| |
| |
| |
Bernlef
door Sander Bax
1. Biografie
Hendrik Jan Marsman, die later als schrijver het pseudoniem J. Bernlef kiest (en zich vanaf 2002 alleen Bernlef noemt), is op 14 januari 1937 in Sint Pancras (Noord-Holland) geboren. Zijn jeugd bracht hij door in Amsterdam-West. In 1950 verhuisde hij met zijn ouders naar Haarlem, waar hij de hbs bezocht en de jazz ondekte. Drie jaar later verhuisde de familie Marsman weer naar Amsterdam. Hij kwam in de vierde klas van de hbs-a aan het Raamplein terecht en maakte nieuwe vrienden: Gerard Bron (= G. Brands), Gerard Stigter (= K. Schippers) en later Sipke Huismans. Zij kregen Nederlands van Rob Nieuwenhuys die de vrienden op het spoor zette van Nescio, Elsschot en Carmiggelt.
Na zijn eindexamen in 1955 was Bernlef een half jaar student aan de politiek-sociale faculteit van de Universiteit van Amsterdam en werkte hij als volontair bij een Amsterdamse boekhandel. Tijdens zijn militaire dienst debuteerde hij onder zijn eigen naam met het korte verhaal ‘Mijn zusje Olga’ in Hoos. Van 1958 tot 1960 pendelde Bernlef heen en weer tussen Zweden en Nederland, werd ober en vooral bordenwasser in een hotel in Karlstad en werkte aan verhalen (Stenen spoelen) en gedichten (Kokkels) die hij instuurde voor de Reina Prinsen Geerligsprijs 1959. Die prijs kreeg hij in november 1959 ook, voor Kokkels en de eerste tien verhalen uit Stenen spoelen. Later ontving Bernlef twee maal de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam, in 1962 voor de bundel Morene (1961) en in 1965 voor het gedicht ‘Een dode hagedis’ uit de bundel Dit verheugd verval (1963). Deze bundel was in 1964 al in zijn geheel bekroond met de Lucy B. en
| |
| |
C.W. van der Hoogtprijs. Volgende prijzen zijn er vooral voor zijn proza: in 1977 de Vijverbergprijs voor De man in het midden, in 1987 de AKO Literatuurprijs voor Publiek geheim (waarmee Bernlef de eerste auteur was die bekroond werd met een van de grote commerciële prijzen) en in 1989 de Diepzeeprijs voor Hersenschimmen. Belangrijke oeuvreprijzen kreeg hij in 1984 (Constantijn Huygensprijs) en in 1994 (P.C. Hooftprijs).
In 1958 had Bernlef met G. Brands en K. Schippers het tijdschrift voor teksten Barbarber opgericht, waarvan hij tot de opheffing in 1971 redacteur zou blijven. In 1977 was hij betrokken bij de heroprichting van het tijdschrift Raster, tien jaar lang zou hij redacteur van het tijdschrift zijn.
Als literair criticus heeft hij aan verschillende dag- en weekbladen meegewerkt: De Groene Amsterdammer (1963), Het Parool (1964-1968), Algemeen Dagblad (1968-1973) en Haagse Post (1974- 1980). Ook hield hij tussen 1966 en 1971 en tussen 1973 en 1975 een poëziekroniek voor De Gids bij.
In 1970 en 1971 was Bernlef werkzaam bij het Instituut voor Theateronderzoek en verbonden aan toneelgroep Studio. Ook heeft hij verschillende functies bekleed in besturen van organisaties op kunstgebied. Zo maakte hij deel uit van de Raad voor de Kunst en de Federatie voor Beroepsverenigingen voor Kunstenaars, was hij vicevoorzitter van de Vereniging voor Letterkundigen en zat hij in de Kunstfederatie. Van 1977 tot 1992 was hij voorzitter van het fonds Schrijvers in Nood. Ook had hij lange tijd een bestuursfunctie in de Stichting Jazz in Nederland.
In 1988 werd de roman Hersenschimmen verfilmd door Heddy Honigmann, met Joop Admiraal in de hoofdrol. De roman werd in 2006 bewerkt voor toneel door het RO Theater, onder regie van Guy Cassiers. De roman werd in vele talen vertaald. Ook Publiek geheim en Vallende ster werden vertaald.
Bernlef is sinds 1960 getrouwd met Eva Hoornik. Hij heeft twee kinderen en woont sinds 1937 in Amsterdam, met een korte onderbreking tussen 1950 en 1953, toen hij in Haarlem woonde.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling / Thematiek
Het oeuvre van Bernlef is zeer omvangrijk. Het bestaat uit romans, verhalen, dichtbundels, essays, toneelstukken en een hele categorie teksten die niet zo gemakkelijk bij een van deze genres is in te delen. Ondanks die grote diversiteit en kwantiteit vertoont zijn werk een grote thematische eenheid. In die thematiek spelen drie factoren een belangrijke rol: de waarnemende mens, de werkelijkheid en de taal. Normaal gesproken is een mens in staat om elementen uit de werkelijkheid waar te nemen en daarover te communiceren met andere mensen. In Bernlefs teksten komt die ideale situatie echter zelden voor: het communiceren over de werkelijkheid mislukt vaak. En dat komt dan meestal doordat er met een of meer van de genoemde factoren iets mis is. Nu eens zijn de personages, niet meer in staat om te communiceren, vanwege een (fysieke) tekortkoming. Dan weer blijkt de werkelijkheid te complex om in taal te vangen. Ook zijn er teksten die laten zien hoe de taal gebruikt wordt om de werkelijkheid te versluieren of te verbergen.
