| |
| |
| |
Hein Boeken
door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Hendrik Jan (roepnaam Hein) Boeken werd op 2 december 1861 als tweede zoon van Pieter Boeken, een niet onbemiddelde commissionair, te Amsterdam geboren, alwaar hij de lagere school en het gymnasium doorliep. In 1879 begon hij, net wees geworden, de studie klassieke talen aan de Gemeentelijke Universiteit in zijn geboorteplaats. Voor zijn ontwikkeling als dichter en vertaler is deze studie van groot belang geweest, maar meer nog was dat de omgeving waarin hij terechtkwam: als jaargenoot had hij Willem Kloos, met wie hij zeer bevriend raakte; Jacques Perk zat er als belangstellende en verder leerde hij, uit andere jaren, Aegidius Timmerman, Herman Gorter en Alphons Diepenbrock kennen. In 1886 behaalde hij het doctoraal examen en in 1887 debuteerde hij met het gedicht ‘Herfst’ in De Nieuwe Gids, het befaamde tijdschrift dat Kloos, Verwey en anderen in 1885 hadden opgericht. Hij droeg, toen er in 1893 kopijnood voor het tijdschrift ontstond, Latijnse briefjes in. versvorm bij, bestemd voor de knapste classicus onder de Tachtigers, Alphons Diepenbrock. In 1895, het jaar van publicatie van zijn eerste bundel: Menschen en Goden, werd hij ook redacteur (naast Kloos); hij bleef (met een enkele tussenperiode) zijn leven lang poëzie, maar ook prozavertalingen en essayistische stukken schrijven.
Vanaf zijn doctoraal stelde Boeken, ruim tien jaar lang, zich bijna geheel in dienst van Kloos: hij liet hem vier jaar bij zich in huis wonen, zorgde voor zijn door alcoholisme aangetast gestel onder meer door ‘gezonde wandelingen’ met hem te maken, betaalde (ondanks zijn eigen geringe inkomen uit een erfenisje
| |
| |
en uit bijlessen) alle rekeningen toen Kloos in een sanatorium en vervolgens in een krankzinnigengesticht was opgenomen (1895/1896) en schreef in die periode bijna in zijn eentje De Nieuwe Gids vol.
Dat veranderde in de tweede helft van de jaren negentig. Boeken maakte toen ernst met zijn dissertatieplannen en ‘verloofde’ zich met Dientje Coorengel, een meisje uit een Nederlands-Indische familie. In 1899 promoveerde hij in Utrecht op een dissertatie die was gewijd aan het slotboek van Apuleius' roman Metamorfosen of De gouden ezel. In datzelfde jaar trouwde hij met Dientje, aan wie hij zijn tweede bundel, Aan mijne vrouw (1902), wijdde. Het huwelijk werd een grote ramp. Boeken bleek impotent, maar het paar kreeg via kunstmatige inseminatie toch in mei 1902 een kind: Heintje. Zij verhuisden naar Hilversum, waar Boeken, voor het eerst van zijn leven, een echte baan kreeg: hij werd directeur van de progressieve Brinioschool, een soort voorloper van de Werkplaats van Kees Boeke (tot 2005). Maar in december 1903 stierf Heintje na een hevige ziekte, tot groot verdriet van zijn vader (die gedichten over zijn heengaan schreef) en zijn moeder, die met haar zwakke zenuwgestel instortte. Dit bleek het begin van een lange lijdensweg, met steeds terugkerende, soms langdurige opnamen van Dientje. Boeken zag uiteindelijk geen andere oplossing voor beëindiging van haar leed dan euthanasie: op 22 januari 1916 diende hij haar een dodelijke hoeveelheid laudanum toe en gaf zichzelf meteen aan. Een klein halfjaar verbleef hij in het Amsterdamse Huis van Bewaring. Eind juni deed de rechtbank uitspraak: zij achtte doodslag bewezen, maar achtte hem op het moment van de daad ontoerekeningsvatbaar en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging.
Met grote geestkracht pakte Boeken na dit uiteraard veelbesproken drama zijn leven weer op: hij vertrok uit Hilversum, vestigde zich opnieuw in Amsterdam, ging weer bijlessen geven en werkte met de classica Heleen Boissevain aan voltooiing van een (al in 1908 begonnen) uniek, maar zwaar project: een tweetalige uitgave van Thucydides' Geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog (voltooid in 1924). Behalve uit het Latijn en Grieks maakte hij vertalingen uit het Engels, Italiaans en Russisch
| |
| |
(Boeken beheerste acht talen). Hij schreef ook weer gedichten, heel veel zelfs, voor De Nieuwe Gids en andere (literaire) tijdschriften, zoals Groot Nederland, Vlaamsche Arbeid, De Socialistische Gids, De Ploeg, Elzevier's Maandschrift, en kranten als Nieuwe Rotterdamsche Courant en Algemeen Handelsblad.
