| |
| |
| |
Lut de Block
door Jooris van Hulle
1. Biografie
Lut de Block werd geboren te Hamme op 28 december 1952. Haar vader was zelfstandig handelaar in veevoeders. Na de lerarenopleiding (Nederlands-Engels-economie) aan de Normaalschool te Sint-Niklaas, was ze een aantal jaren werkzaam als lerares Nederlands en Engels aan de middenschool van haar geboortedorp. Nadat haar huwelijk in 1982 op de klippen was gelopen, woonde ze achtereenvolgens vijf jaar in Parijs en drie jaar in Luxemburg. In 1994 ging ze in Sint-Denijs (een deelgemeente van Zwevegem) wonen, waar ze werkte als zelfstandig copywriter en als freelance journaliste voor onder meer De Standaard, Knack, Poëziekrant en Radio 3. In 1998 begon ze de studie wijsbegeerte aan de Gentse universiteit. In 2002 studeerde zij af met een scriptie getiteld ‘Sterfelijkheid: een uitdaging voor het leven’. Sinds 2005 werkt ze aan haar proefschrift over de godin Inana uit de Sumerische mythologie.
Na haar debuut met de bundel Vader (1984), bekroond met de Yang Poëzieprijs, wachtte De Block vier jaar vooraleer haar tweede bundel, Landziek, te publiceren, waaruit een aantal gedichten bekroond werd met de Nationale Poëzieprijs van de stad Poperinge (1988) en met de Poëzieprijs van de Stad Leuven (1988). Op deze bundel volgde met de roman Huizen van gras (1993) een (eenmalig gebleven) uitstap in het proza. De draad met de poëzie werd weer opgepakt met Entre deux mers (1997), bekroond met de Provinciale Prijs voor Letterkunde van Oost-Vlaanderen (2001) en met de Arthur Mergelynckprijs (2001). In 2007 ging Lut de Block in op de uitnodiging van de Provinciale Landbouwkamer van Oost-Vlaanderen om voor
| |
| |
een periode van twee jaar als ‘plattelandsdichter’ te fungeren, een initiatief dat duidelijk aansluiting zoekt bij het fenomeen van de ‘stadsdichter’.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Met de titel van haar debuutbundel Vader (1984) tekent Lut de Block de thematiek uit die haar over verschillende bundels heen blijvend zal bezighouden. De bundel opent met het gedicht dat cyclisch gevat wordt in de verzen ‘ik heb je niet begraven vader/ik sleep je jaren op mijn rug’. De vader van Lut de Block stierf toen zij tien jaar oud was. Haar wereld stortte in en ze had het gevoel verstoten te zijn, een gevoel dat voor haar gepaard ging met een schuldgevoel én het verlangen de herinnering aan hem niet te laten verdwijnen:
Toen je stierf, vluchtte ik weg in het ritueel
van de in leven houdende herinnering.
Ik dacht: zolang er bloed is
Hoe indringend, tot op zekere hoogte zelfs opdringerig de vaderfiguur haar leven en schrijven beheerst, zal onder meer blijken uit het feit dat het bewuste vader-gedicht aan de roman Huizen van gras (1993) voorafgaat, met dien verstande dat in het gedicht, waarmee de roman wordt afgerond, te lezen valt: ‘Dit is het laatste dat ik voor je schrijf./ Een witte streep getrokken op een blank papier.’ Tien jaar na haar debuut slaagt De Block erin de vader te laten samenvallen met de tekst - wit op wit. Als de vader, die ook in de openingscyclus van de bundel Landziek (1988) nog nadrukkelijk aanwezig was, dan toch nog zijn opwachting maakt in de bundel Entre deux mers (1997), dan is het vanuit de optiek de herinnering aan hem vooral te beleven vanuit de taal zelf. Dat komt duidelijk naar voren in de openingscyclus ‘Na-beelden’: ‘Je gaf me een woord, ik maakte een tweede./ Wat was het eerste: vaders of aarde?’ En in het gedicht waarmee de openingscyclus, wordt afgesloten, luidt het:
Men had je alles mogen breken. Maar niet
Bloed, laat hem niet stollen. Aarde, kruip nog
| |
| |
niet op hem, maar mors zijn woorden, laat ze
niet verbleken. Alles kan ik aan, maar niet zijn
Aan het motief van het bloed zal De Block vaak het motief van de aarde verbinden.