We zouden drie typen ‘Bernlef-teksten’ kunnen onderscheiden. Om te beginnen het type waarvoor de roman Hersenschimmen (1984) model staat. In deze verhalen komen we een personage tegen dat geen greep meer heeft op de werkelijkheid. Maarten Klein, de hoofdpersoon van de genoemde roman, kan nog wel kijken en waarnemen, maar hij is niet meer in staat om met zijn taalvermogen een geordend geheel te maken van zijn waarnemingen.
Bernlef schrijft ook verhalen waarin (zogenaamde) objectieve waarnemers een geschiedenis proberen te reconstrueren. Als voorbeeld hiervan kan de roman Onder ijsbergen (1981) dienen. De hoofdpersoon, rechter Jakob Olsen, komt naar Groenland om als een ware detective een moord op te lossen. Al snel blijkt het gebeurde te complex: er is niet ‘één werkelijkheid’ waarover ‘één verhaal’ kan worden verteld. Er mag dan iets gebeurd zijn, de verschillende personen die hij ontmoet, geven er elk een andere uitleg aan. Een derde verhaaltype is dat waarin het vooral draait om de bedrieglijkheid van (met name historische)
| |
| |
verhalen. In deze teksten verdwijnt de werkelijkheid achter de verschillende verhalen die erover verteld worden. Een mooi voorbeeld van zo'n type is Publiek geheim (1987), een roman waarvan het verhaal zich afspeelt in een naar Hongarije gemodelleerd land in Oost-Europa, waar de overheid de interpretatie van het verleden stuurt door de kunst (in dit geval de film) te manipuleren en te controleren. In de roman werkt filmer Istvan Bér met enkele anderen aan een gemanipuleerde film, terwijl zijn voormalig assistente Clara Kessler dezelfde gebeurtenis verbeeldt in een andere film. Op die manier worden in deze roman verschillende verhalen over één (historische) gebeurtenis tegen elkaar uitgespeeld.
| |
Kunstopvatting
Dat de notie ‘werkelijkheid’ van belang is voor Bernlefs schrijverschap, blijkt wel uit de vijf programmatische essays die de essaybundel Wie A zegt (1970) openen. In die essays ligt de nadruk op de rol van observeren bij het schrijven van poëzie. Poëzie is het verwoorden van nieuwe manieren om naar de wereld te kijken. In het essay ‘Visie is een kwestie van verblinding’ buigt Bernlef zich over het woord ‘werkelijkheid’ dat zo vaak gebruikt wordt door dichters met wie hij zich verwant voelt. Zij vertrouwen er soms te veel op: ‘Pas in het gedicht ontstaat de werkelijkheid. Hoe meer die werkelijkheid schijnbaar op de ons omringende werkelijkheid lijkt, des te effectiever zal het gedicht de dubbele bodem van dat begrip aantonen; mimicry is niet alleen een boeiend biologisch verschijnsel’.
Hij haalt de Amerikaanse dichteres Marianne Moore aan die zegt dat de dichter niet alleen de zichtbare wereld zichtbaarder moet maken, maar juist de onzichtbare wereld van relaties en verbanden die daarin verborgen ligt, aan het licht moet brengen. De dichter heeft de taak om nieuwe perspectieven op die werkelijkheid te openen, om de aandacht van de lezer te vestigen op verbanden die hij nooit eerder gezien had. Met T.S. Eliot beweert Bernlef dat goede poëzie gekenmerkt wordt door een zekere anonimiteit, die de lezer verschillende invulmogelijkheden biedt. Dit leidt ertoe dat de lezer actief bij het gedicht betrokken raakt en dat het gedicht de lezer kan veranderen: ‘Poëzie is een streven naar anonimiteit dat slechts door de filter van een persoonlijkheid kan worden bereikt. Het
| |
| |
plotselinge verleggen van de aandacht wekt bij de lezer een moment van verwondering, hij realiseert zich een ogenblik het ongewone van het gewone, een nieuw aspect van de werkelijkheid waarin hij ziende blind was.’
| |
Verwantschap
In Wie A zegt reflecteert Bernlef kritisch op zijn poëtische ontwikkeling tot dan toe. De op de werkelijkheid gerichte dichters die hij bekritiseert, lijken wel heel sterk op de dichters rond het literaire tijdschrift Barbarber. In dit ‘tijdschrift voor teksten’ zette men zich in voor een speelse, niet al te ernstige omgang met literatuur. Naast gedichten en verhalen nam de redactie briefkaarten, krantenartikelen en collages van gevonden teksten op, daarmee het principe onderschrijvend van de ready made of het objet trouvé: gewone voorwerpen of teksten uit de werkelijkheid die dankzij de blik van de kunstenaar opnieuw bijzonder kunnen worden. Men rekent Barbarber dan ook tot ‘het nieuwe realisme’.
