| |
| |
| |
P.C. Boutens
door Marco Goud
1. Biografie
Pieter Cornelis Boutens werd op 20 februari 1870 te Middelburg geboren als derde zoon van Wilhelmina de Vey en Pieter Cornelis Boutens. Hij groeide op in een Zeeuws, protestants milieu. Zijn ouders dreven een winkel in Middelburg voor huishoudelijke artikelen. Na de lagere school ging hij naar het gymnasium (1884-1890). Daar blonk hij al snel uit in de klassieke talen. In 1890 ging hij klassieke letteren studeren aan de Utrechtse universiteit. In september 1894 werd hij leraar klassieke talen aan de jongenskostschool Noorthey te Voorschoten, alwaar hij ook ging wonen. In 1899 promoveerde hij in Utrecht op een dissertatie over Aristofanes. Hij vestigde zich in het najaar van 1904 als privédocent klassieke talen te Den Haag. Daarnaast werd hij financieel gesteund door vrienden, veelal oud-leerlingen van Noorthey.
Boutens debuteerde in de Utrechtsche Studenten Almanak van 1891. In 1894 verscheen zijn debuutbundel XXV Verzen, in too exemplaren. In 1895 werden voor het eerst gedichten van hem gepubliceerd in een letterkundig tijdschrift, en wel in het Tweemaandelijksch Tijdschrift. In 1898 verscheen zijn publieke debuutbundel Verzen, ingeleid door Lodewijk van Deyssel. Er verschenen daarna nog vele bundels. Onder het pseudoniem Andries de Hoghe publiceerde Boutens in 1919 een bundel waarvan hij beweerde slechts de bezorger te zijn. Hij publiceerde in tal van tijdschriften, zoals De Gids, De Nieuwe Gids, Groot Nederland Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift en Helikon. Behalve dichter was Boutens ook vertaler van vooral klassieke, maar ook moderne literatuur. Hij schreef geen kritieken en zat nimmer in de redac- | |
| |
tie van een tijdschrift. Hij speelde niettemin een belangrijke rol in de Nederlandse literaire wereld als voorzitter van de Vereeniging van Letterkundigen (vanaf 1918) en de Nederlandse P.E.N.-club (vanaf 1923), en als beheerder van het Willem Kloos-fonds (vanaf 1919). In 1913 ontving Boutens de Tollensprijs voor zijn gehele oeuvre, in 1914 de Nieuwe Gids-prijs voor poëzie voor de bundel Carmina en in 1925 de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor de bundel Zomerwolken. Boutens overleed op 14 maart 1943 te Den Haag.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Publieke belangstelling
De poëzie van P.C. Boutens staat te boek als moeilijk. Velen erkenden en bewonderden Boutens' meesterschap, maar vonden zijn poëzie te duister en te verheven. Boutens schreef geen toegankelijke, eenvoudige poëzie voor een groot publiek. Hij schreef daarentegen ingewikkelde verzen, bedoeld voor een kring van ingewijden. De criticus P.H. Ritter Jr. karakteriseerde in 1940 Boutens' lyriek en de beoogde doelgroep treffend: ‘Het weefsel van Boutens' poëzie is een raadsel voor de massa, het zijn slechts de weinigen, wien een oor voor taalmuziek geschonken werd, die den grooten naam van Boutens weten te verbinden aan een waarde [...]’. Dat ook Boutens' gelegenheidspoëzie - bedoeld voor een breed publiek - als moeilijk werd ervaren, blijkt wel uit de consternatie die ontstond rondom zijn rijmprent bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard in 1937. Deze was bedoeld voor schoolkinderen, maar vrijwel niemand begreep er iets van. In een interview zei Boutens zeer geërgerd: ‘De kranten hebben geschreven, dat het zoo moeilijk is. Ik begrijp dat niet. De menschen kunnen eenvoudig niet lezen, geen vijf procent weet wat werkelijk lezen is. Ik stoor mij natuurlijk niet aan het oordeel van menschen, die bij ieder woord bewijzen dat ze niet lezen kunnen. Als die lieden mijn vers móói gevonden hadden, dàt zou eerst recht een hoon zijn geweest!’ (NRC, 22-1-1937).
| |
Kunstopvatting
Dat Boutens zijn poëzie bestemd had voor een select publiek, blijkt ook uit de bijzondere wijze waarop hij zijn werk uitgaf. Van zijn bundels verschenen - naast de gewone uitgave, die vaak pas later verscheen - altijd kostbare, luxe uitgaven in perkament gebonden, gedrukt op Hollands of Japans papier, in een beperkte genummerde en gesigneerde oplage. Deze waren in eerste instantie bestemd voor zijn Vrienden en mecenassen. Niet alleen verscheen zijn eigen werk in dergelijke luxe uitgaven, maar ook gaf hij op deze wijze werk uit van door hem bewonderde dichters, zoals J.H. Leopold, Lord Alfred Douglas en Dante Gabriel Rossetti. Het meest bijzonder is wel de bundel Naenia (1903), slechts in twaalf exemplaren gedrukt door Joh. Enschedé & Zonen. Twee initialen in enkele exemplaren wer- | |
| |
den geïllustreerd door de bevriende kunstenaar Jan Toorop. Daardoor werden de bundels nog kostbaarder.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Met Boutens' estheticistische levenshouding hangt ook zijn uiterst verheven visie op de wereld samen. Hij richtte zich niet zozeer op de alledaagse werkelijkheid, maar veeleer op een hogere werkelijkheid. Van maatschappelijke beslommeringen trok hij zich dan ook weinig of niets aan. Hij had uitgesproken antimaatschappelijke opvattingen. In de inleiding bij zijn vertaling van Oscar Wilde's De Profundis (1911) omschreef Boutens de kunstenaar als een ‘paria’. Dat herhaalde hij in zijn lezing ‘Vorm en vormeloosheid in de dichtkunst’ (1933): ‘Door den doem van dezen tegelijk één- en alzijdigen aanleg als onbegrepen paria geboren in een maatschappelijke ordening die van haar kant veroordeeld is altijd meer in het af- dan in het oplevende steun te vinden, geniet de dichter hier een hachelijke, vogelvrije onafhankelijkheid, en een duurzaam bevredigend vergelijk is over en weêr vrijwel uitgesloten.’ Ook in zijn Vondel-rede (1937) kwam hij erop terug dat de ‘de groote kunstenaar’ altijd ‘een maatschappelijke paria’ zou blijven.
Dat deze houding hem niet altijd even gemakkelijk afging, blijkt uit wat hij vertelde ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag: ‘Ik heb mijn weg moeten gaan. Ik heb altijd geleefd in die hoogere, duurzame wereld, die achter ons armzalig menschenbestaan is. Ik heb mijn gaven niet altijd gewaardeerd. Mijn perceptievermogen heeft mij dikwijls gehinderd het gemakkelijke gewone aardse leven van de menigte te leiden en mijn aanvoelingsvermogen heeft mij te veel onthuld in de werkelijkheid, wat anderen ontgaat.’ (NRC, 21-2-1930).
| |
Thematiek
Nog sterker dan uit de weinige uitspraken die Boutens buiten zijn literaire werk deed, blijkt uit zijn literaire werk een afgewendheid van de alledaagse werkelijkheid. Dit valt al te zien in zijn eerste gedicht:
Ik sloot de blinkevenstren van mijn Ziel,
Toen in herfstavonds stille-tintengloor
Het laatste blad zijn gouden reis begon. -
Al wat mij lief was uit den grooten tuin
Der Wereld, had ik lang met teedre zorg
Overgeplant in warmen zielegrond,
[...] (Verzamelde Lyriek, voortaan VL, p. n)
| |
| |
In dit fragment vinden we motieven bijeen die in veel van Boutens' gedichten een rol spelen: de ziel, het sluiten van de ogen en het zich afsluiten voor de wereld. Dit kan gezien worden in het licht van de nieuwe mystiek van rond 1900. In die tijd had Maurice Maeterlinck een grote invloed op de literaire wereld. Het Griekse muein, waarvan de term ‘mystiek’ is afgeleid, betekent: het sluiten van de ogen. Een ander voorbeeld waarin dit centraal staat, is te vinden in de tweede en derde strofe van ‘Al dat lachen’:
Neen, de lichte, wreede dagen
Kunnen mijn oogen niet verdragen;
Die gaan nu maar zien geslotene
Lieve dingen al, éens genotene.
Mij troost klaar weten, dat over mij zijn
Open als vaste-sterreschijn
Uw oogen ver, niet te bereiken,
Maar die niet wijken. (VL 25)
| |
Thematiek
Ook hierin is sprake van het sluiten van de ogen. Een ander belangrijk motief in dit gedicht - en in Boutens' gehele oeuvre - is het verlangen van de eenzame ‘ik’ naar contact of eenwording met een onbereikbare, goddelijke ‘u’. Boutens' oeuvre valt te omschrijven als een verslag van het verlangen of een zoektocht naar een hogere, transcendente werkelijkheid. In de zichtbare werkelijkheid zijn af en toe elementen (bijvoorbeeld de zee, de sterren, de maan, bloemen, sneeuw, een schoon gelaat, ogen) te vinden die verwijzen naar een transcendente werkelijkheid en daarvan een glimp laten doorschemeren. Het goddelijke geheim (dat in Boutens' poëzie paradoxaal genoeg vaak ‘klaar’, ‘simpel’ of ‘eenvoudig’ wordt genoemd) kan niet geraden worden tijdens dit aardse bestaan, zelfs niet door een dichter. Dat besef vindt men tot en met Boutens' allerlaatste gedicht, ‘Het geheim’, dat na zijn dood op zijn bureau werd aangetroffen:
Te verraden niet en niet te raden,
Tusschen ons zelfs een gemeen geheim
(Als de manna-stralende genade
Van het in den slaap gevonden rijm) (VL 924)
| |
| |
| |
Verwantschap
Kunstopvatting
Boutens' eerste bundels, Verzen (1898) en Praeludiën (1902), vertonen veel invloed van Gorters poëzie, met name van diens sensitivistische Verzen (1890). Maar van meet af aan is er ook een groot verschil tussen Boutens en Gorter. Uiteindelijk gaat het bij Boutens niet om de waarneembare wereld, maar om de suggestie van een onzichtbare, transcendente werkelijkheid. Het is echter onmogelijk om dat adequaat te verwoorden in taal. De taal schiet tekort; dat is een van de belangrijke thema's in Boutens' poëzie, wat te verbinden valt met zijn symbolistisch getinte poëtica.
