| |
| |
| |
Albert Bontridder
door Jan Schoolmeesters
1. Biografie
Albert (Marcel Alfons) Bontridder, dichter en architect, werd geboren in Anderlecht op 4 april 1921. Voor zijn poëzie waren in zijn jeugd belangrijk de aanwezigheid van een als dominant en autoritair ervaren vader en de vriendschap die hij omstreeks 1934 met Jan Walravens sloot.
In 1942 studeerde hij af als architect. Naast zijn praktijk, die ondermeer blijkt uit zijn ontwerpen voor de huizen van Louis Paul Boon, Marcel Wauters en Roger de Neef, publiceert hij ook regelmatig over architectuur. In 1952 stichtte hij met Roger Thirion het tijdschrift Architecture, waarvan hij ook redacteur werd. In 1960 kreeg hij de Van der Ven-prijs voor bouwkunde.
Als jeugdvrienden lazen Albert Bontridder en Jan Walrayens samen veel moderne buitenlandse literatuur. Na de oorlog werd Walravens de promotor van de jonge dichter. Hij organiseerde de eerste publikaties in tijdschriften, introduceerde Bontridder in het Franstalige Brusselse literaire milieu en in de Tijd en Mens-groep. Later verkoelde de vriendschap wat. Maar de grote wederzijdse invloed blijkt zowel uit de lange In Memoriam-cyclus ‘Aanwezigheid van Jan Walravens’ (Ook de nacht is een zon), die Bontridder na de dood van Walravens schreef, als uit Walravens autobiografische tekst ‘Zes weken blind’.
In 1953 huwde Bontridder Olga Dohnalova, een Tsjechische vluchtelinge die hij in Parijs had leren kennen. Zij hebben twee kinderen.
Bontridder was redacteur van een aantal nummers van Tijd en Mens (1950-1952) en vanaf 1966 tot de opheffing in 1977 van Kentering. Van 1974 tot 1979 was hij voorzitter van de
| |
| |
Vlaamse P.E.N.-club.
Poëzie publiceerde hij onder meer in de tijdschriften Arsenaal, Belgica, Tijd en Mens, Podium, Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Periscoop, De Tafelronde, De Kunst-Meridiaan, De Vlaamse Gids, Kentering, Yang en Dimensie.
Bontridder kreeg de Arkprijs van het Vrije Woord 1957 voor Dood hout, de Poëzieprijs van de provincie Brabant 1960 voor Bagatelle-Hangende vis, de Poëzieprijs van Heist-aan-Zee 1969 voor drie gedichten uit Ook de nacht is een zon, de Dirk Martensprijs van de stad Aalst 1970 voor deze hele bundel en de Jan Campertprijs 1972 voor Zelfverbranding.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek / Stijl
De meeste gedichten van Bontridder zijn onmiddellijk herkenbaar aan een aantal duidelijke formele eigenschappen. Ze zijn lang, bestaan vaak uit genummerde delen en worden dikwijls uitgewerkt tot cycli. De versbouw is ongebonden en afzonderlijke verzen kunnen zeer breed uitdijen. De syntaxis verraadt een voorkeur voor lange maar helder gestructureerde zinnen steunend op veel parallellismen en herhalingen. Versbouw en syntaxis nodigen dan ook uit tot een hoog leesritme. Maar de betekenislaag van het gedicht werkt remmend. De lange zinnen zijn opgevuld met moeilijk interpreteerbare beelden en met opsommingen zonder aanwijsbaar gemeenschappelijk kenmerk, een aantal gegevens wordt niet geïntroduceerd maar als bekend verondersteld, de verwijzing van persoonlijke voornaamwoorden wordt niet opgehelderd en plotselinge overgangen in het gebruik van die voornaamwoorden lijken ongemotiveerd. Na een eerste lezing van een fragment of een afzonderlijk gedicht houdt de lezer slechts een indruk van bijna betekenisloze chaos over en kan hij zelfs niet aangeven of er een letterlijke betekenislaag aanwezig is vanwaaruit de beelden zouden kunnen worden opgehelderd. Toch hoeft de lezer niet helemaal hulpeloos achter te blijven. Titels, motto's en in- of uitleidende notities kunnen een aanduiding geven over onderwerp of aanleiding van het gedicht. Ook tal van citaten zouden daartoe kunnen bijdragen. De vruchtbaarste benadering bestaat er wellicht in het oeuvre van Bontridder als één tekst te lezen en op zoek te gaan naar termen, beelden, personages, motieven die herhaald worden, om zo een inventaris van typische Bontridder-thema's of zelfs -obsessies te (re)construeren, met behulp waarvan afzonderlijke gedichten dan weer nader kunnen worden bekeken.