Heel lang bleef hij actief als privédocent, waarbij hij de gehele wereldliteratuur ter sprake bracht; niets deed hij liever dan het voorvertalen aan zijn leerlingen van favoriete stukken Latijn en Grieks. Toen hij niet meer zo goed voor zichzelf kon zorgen, kwam Jeanne Coorengel, de zuster van zijn overleden vrouw, bij hem in huis wonen. Vanaf 1932 ging het mis met zijn gezondheid. Hij overleed op 19 oktober 1933; hij werd onder grote belangstelling begraven op de Algemene Begraafplaats in Hilversum.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Als men de lijst van gepubliceerde teksten van Hein Boeken in ogenschouw neemt, zal men hem al gauw karakteriseren als de dichter van drie bundels, de schrijver van een onvoltooide dramatische trilogie, de vertaler van Dante, van Apuleius' roman en van Thucydides' verslag van de Peloponnesische Oorlog, en als de auteur van enkele populairwetenschappelijke monografieën op het terrein van de buitenlandse literatuur. Maar J.C. Bloem noemde hem in zijn bespreking van de bundel Verzen (1920) ‘waarschijnlijk de meest productieve dichter die Nederland in jaren heeft gehad’. Die uitspraak lijkt alleszins te rechtvaardigen, als men niet uitsluitend op bundels afgaat, maar ook de publicaties in tijdschriften en kranten in aanmerking neemt: Boeken bundelde zijn gedichten maar spaarzaam.
| |
Ontwikkeling
Bloem maakte nog een opmerking die men ook wel vaker tegenkomt: Boeken was een typische gelegenheidsdichter. Deze uitspraak is maar ten dele juist. Hij geldt voor Verzen, een flinke selectie uit de productie van 1905-1920, hij geldt zeker ook voor de Boeken uit de jaren twintig, die (op verzoek) bijzondere letterkundige gelegenheden luister bijzette met een ter plaatse vervaardigd en sonoor ten gehore gebracht gedicht (zie de anonieme necrologie van de criticus van de NRC), maar hij geldt in veel mindere mate voor zijn andere twee bundels.
| |
Techniek / Stijl / Thematiek
Boekens debuut, Goden en Menschen (1895), bestaat wat de vorm betreft voor een groot deel uit sonnetten, zoals ook bij de meeste Tachtigers het geval was. Wat betreft de voorkeur voor het hoogdravende ‘stapelwoord’ (verwijzend naar het idioom van de Griekse tragici), de ingewikkelde syntaxis en de woordherhaling is Boeken dicht bij het voorbeeld van zijn leermeester Kloos gebleven. Beziet men echter de thema's van Kloos' Verzen (1894), dan kan men nauwelijks tot een andere conclusie komen dan dat Kloos het vrijwel altijd, zelfs in de zogenaamde scheldsonnetten uit 1893, over zichzelf heeft, terwijl deze egocentriciteit Boeken vreemd is. Zijn gedichten ontstaan voor het merendeel uit bewondering voor historische en contemporaine figuren, voor het majesteitelijke van de Griekse goden, voor het machtige Rome; uit een grote liefde voor zijn geboortestad Amster- | |
| |
dam (waaraan hij een soort epyllion wijdde) inclusief de vrouwen in een café chantant of een danseresje in Carré.
| |
Techniek / Visie op de wereld
Het nu volgende is het bekendst geworden sonnet van Boeken, niet alleen uit deze bundel, maar uit zijn gehele werk; daarenboven is het representatief voor zijn techniek, woordkeuze en sociale bewogenheid, die Boeken als mens kenmerkte (bijvoorbeeld in zijn keuze voor idealistisch onderwijs), maar waarvan hij ook in zijn gedichten over maatschappelijk minder geslaagden blijk gaf:
En onder 't zuiver-gele gas-licht blozen
Blanke arme' en halze', en glanst het gouden haar,
En kruise' of spreiden zich in rozen hozen
De fijne slanke beenen, paar naast paar.