In ‘Ik sloot de blinkevenstren’ en ‘Al dat lachen’ worden de ogen gesloten en wordt de blik naar binnen gekeerd. Daarin is de getransformeerde buitenwereld in een vergeestelijkte vorm te zien. Maar in Boutens' poëzie wordt ook vaak naar buiten gekeken. In ‘Zomeravondzee’ uit Bezonnen Verzen (1931) is de blik gericht op de zee en de hemel:
Eindlijk komt mijn oog te rust
Van het waatren plein dat breidt
Spiegelend de oneindigheid
Van den glimlachopen hemel
Waar de zon neêrzijgt ten schemel,
Droppelvloeit haar bloed beneê
Af in 't bekken van de zee
Tot éen lange glanzen laan
Tusschen kust en andre kust. (VL 713)
De zee is bij Boutens een symbool van oneindigheid. Tevens speelt het poëticale motief van de zingende zee een rol. Dit is te vinden in ‘Aan zee’:
O te luistren naar de zee,
Tot de ziel ga fluistren meê:
| |
| |
De inspringende regels symboliseren de golven van de zee. Het geluid van de ruisende golven wordt in de laatste regels van het gedicht ‘'t Lied dat alles bijna / Zegt’ genoemd. Het gaat hier niet alleen over het lied van de zee, maar ook over het gedicht zelf. De dichter kan in zijn werk niet alles zeggen. Het ultieme geheim kan niet worden verwoord. Niet alleen is de zee een poëticaal motief, de zee is tevens een symbool van het oneindige en het metafysische. De blik op de zee is tegelijkertijd ook een blik in de ziel.
| |
Relatie leven/werk
Het feit dat Boutens zo vaak over de zee dichtte, kan verbonden worden met het biografische gegeven dat hij een Zeeuw was. Alhoewel hij vanaf 1890 niet meer in Zeeland woonde, ging hij nog vaak terug. Vooral de Walcherse badplaats Domburg bezocht hij nogal eens. Daar vertoefde ook de kunstenaar Jan Toorop, met wie hij zeer bevriend was. Boutens schreef daar het bekende gedicht ‘Domburgsch uitzicht’ (VL 779). Hierin een beschrijving van een visionaire blik:
Opeens, met éen blik te overbruggen, valt verslonken
De straklazuren Roompot tot een kronkelkreek
Voor 't land van Schouwen als verheerlijkt opgeblonken
En stralend aangedreven uit zijn nevelstreek:
De witte stranden en de breede berg der duinen
Met in zijn laatste plooi het kleine dorp bekneld,
De hoeven loofgepluimd binnen haar akkertuinen,
En verre bezigheid van volk en vee in 't veld. (VL 779)
| |
Thematiek
Met het ‘land van Schouwen’ kan enerzijds het toenmalige eiland Schouwen bedoeld worden dat bij helder weer te zien was vanaf de hoge Domburgse duinen. In 1913 schreef Boutens aan zijn vriend Anton van Herzeele: ‘Walcheren is prachtig op dit oogenblik, en het weer is zoo helder dat men naar Schouwen zou kunnen overstappen.’ Maar ‘Schouwen’ is in het gedicht ambigu. Ambiguïteit speelt een wezenlijke rol in Boutens' poëzie. Het werkwoord ‘schouwen’ betekent ook: visionair zien, verder kijken dan fysiek mogelijk is. Het is een motief dat voortdurend terugkeert in Boutens' poëzie. Een ander belangrijk motief is het kijken naar de oneindige sterrenhemel om zo in contact te kunnen komen met de hogere werkelijkheid. Vaak
| |
| |
worden in de sterren de ogen van een godheid of een gestorven geliefde herkend. Boutens noemt de sterren ergens ‘oogen van de dooden’ (VL 690). Daarnaast gebruikt hij geregeld andere kosmische woorden, zoals ‘komeet’, ‘heelal’ en ‘melkweg’. In het fascinerende gedicht ‘Sterren’, dat Boutens in 1917 opdroeg aan Jan Toorop, lezen we:
Geheven door den doop van helle duizelingen,
Weiflen onze oogen voor den uiterstverren zoom
Waar naar Gods klaar geheim de stille sferen zingen
Aan de overzij van ongemeten aetherstroom. (VL 645)
Degenen die in ‘Sterren’ met ‘wij’ worden aangeduid, willen verder kijken dan fysiek mogelijk is. Ze hebben een kosmisch visioen en willen zien voorbij de allerverste grens van het heelal. Maar dit is tijdens het aardse bestaan onmogelijk, omdat - zo staat verderop in het gedicht - de mens op aarde gevangen zit ‘achter gesloten ramen’, waardoor de blik beperkt wordt. Pas na de dood zal men een blik in de ‘overluchtsche streken’ kunnen werpen.
De dood is een ander belangrijk motief bij Boutens. Tijdens het aardse leven is het goddelijke geheim voor de mens onkenbaar. Pas na de dood zal het geopenbaard worden. De dood is bij Boutens dan ook nooit negatief, maar altijd positief geladen. Het bekendste voorbeeld daarvan is wel ‘Goede Dood’ (VL 243), waarin wordt gezegd dat al het aardse schoon slechts een pad is dat leidt naar een ander leven na de dood. Tijdens het aardse leven wordt de mens soms een glimp gegund van het hogere, in een droom of een visioen.
| |
Relatie leven/werk
Verwantschap
Een ander intrigerend gedicht over de dood is ‘Doodenmasker voor Hugo von Hofmannsthal’ (VL 758-759) uit de bundel Bezonnen Verzen (1931). Boutens schreef het na de plotselinge dood van de Oostenrijkse dichter die hij kort daarvoor tijdens een P.E.N.-congres in 1929 in Wenen had ontmoet. Boutens voelde zich verwant met Hofmannsthal. Met uitzondering van enkele gelegenheidsgedichten is het een van de weinige voorbeelden van een gedicht met een aanwijsbare concrete aanleiding. In dit gedicht vraagt het lyrisch ‘ik’ zich af: ‘En wat blijft mij van u uit deze onze eerste / En laatste ontmoeting als uw zuiverst
| |
| |
beeld?...’. Het antwoord daarop is een visionaire blik op een landschap: ‘Een zomers bloeiend overschaduwd dal / Met schemerglimpen als verloren oogen / Waar zonlicht danste op weggesloten meer’.
| |
Relatie leven/werk
Thematiek
Een uitzonderlijke bundel in Boutens' oeuvre is Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe (1919; in 1932 herdrukt en uitgebreid onder de titel Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe). Boutens deed zich voor als bezorger van gedichten van een zekere Andries de Hoghe. Uit onderzoek is gebleken dat Boutens zélf de auteur was van deze homo-erotisch getinte verzen en dat er biografische achtergronden traceerbaar zijn (zie Blok 1983). De thematiek van de Strofen komt er globaal op neer dat een eenzame, uitgeworpen ikfiguur uitverkoren is door een godheid. Na een lange zoektocht ontmoet de ‘ik’ een geliefde in wie hij deze godheid herkent. Uiteindelijk verlangt de ‘ik’ naar de dood, zodat hij eindelijk samen zal kunnen zijn met de godheid. In de ‘Een-en-twintigste Strofe’ komen tal van eerder genoemde thema's en motieven (het poëticale element, de zee en de onbereikbare ‘u’) weer samen:
Hoe zal ik u uitzeggen naar gij zijt,
hoe 't wonder van dees schaduwloozen bond
verbeelden in doorzichtgen klank van taal
die openbare uw onuitspreeklijkheid
aan 't hijgend luistren van den bleeken nacht,
aan 't murmlend vragen van de groote zee,
aan het blind ongeloof van dit arm volk...?
Ik zie geen beeld en geen gelijkenis... (VL 1066)
In dit fragment wordt veel nadruk gelegd op taal. De ‘u’ is ‘onuitspreekbaar’. De onzegbaarheid van het geheim is een van de kernelementen in Boutens' literatuuropvatting.
| |
Kunstopvatting
Traditie
Het gedicht - en niet de dichter zoals bij romantici als Kloos - is voor Boutens een kenmiddel, een instrument, om een glimp op te vangen van een hogere werkelijkheid (zie Sötermann 1985). Boutens heeft in 1933 in zijn lezing ‘Vorm en vormeloosheid in de dichtkunst’ gesproken over de ‘verzekerdheid dat, wanneer ooit Gods geheim in zijn sublieme simpelheid zal worden geraden, het een dichter is, die het verlossende woord zal mogen spreken.’ Dat hij zich in een lezing zo expliciet over poë- | |
| |
zie uitliet, was hoogst uitzonderlijk. Hij was namelijk van mening dat een dichter buiten zijn poëzie niets over poëzie zou moeten zeggen. Het gaat in Boutens' poëzie niet om een uitstorting van gevoelens, zoals bij de Tachtigers. Het einddoel (raden, van het goddelijke geheim) is onbereikbaar, dat is het ‘échec’ van de dichter. In dat opzicht valt Boutens te vergelijken met de Franse symbolisten Baudelaire, Mallarmé en Valéry. Boutens' poëtica kan verbonden worden met het symbolisme, een term waarmee over het algemeen literatuur en beeldende kunst worden aangeduid waarin het niet gaat om het verwoorden of afbeelden van de, zichtbare aardse werkelijkheid, maar om de suggestie van een hogere, transcendente werkelijkheid. Dat lukt nooit volkomen I30utens dichtte dan ook: ‘Ik heb nog nooit haar hoog gelaat aanschouwd’ (VL 285), ‘Ik heb iets bijna schoons aanschouwd’ (VL 455) en ‘Het schoonst dat bleef onuitgezegd’ (VL 883). Toch tracht de dichter telkens weer om die werkelijkheid te bereiken. Soms lukt het om er een glimp van op te vangen, zoals in ‘Openbaring’:
Het wolkverstilde leven splijt,
Daalt roerloos om ons, tastbaar, glansgebroken, -
Wat lippen nimmer hebben uitgezeid,
Dingen door oogen niet stamelgesproken,
Wordt woordelooze helderheid: (VL 189)
Veel van Boutens' gedichten hebben een poëticale laag, ze gaan (onder meer) over het dichten zelf.