| |
Thematiek
De thematiek die men zo op het spoor komt bevat zowel psychische als politieke en religieuze elementen, die alle verbonden zijn met de vraag naar de plaats en de mogelijkheden van het individu. Die problematiek bevat twee hoofdcomponenten. In de eerste plaats is er de voortdurende strijd tussen het individu en een als bedreigend ervaren instantie. Die instantie neemt de vorm aan van de vader, God, het politieke systeem of de maatschappij en verschijnt als castrerend,
| |
| |
beschuldigend, onderwerpend of uniformiserend. Tegenover het beknottende karakter van die instantie mobiliseert het individu de krachten van de lichamelijkheid en de seksualiteit of gaat het over tot een gewelddadig verzet dat zowel op vernietiging als zelfvernietiging uitloopt. In de tweede plaats is er het thema van de communicatie. Het individu is fundamenteel eenzaam en streeft naar communicatie. Die is slechts mogelijk in een overschrijding van rationele en maatschappelijke beperkingen, waarbij het bestaan van het individu op het spel wordt gezet. De fusie van ik en niet-ik kan worden nagestreefd in de seksualiteit, in een onorthodoxe mystiek maar ook in een explosie van gewelddadige vernietiging.
De thematiek wordt soms expliciet of zelfs programmatisch geformuleerd:
Enige verdediger van de autonome levenservaring van het
individu in de collectiviteit,
de dienstbaarheid van de gemeenschap
in het teken van de enkeling.
(‘Min is meer’ in Ook de nacht is een zon)
en:
Mijn lichaam is een huis waar een gebocheld kind
gevangen zit aan wit-gekalkte ruiten
waar het de woorden zegt die niemand hoort
(‘Hoog water’ in Hoog water)
Maar meestal worden de thema's concreet uitgewerkt in cycli geïnspireerd door personages die in extreme mate het problematische individu belichamen. Dood hout is ontstaan naar aanleiding van de executie van de neger Willie Mac Gee, die op 8 mei 1951 stierf ‘op de elektrische stoel van de staat Mississippi, krachtens het vonnis dat hem schuldig verklaarde aan de verkrachting van een blanke vrouw’. De cyclus legt de nadruk op de vitale lichamelijkheid van de neger die door de blanke verdrukt wordt:
| |
| |
De levenden binden zij aan de onbuigzame bomen
zij prikken de zwarte vlinder op hun onmeetbare tralienetten
De dorren hebben zij lief
Een gelijkaardige werkwijze treft men aan in de cyclus ‘Levend archief’ uit Open einde. Vertrekpunt is een fait-divers: ‘In het Franse dorpje Uruffe vermoordde een jonge priester een meisje dat hij zwanger had gemaakt. Hij verwaarloosde noch de ritus van biecht en absolutie, noch de gebeden voor de stervenden. Nauwelijks was het meisje dood, of hij voerde op haar de keizersnede uit, nam zijn onvoldragen zoontje en doopte het. Toen liet hij het stoffelijk overschot van de twee geredde zielen in het struikgewas achter en keerde naar de kerk terug.’ De uitwerking, vanuit het gezichtspunt van de priester, beklemtoont de combinatie van moord, seksualiteit, offer en blasfemie als een extreme overstijging van de maatschappelijk en religieus opgelegde beperkingen en als een uiterste doorbreking van de eenzaamheid. Ook in ‘Metafysiek van de spiegel’ (Ook de nacht is een zon) wordt een gewelddadige gebeurtenis geïnterpreteerd als typerend voor de verhouding individu-maatschappij. Aanleiding is de schietpartij in Austin op 2 augustus 1966, waarbij de student Karel Whitman op de universitaire campus 14 personen neerschoot. Zijn daad wordt voorgesteld als zijn enig mogelijke reactie op de maatschappelijke realiteit van de Verenigde Staten ten tijde van de Vietnamoorlog en de studentenrevolte. Tegelijkertijd wordt deze uitbarsting ook een doorbreking van de seksuele eenzaamheid.