De blouse' omsluite' in veler-handen posen
De lichamen, die groeien jaar en jaar
Tot schoot en boezem konden voede' en kozen
Wat in haar groei' met pijn en lijfs-gevaar.
En schoot en boezem werden lekkernij
En speel-goed voor de mannen, die genieten
Van lekker, maar het meest van menschen-lijf.
Nu zitten daar die vrouwen op een rij
En zinge' om beurte' een liedje van genieten
En zijn een blijd en vroolijk tijd-verdrijf.
| |
Relatie leven/werk / Kritiek
Voor de hand liggend is dat Boekens tweede (veel minder omvangrijke) bundel, Aan mijne vrouw (1902), thematisch een duidelijke eenheid laat zien: hij bejubelt hierin (vooral) het nimmer verwachte huwelijk met de charmante vrouw die hij heeft leren kennen en liefhebben. Het slotgedicht is gewijd aan zijn zoontje. De sonnetten halen doorgaans niet het peil van de gedichten in Goden en Menschen.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Zijn cycli ‘Zangen voor Heloïze’ (1907) en ‘Nieuwe Zangen voor Heloïze’ (1919), overigens niet gebundeld, werden druk gelezen: men vroeg zich af voor wie deze liefdesgedichten bestemd waren
| |
| |
(de eerste cyclus was gericht aan Annie Salomons, zoals zij in haar opstel over Boeken in Herinneringen uit de oude tijd bekend maakte); overigens waren er ook critici die deze cycli, betrekkelijk eenvoudig van taal, tot Boekens beste werk rekenden.
| |
Thematiek
Kunstopvatting
Boekens laatste bundel, Verzen, omvat bijna 150 pagina's van zeer heterogene inhoud; het is duidelijk een selectie van wat hij de eerste twee decennia van de twintigste eeuw geschreven had, voornamelijk vóór de dood van zijn vrouw (slechts vier gedichten zijn van 1916 of later). Men vindt er impressies van seizoenen; sfeergedichten over diverse stukken van Vondel; een sonnet ‘Aan Willem Kloos’ ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van De Nieuwe Gids; ‘Vier gedichten behoorende bij mijn Dante-voordrachten’; en een klassiek-filosofische verhandeling over ‘De Mensch’. Er loopt wel een rode draad door de bundel: een groot enthousiasme voor alles wat met schoonheid te maken heeft, vooral die van de klassieke oudheid, die voor hem een richtsnoer was; voorts voor eenieder die hem bewondering afdwong. Het jubileumgedicht is daar een goed voorbeeld van. Boeken verwijst hierin naar het dramatisch fragment ‘Sappho’, dat Kloos in 1893 in De Nieuwe Gids had laten verschijnen:
Den zoeten slag van rokig minne-dicht
Daar Sappho's blik in zwoelen zomernacht
Vergeefs haar Phaon en zijn kussen wacht,
Daar dees bij maan in rozen-boschjen dicht
Den heul-dronk drinkt van mindrer oogen licht;
Olympus' kop met eeuw'ge sneeuw bevracht,
Met oogen-flikk'ring, jonger goden kracht
Gij bracht ze in 't land, waar zee en 't wolkig licht
Van blonde branding land-in jagen dampen,
Die al landouw in mist van schoonheid hullen,
En de oude schoonheids-droomen, die daar sliepen,
Gij riept ze - en bij der jonkheid wilde kampen,
Wie gingen 't land met nieuwe weelden vullen,
Daar zij gestalten voor hen liefden schiepen?
| |
| |
| |
Thematiek / Techniek / Stijl
Tot de poëzie van Boeken kan men ook zijn tragedie Helena (1902) rekenen, naar klassiek model opgezet als een trilogie, waarvan echter maar twee delen zijn gepubliceerd. Het onderwerp lijkt Boeken eerder aan de Ilias ontleend te hebben dan aan het gelijknamige stuk van Euripides. In het eerste deel zien wij de komst van Paris naar Sparta om de mooiste vrouw ter wereld op te eisen, in het tweede verkeert Helena te midden van de Trojaanse vrouwen en voelt zich daar ontheemd: zij leeft, naar eigen zeggen, in twee werelden (een situatie die kenners van Boeken ook voor hem kenmerkend achtten). In alle opzichten heeft Boeken geprobeerd een antiek stuk te imiteren: in de compositie, gebruik van het koor (de rei), strofe en antistrofe, lange monologen en stichomythie. Het meest opvallend is echter zijn verheven, ja gekunsteld taalgebruik, dat behalve voor een handjevol ingewijden onbegrijpelijk is, en ook zeker in 1902 was, zoals de critici ook hebben laten uitkomen.
