 50-53. |
Piet de Moor, De medaille en haar keerzijde. In: De Nieuwe, 9-9-1977. (over ‘Lente in Vorst’) |
Carlos Tindemans, Toeschouwersperspectief en actionisme. Intentie en effect van het vormingstheater. In: Dyane Abs e.a., Blijf niet gelaten op de wonderen wachten. Benaderingen van het vormingstheater in Vlaanderen van 1968 tot nu. Antwerpen 1979, pp. 66-68. (over Adhemar, het Vlaamse wonderkind en Bommerskonten) |
Dina van Berlaer-Hellemans, Vorming en historische parallel. De Mannen van den Dam, Het spel van Angèle en Adèle. In: Dyane Abs e.a., Blijf niet gelaten op de wonderen wachten. Benaderingen van het vormingstheater in Vlaanderen van 1968 tot nu. Antwerpen 1979, pp. 101-104. |
J. Iven, Een Brechtiaans spook waart door Vlaanderen. In: Het Belang van Limburg, 12-2-1979. (over Van den Bremts belangstelling voor Brecht) |
Marc Reynebeau, Horen de schone letteren bij de dikke bourgeois? In: Knack, 26-9-1979. (over Dossier arbeidersliteratuur) |
Daniël Billiet en Marc Reynebeau, Goede lyriek deed nooit onder voor de politiek. Interview met Stefaan van den Bremt. In: Poëziekrant, jrg. 4, september-oktober 1980, pp. 1-3. (over Andere gedichten) |
Eugène van Itterbeek, De ontnuchterende poëzie van Stefaan van den Bremt. In: De Nieuwe, 7-11-1980. (over Andere gedichten) |
Marc Reynebeau, Dichter Stefaan van den Bremt: Toch schrijven voor de volgende generaties. In: Knack, 19-11-1980. (over Andere gedichten) |
Jan H. Mysjkin, Clichés met clichés de das omdoen. In: De Morgen, 19-12-1981. (over Andere gedichten en Het onpare paar) |
Marc Reynebeau, De rekening wordt gepresenteerd. Kritische gedichten van Stefaan van den Bremt en Gust Gils. In: Knack, 8-12-1982. (over Op een bordje volgt de rekening) |
Lionel Deflo, Geest en hart als kommunicerende vaten in de poëzie van Stefaan van den Bremt. In: Lionel Deflo, Bij nader inzien. Antwerpen-Amsterdam 1985, pp. 123-145. (overzicht van het werk tot en met Op een bordje volgt de rekening) |
Filip Rogiers, Het loze lezertje. In: Knack, 1-11-1989. (over Met ogen vol vergetelheid) |
| |
| |
Teunis Bunt, Een gedreven handwerksman. In: Kreatief, jrg. 23, nr. 5, december 1989, pp. 122-124. (over Met ogen vol vergetelheid) |
Stefaan van Laere, Zoekt Stefaan van den Bremt een nieuwe richting? In: Poëziekrant, jrg. 14, nr. 1, januari-februari 1990, p. 18. (over Met ogen vol vergetelheid) |
Herman de Coninck, Op het tweede gezicht. Autoriteit en tolerantie. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 7, nr. 2, maart-april 1990, pp. 64-66. (over Met ogen vol vergetelheid) |
Dirk de Geest, Met ogen vol vergetelheid. In: Ons Erfdeel, jrg. 33, nr. 3, mei-juni 1990, pp. 421-422. |
Koenraad Goudeseune, ‘Rover en reiziger’. Nasmaak van loslippigheid. In: De Morgen, 30-10-1992. |
Crassus, Stefaan van den Bremt: De thuisreis. In: Markant, 15-1-1993. (over Rover en reiziger) |
Joris Gerits, Amerika en China. Gedichten van Stefaan van den Bremt. In: Streven, jrg. 60, nr. 1, januari 1993. (over Rover en reiziger) |
Paul Demets, Stefaan van den Bremt. De reis en het relaas. In: Poëziekrant, jrg. 17, nr. 5, september-oktober 1993, pp. 16-17. (over Rover en reiziger) |
John Vervoort, Stefaan van den Bremt. Dichten op de breuklijnen van de geschiedenis. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 3-4, mei-augustus 1995, pp. 52-56. (interview onder meer over Verbeelde boedel) |
62 Kritisch lit. lex.
augustus 1996
|
|