Telkens zijn het extreme feiten die Bontridder tot het schrijven aanzetten. Opvallend daarbij is de afwezigheid van een in enge zin moreel standpunt ten aanzien van het gebeuren. Eerder worden deze voorvallen exemplarisch voor de onverzoenbaarheid van indidivu en maatschappelijkheid, waarvan de gewelddadigheid van de individuele reactie een noodzakelijk gevolg is. In Zelfverbranding, geschreven als reactie op de zelfmoord van Jan Palach bij de Russische invasie in Tsjechoslowakije in 1968, keert het individu het geweld tegen zichzelf. De zelfmoord wordt uiterste zelfbevestiging: ‘de zelfvernietiging, / dat is / de anjelier der laatste zelfbeves- | |
| |
tiging.’ Open einde daartegenover bevat een reeks gedichten met een exuberante verheerlijking van het onafhankelijke individu en het individualistische ongeloof, met een haast Nietzscheaans verzet tegen alles wat de kracht van het individu fnuikt.
De thematiek manifesteert zich in een aantal motieven die in de verschillende bundels terugkomen. Sommige motiefwoorden krijgen op die manier binnen de poëzie van Bontridder heel eigen betekeniswaarden, hoewel nooit een echt vaste betekenis. Frequent is het gebruik van een spiegel, middel tot zelfbepaling en zelfherkenning maar ook symbool voor eenzaamheid.
In de seksuele motieven wordt dikwijls van zee-beelden gebruik gemaakt (zee, water, vis). In combinatie met spiegel (zeespiegel) leidt dit tot het beeld van de vis die het wateroppervlak doorbreekt, of de seksualiteit als middel tot opheffing van de eenzaamheid: ‘Rog die springt / een oogwenk aan de brede vleugels hangt / en het zeeglinsteren overschouwt’ (Dood hout).
Het thema van de overstijging van de beperking van het individu uit zich in een overvloedig gebruik van motiefwoorden die een opwaartse beweging uitdrukken, als stijgen, vogel, wolk, Jakobsladder. Hierbij sluit een sterke tendens aan tot ruimtelijke ontgrenzing die soms kosmische proporties aanneemt of neigt naar een soort profane mystiek. Bontridder werkt hier met uitersten: fundamentele eenzaamheid en kosmische versmelting. Vermeldenswaard is ook het overvloedige gebruik van lichamelijke woorden, onder meer ter seksualisering van het geweld (‘Metafysiek van de spiegel’) of om de verslindende politieke repressie (Zelfverbranding) uit te beelden.
| |
Verwantschap
Bontridders thema's sluiten nauw aan bij een aantal existentialistische ideeën, die hem beïnvloedden - dit voornamelijk in de eerste bundels - en vooral bij zijn vroegtijdig en blijvend contact met de teksten van George Bataille. Bij zijn lectuur van de complexe theorieën van Bataille werd Bontridder vooral gefascineerd door diens stelling dat de menselijke eenzaamheid en beperking slechts kunnen worden opgeheven in de gebieden van het overschrijdende, het
| |
| |
schandelijke, het obscene, de verspilling, de dood, gebieden die in de sfeer van het rationele, het economische en het sociaal contract letterlijk ondenkbaar zijn.