| |
Kritiek
Publieke belangstelling
De eerste bundels (Verzen, Praeludiën, Stemmen) werden door de critici bejubeld. Het hoogtepunt in de positieve receptie vormt de bundel Stemmen (1907). Met de verschijning van Vergeten Liedjes (1909) werd Boutens gezien als de belangrijkste dichter van zijn tijd. Dirk Coster schreef in 1951: ‘Boutens beleefde toen zijn grote tijd. Zijn “Stemmen” en.“Vergeten Liedjes” waren sinds kort verschenen, drongen door, en hij was omringd door een groeiende kring van hartstochtelijke en oprechte bewonderaars. Men kan zich thans moeilijk voorstellen, welk een verwachting en verbazing de grote verzen van de “Stemmen” en enkele hymnen en liederen in de “Vergeten Liedjes” in de tijdgenoten opriepen.
| |
| |
| |
Kritiek
Men vergat er tijdelijk Gorter door.’ Heel populair waren Beatrijs (1908) en Vergeten Liedjes (1909); ze werden het meest herdrukt tijdens Boutens' leven. Na de verschijning van de bundel Carmina (1912) is er sprake van een wending in de receptie. Vooral P.N. van Eyck was zeer kritisch in zijn bespreking in De Beweging. Hij verweet Boutens ‘gebrek aan ziel en liefde’ en ‘dorheid des harten’. Ook Albert Verwey en Geerten Gossaert reageerden negatief op deze bundel. De bundel Lente-maan (1916), gepubliceerd middenin in de Eerste Wereldoorlog, werd over het algemeen negatief ontvangen vanwege het ontbreken van enige aardsheid. J.C. Bloem noemde dit bundeltje evenwel ‘een zéér belangrijke verschijning’. Pas met Bezonnen Verzen (1931) werden de geluiden weer wat positiever. Vooral die gedichten die een aanleiding hadden in het concrete Hollandse of Zeeuwse landschap, zoals ‘Domburgsch uitzicht’ (VL 779) of ‘Hart en land’ (VL 723), werden gewaardeerd door Jan Campert en J. Slauerhoff.
Een laatste omslag vormde de receptie van Boutens' laatste bundel, Tusschenspelen (1942), die door velen toegankelijker en menselijker dan de rest van Boutens' oeuvre werd gevonden. S. Vestdijk schreef over deze bundel: ‘Men misrekene zich niet: deze verzen [...] zijn anders dan alles wat Boutens in meer dan 40 lange jaren geschreven had. Zij zijn ontroerender, directer, eenvoudiger, minder gewrongen van beeldspraak, doordringender, diepzinniger en tegelijk speelscher, en dit alles met behoud van het enorme technische kunnen, dat dezen grootmeester boven alle anderen kenmerkte.’
| |
Stijl
De stijl van Boutens' poëzie is verheven, de vormgeving ervan traditioneel. Vaak maakt hij gebruik van klassieke vormen als het sonnet en het kwatrijn. Daarover heeft hij in zijn lezing ‘Vorm en vormeloosheid in de dichtkunst’ uitvoerig gesproken: ‘Om nu de boodschap zijner zending aannemelijk te maken, om in een onverschillige wereld enkelen mee te sleepen of mee te troonen op zijn weg ter hoogere schoonheid, heeft hij geen dwangmiddel beschikbaar, niets dan de klem der bekoorende overreding, den onbedrieglijken toon van zijn zuiver stemgeluid, den vlekkeloozen gebonden vorm waarin hij zich uit’
| |
Techniek
Boutens is altijd bewonderd om zijn techniek en meesterschap.
| |
| |
Zelfs tegenstanders van zijn aristocratische dichterschap waren ervan onder de indruk. Zo noemde zelfs Menno ter Braak - zeker geen voorstander van ‘aan de ruige alledaagsheid ontheven schoonheid’ - Boutens een ‘meester’ (1940). Eugène Gericke (1913) sprak van ‘een onovertroffen technicus’. Middelen die Boutens' poëzie duister en complex maken, zijn: paradoxen, ambiguïteiten, neologismen, ingewikkelde syntactische structuren, beelden en symbolen.
| |
Traditie
Boutens' poëzie is vooral in verband gebracht met de traditie van de klassieken en de bijbel. Boutens was classicus en vertaalde veel werk van klassieke auteurs, waaronder Homeros, Plato, Sapfo en Aischylos. Uiteraard heeft dit zijn werk beïnvloed. Vooral het gedachtegoed van Plato heeft sporen nagelaten in Boutens' poëzie. Maar ook de taal van de Statenbijbel vindt men in zijn werk. Daarop is in de Boutens-studie nogal, en helaas vaak te eenzijdig, de nadruk gelegd. Want er zijn juist ook veel moderne ‘invloeden’ te vinden. Daarop richten een aantal latere publicaties over Boutens zich voornamelijk.
| |
Verwantschap
Zo is er een intrigerende relatie tussen het werk van Boutens en de kunstenaar Jan Toorop. Toorop portretteerde Boutens driemaal. De exclusieve bundel Naenia (1903) werd geïllustreerd door Toorop. Boutens maakte op zijn beurt gedichten bij werk van Toorop, waaronder “Regenboog”. Aan J. Th. Toorop, na het zien van zijn krijtteekening van dien naam’ (VL 277). In dit gedicht, dat staat in de afdeling ‘Verzen aan enkelen’ in de bundel Carmina (1912), wordt Toorop bewonderend toegesproken:
Gij kwaamt, gelukkig pelgrim, naar mijn land,
Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland, als het ligt
Voor mij voorgoed in den mystieken glans
Van al de zonnen die dit leven brengt,
Jeugd en geluk en smart, en weêr geluk?...
Dit is het eigen land van mijnen droom; (VL 277)
Een andere eigentijdse kunstenaar voor wie Boutens grote bewondering had en met wie hij zich verwant voelde, was Willem van Konijnenburg. In 1933 verscheen zelfs een bundel van Boutens getiteld Achttien verzen bij werken van W.A. van Konijnenburg.
| |
| |
| |
Verwantschap
Wat de literatuur betreft, blijkt Boutens' verwantschap met anderen ten eerste uit zijn vertalingen. Behalve de klassieken en Perzische dichters als Omar Khayyám vertaalde hij ook modernere auteurs als Shakespeare, Goethe, Novalis en de dichterschilder Dante Gabriel Rossetti. Over Boutens' vertaling van Rossetti's ‘The Portrait’ schreef J.C. Bloem: ‘Om van een zoo schoon gedicht van zoo groot een dichter een zoo uitnemende vertaling te maken, moet men in de eerste plaats natuurlijk zelf een uitstekend en ervaren dichter zijn, maar bovendien bewijst zoo'n keuze uiteraard een zekere verwantschap met het gekozene.’ (NRC, 9-6-1923). Tevens vertaalde Boutens eigentijdse literatuur van Oscar Wilde, Alfred Douglas en Leopold Andrian. Hij droeg gedichten op aan Hugo von Hofmannsthal en Paul Valéry, met wie hij zich zeer verwant voelde.
Een laatste aspect van Boutens' dichterschap vormt zijn gelegenheidswerk. In 1927 verscheen zijn ‘Nieuw Zeeuwsch Geuzenlied’, naar aanleiding van het Nederlands-Belgisch verdrag. Het werd als pamflet verspreid op straat. Hij schreef gedichten in opdracht van de regering voor het koninklijk huis (Morgengedachten op den vijftigsten Geboortedag van Wilhelmina van Oranje-Nassau (1930) en de genoemde Rijmprent bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard in 1937). Ook schreef hij gedichten voor gebouwen van de PTT en de BUMA en voor de Rotterdamse Maastunnel. Boutens' poëzie ging dus niet louter over een hogere werkelijkheid, maar ook over actuele zaken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Veel publicaties zijn door Boutens als luxe editie in eigen beheer uitgegeven in een beperkte oplage. Voor specifieke gegevens over oplagen, drukkers, herdrukken enz. wordt verwezen naar de Mededelingen van de documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag, 1977).