| |
Traditie
Met de bundel Een cheque voor de tandarts (1967) presenteren samenstellers Bernlef en K. Schippers hun literaire stamboom. Zij sluiten welbewust aan bij de avant-gardistische traditie die begint bij dada (Marcel Duchamp, Kurt Schwitters) en die doorloopt tot de popart van Roy Liechtenstein en Andy Warhol. Zij besteden veel aandacht aan beeldende kunst, voornamelijk aan het eigentijdse nieuwe realisme. Hun werkwijze bij het schrijven van poëzie herkennen Bernlef en Schippers in die van Amerikaanse dichters als Marianne Moore en William Carlos Williams, maar ook in de experimentele muziek van Erik Satie en John Cage. Zij zijn vooral geïnteresseerd in kunst die het grensgebied van kunst en werkelijkheid verkent. Is een door Duchamp ondertekende cheque een kunstwerk? En hoe zit dat met het muziekstuk 4'33’, waarin John Cage de uitvoerende muzikant niets laat spelen, waardoor de stilte en het omgevingsgeluid het kunstwerk vormen?
| |
Ontwikkeling
Hoewel Bernlef een centrale rol speelde in Barbarber, neemt hij al snel afstand van de poëticale ideeën van het tijdschrift. Meer en meer benadrukt hij dat werkelijkheid alleen niet genoeg is voor een goed gedicht: het spel met de afstand tussen taal en werkelijkheid geeft het gedicht zijn ‘poëtisch principe’. Met dit soort uitspraken ontwikkelt Bernlef zich in de jaren zeventig
| |
| |
langzaam in de richting van een literatuuropvatting die past bij het tijdschrift Raster, waarvan hij in 1977 redacteur zal worden. Die ontwikkeling kunnen we op de voet volgen in essaybundels als Wie A zegt, waarin hij nog erg kritisch is over dichters als Rein Bloem en Hans Faverey, en Het ontplofte gedicht (1978), waarin hij juist veel aandacht besteedt aan de traditie van de ‘taalgerichte’ poëzie. In deze periode positioneert Bernlef zich tussen een literatuuropvatting waarin de poëtische blik van de dichter bijzondere momenten uit de werkelijkheid selecteert en één waarin het besef centraal staat dat de dichter vooral iemand is die met taal nieuwe werkelijkheden creëert.
Deze dubbelzinnige positie kunnen we herkennen in de reeks ‘3 schietoefeningen in de richting van Gerrit Kouwenaar’, die Bernlef aanvankelijk publiceerde in Wie A zegt. In deze drie gedichten bepaalt hij zijn verhouding tot de meest taalgerichte dichter van die tijd. De gedichten beschrijven een jager, een prooi (een leeuw) en hun onderlinge verhouding. We kunnen voor de jager de dichter lezen, die met zijn taal (het wapen) de werkelijkheid (de leeuw) te lijf gaat. In het eerste gedicht zou je een verbeelding kunnen lezen van de literatuuropvatting van Kouwenaar (‘het is niet wat men schiet/ of hoe/ maar eenvoudig/ de handeling’). Het gaat niet om de beschreven werkelijkheid, maar om het schrijven zélf, om de ‘talige handeling’. In het tweede gedicht draait het dan weer wél om de beschreven werkelijkheid; daarin staat de leeuw centraal (‘het geweer als een fata/ morgana in zijn hand hij schiet/ op de schaduw in het zand/ op de vrolijk wapp'rende manen’). Is in het eerste gedicht de literaire tekst autonoom, in het tweede is de werkelijkheid onbereikbaar voor de taal. Het derde gedicht lijkt een pleidooi voor een combinatie van beide elementen: ‘de jager zonder geweer/ is als een dromer zonder droom/ onmogelijk/ alleen de leeuw’. Zonder de taal is de dichter nergens, maar er bestaat ook geen werkelijkheid zonder dat die door de taal beschreven wordt.
De dichtbundels Ben even weg (1965) en Bermtoerisme (1968) staan het dichtst bij Barbarber. Zo bestaat de afdeling’ wild gardening’ in Bermtoerisme uit uitscheurbare kaartjes waarop stukken tekst gedrukt zijn, die door de dichter ‘verzameld, al dan niet
| |
| |
herschreven’ zijn. De ‘gebruiksaanwijzing’ suggereert de lezer de kaartjes eruit te halen en zo zelf zijn gedicht te creëren. De verantwoordelijkheid van selectie, compositie en creatie komt daarmee volledig bij de lezer te liggen. Ook het ‘Gedicht voor mijn critici L.Th. Lehmann, C. Ypes, J. Herzberg en K. Fens’ (uit Ben even is zo'n Barbarber-gedicht: het is een collage van citaten uit recensies. In bundels uit de jaren zeventig, zoals Hoe wit kijkt een Eskimo? (1970), Grensgeval (1972) en Brits (1974), maakt het speelse popartelement plaats voor meer taalgerichtheid. Het gaat in deze gedichten minder om de ongewone blik op een stukje precieus verwoorde werkelijkheid als wel om experimenten op de grens van taal en werkelijkheid. Rutger Kopland heeft Bernlef een ‘koorddanser’ genoemd, en zijn dichten ‘balanceren’. Steeds is hij op zoek naar de balans tussen de talige creatie en de levende werkelijkheid. Het evenwicht tussen wat de dichter wil bereiken (stilstand) en wat er gebeurt (beweging) is in deze gedichten altijd wankel. Dit hangt samen met de tegenstelling tussen mensen (het levende en tijdelijke) en dingen (het dode en eeuwige), zo manifest in het gedicht ‘Meer in dingen dan in mensen’ uit Winterwegen (1983):
Omdat de dood in mensen huist
de buitenkant van dingen is
kan ik alleen in dingen leven zien
Hun stug en tegendraads bestaan
hun onverminderd staren in het zicht
van de mij toegemeten jaren
Daarom zie ik meer in dingen dan in mensen
die ene mens die in mij groeit
in richting en in zwijgen naar hen toe.