| |
Techniek / Stijl
Deze poging tot synthese van Bontridders thematiek mag niet uit het oog doen verliezen dat zij zich noodgedwongen op een zeer hoog abstractieniveau beweegt en ver van de concrete teksten staat. Het grootste gedeelte van Bontridders teksten is immers essentieel modernistisch in zijn verzet tegen een ordelijke, thematische eenheid. Men kan die teksten het best typeren als centrifugaal, wat wil zeggen zonder duidelijke formele of thematische kern, een opeenstapeling eerder dan een structuur: vol losse verbindingen van heterogene delen, vol opeenvolgingen van gewaagde beelden, met het accent eerder op details dan op hoofdzaken, zonder duidelijke beweging of afsluiting van de tekst, met wisselende en moeilijk identificeerbare stemmen, met steeds andere registers, en zelfs zonder louter formele structuren als gelijke verslengte of herkenbare strofenvormen. De centrifugale tendens wordt nog versterkt door de voorkeur voor cycli zonder dwingende overgangen en verbanden tussen de delen. Een fragment uit ‘De boktor’ in Open einde als voorbeeld (hoewel alleen volledige gedichten dit duidelijk kunnen illustreren):
De gangen door het hout van de dakkap ruisen van het palaver,
met vocalen, labialen en trillers in de balk van het dak tegen het woord van de wind en het water,
gesloten tegen de A-klinker van de ruimte,
de nok op de punt van de tong een glijdende wering tegen het onweerbare met middenin de gang naar het buitenliggende,
de gang van de larven met glasscherven van purper licht van glazeniers van Chartres of schreeuwers van het kapitaal van het kleine venster op de witte muur binnen de doorboorde borst als de kogel reeds lang in het stof verloren is.
Dergelijke stijl suggereert eindeloos door te kunnen gaan. Vandaar, opsommingen, meervoudige anaforen, opstapelingen van bepalingen en ontgrenzende herhalingen:
| |
| |
Ik noem je thomas opdat je de mens als enige lichttoorts door vrede en oorlog dragen zou,
opdat je de mens als zon door de zwarte zon van dit voorlopig stelsel naar de verdere zonnen van dit ongekende begeleiden zou.
(‘Kalme zon’ in Open Einde).
Bontridders poëzie wordt zo een poging tot doorbreking van de heersende normen van het schrijven. Tegen de regels van beknoptheid, functionaliteit en economie in wordt er een suggestie van ongeremde overvloed en overdadigheid gewekt.
| |
Kunstopvatting
Hiermee belanden we bij het nauwe verband dat er bestaat tussen Bontridders thematiek en zijn poëtica. Zijn visie op poëzie wordt bepaald zowel door de nadruk op de autonomie van het individu als door de behoefte aan communicatie van het individu. Schrijven is voor Bontridder dan ook heilige ernst. Fundament en drijfveer ervan zijn niet esthetisch maar wel degelijk ethisch-praktisch van aard.
Het eerste aspect, poëzie als strijdmiddel, blijkt uit haast alle poëticale verzen, waarin de rol en de status van de poëzie in woord- en beeldvelden van strijdbaarheid zijn geformuleerd. Een voorbeeld: ‘hinniken en brullen met de stem die leeft in het woord als / loochening en vormnegatief, / als hamerend neen.’ (‘Heilig ego’ in Open einde). Het tweede aspect, poëzie als communicatie, kan op het eerste gezicht paradoxaal lijken bij gedichten die soms de grens van het hermetische benaderen. Maar Bontridder beschouwt echte, voor hem poëtische, communicatie als een relatie waarbij het ik van de dichter en het ik van de lezer een zo groot mogelijke vrijheid moeten behouden. Het communicatieve aspect van deze poëzie kan ook begrepen worden in de betekenis van het overschrijden van grenzen en het opheffen van beperkingen. Die transgressie is dan gericht tegen de gangbare regels van het taalgebruik en stelt de overdaad tegenover de maat, het schandelijke tegenover het geoorloofde, de metaforiek tegenover het letterlijke.