In Landziek opent het slotgedicht met het vers: ‘Uiteindelijk draait alles toch om bloed.’ Bloed dat verwijst naar de dood van de vader, maar binnen een breed veld van associaties beladen wordt met een veelheid aan betekenissen: passie, dreiging, vrouwelijkheid. Zo bevat Landziek, naast de expliciete vaderverzen, een aantal gedichten over de Sommestreek, het slagveld waar in de Eerste Wereldoorlog duizenden soldaten, oog in oog met de dood, het leven in al zijn hevigheid beleefden. Bijvoorbeeld in het gedicht ‘Les champs de bataille’:
De Somme zijn we al voorbij. Er rakelt mist uit
ondiepe graven. De dolle kervel en de bereklauw tekenen
het schaduwbeeld van nooit meer oorlog. Een einderloos
gebied bewoond door lichamen van bloed en aarde.
Aarde staat voor De Block, vanuit de antithese met de innerlijke onrust die haar blijvend in beweging houdt, voor de gebondenheid aan de geboortegrond, de aarde waarin zij haar wortels heeft, ‘ik herinner mij hoe ik dit vierkant land/ moest kantelen tot het rollen ging’. Op die manier illustreert de intrigerende titel van de bundel Landziek meteen het ambigue karakter ervan: de hekel aan het land van herkomst, maar even nadrukkelijk het heimwee ernaar. De thema's die, naast de zoektocht naar de vaderfiguur, verder in de poëzie van Lut de Block manifest aanwezig zijn hebben betrekking op haar plaatsbepaling in relatie met de omgeving: het gezin, de dagelijkse beslommeringen die het leven van een vrouw mee bepalen, de geliefde. Zo maakt De Block in Entre deux mers de balans op van wat haar leven als vrouw, als geliefde, als moeder tot dan toe heeft geboden aan winst en verlies. Het titelgedicht verwoordt op een heel directe manier die drang om zichzelf te positioneren in het leven: ‘Hier sta ik dan: entre deux mers/ midden in de draaikolk van het leven.’
| |
| |
Het is de bundel tussen jeugd en het besef ouder te worden, tussen het gevoel van blijvende aantrekking van de ik-figuur door de geliefde (‘hij scherpt mijn bloedbaan aan/ en zet mijn angels klem. Van alle huizen woon ik liefst in hem’) en de onrust die wortelt in het gevoel zichzelf niet meer te zijn in en door de ander (‘Ik ben zijn vrouwen en ik ben mezelf niet meer’).
Vandaar het verlangen van de ik dat liefde zo helder en eenvoudig zou zijn als wiskunde, zoals in het gedicht ‘Amoebe’:
is gelijk aan voortplanten,
Het vrouw-zijn wordt ook nadrukkelijk benaderd vanuit de moeder-dochterrelatie, met ook hier weer de ambivalentie als onderliggend gevoelsmotief: aan de ene kant is er de verbondenheid tussen beiden, anderzijds het besef dat het kind haar ontgroeid is: ‘We liepen beiden bloedend langs de Keyserlei./ Dochter en ik.// (...)/ Ooilam op mijn schoot, wat werd ze groot.’ Het vrouw-zijn, de obsessie voor het ouder worden en voor de dood, de herinneringen die zich opdringen: die thematiek wordt verder uitgediept in De luwte van het late middaguur (2002), een titel die de bundel al op een directe manier in het teken stelt van de voortschrijdende tijd en in Het onverborgene (2006). Vooral in deze laatste bundel wint de thematiek aan diepgang: ‘Schoonheid groeit in wijsheid, wijsheid wint aan kracht.’ Die wijsheid inspireert De Block tot een positief aanwenden van de herinnering (‘het geheim van de verlossing is de herinnering’), de erotiek wordt speels benaderd, vanuit een overvloedig, soms zelfs overmatig proeven van de liefde. De woordkeus in de cyclus ‘Hortus conclusus’ (de afgesloten tuin waarin de ik zich terugtrekt om dood en verval te weren) bewijst dit. De Block heeft het over ‘ontbolsteren’, over ‘boomrijp en sappig en buikig en smijdig’, over ‘donkerblauwe bessen van de vruchtbaarheid’.
| |
| |
Op die manier wordt uiteindelijk de weg vrijgemaakt om te genieten van het geluk, hoe kortstondig die momenten van zorgeloos aanvaarden ook mogen zijn.