P.C. Boutens Jr., XXV verzen. Middelburg 1894, F.P. d'Huy, GB. (grotendeels opgenomen in Verzen). |
[P.C. Boutens en H.G.A. Obreen], De doorgehakte doodbidder of Odysseus' thuiskomst. [Voorschoten 1895], [Genootschap Noorthey], T. |
P.C. Boutens, Verzen. Met een Voorreden van L. van Deyssel. Den Haag 1898, Maison Blok, GB. |
P.C. Boutens, Exercitationes criticae in scholia ad Aristophanis Acharnenses. [Voorschoten 1899], [Eigen beheer], Diss. |
Plato, Drinkgelag. Vertaald door P.C. Boutens. [Voorschoten 1901], [Eigen beheer], Filosofische verhandeling (vert.) (tweede druk: Rotterdam 1931, W.L. & J. Brusse). |
P.C. Boutens, Praeludiën. Verspreide gedichten. 's-Gravenhage 1902, Maison Blok, GB. |
[P.C. Boutens], Naenia; tot de gedachtenis van Willem van Tets; waarbij zijn herdrukt de strofen In Memoriam; geschreven van 12-18Juni figoo en nu gegeven aan George van Tets. Parit Crux Beatos. [Voorschoten 1903], [Eigen beheer], GB. |
Aischylos, Het treurspel van Agamemnoon. Vertaald door P.C. Boutens. [Voorschoten 1903], [Eigen beheer], T. (vert.) (tweede druk verscheen met een inleiding door Albert Verwey, [Amsterdam 1904], [Scheltema en Holkema's Boekhandel]). |
Plato, Phaidoon. Vertaald door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1905], [Eigen beheer], Filosofische verhandeling (vert.) (tweede druk: Amsterdam 1919 [= 1920], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur). |
Dante Gabriël Rossetti, Vijf gedichten van [...]. Vertaald door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1906], [Eigen beheer], GB (vert.) (opgenomen in Stemmen). |
P.C. Boutens, Verzamelde Sonnetten. ['s-Gravenhage 1907], [Eigen beheer], GB. (tweede druk, onder de titel Sonnetten: Amsterdam 1920, P.N. van Kampen & Zoon). |
P.C. Boutens, Stemmen. Amsterdam [1907], P.N. van Kampen & Zoon, GB. |
P.C. Boutens, Spel van Platoon's leven. Delft 1908, J. Waltman Jr, T. |
Lord Alfred Douglas, Poems. [Bezorgd door P.C. Boutens]. ['s-Gravenhage 1908], [Eigen beheer], Teksteditie. |
P.C. Boutens, Tafereelen uit het leven van Lorenzo de' Medici. Delft [1908], J. Waltman Jr, T. |
| |
| |
P.C. Boutens, Beatrijs. [Bussum] 1908, C.A.J. van Dishoeck, G. |
[J.W. von] Goethe, Iphigeneia in Tauris. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam [1908], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, T (vert.) |
Plato, Phaidros. Vertaald door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1909], [Eigen beheer], Filosofische verhandeling (vert.) (tweede druk: Rotterdam 1923, W.L. & J. Brusse). |
Oscar Wilde, Een Florentijnsch treurspel. Vertaald door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1909], [Eigen beheer], T. (vert.) (opgenomen in Salome en Een Florentijnsch treurspel). |
P.C. Boutens, Vergeten Liedjes. ['s-Gravenhage 1909], [Eigen beheer], GB. (tweede druk: Bussum 1910, C.A.J. van Dishoeck). |
P.C. Boutens, Alianora. Spel van het huwelijk van Reynalt van Nassaw hertog van Gelre en Alianora van Engeland. Leiden 1910, S.C. van Doesburgh, T. |
Oscar Wilde, Salome en Een Florentijnsch treurspel. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam [1910], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, T. (vert.) |
Oscar Wilde, De Profundis. Met enkele brieven van Wilde. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam [1911], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Br. (vert.) |
P.C. Boutens, Carmina. Amsterdam [1912], P.N. van Kampen & Zoon, GB. |
Ary Prins, De Heilige Tocht. Bezorgd door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1912], [Eigen beheer], Teksteditie. |
Aischylos, Prometheus geboeid. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam [1912], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, T. (vert.) |
J.H. Leopold, Verzen. Bezorgd door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1912], [Eigen beheer], Teksteditie. |
Omar Khayyam, Rubaiyat. Honderd kwatrijnen. Vertaald door P.C. Boutens. Bussum 1913, C.A.J. van Dishoeck, GB. (vert.) |
Oscar Wilde, Individualisme en socialisme. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam [1914], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, EB. (vert.) |
P.C. Boutens, Lente-maan. Bussum 1916, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
Andries de Hoghe, Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe. Bezorgd door P.C. Boutens. Bussum 1919, C.A.J. van Dishoeck, GB. (tweede, vermeerderde druk Maastricht 1932, De Halcyon Pers, A.A.M. Stols; derde druk, onder de auteursnaam P.C. Boutens en onder de titel Strofen en Andere Verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe: Amsterdam 1983, Athenaeum-Polak & Van Gennep. |
J.W. von Goethe, Torquato Tasso. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam 1919, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, T. (vert.) |
Aischylos, Doodenoffer. Vertaald door P.C. Boutens. Rotterdam 1919, W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, T (vert.) |
| |
| |
Sofokles, Elektra. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam 1920, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, T. (vert.) |
P.C. Boutens, Liederen van Isoude. Bussum 1921, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
P.C. Boutens, Zomerwolken. Amsterdam 1922, F.N. van Kampen & Zoon, GB. |
Aischylos, Eumenieden. Vertaald door P.C. Boutens. Rotterdam 1922, W.L. & J. Brusse, T. (vert.) |
Louise Labé, De Sonnetten van Louïze Labé naast den oorspronkelijken tekst. Vertaald door P.C. Boutens. Maastricht 1924, [A.A.M. Stols], GB. (vert.) |
P.C. Boutens, Middelburg's overgang in 1574. Openluchtspel. Reien van P.C. Boutens. [...]. Middelburg 1924, Electrische en Steendrukkerij G.W. den Boer, T. |
P.C. Boutens, Oud-Perzische kwatrijnen. 's-Gravenhage 1926, A.A.M. Stols, GB. |
Sofokles, Koning Oidipus. Vertaald door P.C. Boutens. Amsterdam 1926, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, T. (vert.) |
P.C. Boutens, Nieuw Zeeuwsch Geuzenlied. Naar aanleiding van het zoogenaamde Nederlandsch-Belgisch verdrag. [Utrecht 1927], [Nationaal Comité tot Wijziging van het Verdrag met België], G. |
Louise Labé, Oeuvres complètes de Louïze Labé Lionnoize. Publiées par P.C. Boutens. Avec une introduction par J.J. Salverda-de Grave. Maestricht 1928, A.A.M. Stols, Teksteditie. |
Aischylos, Zeven tegen Thebai. Vertaald door P.C. Boutens. Rotterdam 1928, W.L. & J. Brusse, T. (vert.) |
Aischylos, Perzen. Vertaald door P.C. Boutens. Rotterdam 1928, W.L. & J. Brusse, T (vert.) |
Sapfo, Oden en fragmenten van Sapfo. Vertaald door P.C. Boutens. Maastricht 1928, The Halcyon Press, A.A.M. Stols, GB. (vert.) |
Aischylos, Smeekelingen. Vertaald door P.C. Boutens, Rotterdam 1930, W.L. & J. Brusse, T. (vert.) |
P.C. Boutens, Gedichten [...], gekozen uit zijn lyrische werk van 1894-1929. Samenstelling J.W.F. Werumeus Buning. Haarlem 1930, Joh. Enschedé en Zonen, Bl. |
P.C. Boutens, Morgengedachten op den vijftigsten geboortedag van Wilhelmina van Oranje-Nassau Koningin der Nederlanden. Maastricht 1930, Leiter-Nypels, G. |
P.C. Boutens, Bezonnen Verzen. Haarlem 1931, Joh. Enschedé en Zonen, GB. |
P.C. Boutens, Honderd Hollandsche kwatrijnen. Haarlem 1932, Joh. Enschedé en Zonen, GB. |
P.C. Boutens, Achttien verzen bij werken van W.A. van Konijnenburg. Amsterdam 1933, De Marnix Pers, GB. |
Homeros, Het XIde boek van Homeros' Odyssee. Vertaald door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1935], [Eigen beheer], G. (vert.) (opgenomen in Homeros, Odyssee). |
Homeros, Oudere verzen. ['s-Gravenhage 1936], [Eigen beheer], GB. (opgenomen in Tusschenspelen). |
| |
| |
Homeros, Aan Prinses Juliana der Nederlanden bij haar huwelijk met Prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld. Rijmprent op 7 Jan. 1937 door de Regeering uitgereikt aan de Nederlandsche jeugd. ['s-Gravenhage 1937], Algemeene Landsdrukkerij, G. |
Homeros, Odyssee. Vertaald door P.C. Boutens. Haarlem 1937, De Erven F. Bohn, Joh. Enschedé en Zonen, G. (vert.) |
Homeros, Het Iste boek van Homeros' Ilias. Vertaald door P.C. Boutens. ['s-Gravenhage 1939], [Eigen beheer], G. (vert.) |
P.C. Boutens, In den keerkring. Zeven gedichten. [Amsterdam] 1941 [= 1942], Nederlandsche Vereeniging voor Druk- en Boekkunst, GB. (opgenomen in Tusschenspelen). |
P.C. Boutens, Tusschenspelen. Den Haag 1942, L.J.C. Boucher, GB. |
P.C. Boutens, Gegeven keur. Een bloemlezing uit de verzen van P.C. Boutens. Den Haag 1942, ‘Oceanus’, Bl. |
P.C. Boutens, Verzamelde Werken. 7 dln. [Ed. C.L. Schepp, A. Rutgers van der Loeff, J. van Krimpen, H. Mulder]. Haarlem/'s-Gravenhage 1943-1954, Joh. Enschedé en Zonen/L.J.C. Boucher. |
P.C. Boutens, Een bloemlezing uit zijn gedichten. Samengesteld door Adriaan Morriën. Amsterdam 1959, G.A. van Oorschot, Bl. |
P.C. Boutens, Mijn hart wou nergens tieren. Keuze uit zijn werk. Samengesteld en ingeleid door Hans Wanen. Den Haag/Antwerpen 1959, Bert Bakker-Daamen/De Sikkel, Ooievaar 103, Bl. |
P.C. Boutens, Altijd zing ik 't zelfde lied. Verzameld en ingeleid door Karel de Clerck. Hasselt 1963, Heideland, Vlaamse Pockets, Poëtisch erfdeel der Nederlanden 12, Bl. |
P.C. Boutens, Vorm en vormeloosheid in de dichtkunst. [Bezorgd door Karel de Clerck]. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (1964), pp. 359-370, Lezing. |
P.C. Boutens, Verzamelde Lyriek 2 dln. [Ed. J.B.W. Polak en P. van Eeten]. Amsterdam 1968, Athenaeum - Polak & Van Gennep. |
P.C. Boutens, Uit den ban van duur en tijd. Bloemlezing uit de lyriek van P.C. Boutens (1870-1943). Samengesteld door Jan Nap e.a. Amsterdam 1993, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Voor recensies in kranten wordt verwezen naar de knipselverzameling van het Letterkundig Museum. Voor meer secundaire literatuur wordt verwezen naar de BNTL en de secundaire bibliografie in De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Samengesteld en ingeleid door R.M. Rijkse, met bijdragen van B. Peperkamp en. M. Goud. Amsterdam 1997.