| |
Ontwikkeling
De eerste publikaties van Bontridder waren stroeve weinig overtuigende sonnetten. Van deze schrijfvorm en meteen van de hele Vlaamse classicistische poëzietraditie probeert hij
| |
| |
zich dan los te maken door het schrijven van Franse gedichten, die sterk aanleunen bij het Franse surrealisme en vooral bij Eluard. In Hoog water, ongeveer tegelijkertijd met zijn Franse poëzie ontstaan, kan men het resultaat van deze bevrijdingspoging lezen: vaste versvormen zijn grotendeels verdwenen en de syntaxis krijgt meer breedte en zelfverzekerdheid. Met de eerste versie van Dood hout vindt Bontridder voor het eerst zijn stilistische eigenheid in zeer vrije verzen vol gewaagde beelden en in een losse cyclus-structuur. In Open einde en Ook de nacht is een zon bereikt deze schrijfwijze haar hoogtepunt en tevens de grenzen van haar mogelijkheden. Met Zelf-verbranding begint een proces van relatieve versobering. Huizen vieren haat heeft niet langer de kracht van de vorige bundels.
Thematisch doet zich een proces van toenemende verbreding voor. De thematische basis blijft dezelfde maar neemt steeds abstractere en algemenere vormen aan. Tegenover het individu poneert Bontridder eerst een nog concrete vader of een nog sterk gepersonaliseerd Godsbeeld. Daarna wordt die opponent vermaatschappelijkt in het Amerikaanse zowel als het Russische systeem, Ten slotte wordt in zijn nieuwste bundel de maatschappelijkheid als zodanig gethematiseerd.
Als men de stilistische en de thematische evolutie van Bontridder samen bekijkt, ervan uitgaande dat zijn poëzie poogt een combinatie te vinden tussen een modernistische open vorm en een ambitieuze thematische component, dan kan men stellen dat in Huizen vieren haat deze combinatie niet langer functioneert maar uiteenvalt in een nogal ijle thematiek en een weinig overtuigende stijl waarin vooral de beelden een soms ongewild grotesk effect sorteren.
| |
Verwantschap
Bontridder behoorde tot de Tijd en Mens-groep, de Vlaamse Vijftigers. Kenmerken van die groep die ook bij hem aanwezig zijn, waren de existentialistische invloed, de lichamelijkheid en vooral de soms problematische combinatie van ethische en esthetische bekommernissen. Dood hout is van deze kenmerken een goed voorbeeld. Specifiek voor Bontridder is de grote affiniteit met het Franse surrealisme en de toen reeds grote invloed van Georges Bataille.
| |
| |
Na Tijd en Mens is er bij Bontridder geen duidelijke aansluiting bij of invloed door een groep meer merkbaar. Wel ligt Zelfverbranding in de sfeer van de geëngageerde literatuur van de periode 1965-1970, maar deze bundel overstijgt het louter modische. Bontridder is snel een eigen weg ingeslagen zonder veel concessies aan conjunctuurverschijnselen en met een sterke inwendige ontwikkelingslijn. Invloed van Bontridder op andere dichters is moeilijk aanwijsbaar.
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling voor Bontridder is niet bijster groot. Dat is niet zo verbazingwekkend bij deze eigenzinnige poëzie. Ook functioneren zijn teksten haast alleen in het Vlaamse literaire systeem. Misschien is het barok-heftige van zijn gedichten mede debet aan de beperkte belangstelling vanuit Nederland.
| |
Kritiek
Behalve obligate vermeldingen van Bontridder als Tijd en Mensdichter in overzichten van de na-oorlogse poëzie bestaan er bijna alleen besprekingen van zijn werk door bevriende critici. De beperkte aandacht die zijn werk kreeg, is daarom te lovend en te weinig afstandelijk. Ook op meer wetenschappelijk terrein is er nauwelijks belangstelling voor Bontridder. Er is alleen het opstel van Kooijman over Bagatelle-Hangende vis met een eerste aanzet tot analyse. Het meest bruikbare materiaal zijn de interviews.