| |
Visie op de wereld
De poëzie van Lut de Block is in de eerste plaats gericht op het eigen ik. De verzen meanderen tussen hier en elders, tussen nu en toen en dan, tussen hunkeren en aanvaarden, tussen het gulzig consumeren van aardsheid en het verlangen eraan te ontstijgen. In haar gevecht tegen ‘de terreur van de tijd’ raakt ze een problematiek aan die het louter persoonsgebondene duidelijk overstijgt. In die zoektocht naar het eigen ik wordt ook nadrukkelijk gefocust op de bereidheid de ander, de geliefde te ontmoeten: ‘Door het oog van de ander/ aanschouw je voor het eerst jezelf. En je ziet.’ (uit het titelgedicht ‘Het onverborgene’). In de manier waarop de dichteres de ander benadert, getuigt zij van het besef van de broosheid van het kortstondig verworven geluk, maar even nadrukkelijk van de openheid en de overtuiging dat veel mogelijk is, zoals onder meer blijkt uit het aan Herakleitos ontleende motto dat vooraf gaat aan de bundel Het onverborgene: ‘Als het onverwachte niet verwacht wordt, zal men het vinden.’
| |
Relatie leven/werk
De plotse dood van haar vader heeft Lut de Block blijvend aangegrepen. De titel van de debuutbundel verwijst al op een directe manier naar de vaderfiguur. Wanneer ze vier jaar later haar bundel Landziek publiceert, wil ze onder de dominerende vaderthematiek uitkomen: ‘Ik had soms bewust mijn best gedaan om niet over de vader te schrijven en nu was hij daar weer, zelfs in gedichten die hij volgens mij helemaal niet kon opeisen. [...] Ik had er geen controle op.’ Ook de roman Huizen van gras, die gelezen kan worden als een verkapte autobiografie, wordt door de twee omkaderende gedichten nadrukkelijk in het licht van de verdwenen vaderfiguur geplaatst.
Naast het vadermotief kan ook de onrust die de poëzie van De Block voorstuwt, met haar leven in verband worden gebracht. Landziek evoceert de spanning die zij heeft ervaren toen ze Vlaanderen verliet om in Parijs te gaan wonen. Ook een gedicht als ‘Sint-Denijs’ (in De luwte van het late middaguur) bevat, vanuit de geografische situering van de eigen woonplaats, allusies op haar verblijf in Parijs en in Luxemburg.
| |
| |
De liefdesverzen ademen een identieke sfeer: de gedichten over de man-vrouwrelatie en de relatie tot haar kinderen getuigen van een niet-aflatende zoektocht de ander te begrijpen. Die zoektocht betreft overigens ook het eigen ik, in de eerste plaats dan vanuit het besef dat de tijd niet kan worden stilgezet. In Entre deux mers wordt gefocust op het stadium tussen jeugd en ouderdom, in De luwte van het late middaguur en Het onverborgene wordt het verouderingsproces meer uitgesproken gerelateerd aan de lichamelijkheid.
| |
Stijl / Kunstopvatting
In het gedicht ‘Le non-dit des émotions’ schrijft De Block: ‘We leren zwijgen met elkaar/ en oefenen in emoties.’
Dat ‘oefenen in emoties’ (lees: het beheersen van de emoties om sentimentaliteit te bannen), komt onder meer tot uiting in de strakke compositie van de bundels. De poëtische kracht van de bundels wordt in grote mate bepaald door de spanning tussen de beheersing die wordt nagestreefd en de drang om zich over te geven aan het beroezende van de taal. Via (soms eerder gezochte en al te nadrukkelijke en daardoor eerder doorzichtige) klank- en gedachteassociaties ontwerpt De Block een taalwereld die tot op zekere hoogte ook haar leefwereld wordt.
In haar (ongepubliceerde) dankwoord bij de uitreiking van de Provinciale Prijs voor Letterkunde in Gent (2002) verklaarde De Block: ‘Het gedicht brengt je dichter. Bij jezelf, bij de andere.’ In het gedicht ‘Spreken’ uit Het onverborgene verantwoordt de dichteres het schrijven verder als volgt:
Er is geen woord voor zwijgen. Met andere woorden
spreken moeten we, het pure en onzegbare vertalen,
het zwijgen de mond snoeren. Een ademstoot
brengt woorden aan het licht. Het bronst en vonkt,
het zingt en regent schuim en as. Het lucht op.