| |
Thematiek
In Bernlefs gedichten komen nogal wat tussenruimtes voor. Veel gedichten spelen zich af in stationshallen en hotellobby's en op gaanderijen. Net als de vele winterlandschappen in zijn gedichten zijn het plaatsen op de grens van aanwezigheid en afwezigheid.
| |
| |
Het motief van de tussenruimte wordt vaak gecombineerd met het motief van het verdwijnen. Dat motief is een constante in het oeuvre, maar op verschillende momenten lijkt de dichter er een andere betekenis aan te geven. In de jaren zestig lijkt het verdwijnen vooral een poëticale strategie. In een bundel als Ben even weg (1965) gebruikt Bernlef de collagevorm als verzet tegen de modernistische of symbolistische coherente poëtica van zijn voorgangers. In de jaren zeventig en tachtig krijgt het een andere betekenis: in deze fase experimenteert Bernlef op de grens tussen taal en werkelijkheid. Zijn zoektocht naar de ruimte daartussen is het gevolg van zijn taalfilosofische ontwikkeling. In de jaren negentig krijgt de verwijzing naar de tussenruimtes een meer persoonlijke en meer metafysische invulling. Steeds vaker leidt de bijzondere blik van de dichter op de werkelijkheid tot een correspondentie tussen het beschrevene en een andere wereld. Bernlef begint woorden te gebruiken als ‘werkelijk zien’ en ‘innerlijke wemeling’, woorden die duiden op een mystieke of epifanische ervaring. In latere bundels, met name Bagatellen voor een landschap (2001), is het verdwijnen een ideaal geworden: een opgaan in de natuur. In vier afdelingen, parallel lopend aan de vier seizoenen, wordt in de bundel het duinlandschap beschreven. Telkens staat daarin de tegenstelling centraal tussen de ervaring van de natuur, die beschreven wordt in muzikale termen, en de waarnemende en denkende mens die zich in de natuur bevindt, maar er geen deel van uitmaakt. De muziek, het geluid, staat dan voor een woordenloze taal, het ‘in alle talen zwijgen’. Het ideaal is op te gaan in dit landschap:
in jou wil ik uiteenvallen
mijn cellen vermengen met jouw zand
tot de rand van mijn vorm overloopt en
in je doordringt, in het koor van je wortels die 's nachts
waaien en zingen in bovengrondse harde grassen
| |
Ontwikkeling / Verwantschap
Hoewel het oeuvre een sterke eenheid vertoont, ontwikkelt Bernlef zich als prozaïst toch anders dan als dichter. Zijn eerste prozawerk, de verhalenbundels Stenen spoelen (1960) en Onder de
| |
| |
bomen (1963) en de roman Stukjes en beetjes (1965), is nog vrij traditioneel. Tussen 1966 en 1973 echter schrijft hij een groot aantal romans, verhalenbundels of collageteksten waarin de grenzen van de genres opgezocht worden. In een bundel als De stoel (1973) worden poëzie, proza en taaltheorie in korte fragmenten afgewisseld en in het ‘winterboek’ Rondom een gat (1971) brengt Bernlef verhaalfragmenten, stukjes essay en andere moeilijk te karakteriseren tekstsoorten samen. In deze teksten worden de verhalen vaak in diverse vormen verteld. Paspoort in duplo (1966), De schaduw van een vlek (1967), De dood van een regisseur (1968), De verdwijning van Kim Miller (1969) en De maker (1972) zijn verwant aan de traditie van het experimenteel proza dat Sybren Polet een jaar of tien later als ‘ander proza’ zal benoemen.
| |
Verwantschap / Traditie
Zo staat in de roman De dood van een regisseur de totstandkoming van een film centraal, een activiteit waarbij de hoofdpersoon tegen zijn zin betrokken raakt, doordat regisseur Ted Hughes hem vraagt commentaren te schrijven tijdens het maken ervan. Zo ontstaat er een veellagige roman over het maken van een film. We lezen het script van de film, we lezen over wat de ikfiguur allemaal meemaakt terwijl de film gemaakt wordt, we zijn getuige van het concrete filmen en we lezen het metafictionele commentaar van de ik-figuur. Daarbij moeten er steeds onderdelen uit het script worden aangepast vanwege ‘praktische problemen’. Er wordt steeds gezocht naar plaatsen, personen en voorwerpen uit de werkelijkheid die passen bij het fictionele verhaal, wat er telkens toe leidt dat het verhaal wordt aangepast door de werkelijkheid. De dood van een regisseur wordt hiermee een roman waarin fictie en werkelijkheid onontwarbaar worden. Criticus Graa Boomsma heeft de teksten uit deze periode in verband gebracht met het werk van Jorge Luis Borges en Vladimir Nabokov, vanwege de ‘bibliotheek van ontleningen’ en de ‘spiegeleffecten’ die in deze teksten veelvuldig te vinden zijn. Bovendien ‘steelt’ Bernlef rijkelijk uit het werk van beide auteurs: het verhaal ‘Camera obscura’ uit De verdwijning van Kim Miller draagt de oorspronkelijke titel van Nabokovs Laughter in the dark. De titel De maker is overgenomen van Borges, terwijl de plot afkomstig is uit een opsomming van niet-bestaande boeken
| |
| |
van niet-bestaande auteurs uit The Real Lift of Sebastian Knight van, opnieuw, Nabokov. Bernlef verantwoordt dit literaire ‘stelen’ in ‘Citaat & Plagiaat’, uit Rondom een gat: ‘Het enige wat auteurs overblijft zijn miljarden volgeschreven boeken, de literatuur, waarin schrijvers elkaars ideeën met tussenpozen van soms honderden jaren weer opnemen en opnieuw bewerken. De ideeën die de schrijver ontwikkelt zijn beperkt. Alles is al eens bedacht.’ In deze uitspraak herkennen we een opvatting over intertekstualiteit die verwant is aan die van Roland Barthes en Julia Kristeva.