Dood hout en meer nog Open einde zijn ongetwijfeld Bontridders beste bundels. De retorische en metaforische kracht is er het sterkst, de lezer is bereid mee te gaan. Open einde lijkt ook stilistisch een unicum te zijn in de Vlaamse poëzie. In de latere bundels wordt een aantal procédés te doorzichtig en worden de beelden te eenzijdig-cerebraal. De lezer heeft er hier veel meer moeite mee zich door deze veeleisende poëzie, die hem nergens op adem wil laten komen, te laten meeslepen.
Historisch gezien zal waarschijnlijk Dood hout overeind blijven als, uiteraard na het werk van Claus, de belangrijkste bundel van de Vlaamse Vijftigers.
| |
Relatie leven/werk
Bij dit genre van teksten lijkt het op het eerste gezicht niet zo gemakkelijk een meer dan oppervlakkige relatie te leggen tussen leven en werk. Maar de weinige autobiografische
| |
| |
opmerkingen die Bontridder in interviews kwijt wilde, zijn wel van fundamentele aard en nauw verbindbaar met de begrippen die ik bij de thematiek gebruikt heb: een introverte ingesteldheid, een dominerende vaderfiguur, een ervaring van het schrijven als een zondige bezigheid. Een diepgaande analyse van deze poëzie, die zo ver van belijdenislyriek lijkt te zijn verwijderd, zal dan ook het biografische en psychokritische aspect niet mogen verwaarlozen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Albert Bontridder, Poésie se brise suivi de Entraîneuses. [Z.p.] 1951, Editions Tijd en Mens, GB. |
Albert Bontridder, Hoog water. [Z. p.] 1951, Uitg. Tijd en Mens, GB. |
Jan Walravens, Valerius De Saedeleer. Traduit par Albert Bontridder. Antwerpen 1951, De Sikkel, Monographies de l'art belge, 3e série, 9, E. (vert.) |
Georges Bataille, Manibus date Lilia plenis. Gedichten van Georges Bataille vertaald door Albert Bontridder. In: Tijd en Mens, jrg. 2, nr. 11-12, mei-augustus 1951, pp. 391-396, GC. (vert.) |
Albert Bontridder, Dood hout. In: Tijd en Mens, jrg. 3, nr. 2 (nr. 4), juli 1952, pp. 102-125, GC. |
Albert Bontridder, Conciërge. In: Tijd en Mens, jrg. 4, nr. 2-3 (nr. 18-19), april 1954, pp. 65-69, GC. |
Albert Bontridder, Dood hout. Inleiding L.P. Boon. Tekeningen en verzorging Corneille. Amsterdam 1955, C.P.J. van der Peet, GB. |
Albert Bontridder, Wat de laureaat antwoordde. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 11, 1957, pp. 528-530, E. |
A. de Grave, A. de Leenheer, A. Bontridder, Frans-Nederlands, Nederlands-Frans woordenboek van verwarming en klimaatregeling = Lexique franois-néerlandais, néerlandais-français de chauffage et de climatisation. Brussel 1958, Uitgeverij SIC, Woordenboek. |
Albert Bontridder, Jacques Dupuis ou l'architecture perdue et retrouvée. In: Architecture, jrg. 10, nr. 39-40, 1961, E. |
Albert Bontridder, Bagatelle - Hangende vis. Antwerpen 1962, Ontwikkeling, GB. |
Albert Bontridder, Dialoog tussen licht en stilte. Hedendaagse bouwkunst in België. Antwerpen 1964, Uitg. Helios, Kunsten en wetenschappen 3, E. |
Albert Bontridder, Open einde. In: Hugo Claus, Albert Bontridder, Ben Cami e.a., Waar is de eerste morgen? 3. Ingeleid door Erik van Ruysbeek. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, Maerlantpocket 9, pp. 31-68, GB. |