De woordenweelde mag dan opluchten, voor De Block blijft dichten een ‘gevecht om toegeworpen woorden’ (uit: ‘Dijk’ in Landziek). Wat zij verwoordt, komt nergens neer op een definitief ja of nee, maar:
| |
| |
Die het nooit gezegd kreeg, probeert het al jaren te zeggen:
dat ze, dat ze van, dat ze van plan is je planken te kopen,
dat ze voor je hout wil kopen,
(uit ‘Billet-doux 3’ in De luwte van het late middaguur)
| |
Techniek / Ontwikkeling
Lut de Block kiest, zonder zich ook echt op één specifieke dichtvorm vast te pinnen, voor een versificatie die in de afzonderlijke gedichten teruggrijpt naar klassieke strofevormen als terzine, kwatrijn en kwintet. Woorden zoeken elkaar op en worden in haar manier van dichten vaak in de eerste plaats aangewend op basis van de klankkleur. Gaandeweg heeft Lut de Block zich in haar evolutie als dichteres weten te bevrijden van de woorddrift, die haar in de debuutbundel Vader nog al te nadrukkelijk tot gekunsteldheid dreef. De taal versobert, zonder dat daarbij de aandacht voor het vaak nadrukkelijk aanwezig gestelde woordenspel verloren gaat. De streng in de hand gehouden vormgeving van de afzonderlijke gedichten en de opdeling van de bundels in thematisch geordende afdelingen maken de poëzie van De Block tot een evenwichtig geheel.
| |
Verwantschap
Met haar verzen zoekt De Block aansluiting bij de mainstream binnen de Vlaamse poëzie, die sterk belijdend is. Dat zij met haar verzen ook de exponent van een typisch vrouwelijke manier van dichten zou zijn ontkent zij zelf: ‘Misschien is het wel zo dat ik steeds bewust tegen dat soort sentimentaliteit heb willen reageren. Mijn gedichten net iets harder maken, om net niet het etiket vrouwelijk (als synoniem voor sentimenteel) mee te krijgen. Op die manier krijg je trouwens de mooiste gedichten. Ze zo uithollen en gebald maken dat ze de lezer raken.’ De manier waarop zij vaak de woorden binnen een verrassende context belaadt met een al even verrassende betekenis, roept herinneringen op aan het werk van Herman de Coninck. Vanuit thematisch oogpunt kan een zekere verwantschap worden aangestipt met de poëzie van onder meer Eva Gerlach en, vooral door de vader-obsessie, met de gedichten van Eddy van Vliet.
| |
Kritiek
Op de meeste bundels van De Block werd verdeeld gereageerd. Voor de bundel Vader mocht zij dan wel de Yang-prijs ontvan- | |
| |
gen hebben (een prijs waaraan een publicatie van de bundel verbonden was), kritische kanttekeningen waren niet van de lucht. Daniël Billiet had het over ‘een potentieel talent’, maar ergerde zich buitenmatig aan het feit dat ‘de dichteres vaak de verleiding van de woordspelletjes niet kan weerstaan’ en aan het ‘in voldoende mate aanwezig [zijn] van clichés’. Voor de bundel Landziek had hij al meer lovende woorden over: ‘Het resultaat is een erg gecondenseerde poëzie, die vaker beklijft en stap voor stap de belofte inhoudt van een waardevol dichterschap.’ Van de Perre had het over ‘een bundel waar minutieus en hard aan gewerkt is’. Voor Dewulf daarentegen was het geheel ‘te mager om van een goede bundel te spreken’.
