| |
| |
| |
Mark Boog
door Ralph Aarnout
1. Biografie
Mark Kasper Boog werd op 24 september 1970 in Utrecht geboren. Zijn vader was leraar, zijn moeder redactrice. Na de middelbare school studeerde hij in Utrecht korte tijd letteren, kunstmatige intelligentie en informatica, maar hij maakte deze studies niet af. Vanaf 1993 droeg hij bij aan het Utrechtse literaire internettijdschrift Mondzeer en reuzenkreeft, waarvan hij ook enige jaren redacteur was. In 1999 werd het tijdschrift opgeheven. In 2000 debuteerde hij met de dichtbundel Alsof er iets gebeurt, waarvoor hij in 2001 de C. Buddingh'-prijs ontving. Hij droeg gedichten bij aan onder meer Bunker Hill, Hollands Maandblad en De Gids. Ook publiceert hij gedichten en korte verhalen op de website www.markboog.nl. In opdracht van de NPS maakte John van der Wens een animatiefilm bij de gedichtencyclus Zout uit de bundel Luid overigens de noodklok (2003). Mark Boog woont met zijn vrouw en hun vier kinderen in Houten. Hij is fulltime dichter en schrijver.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Het oeuvre van Mark Boog staat bol van paradoxen. Nabijheid blijkt afstand, logica blijkt chaos, inzicht blijkt zelfbedrog te zijn. De naamloze ik uit de roman De warmte van het zelfbedrog (2002) verlaat in verwarde toestand zijn huis. Hij loopt zijn straat uit en stapt in een bus die net aan komt rijden. ‘Het is beschikt,’ zegt hij hardop tegen zichzelf, ‘of anders toeval.’ Van de bus stapt hij over in een trein en van de trein in een bus, die net op het punt staat weg te rijden. ‘Ik was op de goede weg,’ becommentarieert hij de gang van zaken achteraf. ‘Weer leek het me dat, als hier al toeval in het spel was, het onderschat werd en tenminste met een hoofdletter diende te worden geschreven.’
De tocht die deze ik aflegt, is representatief voor het oeuvre van Boog. De verwarring die de hoofdpersoon uit De warmte van het zelfbedrog in zijn greep heeft, is in al Boogs werk terug te vinden. Wat toeval is en wat beschikt, wat vaststaat en wat te betwijfelen is, wat zinvol en wat zinloos is - het staat voortdurend ter discussie. Ook de gedachte dat toeval met een hoofdletter geschreven moet worden, is representatief. Zelfreflectie, reflectie op de manier waarop observaties en gedachten ontstaan, neemt in Boogs oeuvre een belangrijke plaats in. Niet alleen worden vele paradoxen beschreven, maar ook de manier waarop het besef van paradoxaliteit tot stand komt.
Deze vervreemdende, afstandelijke manier van kijken kan tot gevoelens van luciditeit, geluk misschien zelfs wel, leiden. In Alsof er iets gebeurt (2000) heet het:
Zoals dood door ‘dood’ bezworen wordt,
zó moet het met alles gaan.
En ik blijf benoemen - kinderlijk plezier
daarin soms - tot ik uitgenoemd ben.
Maar de onmogelijkheid deel uit te maken van de omringende wereld, contact te maken met de ander, of zelfs maar eenduidige gedachten of gevoelens te hebben, heeft ook een schaduwzijde. Weemoedig merkt de ik in Zo helder zagen we het zelden (2002) op ‘verschoond’ te zijn van de ‘vanzelfsprekende gratie’ van de jij omdat hij ‘niets kan dan kijken’. In Luid overigens de
| |
| |
noodklok (2003) heet het: ‘Polder me in, gemalin / leg me droog, pomp de gedachten weg’. En in De warmte van het zelfbedrog klinkt het bijna wanhopig: ‘Ik wilde één worden, één met wat dan ook, maar ik faalde.’