Albert Bontridder, Open Einde. Wetteren 1967, Uitgave Hedendaags, GB. |
Albert Bontridder, De bankreet ‘vader’. Hasselt 1968, Uitgeverij Heideland, Vlaamse Pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 63, Bl. |
Albert Bontridder, Ook de nacht is een zon. Antwerpen 1969, Uitgeverij Monas; Uitgeverij De Galge, Galgeboekje 38, GB. |
Albert Bontridder, Zelfverbranding. Antwerpen 1971, Uitgeverij De Galge, Galgeboekje 53, GB. |
Albert Bontridder, Gedichten 1942-1972. Antwerpen; Amsterdam-Baarn 1973, Standaard Uitgeverij; Van Kampen, Gemini Literaire Paperback 23, GB (bevat alle vroeger verschenen bundels en haast alle ongebundelde poëzie). |
| |
| |
Albert Bontridder, Angst en geweld. Kroniek van straks en nooit. In: Kentering, jrg. 14, nr. 1, augustus 1974, pp. 18-21 en nr. 3, december 1974, pp. 28-35, E. |
Marcel Wauters, Voor een waterdruppel 3. Tekeningen Marcel Wauters. Gedichten Albert Bontridder. Antwerpen 1975, Van Maele, GB. |
Marcel Wauters, Vingerknippen naar een vlinder. Tekeningen Marcel Wauters. Gedichten Albert Bontridder. Borchtlombeek 1975, J. Meert, GB. |
Albert Bontridder, Hedwig Speliers, Langs een Jezuïetenstreek? Gedachtenwisseling per brief. In: Van Walravens weg. Gent 1976, Restant Uitgaven (= Restant, jrg. 5, nr. 2-4, 1976), pp. 54-62, Herinneringen. |
Een brug slaan: 8 Belgische dichters = ieler un pont: 8 poètes belges. Uit het Frans en het Nederlands vertaald door Albert Bontridder. [Z. p.] 1977, Flemish P.E.N.-Centre, Bl. (vert.) |
Albert Bontridder, Huizen vieren haat. Brussel-Amsterdam 1979, Elsevier Manteau, GB. |
Albert Bontridder, Gevecht met de rede: Léon Stijnen. Antwerpen 1979, Antwerpse Lloyd, E. |
Partager la parole. Poésie française de Suisse et poésie néerlandai se de Belgique = Het woord delen. Franse poëzie uit Zwitserland en Nederlandse poëzie uit België. Vertaald door Albert Bontridder. [Z. p.] 1980, Flemish P.E.N.-Centre, Bl. (vert.). |
Albert Bontridder, Pour un passé oblique vers un présent futur. In: Dichters en dichtkunst uit Europa 1950-1980: Europees poëziefestival 1980. I. Essays. Samengesteld en ingeleid door Eugène van Itterbeek. Leuven 1980, Leuvense Schrijversaktie, Cahier nr. 21-23, Europese reeks nr. 2-4, pp. 17-19, E. |
Albert Bontridder, Inleiding tot de poëzie van Marcel Wauters. Aalst 1981, Stadsbestuur Aalst. |
Albert Bontridder, Bert Kooijman of de weg naar de heilige onthechting. In: Nieuw Vlaams Tijdschriftt, jrg. 34, nr. 3, 1981, pp. 412-423, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Walravens, Vlaamse modernistische poëzie. Albert Bontridder steekt van wal. In: De Periscoop, jrg. 2, nr. 8, juni 1952, p. 2. (over Hoog water en Poésie se brise) |
Pieter G. Buckinx, Vlaamse avant gardepoëzie. In: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 8, augustus 1952, pp. 365-370. (over Hoog water) |
Jan Walravens, Opstandigheid, verrukkelijke arend. In: De Vlaamse Gids, jrg. 37, nr. 10, 1953, pp. 614-629. (vooral p. 616) |
M. Rutten, Avant-garde of traditie. In: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst van Kloos tot Claus. Kronieken. Hasselt 1957, pp. 165-178. (over Hoog water) |
Th. Govaart, De Vlaamse dichter Albert Bontridder. In: De Nieuwe Eeuw, jrg. 38, nr. 35, 7 september 1957, p. to. |