[W.G.C.] Byvanck, Dichters I.P.C. Boutens. In: De Gids, jrg. 67, dl. I, 1903, pp. 332-358. (over Praeludiën) |
Willem Kloos, P.C. Boutens. In: Willem Kloos, Nieuwere literatuur-geschiedenis. Dl. III. Amsterdam 1905, pp. 233-239. (over Verzen) |
Willem Kloos, [...] P.C. Boutens. In: Willem Kloos, Nieuwere literatunr-geschiedenis. Dl. IV. Amsterdam 1906, pp. 141-145. (over Praeludiën) |
Maurits Uyldert, Overgangen. I. Boutens. In: Groot Nederland, jrg. 6, dl. I, 1908, pp. 728-743. (over Verzen, Praeludiën en Stemmen) |
Eugène Gericke, Boutens en Van de Woestijne als overgangsdichters. In: Ons Tijdschrift. Christelijk letterkundig maandblad, jrg. 18, dl. II, 1913, pp. 865-872. (literairhistorisch) |
Herman Middendorp, Woorden over Boutens. In: De Tijdspiegek jrg. 72, dl. III, 1915, pp. 66-87. (algemeen) |
R. Groeninx van Zoelen, De beteekenis van de gedichten van Boutens in de hedendaagsche kunst. In: Groot Nederland, jrg. 13, dl. I, 1915, pp. 356-363. (algemeen) |
J. Petri, Twee Hollandsche dichters. (C.S. Adama van Scheltema en P.C. Boutens). In: Stemmen des Tijds, jrg. 8, dl. I, 1918-1919, pp. 455-498 en dl. II, pp. 44-76. (algemeen) |
J. van Ginneken, De taaltechniek van P.C. Boutens. In: Studiën. Tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren, NR, jrg. 51, 1919, pp. 1-26. |
Albert Verwey, De dichter Boutens. I. Praeludiën; II. Stemmen. In: Albert Verwey, Proza. Dl. III. Amsterdam 1921, pp. 1-23. (over Praeludiën en Stemmen) |
Is. Querido, P.C. Boutens. In: Is. Querido, Over literatuur. Karakteristieken. Amsterdam 1924, pp. 80-93. (algemeen) |
W. Kramer, Het symbool in Boutens' verzen. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 19, 1925, pp. 1-15. |
Anton Reichling SJ, Het Platonisch denken bij P.C. Boutens. Poging tot verklaring van Boutens' wijsgeerig dichten. Maastricht 1925. |
Jo Wils, Strophenbouw bij P.C. Boutens. In: Publicaties der afdeeling Nederlandsch van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit. Red. J. van Ginneken. Dl. I. Nijmegen/Utrecht 1925, pp. 129-204. |
W. Kramer, P.C. Boutens. Een inleiding met bloemlezing. Amsterdam 1926. (algemeen) |
A.A.M. Stols, Bibliographie van het werk van P.C. Boutens 1894-1924. Maastricht 1926. |
H.T. Oberman, Boutens; De hoofdgedachten bij Boutens. In: H.T. Oberman, Keur uit de letterkundige nalatenschap. [...]. Rotterdam [1926], pp. 253-276, pp. 277-312. (algemeen) |
S. Eringa, Boutens als lyrisch dichten. In: Christelijke letterkundige studiën. Verz. door Leendertse en C. Tazelaar. Dl. III: Dichters na 1880. Amsterdam 1927, pp. 13-76. (algemeen) |
[Anoniem], Dr. P.C. Boutens. Herinneringen en indrukken. In: NRC, 19-2-1930, Avondblad. (interview) |
Roel Houwink, Iets over het dichterschap van P.C. Bouten. In: De Stem, jrg. 10, dl. I, 1930, pp. 195-199. (algemeen) |
C. Brakman Jz., Boutens als vertaler van klassieke stukken. In: De Stem, jrg. 10, dl. I, 1930, pp. 264-270. |
A.A.M. Stols, Bibliographie van het werk van P.C. Boutens. Eerste aanvulling: December 1924 - Februari 1930. Maastricht 1930. (aanvulling op Stols' bibliografie uit 1926) |
H. Marsman, Aanteekening over Andries de Hoghe. In: De Nieuwe Eeuw, 19-5-1932. |
Jan Engelman, Strofen van Andries de Hoghe. In: Roeping, jrg. 10, nr. 12, september 1932, pp. 835-845. |
J. van Heugten, P.C. Boutens. In: J. van
|
| |
| |
Heugten, Met peillood en kompas. Rotterdam [1936], pp. 131-141. (algemeen) |
G. Stuiveling, Sprekende met Boutens. Authentieke parafrase van de rijmprent. In: NRC, 22-1-1937. (interview) |
Anton van Duinkerken, P.C. Boutens 1870 - 20 februari - 1940. In: De Gids, jrg. 104, dl. I, nr. 2, februari 1940, pp. 216-235. (algemeen) |
G.H. Wallagh, Gesprek met den dichter P.C. Boutens. In: Het Hollands Weekblad, 17-2-1940. (interview) |
P.H. Ritter Jr, Neerlands grootste levende dichter. P.C. Boutens' figuur. In: Utrechtsch dagblad, 22-2-1940. (algemeen) |
[Anoniem], Dr P.C. Boutens 1870-1940. In: De Wereldkroniek, 24-2-1940. (interview) |
[Anoniem], [Interview met Boutens]. In: De Telegraaf 3-8-1940. |
Arie Hoekstra, De vertaling van Aeschylus' Agamemnon door P.C. Boutens. Amsterdam 1940. (dissertatie) |
D.A.M. Binnendijk, P.C. Boutens: Nacht-stilte. In: D.A.M. Binnendijk, Tekst en uitleg. Tweede reeks. Amsterdam 1942, pp. 49-56. |
A.A.M. Stols, P.C. Boutens als uitgever. In: Halcyon, jrg. 3, nr. 11-12, 1942. |
Dirk Coster, Dr. P.C. Boutens. In: Dirk Coster, Menschen, tijden, boeken. Amsterdam 1942, pp. 175-193. (algemeen) |
J.W.F. Werumeus Buning, In memoriam P.C. Boutens. In: De Gids, jrg. 107, dl. II, nr. 4, april 1943, pp. 133-134. (herdenkingsartikel) |
C.L. Schepp, Iets over Boutens als mensch. In: De Gids, jrg. 107, dl. II, nr. 4, april 1943, pp. 135-136. (herinneringen) |
R. Houwink, Bij den laatsten bundel van Boutens. In: Stemmen des Tijds, jrg. 32, nr. 5-6, mei-juni 1943, pp. 171-185. (over Tusschenspelen) |
J.M. Kramer, Boutens als vertaler. In: Roeping, jrg. 21, nr. 7, juli 1943, pp. 266-290. |
S. Vestdijk, Herwonnen meesterschap. Boutens' zwanenzang. In: Het Parool, 28-11-1945. (over Tusschenspelen) |
D.A.M. Binnendijk, Een protest tegen den tijd. Inleiding tot de poëzie van P.C. Boutens. Amsterdam 1945. (algemeen) |
Victor E. van Vriesland, P.C. Boutens en Willem van Konijnenburg. In: Pen en Penseel. Bijzonder nummer van Critisch Bulletin, 1947, pp. 85-94. |
J.D.Ph. Warners, Het Nederlandse kwatrijn. Amsterdam 1947. (onder meer over Rubaiyat en Oud-Perzische kwatrijnen). |
S. Vestdijk, Het lyrische beginsel bij Boutens. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Dl. II: Poëzie en essay. 's-Gravenhage 1947, pp. 17-21. (algemeen) |
H. Mulder, Boutens en Bijbel. Een studie. Haarlem/'s-Gravenhage 1948. |
[Anoniem], Vlaamse poëziedagen te Merendre. Herinneringen aan P.C. Boutens. In: De Tijd, 30-7-1949. |
Dirk Coster, P.C. Boutens: aristocraat op Griekse leest. Een vergeten geluid. In: Elsevier, 3-3-1951. (herinneringen) |
Menno ter Braak, P.C. Boutens 70 jaar. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Dl. 4. Amsterdam 1951, pp 514-519. (algemeen) |
Henri Sandberg, De ‘kop’ van Boutens. Herinneringen van J.C.H. Heldring. In: NRC, 24-12-1953. (herinneringen) |
Joh. B.W. Polak, Over de Tusschenspelen van P.C. Boutens. In: Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde, jrg. 1, nr. 2, november 1953, pp. 82-87. |
K. Kuiper, Vervuld - onvervuld. In: Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde, jrg. 1, nr. 3, december 1953, pp. 108-114. (naar aanleiding van H. Mulder, Boutens en bijbel) |
Eduard Reeser, Alphons Diepenbrock en de Elektra-vertaling van P.C. Boutens. In: Maatstaf, jrg. 1, nr. u, februari 1954, pp. 677-687. |
J.H. Kramers, Omar Chajjâm. In: J.H. Kramers, Analecta Orientalia. Posthumous writings and selected minor works. Leiden 1954, pp. 306-330. (over de Khayyám-vertalingen van Leopold en Boutens) |
Karel de Clerck, Oscar Wilde en P.C. Boutens. In: De Vlaamse Gids, jrg. 40, 1956, pp. 705-710. (over Boutens' Wilde-vertalingen) |
H. Mulder, Boutens' humor. In: Het Boek van nu, jrg. 10, 1956-1957, p. 155. (herinnering) |
K. de Clerck, Prolegomena voor een verantwoorde Boutens-biografie. In: Handelingen van het XXIIe Vlaams filologencongres. Gent 1957, pp. 218-225. (biografisch) |
| |
| |
Joh. B.W. Polak, Boutens bibliographie. Aanvullingen en wijzigingen. In: Folium, jrg. 5, 1957, pp. 75-76. |
Karel de Clerck, De ‘gebruikskunst’ van P.C. Boutens. In: De Vlaamse Gids, jrg. 42, 1958, pp. 41-51. (over Boutens' gelegenheidsgedichten) |
Karel de Clerck, P.C. Boutens aan de Utrechtse Universiteit. In: De Vlaamse Gids, jrg. 42, 1958, pp. 193-201. (biografisch) |
Victor E. van Vriesland, P.C. Boutens. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza. Dl. I. Amsterdam 1958, pp. 156-171. (algemeen) |
Karel de Clerck, P.N. van Eyck contra P.C. Boutens. In: De Vlaamse Gids, jrg. 43, 1959, pp. 129-135. (over Van Eycks kritiek op Carrnina) |