Een stoïcijnse levenshouding blijkt de meest geschikte manier om met dit probleem om te gaan. Overal in Boogs oeuvre is de aandacht voor het simpele, het rustige, het kleine, de teruggetrokkenheid terug te vinden. De hoofdpersoon uit De vuistslag (2001) kiest voor een simpel leven en ontwijkt op die manier de chaos in zijn hoofd. ‘Ik koop bloemen nu en zet ze in vazen, ik schil aardappelen. Al maanden. En minder vaak overvalt me het gruwelijke maar aanstellerige vermoeden dat het alles zinloos is. Natuurlijk is het zinloos. Als er zin is is het in de zinloosheid, die ruimte biedt aan schoonheid, aan orde, aan genot.’ In het poëtisch werk wordt deze keuze voor het simpele, teruggetrokken leven niet zo expliciet verwoord, maar blijkt zij voornamelijk uit de aandacht voor het elementaire, het natuurlijke. Het invallen van de avond en het voorbijvliegen van een vogel zijn bijna de standaardingrediënten van de gedichten in Alsof er iets gebeurt. Opvallend aan deze bundel is verder hoeveel gedichten zich aan een tafel of in een kamer afspelen, al of niet onder het schijnsel van een lamp of met gesloten gordijnen. In de volgende twee bundels wordt de kamer wat vaker verlaten. Terugkerende onderwerpen blijven evenwel de lucht, licht, bomen, vogels, stilte, zwijgzaamheid. In Luid overigens de noodklok komt daar de keuze voor werk bij, als zingeving aan het leven:
tevredenheid waarin wij landen als wij werken.
Niets bedrukt ons echt, we maken zelfs
een korte wandeling, zo halverwege.
Knik toe de vele buren, zie de paden
en de wegen en hun richtingen.
| |
Stijl
Boog bedient zich van eenvoudige taal: alledaagse woorden en overzichtelijke zinnen. In zijn poëzie maakt hij veel gebruikt van klankherhaling en van parallelle zinsconstructies - ‘we willen diep, we willen zwaar, we willen donker. / Maar we nemen
| |
| |
[...]’ -, wat de taal een rustige cadans geeft. Het taalgebruik in de romans is bijna even verzorgd en ritmisch als dat in het dichtwerk, ook waar het persoonstekst betreft. Hierdoor wekken de personages regelmatig een vervreemdende en tegelijk humoristische indruk.
Waar dat de zinsmelodie ten goede komt, laat Boog de regels van grammaticale ordening voor wat zij zijn en bouwt hij zinnen met classicistisch aandoende woordvolgorde, of zonder persoonsvorm of onderwerp. Opmerkelijk is dat hij zich in de loop van de tijd minder gelegen laat liggen aan grammaticale correctheid.
Typerend voor Boogs taal is de soms archaïsche, bijna plechtstatige toon. Het onbekommerd gebruik van ‘grote woorden’ als ‘ondraaglijk’, ‘noodzaak’, ‘onvolkomenheid’, en van tegenwoordig deelwoorden (‘Zoals men gegooid hebbende weet dat het raak is’, ‘dit huis tot toevluchtsoord makend’) en het woord ‘men’, doet bijna aan juridisch of wetenschappelijk taalgebruik denken. Deze plechtstatigheid vergroot de indruk van afstandelijkheid, maar ook de precisie waarmee observaties en gedachtes kunnen worden beschreven.
Soms wordt de ernst zo groot en gaan de zinnen zo dreunen dat de vraag rijst of het allemaal nog wel serieus bedoeld is. Vooral in zijn proza overdrijft Boog regelmatig. Zijn personages uiten zich voortdurend in stoplappen, trappen de ene open deur na de andere in en wenden zich regelmatig rechtstreeks tot de lezer. In het poëtisch werk is de ironie over het algemeen wat subtieler.
| |
Techniek
In de dichtbundels is vooral het veelvuldig gebruik van tegenwoordig deelwoorden opvallend. Met behulp daarvan kan Boog zijn poëzie vertragen, soms bijna tot stilstand laten komen. Zo kan hij de gebeurtenis voorbij laten gaan en het moment waarop de gebeurtenis plaatsvindt, of de gedachte aan de gebeurtenis, nauwkeurig ontleden. Bij zijn pogingen zijn poëzie tot stilstand te laten komen, maakt Boog ook veelvuldig gebruik van gedachtestreepjes, haakjes, gesubstantiveerde infinitieven, parallelle zinsconstructies en zinnen zonder persoonsvorm. Uit Zo helder zagen we het zelden:
| |
| |
Dit tijdstip, deze dag, deze kamer, dit huis, dit weten,
‘stil als het paradijs na de uitdrijving van de mensen’;
in afwachting dit weelderige loof van bries of nacht,
van dit landschap, dat zich uitstrekt tot de hekken,
waarbuiten. - Het donker geelzwart van dreigend
onweer is vervallen, is weg of wolkeloosheid [...]