G. Burssens en H. Teirlinck, De Ark 1957: Albert Bontridder. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 11, 1957, pp. 522-528. (over Bontridder als Arklaureaat) |
Jacqueline Ballman, Albert Bontridder, architecte et poète, sismographe de son temps. In: Le journal des poètes, jrg. 31, nr. 4, april 1961, p. 8. (interview) |
Jan Walravens, Zes weken blind. In: Facetten van Jan Walravens. Bijzondere uitgave van De Vlaamse Gids, jrg. 50, nr. 3-4, 1966, pp. 13-20. (pp. 16-17 over zijn jeugdvriendschap met Bontridder) |
M. Rutten, Het experiment voorbij. In: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Kronieken. Tweede bundel. Hasselt 1967, pp. 112-130. (o.m. over Dood hout) |
Erik van Ruysbeek, Inleiding. In: Waar is de eerste morgen? 3. Brussel-Den Haag, 1967, pp. 6-24. (algemene karakteristiek) |
René Gysen, Blauwdruk van Albert Bontridder. In: Kentering, jrg. 9, nr. 1, januari-februari 1968, pp. 41-42. (over Open einde) |
Louis Paul Boon, De dichter Albert Bontridder. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken. 2e druk. Amsterdam 1969, pp. 159-162. (over Dood hout) |
Bert Kooijman, ‘Bagatelle - Hangende vis’ van Albert Bontridder. Een poging tot analyse. In: Spiegel der Letteren, jrg. 13, nr. 1, 1970, pp. 10-32. |
Bert Kooijman, Ook de nacht is een zon. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 1, herfst 1970, pp. 123-124. |
Willy Roggeman, Albert Bontridder. In: Willy Roggeman, De ringen van de kinkhoorn. 's-Gravenhage enz. 1970, pp. 112-113. (over Bagatelle - Hangende vis) |
Bert Kooijman, Dood hout van Albert Bontridder. In: De Vlaamse Gids, jrg. 55, nr. 4, april 1971, pp. 14-19. (over de verschillende versies) |
Geert Bekaert en Francis Strauwen, Bouwen in België. 1945-1970. Brussel 1971, pp. 272- 275. (over Bontridder als architect) |
Herwig Leus, In gesprek met Albert Bontridder. In: Kritisch Akkoord 1974. Brussel enz. 1974, Pp. 96-112. |
André Demedts, Hedendaagse Vlaamse dichtkunst. Albert Bontridder. In: De Periscoop, jrg. 24, nr. 12, oktober 1974, pp. 1-2. (over Gedichten 1942-1972) |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Albert Bontridder. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim. Gesprekken met schrijvers. 's-Gravenhage enz. 1975, pp. 37-54. |
Georges Wildemeersch, Bontridders verzameld dichtwerk. In: Ons Erfdeel, jrg. 18, nr. 1, januari-februari 1975, pp. 109-111. |
Willem M. Roggeman, Albert Bontridder. Ant werpen-Amsterdam 1976. (monografie) |
Dimensie, jrg. 1, nr. 3, april 1977, Vriendenalbum van de Tijd en Mens-dichters Albert Bontridder en Marcel Wauters. Bevat:
- | Bert Kooijman, Teken en tekst. Over gedichten van Albert Bontridder bij te- |
|
| |
| |
| keningen van Marcel Wauters, pp. 9-15. |
- | Wim Hazeu, Albert Bontridder en Nederland, pp. 37-41 |
|
Georges Wildemeersch, Voortaan het liedje afgezongen van ‘Aap, wat heb je mooie jongen!’ In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 33, nr. 6, november-december 1980, pp. 975-981. (pp. 977-979 over Huizen vieren haat) |
Bert Kooijman, ‘Huizen vieren haat’ van Albert Bontridder. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 3, mei juni 1981, pp. 428-431. |
14 Kritisch lit. lex.
augustus 1984
|
|