P.N. van Eyck, Boutens' ‘Stemmen’; Boutens' ‘Carmina’ In: P.N. van Eyck, Verzameld werk. Dl. 3. Amsterdam 1959, pp. 103-109, pp. 414-428. |
Karel de Clerck, Arij Prins en ‘De Heilige Tocht’. In: De Vlaamse Gids, jrg. 44, nr. 6, juni 1960, pp. 341-347. (over Boutens' uitgave van Prins' De Heilige Tocht) |
Michel van der Plas, Geheimzinnigheden rond Boutens. Op weg naar opheldering. In: Elseviers Weekblad, 26-11-1960. |
Michel van der Plas, Een ongepubliceerd gedicht roept vragen op. In: Elseviers Weekblad, 26-11-1960. (over ‘Christus in Scheveningen’) |
C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen, Geheimzinnigheid om P.C. Boutens? Rechtzetting en verheldering. In: Het Vaderland 1-12-1960. Reactie op: Van der Plas in Elseviers Weekblad 26-11-1960. |
Michel van der Plas, Boutens en een ijverige verzamelaarster. Geheimen in Scheveningen. In: Elseviers Weekblad, 10-12-1960. Reactie op: Van Lier in Het Vaderland, 1-12-1960. |
M. Nijhoff, Verzameld werk. Dl. 2. Amsterdam 1961. Waarin onder meer:
- | P.C. Boutens. Alianora, pp. 236-241. |
- | W. Kramer: P.C. Boutens, pp. 437-439. |
- | P.C. Boutens. De sonnetten van Louïze Labé, pp. 487-490. |
- | Martien Beversluis. Canzonen, pp. 506-510. (ook over Bouten ‘Nieuw Zeeuwsch Geuzenlied’). |
- | P.C. Boutens. Morgengedachten, pp. 634-637. |
- | Kroniek der Nederlandsche letteren IV, pp. 725-735, met name pp. 729-735. (over Bezonnen Verzen) |
- | Boutens' vertaling van de Odyssee, pp. 847-864. |
|
A. Hoekstra, De vertaling van Sophocles' Electra door P.C. Boutens. In: Hermeneus, jrg. 33, nr. 1, september 1961, pp. 2-10. |
Karel de Clerck, Boutens en België. In: De Vlaamse Gids, jrg. 46, nr. 3, maart 1962, pp. 198-204. |
Karel de Clerck, Vijfentwintig jaar na de rijmprent. In: De Gids, jrg. 125, nr. 4, april 1962, pp. 257-270. (over de rijmprent) |
Karel de Clerck, Boutens' ‘Naenia’. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 55, 1962, pp. 134-138. |
Karel de Clerck, P.C. Boutens, dichter van de ‘waazge schemerkimmen’. In: Nieuw Vlaamse Tijdschrift, jrg. 15, nr. 12, 1962, pp. 1389-1401. (algemeen) |
Karel de Clerck, P.C. Boutens als leraar te Voorschoten. In: De Gids, jrg. 125, dl. II, nr. 9, november 1962, pp. 304-315. (biografisch) |
Karel de Clerck, P.C. Boutens. Brugge/Utrecht [1962] (monografie) |
Theun de Vries, Meesters en vrienden. Literaire leerjaren. Amsterdam 1962, pp. 85-120. (herinneringen aan Boutens) |
Karel de Clerck, Walcheren weerspiegeld in Boutens' poëzie. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 56, 1963, pp. 91-99. |
Karel de Clerck, Andries de Hoghe. In: De Vlaamse Gids, jrg. 47, 1963, pp. 207-214. |
Karel de Clerck, Boutens' laatste verzenbundel. In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 29, 1963, pp. 109-116. (over Tusschenspelen) |
Karel de Clerck, De Middelburgse gymnasiumjaren van P.C. Boutens. In: De Gids, jrg. 126, nr. 10, december 1963, pp. 397-409. (biografisch) |
Karel de Clerck, Lodewijk van Deyssel en de jonge Boutens. In: De Vlaamse Gids, jrg. 48, nr. 4, april 1964, pp. 246-253. (biografisch) |
Karel de Clerck, P.C. Boutens en de Koninklijke Vlaamse Academie. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1964, pp. 353-357. |
| |
| |
Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens. Amsterdam 1964. (Tweede, herziene druk 1969). (biografie) |
Piet Calis, P.C. Boutens 1870-1943. In: Piet Calis, Daling van temperatuur. Twaalf Nederlandse dichters 1890/1960. Den Haag 1964, pp. 30-40. (algemeen) |
Lode Baekelmans, Herinneringen in de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. In: Lode Baekelmans, In de spiegelbollen. Herinneringen. Hasselt 1964, pp. 151-161. (herinneringen aan Boutens) |
Karel de Clerck, Boutens' litterair debuut. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 58, nr. 2, maart 1965, pp. 116-121. |
Karel de Clerck, Kennismaking met de verstechniek bij Boutens. In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 31, 1965, pp. 133-142. |
W. Blok, Boutens' Nacht-stilte. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 5, september 1965, pp. 399-405. (interpretatie) |
Henriëtte Mooy, Gisteren leeft (Schetsen, brieven, krabbels; aantekeningen). Drachten 1965, pp. 20-22, pp. 28-33. (herinneringen aan Boutens en Hein Boeken). |
C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen, Kanttekeningen bij Boutens' ‘Spel van Platoon's leven’ (1908). In: Amersfoortse Stemmen, jrg. 48, juni 1967, pp. 28-32. |
C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen, Dr. P.C. Boutens als gelegenheidsdichter. In: Het Parool, 13-3-1968. |
Peter van Eeten, Andries de Hoghe. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 61, 1968, p. 231. |
F. Jansonius, Boutens in de ban van Gorter. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 62, 1969, pp. 456-459. (comparatistisch) |
Victor E. van Vriesland, P.C. Boutens. In: Victor E. van Vriesland, Herinneringen. Verteld aan Alfred Kossmann. Amsterdam 1969, pp. 34-36. (herinneringen) |
W. Blok, Onbekende fragmenten uit de nalatenschap van P.C. Boutens. In: Studia Neerlandica, jrg. 1, rir. 2, 1970, pp. 1-6. |
W. Blok, Fragmenten van Plato's Apologie vertaald door P.C. Boutens. In: Studia Neerlandica, jrg. 1, nr. 4, 1970, pp. 73-80. |
André Oosthoek, P.C. Boutens en het nieuw' evangelie. In: Maatstaf jrg. 18, nr. 4-5, september 1970, pp. 348-357. (biografisch) |
Wim J. Simons, Hakken en spaanders. Kleine curiosa uit de Nederlandse en Vlaamse letteren. Amsterdam [1970], pp. 119-127, 130-146. (over Boutens' gedichten voor het koninklijk huis, en over Boutens en J.H. Leopold) |
W. Blok, Onbekende fragmenten uit de nalatenschap van P.C. Boutens. In: Studia Neerlandica, jrg. 2, nr. 6, 1971, pp. 99-113. |
E. Hofman, Guillaume van der Graft's Schrijvenderwijs en P.C. Boutens' Mijn bleeke denken. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 65, nr. 1, januari 1972, pp. 44-50. (comparatistisch) |
Karel Reijnders, Tweemaal: non in een landschap. In: Karel Reijnders, Onder dekmantel van etiket. Amsterdam 1972, pp. 69-93. (over Beatrijs) |
Harry G.M. Prick, Kloos-ups van tijdgenoten 2. In: Juffrouw Idastraat 11, jrg. 2, nr. 1, mei 1973, pp. 3-5. (onder meer over Boutens' ‘Ode aan Sapfo’) |
W. Blok, De wereld van Andries de Hoghe. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 66, 1973, pp. 395-408, pp. 481-501. |
W. Blok, Andries de Hoghe: een Plato Christianus. In: Taal- en letterkundig gastenboek voor prof.dr. G.A. van Es. Groningen 1975, pp. 157-170. (over gnostiek in Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe) |
A. Roland Holst, Herinneringen aan Lodewijk van Deyssel en P.C. Boutens. In: A. Roland Holst, In den verleden tijd. Amsterdam 1975, pp. 32-36. |
Wiel Kusters, De dood na de dood. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 32, nr. 6, augustus-september 1976, pp. 186-187. (interpretatie van ‘Lethe’) |
Sjoerd van Faassen, ‘Verraadt mij niet: helpt mij den schijn redden zoolang ik hier moet zijn’. In: Spektator, jrg. 5, nr. 5, december 1975-januari 1976, pp. 364-368. (over Boutens' gelegenheidsgedichten) |
Sjoerd van Faassen, Een onbekend ‘Liedje’ uit de nalatenschap van P.C. Boutens. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 70, nr. 3, mei 1977, pp. 243-247. |
W. Blok, Een handschrift van Boutens' Oud-Perzische kwatrijnen. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 71, nr. 3, mei 1978, pp. 246-259. |
W. Blok, Marsman en Andries de Hoghe. In: Lekr, jrg. 4, nr. 1, november 1978, pp. 19-20. |
A.A.M. Stols, Over P.C. Boutens. Haarlem 1978. (herinneringen) |
| |
| |
Lodewijk van Deyssel, Aantekeningen bij de lectuur van P.C. Boutens. In: Uit de schrijfcassette van Lodewijk van Deyssel. Ed. Harry G.M. Prick. Amsterdam 1978, pp. 237-256. |
L. Scheer, P.C. Boutens en de brug over ruimte en tijd. In: Kultuurleven, jrg. 47, nr. 5, juni 1980, pp. 439-444. (interpretatie van ‘Avondwandeling’) |