Ook door middel van metatekstualiteit, commentaar ín de tekst óp de tekst, geeft Boog zijn thematiek extra contour. ‘De kunst die we beoefenen / is die van het in toom houden, het beteugelen’, heet het in Alsof er iets gebeurt. Daarbij slaat ‘de kunst’ op levenskunst, de poging gevoelens in toom te houden. Maar ook het gedicht zelf wordt er mee aangeduid. Het schrijven is een manier om afstand te nemen tot het eigen leven, een manier om te beteugelen.
Soms heeft de metatekstualiteit een vrolijk randje, maar over het algemeen is schrijven een pijnlijke onderneming. Door te schrijven prikt de schrijver de ballon van het zelfbedrog lek. ‘Ik verliet het huis in verwarde toestand’, zegt de hoofdpersoon in De warmte van het zelfbedrog. En meteen daarop: ‘Zo heet dat.’ Wat volgt is een tocht waarin alsmaar onduidelijker wordt wat ‘verward’ nu eigenlijk betekent. Is het geen zelfbedrog om een woord als ‘verward’ te gebruiken? Woorden zijn ontoereikend, is de conclusie. In Zo helder zagen we het zelden wordt poëzie ‘groots ontkennen’ en ‘vals vertoon’ genoemd.
In zijn romans gebruikt Boog het vertelperspectief op een listige manier, door een ik ten tonele te voeren die de lezer van alle informatie voorziet. Deze ik is echter volstrekt onbetrouwbaar. Het blijft onduidelijk of de ik uit De vuistslag werkelijk ‘geen lieverdje’ is, zoals hij zelf stoer beweert. En in De warmte van het zelfbedrog blijft onduidelijk wie er nu eigenlijk verward is; de hoofdpersoon of de mensen die hem omringen. De lezer kan niet anders dan zich overleveren aan de woorden van de ik. De onzekerheid over wat waar en logisch is, wordt op iedere pagina groter.
| |
Ontwikkeling
Het valt op dat het werk van Boog in de loop van de tijd meer structuur krijgt. De vuistslag (2001) is één manische monoloog, de gedichten in Alsof er iets gebeurt sluiten in stijl, beeldgebruik en
| |
| |
onderwerp nauw bij elkaar aan. In de volgende werken is een duidelijker onderverdeling merkbaar. In Zo helder zagen we het zelden komen meer verschillende onderwerpen aan bod en zijn de gedichten ook per onderwerp gegroepeerd. Luid overigens de noodklok is zelfs onderverdeeld in cycli. De warmte van het zelfbedrog is onderverdeeld in 43 korte hoofdstukjes met ieder een eigen kerngebeurtenis of kernobservatie.
Daarnaast lijkt Boogs werk minder opgewekt, minder hoopvol te worden. In de eerste twee werken wordt er ondanks alles nog volop geglimlacht en levert het ‘benoemen’ nog ‘kinderlijk plezier’ op. Bij alle verwarring is De vuistslag een vrolijk boek. De mens bedriegt zichzelf weliswaar, maar het ontmaskeren van zelfbedrog is een vermakelijke bezigheid. Zo helder zagen we het zelden en De warmte van het zelfbedrog beginnen ieder met een breuk tussen de ik en de jij. De glimlach is een ‘zenuwtrek die glimlach heet’ geworden. De titel van de derde bundel maakt, hoe nonchalant, hoe stoïcijns ook, duidelijk dat er iets grondig niet in de haak is. De bundel bevat gedichten over hoe vergetelheid in drank wordt gezocht en hoe ‘heldere substanties’ worden ingenomen ‘die vals zijn, want vertroebelend’. Woorden worden in de derde bundel ‘addergebroed der woorden’ genoemd. En, mismoedig: ‘het kinderlijk genoegen [...] maken we ons niet meer eigen’.
| |
Kunstopvatting
Boog lijkt niet van verlangen te branden om uit de doeken te doen hoe of waarom hij schrijft. Hij publiceert geen essays of andersoortige geloofsbrieven, hij mengt zich niet in discussies over literatuur en hij geeft maar mondjesmaat interviews. Omdat hij daar toevallig geen tijd voor heeft? Omdat hij interviews toevallig vervelend vindt? Nee, Boogs beweegredenen lijken bijna programmatisch. In een interview in de Poëziekrant zegt hij: ‘Ik heb altijd het idee dat het sterk toevallig is wat er op papier komt.’ En: ‘Als ik schrijf, denk ik er niet over na. Ik denk alleen aan mooie regels en dan heb ik een vermoeden dat er nog wat in zit ook en dan stop ik met denken. Dat is het.’ Toen hij de C. Buddingh'-prijs had ontvangen, werd er van Boog verwacht dat hij op een voorleestournee zou gaan. In een interview met het Veluws Dagblad zegt hij: ‘Ik voel mij zo overbodig op het podium. Dan denk ik: jullie kunnen mijn gedichten toch ook zelf lezen? Het stáát er toch?’