Na de overwegend positieve ontvangst van Entre deux mers werd weer verdeeld gereageerd op De luwte van het late middaguur. T'Sjoen, die in zijn bespreking onder meer wijst op het feit dat De Block ‘zich nog steeds vergaloppeert in stuntelige binnenrijmen’, besluit dat ‘te veel nadrukkelijkheid contraproductief kan werken, en daar is deze, in filosofische kennis gedrenkte en al te ernstige bundel jammer genoeg een voorbeeld van’. Doorman is genuanceerder: ‘Balancerend tussen lyriek en effectbejag, slappe woordspeling en trefzeker beeld word je voortdurend teleurgesteld en verrast.’ Zo denkt ook Vergeer, die van oordeel is dat er prachtige dingen staan in de bundel die wel ‘als geheel te tam blijft’. Naast de ronduit vernietigende benadering door Hoorne van Het onverborgene, staan die van Broekmans (‘Niet alleen wat er staat, ook klank, ritme en melodie kruipen meteen onder de huid’) en Molegraaf: ‘Woordenweelde, dat is wat deze Vlaamse dichteres in overvloed te bieden heeft.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Lut de Block, Vader. Gent 1984, Yang, Yang Poëziereeks 120, GB. |
Lut de Block, Landziek. Gent 1988, Poëziecentrum, De bladen voor de poëzie, jrg. 36, nr. 3, GB. |
Lut de Block, Huizen van gras. Antwerpen/Amsterdam 1993, Manteau, R. |
Lut de Block, Entre deux mers. Amsterdam/Antwerpen 1997, De Arbeiderspers, GB. |
Lut de Block, De luwte van het late middaguur. Amsterdam/Antwerpen 2002, De Arbeiderspers, GB. |
Lut de Block, Nooit te vangen met haar eigen pen. De vrouwelijke stem in de Nederlandstalige poëzie in zoo gedichten. Samenstelling Lut de Block. Gent 2005, Poëziecentrum, Bl. |
Lut de Block, Het onverborgene. Amsterdam/Antwerpen, 2006, De Arbeiderspers, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Lut de Block. In: Wij, 29-11-1984. (over Vader) |
[Anoniem], Najaar (1). In: De Rode Vaan, 29-11-1984 (over Vader) |
Daniël Billiet, Debuut zonder geleidehond. In: Knack, 1-5-1985. (over Vader) |
Mark Vandenbogaerde, De geur van lente. In: Handen, jrg. 2, nr. 1, 1985, pp. 19-21. (over Vader) |
Frans Deschoemaeker, Lut de Block, een debuut. In: Ons Erfdeel, jrg. 28, nr. 5, 1985, p. 743. (over Vader) |
Danny Bontinck, Lut de Block, Wase dichteres. In: Het Laatste Nieuws, 7-12-1988. (interview) |
Hans de Vroe, Vader. In: Wel, jrg. 7, nr. 1, 1989, pp. 72-73. (over Vader) |
Daniel Billiet, Begraafwerk. In: Knack, 30-11-1988. (over Landziek) |
Jos Omblets, Poëzie ontmantelt en exorceert. In: Het Laatste Nieuws, 20-1-1989. (over Landziek) |
Jooris van Hulle, Te veel gevoelens voor te weinig woorden. In: Poëziekrant, jrg. 13, nr. 1, 1989, pp. 12-14. (interview) |
Marcel van Nieuwenborgh, Schrijven is een manier om iets goed te maken. Kristallen verzen van Lut de Block. In: De Standaard, 4-3-1989. (interview) |
Nic van Bruggen, Tot taal-hardsteen gepolijste hartpijn. In: Wij, 14-4-1989. (over Landziek) |
Bernard Dewulf, Mager graafwerk. In: De Morgen, 23-6-1989. (over Landziek) |
Rudolf van de Perre, Oefenen in emoties. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 4, 1989, pp. 603-604. (over Landziek) |
Christiaan Germonpré, Drie manieren van reizen of de zoektocht naar een eigen identiteit. Over de poëzie van Guy van Hoof, Miriam Van hee en Lut de Block. In: Handen, jrg. 5, nr. 4, 1989, pp. 18-23. (over Landziek) |
Jooris van Hulle, Afscheid van vader. In: De Standaard, 2-10-1993. (over Huizen van gras) |
Jos Borré, Bloedsporen. In: De Morgen, 5-10-1993. (over Huizen van gras) |
F(rank) H(ellemans), Lut de Block. In: Knack, 27-10-1993. (over Huizen van gras) |
Luc Lannoy, Debuutmolen draait verdraaid. In: Gazet van Antwerpen, 29-10-1993. (over Huizen van gras) |