Bernlefs proza uit deze periode bevindt zich in de traditie van het moderne naoorlogse proza, dat een ontwikkeling doormaakt van modernisme naar postmodernisme. Anders dan de modernisten gelooft Bernlef niet in de taal als een middel om de werkelijkheid te ordenen en zin te geven. In zijn werk wordt de taal als communicatiemiddel juist stelselmatig geproblematiseerd. Toch gaat Bernlef nog niet zo speels met de fictionaliteit van de literatuur om als latere, postmoderne auteurs als Charlotte Mutsaers en Peter Verhelst. Deze tussenpositie deelt Bernlef met auteurs die publiceerden in de literaire tijdschriften Raster en De Revisor.
| |
Ontwikkeling
In de jaren zeventig vindt er een opmerkelijke breuk plaats in het oeuvre van Bernlef. Lag in het proza uit de jaren zestig de nadruk vooral op de vervormende rol die taal en fictie spelen bij het beschrijven van de werkelijkheid, vanaf het begin van de jaren zeventig gaat Bernlef meer schrijven over de problematiek rondom waarnemen, hersenafwijkingen en geheugen. Om die thematiek in beeld te brengen, beschrijft hij steeds vaker kinderen en oude mensen. Met het kindperspectief had hij al geëxperimenteerd in zijn debuutroman Stukjes en beetjes, waarin de jonge Michiel de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog tot een zinvol verhaal probeert te maken, maar blijft zitten met ‘stukjes en beetjes’. Kinderen kijken, door hun onbevangenheid, op een creatievere manier naar de werkelijkheid dan volwassenen. In verschillende verhalen uit de bundels Hondedromen (1974) en Anekdotes uit een zijstraat (1978) vertelt Bernlef eveneens vanuit dit kindperspectief.
Bernlef houdt zich sindsdien in zijn proza intensief bezig met de
| |
| |
vraag hoe het geheugen werkt. Hij is geïnteresseerd in die momenten waarop het brein hapert, ten gevolge van neurologische aandoeningen of ongelukken. Door deze afwijkingen in gefictionaliseerde vorm te bestuderen probeert de auteur inzicht te krijgen in de werking van het geheugen. Herinneren en vergeten zijn een structurerend motief in diverse verhalen en romans die over ouderdom en geheugenverlies gaan. Vanaf de bundel Hondedromen schrijft Bernlef ook vaker over oudere mensen, over dementerende bejaarden die met een taalsysteem kampen dat niet langer werkt, die door hun hersenafwijking de greep op het eigen leven kwijtraken, delen van het geheugen verliezen en niet meer in staat zijn om met hun naasten te communiceren. Bernlef schrijft echter ook over oudere mensen wie niets mankeert, maar die hun leven opnieuw moeten invullen, bijvoorbeeld omdat zij met pensioen gaan. Zo weet de hoofdpersoon uit het verhaal ‘Anekdotes uit een zijstraat’ niet goed wat hij aanmoet met dit ‘lege leven’ en hij fietst door de stad waar hij al jaren woont, op zoek naar een nieuwe zin voor zijn bestaan. Behalve kinderen en ouderen beschrijft Bernlef ook mensen die een black-out hebben gehad, zoals in het verhaal ‘De zakdoek’ (De verdwijning van Kim Miller) en de roman Eclips (1993), waarin iemand bijkomt na een auto-ongeluk.
Het thema ouderdom wordt herhaaldelijk in verband gebracht met het thema ‘verdwijnen’. In Hersenschimmen (1984) bijvoorbeeld, dat gaat over een dementerende man (Maarten Klein) die langzaam maar zeker het contact met de buitenwereld kwijtraakt. Bernlef beschrijft daarmee hoe hij verdwijnt uit het normale, met behulp van taal geordende leven en langzaam de greep kwijtraakt op zijn bewustzijn, vereenzaamt en uiteindelijk sterft.