| |
| |
| |
Kritiek
De critici hebben volop belangstelling voor het werk van Boog, meteen vanaf zijn debuut. Vooral de thematiek van zijn werk krijgt volop aandacht. Ron Elshout schrijft in Bzzlletin dat hij niet weet of hij de indolentie in Alsof er iets gebeurt serieus moet nemen, of dat zij ironisch bedoeld is. Maar de indolentie staat Elshout hoe dan ook tegen. Piet Gerbrandy spreekt in de Volkskrant van een ‘belangrijke bundel’. Woorden die in meerdere recensies vallen, zijn ‘filosofisch’ en ‘veelzijdig’.
De twijfel die de manische monoloog in De vuistslag wekt, enthousiasmeert nagenoeg alle critici. De vuistslag wordt een ‘fascistoïde conference’, maar ook een ‘moraliserend boek’ genoemd. Marc Reugebrink betoogt in De Morgen dat Boog de onbetrouwbaarheid van zijn ik wat al te dik heeft aangezet, de meeste andere critici prijzen de ‘reikwijdte’ van De vuistslag.
Over De warmte van het zelfbedrog zijn de critici niet zo enthousiast. De taal is mooi en verzorgd, is de overheersende opvatting, maar inhoudelijk valt de roman de critici tegen. Met zijn tweede dichtbundel bewijst Boog zijn kwaliteit als dichter. Koen Vergeer heeft het in De Morgen lovend over ‘simpele gedichten [...] op de grens tussen het grote omarmen en lamlendige vergeefsheid’, in Trouw stelt Peter de Boer dat Boog nu ‘helemaal present’ is.
| |
Verwantschap
Boog is moeilijk bij een school, stijl of stroming te plaatsen. Critici vergelijken zijn poëzie met het werk van Gerrit Kouwenaar, Kees Ouwens, Toon Tellegen en Peter van Lier, maar benadrukken dat dat maar voor details geldt. De berustende toon doet hen aan dichters als J.C. Bloem en J.H. Leopold denken. In het plechtstatige, ironische proza zien veel van de recensenten de invloed van Gerard Reve. Sommige vinden dat Boog zich in zijn stijl te veel door diens werk laat leiden. Het macabere aan het proza, het ‘perverse’ zoals een van de critici het noemt, roept herinneringen aan Franz Kafka, Anthony Burgess en André Gide wakker.
| |
Publieke belangstelling
Meteen bij zijn debuut behoort Mark Boog tot de voorhoede van de Nederlandse letteren. Zijn werk verschijnt in goed aangeschreven tijdschriften, bij vooraanstaande uitgevers en wordt snel na publicatie uitgebreid in de media besproken. In 2002 mag hij de Nacht van de Poëzie afsluiten.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Mark Boog, Alsof er iets gebeurt. Amsterdam 2000, J.M. Meulenhoff, GB. |
Mark Boog, De vuistslag. Amsterdam 2001, J.M. Meulenhoff, R. |
Mark Boog, Zo helder zagen we het zelden. Amsterdam 2002, Cossee, GB. |
Mark Boog, De warmte van het zelfbedrog. Amsterdam 2002, Cossee, R. |
Mark Boog, Luid overigens de noodklok. Amsterdam 2003, Cossee, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Peter de Boer, Huiselijke handelingen in slow motion. In: Trouw, 28-10-2000. (over Alsof er iets gebeurt) |
Arie van den Berg, De weg naar het volgende uur. In: NRC Handelsblad, 24-11-2000. (over Alsof er iets gebeurt) |
[Anoniem], Onvermijdelijk geluk. In: Nederlands Dagblad, 2-12-2000. (over Alsof er iets gebeurt) |
Piet Gerbrandy, Vertrouwen in de zinloosheid. In: de Volkskrant, 9-2-2001. (over Alsof er iets gebeurt) |
Ron Elshout, Pratend over wat zich voordoet. In: Bzzlletin, jrg. 30, nr. 276, februari 2001, pp. 91-92. (over Alsof er iets gebeurt) |