Harry G.M. Prick, Inslapen in Weimar. In: Maatstaf, jrg. 28, nr. 10, oktober 1980, pp. 70-78. (interpretatie van ‘Inslapen in Weimar’) |
W. Blok, Boutens' historisch besef. In: Wie veel leest heeft veel te verantwoorden... Opstellen over filologie en historische letterkunde aangeboden aan prof.dr. F. Lulofs. Red. M.M.H. Bax e.a. Groningen 1980, pp. 233-238. (over ‘Ik weet, als ik zal liggen in den dood’) |
J.D. Meerwaldt, Platonische motieven in P.C. Boutens' poëzie. In: De Tachtigers en de klassieken. Verzameling van een aantal artikelen, oorspronkelijk gepubliceerd in Hermeneus, met bibliografie door Sjoerd van Faassen. Utrecht 1980, pp. 53-58. |
A. Roland Holst, Ik herinner mij. Radiogesprekken met S. Carmiggelt. Ed. Dirk Kroon. 's-Gravenhage 1981. (herinneringen, onder meer aan Boutens) |
J.B.W. Polak, Carry van Bruggen, P.C. Boutens en Oscar Wilde. In: Juffrouw Ida, jrg. 8, nr. 1, april 1982, pp. 1-4. (over Boutens' vertalingen van Wilde) |
Herman Stevens, P.C. Boutens en de idee. In: Wildgroei, nr. 4, juni 1983, pp. 21-24. (algemeen) |
Hans Combecher, Pieter Cornelis Boutens (1870-1943): Sonnet LVIIII. In: Tijdschrift voor Nederlands en Afrikaans, jrg. 1, nr. 2, juli 1983, pp. 72-75. (interpretatie van Sonnet LVIIII) |
W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe. Amsterdam 1983. |
Hans Hafkamp, Gedenkzuil voor een gestorven jongen. Boutens' verzen van Andries de Hoghe. In: Homologie, jrg. 6, nr. 4, juli-augustus 1984, pp. 32-35. (reactie op: Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe) |
E.B. de Bruyn, Van Prikkebeen tot Boutens en terug. In: Maatstaf, jrg. 32, nr. 1, 1984, pp. 32-46. (herinkeringen) |
Annie Salomons, P.C. Boutens. In: Annie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend. Ed. Harry G.M. Prick. Amsterdam 1984, pp. 118-130. (herinneringen) |
E.B. de Bruyn, De ‘Strofen’ van Andries de Hoghe. Een lekepraatje. In: Maatstaf jrg. 33, nr. 4, april 1985, pp. 66-73. (reactie op: Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe) |
A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie. Een bundel beschouwingen samengesteld en ingeleid door W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn. Groningen 1985. Waarin opgenomen:
- | Twee meesters en hun métier. Boutens en Van de Woestijne over de poëzie, pp. 105-117. (over de symbolistische poëtica's van Boutens en Van de Woestijne). |
- | Wegen naar ‘Het geheim’ van Boutens, pp. 203-216. (interpretatie) |
- | ‘Domburgsch uitzicht’ van P.C. Boutens. Analyse en interpretatie van een ‘gebroken’ symbolisch gedicht, pp. 217-228. (interpretatie) |
|
Evert Paul Veltkamp, Een decoratie voor Boutens. In: Optima, jrg. 4, nr. 4, winter 1986, pp. 457-465. (biografisch) |
John Irons, The poetry of P.C. Boutens. In: Dutch crossing, nr. 28, april, 1986, pp. 22-37. (algemeen) |
Jan Kuijk, Het gaat nu eenmaal niet zonder erotiek. Over de rijmprent van P.C. Boutens bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard. Amsterdam 1987. |
E. Peet, Een verzwegen Liefdes uur. In: Deugdelijk vermaak. Opstellen over literatuur en filosofie in de negentiende eeuw. Onder redactie van E. Eweg. Amsterdam 1987, pp. 184-190. (over ‘Liefdes uur’). |
Harry G.M. Prick, ‘Oude diepverzonken dagen’. P.C. Boutens, Lodewijk van Deyssel en A.C. Moennoz in april 1900 te Voorschoten. In: Maatstaf, jrg. 36, nr. 3, maart 1988, pp. 2-16. (biografisch) |
Jan J. van Herpen (ed.), Herinneringen aan P.C. Boutens van Kitty de Josselin de Jong. In: Juffrouw Ida, jrg. 14, nr. 2, september 1988, pp. 27-32. (biografisch) |
Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry
|
| |
| |
G.M. Prick ter gelegenheid van zijn afscheid als conservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. 's-Gravenhage 1988. Waarin onder meer:
- | W. Blok, De bronnen van Leopolds Soefikwatrijnen, pp. 45-52. (ook over Boutens' Oud-Perzische kwatrijnen) |
- | Anton Korteweg, De brief van Boutens aan familie en beminden, pp. 194-200. (over Sonnet 58) |
- | Frank Ligtvoet, Een dichter van goeden rang, pp. 215-219. (over ‘Door zomerregen late’) |
- | Johan Polak, Een tekstverbetering in een sonnet van P.C. Boutens, pp. 254-255. (over Sonnet XXXVI) |
- | Murk Salverda, Slauerhoff tot Boutens: ‘harts onvervreemdbaar bezit’, pp. 306-311. (over Boutens en Slauerhoff) |
|
Johan Polak, Oscar Wilde in Nederland. Een flard verlaat fin de siècle. Maastricht 1988, pp. 27-31. (over Boutens' vertalingen van Wilde) |
John Irons, The Germanic glory-hole: On translating the poetry of P.C. Boutens. In: Modern Dutch studies. Essays in honour of Peter King. Ed. M. Wintle e.a. London 1988, pp. 38-47. (over vertalingen van ‘Perelaar’) |
Hans Warren, P.C. Boutens. In: Klassieke profielen. Een collectie essays over classici-literatoren uit de moderne Nederlandse letterkunde met een bloemlezing uit hun werk. Red. Rudi van der Paardt. Alkmaar 1988, pp. 106-120. (algemeen) |
Evert Paul Veltkamp, P.C. Boutens' ‘Na den overval’. Een christo-centrische bijdrage aan een interpretatie. In: Tegendeel. Periodiek voor de leden van het Genootschap voor Tegennatuurlijke Letteren, jrg. 6, nr. 6/7, juni/juli 1989, pp. 43-52. (interpretatie van ‘Na den overval’) |
W.J. van den Akker, Het vrije lied van de gedachte. Poëzie, erotiek en het moderne dichterschap. In: Een open letterschat. Leopoldcahier nr. 5, 1990, pp. 37-50. (comparatistisch, over Leopold en Boutens) |
John Irons, The turning point in P.C. Boutens' development. In: Dutch crossing, nr. 40, Spring 1990, pp. 95-108. (algemeen) |
Harry G.M. Prick, Op weg naar een interpretatie. Over P.C. Boutens' gedicht ‘Na den overval’. In: Bzzlletin, jrg. 21, nr. 188, september 1991, pp. 33-38. |
Johan Polak, Twee meesters, twee gedichten. In: Nexus, nr. 1, 1991, pp. 115-123. (over Boutens en K.P. Kavafis) |
Paul Begheyn S.J., P.C. Boutens en zijn Engelse bewonderaar Henry Wildermuth. In: Maatstaf, jrg. 40, nr. 3, maart 1992, pp. 1-17. (biografisch) |
Harry G.M. Prick, In de marge van P.C. Boutens en M.M. In: Of?, jrg. 4, nr. 1, juli 1992, [ongepagineerd]. (biografisch) |
Harry G.M. Prick, ‘That fuller understanding, each to each’. Lodewijk van Deyssel en Henry Wildermuth. In: Maatstaf, jrg. 40, nr. 10, oktober 1992, pp. 48-65. (onder meer over Boutens) |
Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens 1870-1943. Red. Jan Nap e.a. Arnsterdam/Den Haag 1993. Waarin de volgende bijdragen:
- | Ben Peperkamp, ‘Een nieuw dichter in Holland’. Aanzet tot een poëtografie van P.C. Boutens, pp. 8-31. |
- | Harry G.M. Prick, ‘Laat in den middag nam de Meester 't woord’. Momenten en aspecten van P.C. Boutens' vriendschap met Lodewijk van Deyssel, pp. 32-53. |
- | W. Blok, ‘Ik was bij die vertrouwden’. P.C. Boutens' Tusschenspelen, pp. 54-69. |
- | Ben Peperkamp en Redbad Fokkema, ‘Vroom priesterschap in heiligen eeredienst’. Bijdragen tot een interpretatie van P.C. Boutens' Achttien verzen bij werken van W.A. van Konijnenburg, pp. 70-87. |
- | Ernst van Alphen, Miskend en uitverkoren. Homoseksueel verlangen in de gedichten van P.C. Boutens, pp. 88-103. |
- | Jan Nap en Joost van der Vleuten, ‘Slechts voor zeer weinigen’. Een documentaire over de receptie van P.C. Boutens' poëzie, pp. 104-125. |
- | S.A.J. van Faassen, ‘Een zeker amateurisme’. P.C. Boutens als boekverzorger, pp. 126-149. |
|
Anton Korteweg, Verheeld in afglans. Vier schilderijgedichten van P.C. Boutens. In: Maatstaf, jrg. 41, nr. 5, mei 1993, pp. 50-61. |
G. Puchinger, Boutens herdacht (1943 - 14
|
| |
| |
maart - 1993). In: Bloknoot, jrg. 2, nr. 5, juni 1993, pp. 32-42. (algemeen) |
Harry G.M. Prick, ‘Hear from the higher world thy destiny’. Lodewijk van Deyssel en Henry Wildermuth II. In: Maatstaf, jrg. 41, nr. 9, september 1993, pp. 1-16. (onder meer over Boutens) |
Joost van der Vleuten, ‘Een taak voorgoed onafgedaan’. Dichter en wereld bij P.C. Boutens. In: Nexus, nr. 7, 1993, pp. 86-99. |