| |
Thematiek / Techniek
Hersenschimmen speelt zich af in een winters landschap in het noorden van Amerika. Ook de romans Sneeuw (1973) en Buiten is het maandag (2001) spelen zich af in een decor waarin het veel sneeuwt. De sneeuw wordt in deze gevallen een symbool voor het verdwijnen van de personages. Maarten Klein, Jan Razelius (Sneeuw) en Stijn Bekkering (Buiten is het maandag) zijn eenzame oude mannen die hun geheugen kwijtraken en daarmee hun
| |
| |
verleden verliezen. Als Bekkering aan het eind van de roman ‘in een volmaakt witte wereld’ met zijn auto tegen een eland botst, komt hij in een waanwereld terecht waarin hij zijn overleden vrouw weer terugziet: het lijkt erop dat hij sterft. Daarmee klinkt in deze roman een echo van het einde van Sneeuw, waarin Jan Razelius óók omkomt in een auto-ongeluk, nadat hij eerder al zijn vrouw had verloren bij een soortgelijk ongeluk.
| |
Techniek
In deze romans voert Bernlef personages ten tonele wier blik op de wereld niet meer geordend is. Het perspectief erin is dan ook enkelvoudig en onbetrouwbaar. We zien het verhaal door de ogen van één personage, soms in een personaal perspectief (een hij-figuur, zoals Jan Razelius in Sneeuw), soms in een ik-perspectief. Vaak is er in deze teksten, waartoe ook Stukjes en beetjes, Vallende ster (1989), Eclips en Verloren zoon (1997) behoren, sprake van een personage dat door de een of andere aandoening niet meer in staat is om de wereld coherent en volledig waar te nemen. Hierdoor maakt de lezer dit uiteenvallen van het waarnemingsvermogen als het ware ‘van binnenuit’ mee.
| |
Stijl
Bernlef staat bekend om zijn kale, onopgesmukte literaire stijl. Stijlbloemen of uitgewerkte metaforen zijn in zijn proza ver te zoeken. Volgens diverse critici gebruikt hij de woorden ‘kernachtig’ en is het wit tussen de woorden in zijn proza van even groot belang als in zijn poëzie. In Hersenschimmen wordt die combinatie van onbetrouwbaar perspectief en kale stijl zeer effectief. Het proces van dementeren dat Maarten Klein in het boek doormaakt, volgen wij op de voet, doordat de roman een ik-vertelling is en wij alle informatie via Maarten krijgen. Soms horen we via hem zijn vrouw Vera spreken, die ons enigszins betrouwbare informatie geeft, maar meestentijds zijn wij opgesloten in het steeds verder onttakelende perspectief van Maarten. Die onttakeling wordt ook zichtbaar in de vorm van het einde van de roman: zo'n negentig korte fragmenten, ‘hersenschimmen’, zonder enig corrigerend commentaar.
| |
Techniek / Thematiek
Creëert Bernlef in Hersenschimmen een ik-perspectief dat betrouwbaar begint, maar langzaamaan uiteenvalt, in Eclips doet hij precies het tegenovergestelde: in die roman wordt een personage wakker na een auto-ongeluk en is hij de linkerkant van zijn lichaam kwijt. De roman beschrijft het proces waarin hij zijn
| |
| |
waarnemingsvermogen weer terugkrijgt. Dit tot in extremis doorvoeren van het onbetrouwbare perspectief past Bernlef ook toe in de novelle Vallende ster. Daarin wordt het verhaal verteld door een stervende ik-figuur, die zich verbeeldt op het toneel te staan en gesouffleerd te worden. Het is een fragmentarische tekst waarin door elkaar flarden herinneringen aan zijn jeugd en aan zijn carrière als cabaretier/toneelspeler worden verteld.
In romans als Meeuwen (1975), Onder ijsbergen, Publiek geheim en Boy (2000) wordt verteld vanuit verschillende personages. Dit zijn voornamelijk teksten waarin een hoofdpersoon bezig is een ongewoon voorval op te lossen of een historisch verhaal te reconstrueren. Vaak houdt een alwetende verteller hierin min of meer de controle over het verhaal en corrigeert deze de personages. Die verteller (of beter: vertelinstantie) is overigens altijd onzichtbaar en wordt nooit een verteller die oordeelt of veroordeelt.
| |
Visie op de wereld / Thematiek
Een kwestie waarover Bernlef verschillende malen schrijft, is die van de mogelijkheid van literatuur om politiek te zijn. Zo schrijft hij in het essay ‘Poëzie en politiek’ in Het ontplofte gedicht over de Chileense dichter Pablo Neruda, die zijn dichterschap volledig in dienst stelde van zijn politieke engagement. Voor een dichter die leeft in een politiek complex land, mag dat voor de hand liggen, in het vredige naoorlogse West-Europa echter is de schrijver een eenling geworden die los van de samenleving opereert. Daardoor begrijpen Europese schrijvers Neruda's schrijverschap niet goed. In navolging van de Duitse dichter en essayist Hans Magnus Enzenberger onderscheidt Bernlef in dit essay het poëtische en het politieke taalgebruik, het eerste is een doel op zichzelf, het tweede een middel. Hij zoekt naar een manier om die twee soorten taalgebruik te combineren, maar gelooft niet dat dat echt mogelijk is. Dit balanceren tussen engagement en esthetiek, tussen het politieke en het poëtische, wordt gethematiseerd in romans als De man in het midden (1976), Onder ijsbergen en Publiek geheim.