Hein Walter, Ga naar buiten, man. In: Roodkoper, jrg. 6, nr. 1, maart 2001, pp. 46-47. (over Alsof er iets gebeurt) |
Arie van den Berg, Luister liever naar de tram en de straat. In: NRC Handelsblad, 15-6-2001. (over nominatie voor C. Buddingh'-prijs) |
Dirk-Jan Arendsman, Een deprimerend vrolijk deuntje. In: Het Parool, 24-8-2001. (interview over De vuistslag) |
Solange Leibovici, Indringend woordenspel. In: De Groene Amsterdammer, 25-8-2001. (over De vuistslag) |
Thomas van den Bergh, Fascitoïde conference. In: Elsevier, 1-9-2001. (over De vuistslag) |
Peter de Boer, Fantasieën van een ziekenhuispatiënt. In: Trouw, 8-9-2001. (over De vuistslag) |
Arjan Peters, Een krachtpatser, ook met woorden. In: de Volkskrant, 14-9-2001. (over De vuistslag) |
Marc Reugebrink, Het verlangen naar zuiverheid. In: De Morgen, 19-9-2001. (over De vuistslag) |
Onno Blom, Als er zin is, is het de zinloosheid. In: De Standaard, 20-9-2001. (over De vuistslag) |
Daniëlle Serdijn, De gek in het ziekenhuis. In: Het Parool, 21-9-2001. (over De vuistslag) |
André Matthijsse, Oubolligheden en kalenderspreuken. In: Haagsche Courant, 21-9-2001. (over De vuistslag) |
Agnes Andeweg, Ik was nu eerste mannetje. In: Vrij Nederland, 20-10-2001. (over De vuistslag) |
Jeroen de Valk, ‘Ik ben absoluut geen showman’. In: Veluws Dagblad, 6-3-2002. (interview over optreden op de Nacht van de Poëzie) |
Remco Ekkers, Hoe hou je het buiten? In: Poëkiekrant, jrg. 26, nr. 2, maart-april 2002, pp. 67-71. (interview over Alsof er iets gebeurt + recensie) |
Elke Brems, Afrekenen met het huiselijke. In: Ons Erfdeel, jrg. 45, nr. 3, mei juni 2002, pp. 440-442. (over meerdere werken) |
Wam de Moor, Het volle leven. In: De Gelderlander, 11-11-2002. (over meerdere werken) |
Wam de Moor, Gewetensonderzoek. In: De Gelderlander, 22-11-2002. (over Zo helder zagen we het zelden) |
Reinier Spreen, Mark Boog met een binnenpretje op papier. In: Dagblad van het Noorden, 15-11-2002. (over De warmte van het zelfbedrog) |
Piet Gerbrandy, Heldere wanhoop. In: De Volkskrant, 22-11-2002. (over Zo helder zagen we het zelden) |
Theo Hakkert, Mark Boog in de mist van het schimmenrijk. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-11-2002. (over De warmte van het zelfbedrog) |
Daniëlle Serdijn, Maar op chaos kan men bouwen. In: Het Parool, 29-11-2002. (over De warmte van het zelfbedrog) |
Aleid Truijens, Op zoek naar de Andere Vrouw. In: de Volkskrant, 6-12-2002. (over De warmte van het zelfbedrog) |
Thomas van den Bergh, Orerende drammer. In: Elsevier, 7-12-2002. (over De warmte van het zelfbedrog) |
Arjen Fortuin, Angst voor afbraak. In: NRC Handelsblad 13-12-2002. (over De warmte van het zelfbedrog en Zo helder zagen we het zelden) |
Mario Molegraaf, Hoed u voor optimisten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 16-12-2002. (over Zo helder zagen we het zelden) |
| |
| |
Wouter Godijn, Wilde jonge dichters. In: Dagblad van het Noorden, 17-1-2003. (over Zo helder zagen we het zelden) |
Koen Vergeer, Bijna simpele gedichten. In: De Morgen, 22-1-2003. (over Zo helder zagen we het zelden) |
Jeroen de Valk, Meestal is het tobben, helaas. In: Het Parool, 1-2-2003. (over Zo helder zagen we het zelden) |
Remco Ekkers, Voor de ontzagwekkende leegte. In: Poëziekrant, jrg. 27, nr. 2, maart-april 2003, p. 68. (over Zo helder zagen we het zelden) |
95 Kritisch lit. lex.
november 2004
|
|