| |
Kunstopvatting
Volgens Henriëtte Mooy, in haar memoires Gisteren leeft (1965-1967), was Boeken ‘een geboren didacticus’. Dat gold voor zijn onderwijs aan leerlingen, maar het gold zeker ook voor een deel van zijn werk: zijn literaire monografieën, zijn notities en zijn vertalingen. In de serie ‘Mannen en vrouwen van betekenis’ schreef hij over Giosue Carducci (1835-1907), een Italiaanse dichter-criticus, winnaar van de Nobelprijs in 1906; over Gabriele d'Annunzio (1863-1938), dichter, romancier en dramaschrijver uit Pescara, die later door zijn optreden in de Eerste Wereldoorlog een nationale held werd; en over Frédéric Mistral (1830-1914.), dichter en toneelschrijver, voorman van de Provençaalse beweging, Nobelprijswinnaar in 1905. Het waren dus zonder meer eersterangs figuren, over wie Boeken schreef. Hij deed dat overigens op een wat naïeve manier, de lezer bij de hand nemend en omstandig instruerend, zonder te komen tot een wat diepergaande analyse. (Hierbij kan ook het ‘format’ van de serie een belangrijke rol gespeeld hebben.)
Interessanter dan deze drie boekjes zijn de notities over literatuur, verschenen in De Nieuwe Gids en andere tijdschriften, die gezamenlijk een impliciete poëtica vormen. Zij zijn bij zijn leven niet gebundeld, maar men vindt een keuze eruit in de onder meer door Henriëtte Mooy samengestelde bloemlezing Proza en
| |
| |
Poëzie van Hein Boeken (1936). Een voorbeeld daarvan is zijn uiteenzetting ‘Is Pindarus een verheven, diepzinnig en duister dichter?’ De vraag is voor ingewijden bepaald niet vreemd, want zelfs onder classici geldt de archaïsch-Griekse dichter als raadselachtig: wat is het verband, zo vragen zijn lezers al eeuwen, tussen de vele beelden die hij over hen uitstort? Boeken meent dat Pindarus juist een coherent en kernachtig dichter is. Hij licht zijn stelling toe aan de hand van een korte analyse van het ‘Zegelied voor Hiero’, de koning van Syracuse, die op de Pythische Spelen de winnaar met zijn paardenspan is geworden. Dat vermeldt Pindarus in het begin van zijn zegelied, maar het is niet zijn thema. Dat is rijkdom en de gunst der goden, die niet alleen Hiëro zojuist zijn toegevallen, maar ook voor heel andere groepen mensen (die ook genoemd worden) van belang zijn. De conclusie is derhalve dat men verschil moet maken tussen de aanleiding van een pindarisch zegelied en het universele thema dat via een reeks van voorbeelden wordt uitgewerkt.
| |
Traditie / Verwantschap
Heel anders van aard is ‘Van vóór De Nieuwe Gids’, op het eerste gezicht slechts een anekdotisch verslag van het kandidaatsexamen klassieke letteren (1884) van Willem Kloos (dat openbaar was), daarom zo memorabel, omdat sommige professoren de jonge, naammakende dichter ‘een lesje wilden leren’, andere zich positief opstelden. Van dit ‘gevecht’ heeft Boeken een indringend beeld gegeven, waarna hij de voor hem kenmerkende regels schreef dat Kloos, Diepenbrock en later Gorter klassieke letteren waren gaan studeren ‘op een voorgevoel, een geloof, dat daar in de Oudheid iets te vinden is voor den wordenden dichter, wat hij elders tevergeefs zou zoeken.’