John Vervoort, Lut de Block: halfslachtig. In: De Gentenaar, 12-11-1993. (over Huizen van gras) |
Wim van Rooy, Nieuwe generatie gaat prat op haar Vlaams-zijn. In: Het Laatste Nieuws, 24-12-1993. (over Huizen van gras) |
Dries Janssen, Huizen van gras. In: Kruispunt, jrg. 34, nr. 155, 1993, p. 100. (over Huizen van gras) |
Carlos Alleene, Lut de Block: met zo weinig mogelijk woorden. In: Het Volk, 11-1-1994. (interview) |
Phil Cailliau, Elle vivra. In: Kreatiet, jrg. 28, nr. 1, 1994, pp. 124-125. (over Huizen van gras) |
Peter de Boer, Snakken naar ‘geluk, gelul, gelal van jongens in de straat’. In: Trouw, 5-12-1997. (over Entre deux mers) |
Arie van den Berg, Lezen is leven: lyrische poëzie van Lut de Block. In: NRC Handelsblad, 12-9-1997. (over Entre deux mers) |
Y. Né, Het kind is de moeder van de vrouw. In: De Stem, 7-10-1997. (over Entre deux mers) |
Paul Demets, Van fokker tot meststal. In: Knack, 22-10-1997. (over Entre deux mers) |
Koen Vergeer, Tussen jeugd en ouderdom. In: De Morgen, 27-11-1997. (over Entre deux mers) |
Joris Gerits, Oude wonden steeds weer dichten. In: Ons Erfdeel, jrg. 40, nr. 5, 1997, pp. 762-763. (over Entre deux mers) |
Jooris van Hulle, Lut de Block: een balans. In: Kreatiet, jrg. 31, nr. 5, 1997, pp. 125-129. (over Entre deux mers) |
Jean-Paul den Haerynck, Niet weten of we winnaar of verliezer zijn. In: Ons Erfdeel, jrg. 43, nr. 5, 2000, pp. 731-737.(algemeen) |
Maarten Doorman, Een simpele kus. In: NRC Handelsblad, 15-2-2002. (over De luwte van het late middaguur) |
Carlos Alleene, Onrust is mijn motor. Lut de
|
| |
| |
Block over filosofie en poëzie. In: Poëziekrant, jrg. 26, nr. 4, 2002, pp. 8-13. (interview) |
Koen Vergeer, Tussen hitsig en teder. In: De Morgen, 30-4-2002. (over De luwte van het late middaguur) |
Albert Hagenaars, Liefde blaast door de regels. In: Haagsche Courant, 24-5-2002. (over De luwte van het late middaguur) |
Yves T'Sjoen, Het blijft hangen. Vier vrouwelijke dichters van bij ons. In: De Standaard, 29-10-2002. (over De luwte van het late middaguur) |
Pieter van Dyck, Poëzie moet niet aan filosofie doen. Nieuwe verzen van Lut de Block. In: Ons Erfdeel, jrg. 45, nr. 3, 2002, pp. 444-446. (over De luwte van het late middaguur) |
Jacob Baert, De P van Pessoa en meer: Ensor in Sint-Denijs. In: Ambrozijn, jrg. zo, nr. 1, 2002-2003, pp. 33-36. (over De luwte van het late middaguur) |
Philip Hoorne, Sinopel in Siopoli. In: Knack, 25-10-2006 (over Het onverborgene) |
Peter de Boer, Het fruit moet nog meuken. Erotisch zwijmelen met Lut de Block. In: Trouw, 4-11-2006 (over Het onverborgene) |
Mario Molegraaf, Van meuken en meuren. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-11-2006. (over Het onverborgene) |
Jooris van Hulle, Schoffelen en wieden om de liefde te onderhouden. In: Poëziekrant, jrg. 31, nr. 1, 2007, pp. 30-32. (over Het onverborgene) |
Yvonne Broekmans, Men is wat men kwijt is en nooit raakt men het kwijt. Op: www.meandermagazine.net/recensies, 22-2-2007 (over Het onverborgene) |
Lode Callens, De dichter is een koe: Lut de Block, plattelandsdichter van Oost-Vlaanderen. In: KVLV-Tijdingen, november 2007, pp. 58-60. (interview) |
Kristien Rombouts, Grootmoeder zijn is voor mij tweedekansouderschap. In: De Bond-Aktief, 21-12-2007. (interview) |
André Grosemans, De woordenschat die ik hanteer, dringt zich op. In: Het Nieuwsblad/De Gentenaar/Het Volk - editie Oost-Vlaanderen, 8-3-2008. (interview) |
Jooris van Hulle, Lut de Block: Steeds op doorreis. In: VWS-Cahiers, jrg. 43, nr. 2, 2008. (algemeen) |
111 Kritisch lit. lex.
november 2008
|
|