| |
Thematiek
Hierbij komt een ander belangrijk thema centraal te staan: de buitenstaander. Geregeld komen we in Bernlefs werk personages tegen die niet passen in hun omgeving. In de debuutbundel
| |
| |
Stenen spoelen wordt een Zweedse dorpsgemeenschap beschreven waarin eigenlijk alle dorpsgenoten buitenstaanders voor elkaar blijven. In Onder ijsbergen wordt rechter Jakob Olsen, die zichzelf ook al een waarnemer noemt (‘iemand die de wereld welwillend op afstand hield’), naar Groenland gestuurd om een moord binnen de Eskimogemeenschap op te lossen. Maar ook hij verliest zijn objectiviteit al snel. Hij raakt betrokken bij de personages over wie hij moet rapporteren en dat leidt in deze roman tot de dood: Olsen sterft dezelfde dood als de vermoorde man wiens moord hij probeerde te onderzoeken. Net als Istvan Bér, de hoofdpersoon van Publiek geheim, ziet Olsen zichzelf graag als buitenstaander, maar eveneens net als Bér wordt hij tegen wil en dank in het verhaal getrokken dat hij eigenlijk van bovenaf had willen vertellen. Bij de weifelachtige en ook wat bangige Bér blijkt dit hieruit dat hij pendelt tussen het officiële, maar gecorrumpeerde verhaal en de officieuze, maar authentiekere film. Als hij aan het einde van de roman door de regering naar Amerika wordt gestuurd, vraagt Clara hem haar film mee te nemen (met het risico dat hij zijn eigen land niet meer in mag). De omstandigheden stellen hem voor een complex moreel dilemma. Bér kiest ervoor om geen vuile handen te maken en verkiest daarmee zijn persoonlijk leven boven de politieke daad.
In zekere zin thematiseren beide romans de onmogelijkheid van een objectief perspectief en het tot falen gedoemd zijn van iedere poging om buitenstaander te blijven. De politieke dimensie van Bernlefs werk is gelegen in de telkens terugkerende tegenstelling tussen distantie en betrokkenheid. In zijn romans laat de auteur zien dat de mens zich niet kan onttrekken aan de (politieke) omstandigheden waarin hij leeft. Niemand kan uiteindelijk buitenstaander blijven. Daaruit volgt onmiddellijk dat ieder gedwongen zal zijn om de keuze te maken tussen politiek engagement en persoonlijk leven.
| |
Visie op de wereld / Relatie leven/werk
In het essay ‘De transparante burger’ (Ontroeringen, 1991) weegt Bernlef de geëngageerde literatuur uit het Oostblok af tegen de weinig politieke literatuur uit het Westen. In het ene deel van Europa wordt de geschiedenis van overheidswege vervalst, in het andere deel wordt zij vergeten. De schrijver in het Westen
| |
| |
moet zich teweerstellen tegen deze culturele vergeetachtigheid. Deze conclusies betrekt hij direct op zichzelf: ‘En waar sta ik zelf? Ik voel mij een man in het midden, ingeklemd tussen een supermacht die te jong is om het belang van de geschiedenis in te zien en een andere macht die zo met de geschiedenis heeft gesold dat ook zij niet als hoedster van cultuur kan optreden.’ Daarmee verwijst Bernlef naar de novelle De man in het midden, die net als de dichtbundel Zwijgende man (1976) autobiografisch genoemd is. In beide gevallen zou de auteur een portret getekend hebben van zijn grootvader. De ik-figuur zou daarmee een afspiegeling zijn van de biografische persoon Hendrik Jan Marsman. Er zijn in de novelle aanwijzingen, waaronder het hardlopen van de ik-figuur in zijn jeugd en de bezoeken aan Oost-Europa, die deze gedachte ondersteunen. Bernlef heeft een broer die verstandelijk gehandicapt is. Het is niet ondenkbaar dat in de novelle Vallende ster dit autobiografische gegeven is gefictionaliseerd in het personage Wim Witteman en zijn autistische broer Peter. De novelle ontstijgt het autobiografische echter al vrij snel door het intertekstuele spel dat erin gespeeld wordt met het werk van Samuel Beckett. De acteur speelt een rol in diens Wachten op Godot en tekstcitaten uit A piece of monologue larderen de novelle.
| |
Thematiek
Bernlef heeft zich altijd zeer intensief beziggehouden met andere kunstvormen. Soms staat de film centraal, zoals in De dood van een regisseur, Publiek geheim en Boy. Ook de muziek en de beeldende kunst hebben zijn bijzondere liefde. In het verhaal ‘Het schilderseiland’ (De verdwijning van Kim Miller), de roman De maker en verschillende gedichten en essays heeft Bernlef aandacht besteed aan beeldende kunst. Hij is daarbij steeds gericht op het spanningsveld tussen de manier waarop taal de werkelijkheid weergeeft en de manier waarop beelden dat doen. Net als K. Schippers is hij geïnteresseerd in de verhouding tussen schilderkunst en fotografie.
In de bundel Op het noorden (1987) staan veel essays over beeldend kunstenaars, onder wie Edward Hopper, Georges Braque en Alberto Giacometti. In de beschouwingen over hun werk komt steeds de spanning tussen ‘beweging’ en ‘stilstand’ naar voren. Bernlef is geïnteresseerd in kunstwerken die ‘open’
| |
| |
en ‘onaf’ zijn, kunstwerken waarvan het lijkt dat zij de grens tussen dood en leven, afwezigheid en aanwezigheid overschrijden. De spanning waar het hem om gaat, is die tussen ‘ordening’ en ‘gemanipuleerd toeval’. Echte kunst legt ‘een valstrik’ aan om het levende te vangen.