| |
Publieke belangstelling
Opvallend is dat Boeken, getuige de herdrukken, het meeste succes heeft behaald met zijn complete prozavertaling van de Divina Comedia van Dante (1906-1909), een auteur die hem ook na aan het hart lag. Een zeer bijzondere vertaling maakte hij van Apuleius' Metamorfosen (ook zijn promotie-onderwerp). Daarin probeerde hij namelijk voor het merkwaardig incongruente idioom een overtuigend equivalent te vinden. Pas toen er andere vertalingen verschenen - van Verwey een Dante-vertaling in verzen (1923) en vele jaren later (1970) een nieuwe Metamorfosen-vertaling - verdween de belangstelling van het publiek voor de vertalingen van Boeken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
H.J. Boeken, Goden en Menschen. Amsterdam 1895, W. Versluys, GB. |
De Historie van Floris en Blanchefloer. Bewerking H.J. Boeken. Met twee lithografieën van M. Bauer. Amsterdam 1898, S.L. van Looy, Teksteditie. |
H.J. Boeken, Adnotationes ad Apuleii Metamorphoseon Librum XI. Utrecht 1899, [Eigen beheer], Dissertatie. |
Lucius Apulejus, Herscheppinge of de Gouden Ezel. Vertaling H.J. Boeken. Zutphen 1901, W.J. Thieme & Cie, R. (vert.) |
H.J. Boeken, Aan mijne vrouw. Amsterdam 1902, W. Versluys, GB. |
H.J. Boeken, Helena. Tragedie. I. Lakedaimonische Maagden. II. Wapenstilstand of Trojaansche Vrouwen. Vertaling H.J. Boeken. Amsterdam 1902, W. Versluys, T. (vert.) |
Dante Aleghieri, Hel. Vertaling in proza en inleiding H.J. Boeken. Amsterdam 1906, Wereldbibliotheek, G. (vert.) |
Dante Aleghieri, Louteringsberg. Vertaling in proza en inleiding H.J. Boeken. Amsterdam 1908, Wereldbibliotheek, G. (vert.) |
H.J. Boeken, Giosue Carducci. Haarlem 1908, H.D. Tjeenk Willink & Zn., Mannen en Vrouwen van Beteekenis, E. |
Dante, Het Paradijs. Vertaling in proza en inleiding en aantekeningen H.J. Boeken. Amsterdam 1909, Wereldbibliotheek, Vert. |
H.J. Boeken, Gabriele d'Annunzio. Haarlem 1909, H.D. Tjeenk Willink & Zn., Mannen en Vrouwen van Beteekenis, E. |
H.J. Boeken, Frédéric Mistral. Haarlem 1910, H.D. Tjeenk Willink & Zn., Mannen en Vrouwen van Beteekenis, E. |
H.J. Boeken, Verzen. Amsterdam 1920, P.N. van Kampen&Zoon, GB. |
Thoukudides, Navorschingen. 8 dln. Vertaling H.J. Boeken, in samenwerking met H.M. Boissevain. Haarlem 1924, J.W. Boissevain en Co, Historisch werk (vert.) |
H.J. Boeken, Proza en Poëzie van Hein Boeken. (Dr. H.J. Boeken) 1861-1933. Bezorgd door H.M. Boissevain, Henriëtte Mooy en Ton Koot. Amsterdam 1936, Wereldbibliotheek, Bl. |
Apuleius, Amor en Psyche (Met. IV 28-VI 24). Vertaling Hein Boeken. Met een inleiding, aantekeningen en een nawoord van Rudi van der Paardt. Leiden 1984, Martinus Nijhoff, V. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Dr. Hein Boeken. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-10-1933. (uitvoerige necrologie, met veel aandacht voor Boekens optredens) |
Ton Koot, Hein Boeken als docent. In: H.J. Boeken, Proza en poëzie van Hein Boeken. Amsterdam 1936, p. 125-130. |
Joannes Reddingius, De Tachtiger Dr. H.J. Boeken herdacht. In: Haagsche Courant, Letterkundig Bijblad, 3-6-1936. (over Proza en poëzie van Hein Boeken) |
Marie Schmitz, Proza en poëzie van Hein Boeken. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-6-1936. (zeer positief over Boekens werk) |
G.H. 's-Gravesande, Hein Boeken herdacht. Een daad van piëteit. In: Het Vaderland, 26-7-1936. (over Proza en poëzie van Hein Boeken) |
Frans Erens, Vervlogen jaren. Bezorgd door Harry G.M. Prick. Zwolle 1958, pp. 236-238. (schets van persoonlijkheid) |
G.W. Huygens, Hein Boeken - vriend en schildknaap van Kloos. December 1861 - oktober 1933. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5-12-1961. (herdenkingsartikel ter gelegenheid van Boekens honderdste geboortedag) |