A.L. Sötemann, P.C. Boutens vijftig jaar na zijn dood. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 5, november-december 1993, pp. 699-705. (algemeen) |
Francisca van Vloten, Hij zingt omdat hij zingen moet. P.C. Boutens (1870-1943) herdacht. In: Zeeuws Tijdschrift, jrg. 43, 1993, nr. 3, pp. 96-106. (algemeen) |
Ben Peperkamp, Poëzie en beddelakens. Over werk en leven van P.C. Boutens. In: Vooys, jrg. 12, nr. 1, november/december 1993, pp. 39-43. (algemeen) |
Anton Korteweg, ‘Een gestalte geworden denk-verschijning’. Bij Willem van Konijnenburgs portret van P.C. Boutens. In: In zijn soort een mooi werk. Schrijversportretten in het Letterkundig Museum. Den Haag 1993, pp. 28-31. (kunsthistorisch) |
Harry G.M. Prick, ‘The only friend I have ever had’. Lodewijk van Deyssel en Henry Wildermuth (III). In: Maatstaf jrg. 42, nr. 1, januari 1994, pp. 8-26. (onder meer over Boutens) |
Ben Peperkamp, ‘Entre nous, il ne faut pas faire de jeux de mots’. P.C. Boutens et quelques aspects de l'actualité littéraire’. In: Études Germaniques, jrg. 49, nr. 4, Octobre-Décembre 1994, pp. 403-413. (literairhistorisch) |
Marco Goud, ‘Onsterflijk is des harten schal’. Over Prosper van Langendonck en P.C. Boutens. In: Vooys, jrg. 13, nr. 1, november-december 1994, pp. 34-37. |
Christiaan de Moor, Boutens. In: Christiaan de Moor, De eeuw is mooi begonnen maar niet uitgegroeid. Herinneringen [...]. Van commentaar voorzien door H.P.S. de Groot. Amsterdam 1994, pp. 121-127. (herinneringen) |
Dick van Halsema, P.C. Boutens: Uit het buitengebied van de wereld. In: Anja de Feijter en Aron Kibédi Varga (red.), Dichters brengen het te weeg. Metafysische vraagstellingen in de moderne Europese poëzie. Kampen, 1994, pp. 9-19. (algemeen) |
Wim Hottentot, Boutens' ‘klassieke inspiratie’. Een biografische bijdrage. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1992-1993. Leiden 1994, pp. 13-25. |
Joost van der Vleuten, ‘Altijd (zegt gij) zing ik hetzelfde lied?...’. Boutens en de literaire conjunctuur. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1992-1993. Leiden 1994, pp. 26-40. (receptie) |
Marco Goud, Van alle kanten, overal vandaan. Over P.C. Boutens' vertalingen van Leopold Andrian. In: Vooys, jrg. 13, nr. 2, februari-maart 1995, pp. 20-27. |
Dick van Halsema, Boutens' poëzie kon een dode geliefde goed gebruiken. P.C. Boutens' zeldzame ‘Naenia’. In: Vrij Nederland, 7-10-1995. |
Ben Peperkamp, Een onbekend epithalamium van P.C. Boutens. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 88, nr. 1, januari 1995, p. 86. |
J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Ed. H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1995. Waarin onder meer:
- | Drie generaties, pp. 76-79. (over onder meer Bezonnen Verzen) |
- | P.C. Boutens, pp. 80-84. (over Sonnetten, Liederen van Isoude, Zomerwolken) |
- | Nieuwe Nederlandsche gedichten, pp. 289-295. (over onder meer Lente-maan) |
- | Verhouding tusschen mensch en wereld. Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, pp. 925-926. |
- | Dichters vertellen wat dichters voor hen beteekenen. J.C. Bloem over P.C. Boutens, pp. 925-926. |
- | P.C. Boutens, pp. 965. |
|
Maaike Kroesbergen, Het komt er niet op aan wat men bemint, maar hoé men bemint. Boutens en het sensitivisme van de minnaar (m/v). In: Bzzlletin, jrg. 25, nr. 236-237, mei-juni 1996, pp. 64-71. (over Boutens en decadentie) |
| |
| |
Lou Vleugelhof, De stilte bij Boutens. In: Licht Zeeuws. Red. M.C.S. Raats e.a. Vlissingen 1996, pp. 41-43. (over ‘Nachtstilte’) |
John Irons, The development of imagery in the poetry of P.C. Boutens. Odense 1997. (academische studie uit 1970 over Boutens' gehele poëtische oeuvre) |
Martin Hietbrink, Vertalen en herhalen - Boutens vertaalt Baudelaire. In: Filter, jrg. 4, nr. 2, 1997, pp. 47-57. (over Boutens' vertaling van ‘La beauté’) |
Marco Goud, ‘Ik had het druk met Weensche vrienden’. Over P.C. Boutens' ‘Dooden masker voor Hugo von Hofmannsthal’. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 2, nr. 4, november 1997, pp. 350-364. (interpretatief, biografisch) |
De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Samengesteld en ingeleid door R.M. Rijkse, met bijdragen van B. Peperkamp en M. Goud. Amsterdam, 1997. |
Gerrit Komrij, Trou moet blijken. In: NRC, 30-4-1998. (over Boutens' rijmprent) |
H.T.M. van Vliet, Estheticisme en mystiek bij P.C. Boutens. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, jrg. 114, 1998, pp. 34-47. (over Oud-Perzische kwatrijnen) |
Marco Goud, ‘Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland’. P.C. Boutens en Zeeland. In: Zeeland. Tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, jrg. 7, nr. 1, maart 1998, pp. 1-7. (interpretatief, biografisch) |
Marco Goud, ‘Zoo vindt elk zijn gading’. P.C. Boutens, Robert Ross en Oscar Wilde. In: De Parelduiker, jrg. 3, nr. 1, april 1998, pp. 61-70. (biografisch) |
Mathijs Smit, ‘Schoonheid als een absolute macht’. Dante Gabriël Rossetti in Nederland. In: Literatuur, jrg. 15, nr. 2, maart-april 1998, pp. 75-83. (onder meer over Boutens) |
Lou Vleugelhof, Gezond in Zeeuwse luchten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-10-1998. (interpretatie van ‘September-dag op Walcheren’). |
H.T.M. van Vliet, Rijkdom van het onvolmaakte. Johan Polak als editeur. In: De Parelduiker, jrg. 3, nr. 4/5, december 1998, pp. 77-95, met name pp. 85-89. (over Verzamelde Lyriek) |
René Marres, Over homofilie in Boutens' poëzie. In: René Marres, Zogenaamde politieke incorrectheid in Nederlandse literatuur. Ideologiekritiek in analyse. Leiden 1998, pp. 93-102. |
A.L. Sötemann, Kouwenaar en Boutens. In: A.L. Sötemann, Verzen als leeftocht. Over Gerrit Kouwenaar. Groningen 1998, pp. 147-158. (comparatistisch) |
Marcel F. Fresco, Platonisme. In: Marcel F. Fresco en Rudi van der Paardt (red.), Naar hoger honing? Plato en platonisme in de Nederlandse literatuur. Groningen 1998, pp. 9-51, met name pp. 34-39. (over Boutens en Plato) |
Marco Goud, ‘Neem nooit een molenaarsdochter!’. Brieven van P.C. Boutens aan zijn vriend J.M. Kakebeeke. In: Jaarboek Letterkundig Museum 7. Den Haag 1998, pp. 21-58. (brievenuitgave) |
Paul van Capelleveen, P.C. Boutens en de band van Praeludiën. (Een bibliografische voetnoot). In: Jaarboek Letterkundig Museum 7. Den Haag 1998, pp. 59-84. |
Marco Goud, ‘Kom niet de verre wegen’. P.C. Boutens en Marie Moll in Maastricht. In: Of?, jrg. 11, nr. 2, oktober 1999, pp. 3-6. Reactie op: Harry G.M. Prick, In de marge van P.C. Boutens en M.M. In: Of?, jrg. 4, nr. 1, juli 1992. (biografisch) |
Marco Goud, ‘Ik schrijf van uit je beminde Middelburg’. P.C. Boutens en zijn Zeeuwse vriend Jacques Kakebeeke. In: Zeeland. Tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, jrg. 8, nr. 4, december 1999, pp. 133-141. (biografisch) |
Jaarboek 3 [van het] Nederlands Omar Khayyam Genootschap. Woubrugge 2000. Hierin onder meer:
- | Harry G.M. Prick, Henry Wildermuth. Acht vertalingen in het Engels van kwatrijnen van Omar Khayyam in de vertaling van P.C. Boutens, pp. 6-8. |
- | Hans de Bruijn, Omar Chajjâm en P.C. Boutens in de nalatenschap van J.H. Kramers, pp. 38-45. (over Boutens' Rubaiyat). |
- | Marco Goud, Een boek met verzen. P.C. Boutens en Omar Khayyam, pp. 49-57.
|
|
| |
| |
| (over Boutens' Rubaiyat; reactie op Hans de Bruijn). |
|
Marco Goud, ‘Den dichter met den ver-starenden blik’. Over P.C. Boutens' ‘Sterren. Voor J.Th. Toorop’ (1917). In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, jrg. 116, nr. 2, 2000, pp. 97-120. (interpretatie). |
Marco Goud, De ziel fluistert, de zaal mort. Vroege voordrachten van P.C. Boutens. In: De Parelduiker, jrg. 5, nr. 2, 2000, pp. 59-70. (literair-historisch; over lezingen van Boutens over Maurice Maeterlinck en voordrachten uit eigen werk). |
78 Kritisch lit. lex.
augustus 2000
|
|