Henriëtte Mooy, Gisteren leeft (Schetsen, brieven, krabbels, aantekeningen). 2 dln. Drachten 1965-1967. (biografisch) |
R. Lagas, Latijnse verzen uit de kring van De Nieuwe Gids (najaar 1893). In: Hermeneus, jrg. 38, 1966-1967, pp. 181-196. (kritiek op Boekens Latijnse verzen) |
M. Nijland-Verwey, Hein Boeken's Latijnse verzen. In: Hermeneus, jrg. 38, 1966-1967, pp. 208-212. (weerlegging van opvattingen van Lagas) |
Walter van Hemeldonck, Antieke en bijbelse metaforiek in de moderne Nederlandse letteren (1880-ca. 1914). Gent 1977. (reminiscenties van antieke topoi bij de Tachtigers, onder meer bij Boeken) |
P. van Schilfgaarde, De dichter Hein Boeken en de klassieke Oudheid. In: Sjoerd van Faassen (red.), De Tachtigers en de Klassieken. Utrecht 1980, pp. 27-33) |
Harry G.M. Prick (samenst.), Ik ben gestemd om een sonnet te maken. Amsterdam 1980, pp. 28-31. (bloemlezing uit poëzie der Tachtigers, met karakteristieken in de inleiding) |
Aegidius Timmerman, Tim's herinneringen. Vierde druk. Bezorgd door Harry G.M. Prick. Amsterdam 1983 [eerste druk 1938], pp. 136-139. (karakterschets) |
Max Nord, De dichter Hein Boeken en zijn rampjaar 1916. In: Vrij Nederland, 7-5-1983. (verslag, op basis van archiefmateriaal, van de euthanasie van Dientje Coorengel) |
Boudewijn Büch, Extra Boekenbijlage. In: Aerts' Letterkundige Almanak voor het Boekenjaar 1983. Amsterdam 1982, pp. 177-192. (collage van uitspraken over de figuur van Boeken) |
Annie Salomons, Herinneringen aan de oude tijd. Aan schrijvers die ik persoonlijk gekend heb. Definitieve uitgave, voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G.M. Prick. Amsterdam 1984 [eerste druk 1960], pp. 39-45. (herinneringen aan Boeken, met name aan diens ‘Zangen voor Heloïze’, die voor Salomons bestemd waren) |
Rudi van der Paardt, Antieke inspiratie bij enkele Nieuwe-Gidsers (Kloos, Verwey, Boeken en Van Deventer. In: M.A. Wes (red.), Van Parthenon tot Maagdenhuis. Moet het gymnasium blijven? Amsterdam 1985, pp. 142-170. (onder meer over het fragment gebleven epos ‘Semeleïs’ en zijn gedicht ‘Xerxes’) |
Charles Vergeer, Willem Witsen en zijn vriendenkring. De Amsterdamse bohème van de jaren negentig. Amsterdam/Brussel 1985, pp. 46-52. |
Kees Joosse, Willem Kloos, een lastige patiënt. In: Balletin, jrg. 14, nr. 129, 1984, pp. 40-52. (over de reis van Boeken en Kloos in 1883 naar onder andere Italië, met brieven, en over de onafwendbare opname van Kloos) |
Willem Kloos, ZellPortret. Samenstelling en aantekeningen Harry G.M. Prick. Amster- |
| |
| |
dam 1986, pp. 256-264. (over de vriendschap met Boeken) |
Rudi van der Paardt, Hein Boeken. In: Rudi van der Paardt (red.), Klassieke Profielen. Alkmaar 1988, pp. 43-50. (bevat een korte biografie en karakteristiek van zijn werk, gevolgd door enkele uitgekozen teksten) |
Charles Vergeer, De optocht der Coorengelen. In: Charles Vergeer, Gewezen en gemaskerd. Over de jonge Arthur van Schendel. Leiden 1988, pp. 9-17. |
Charles Vergeer, Toen werden schoot en boezem lekkernij. Erotiek van de Tachtigers. Amsterdam 1990. |
Rudi van der Paardt, Hein Boeken en Apuleius. In: Rudi van der Paardt, Mythe en metamorfose. Amsterdam 1991, pp. 67-72. (over Boekens proefschrift en zijn vertaling van de roman van Apuleius) |
J.C. Bloem, Hein Boeken. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1995, pp. 340-343. (over Verzen) |
Frans Oerlemans en Peter Janzen, Liefde op het laatste gezicht. De strijd in het leven van Hein Boeken. In: De Parelduiker, jrg. 9, nr. 4, 2004, pp. 43-63. |
Boudewijn Büch, Hein Boeken. Amsterdam 2006. |
104 Kritisch lit. lex.
februari 2007
|
|