In dit licht zijn Bernlefs ideeën over fotografie van belang. Hij haalt de uitspraak aan van Roland Barthes dat foto's generatoren zijn van de dood. Het lijkt alsof foto's het verleden bewaren en daardoor weer aanwezig maken, maar in feite confronteren zij ons met de afwezigheid van het verleden, door het te herhalen. Poëzie en beeldende kunst daarentegen proberen de dood terug te schrijven in de werkelijkheid. In het essay ‘Sur place’ verwijst hij in dit verband naar de fotografische poëzie van dichters als Kouwenaar en Faverey, waarin de moeite verwoord wordt die het kost om stil te staan, ‘dood te worden’. Anders dan de fotografie kan de (talige) verbeelding die paradox in stand houden.
De roman Boy heeft een sterk intermediaal karakter. Film, schilderkunst en fotografie hebben een belangrijke thematische functie in deze tekst. Journalist William Stevens onderzoekt de moord op actrice Norma ‘Polly’ Todd. In de loop van de roman, die vele uitweidingen bevat over de geschiedenis van de film, laat Stevens zijn journalistieke taak hoe langer hoe meer voor wat die is en knoopt hij een relatie aan met Polly's alter ego en vroegere vriendin Amy Faye. Van objectieve beschouwer wordt Stevens een personage in een verhaal dat wel erg sterk lijkt op de verhalen die in de films van Norma Todd verteld worden.
| |
Stijl / Verwantschap
Een tweede voor Bernlef cruciale kunstvorm is de jazz. Het is de muziek die hem in de jaren vijftig betoverde, een fascinatie die hij gemeen heeft met diverse Vijftigers, zoals Lucebert en Remco Campert en met een prozaschrijver als Henk Romijn Meijer. Wat Bernlef erin aantrekt, is dat jazz ‘muziek van het ogenblik’ is. Hij waardeert ook hierin het ‘opene’, het improviserende, dat afwijkt van het geslotene dat composities in traditionele klassieke muziek hebben. In het werk van jazzmusici, maar ook in de moderne klassieke muziek van John Cage en Erik Satie, herkent hij het procesmatige dat hem in poëzie en beeldende kunst óók fascineert. Niet voor niets vergelijkt hij het improvi- | |
| |
serend talent van de trompettist met de unieke stijl van de schrijver die een ‘muzikale kern’ bezit.
Bernlefs belangstelling voor andere kunsten raakt aan drie kernelementen van zijn schrijverschap. In de eerste plaats benadrukt hij dat schrijvers bij uitstek in staat zijn om de emoties uit te drukken die iemand ondergaat bij het beluisteren van een muziekstuk of bij de intieme ontmoeting met ‘de hand van de maker’ in het unieke beeldende kunstwerk. In de tweede plaats thematiseert hij in zijn oeuvre herhaaldelijk de vraag naar de relatie tussen echt en onecht, aura en reproductie (waarover hij schrijft in Ontroeringen). Dit gebeurt met name in de roman De maker, over meestervervalser Han van Meegeren die langzaam verandert in de Vermeer die hij kopieert. Ten derde is er een natuurlijke verwantschap tussen beeldende kunst, muziek en poëzie: in deze kunstvormen staat de momentane ervaring centraal.
In veel van zijn poëzie probeert Bernlef het momentane van deze visuele of auditieve ervaring te verwoorden. Als voorbeeld kan een van zijn vele gedichten over kunstenaars gelden en wel ‘Een tekening van Giacometti’ (uit Stilleven, 1979). Dit gedicht maakt duidelijk hoe natuurlijk Bernlef beeldende kunst en poëzie aan elkaar verbindt, iets wat hij gemeen heeft met dichters als Chr j. van Geel, Rutger Kopland, Hans Faverey en T. van Deel. In zijn beeldgedichten heeft hij zowel aandacht voor het procesmatige en het onvoltooide als voor de tegenstelling tussen denken/kijken en ‘doorzien’.
Zijn harde potlood eindigt
in een gom, hij draait het
om en om en stuft vier lijntjes weg
Met het puntje van zijn tong
tussen zijn tanden veegt hij
Zo wist hij wat wij dachten
tot verschijnt wat hij doorziet
| |
| |
Wat als je even niet zou kijken
je dan misschien vanuit een ooghoek
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Bernlef heeft al vele verhalen over ouderdom geschreven, als in 1984 de roman Hersenschimmen verschijnt. Hoewel hij op dat moment in de literaire wereld een gewaardeerd auteur is (de literaire kritiek is in het algemeen positief over zijn koele, geconstrueerde werk), zijn Sneeuw en De man in het midden bijvoorbeeld op dat moment slechts bij een klein publiek bekend. Hersenschimmen echter wordt een groot publiek succes; daarnaast krijgt de auteur nog meer officiële erkenning door de toekenning van de Constantijn Huygensprijs 1984. In 1987 wordt dat alles nog eens versterkt als hij voor Publiek geheim de eerste commerciële literatuurprijs krijgt.
| |
Verwantschap
Bernlef heeft in de loop der jaren veel vertaald. Aanvankelijk vooral werk van Zweedse schrijvers (proza en poëzie), zoals Lars Gustafsson, Tomas Tranströmer, Stig Dagerman, Per Olof Sundman, Per Olov Enquist en Lennart Sjögren. In de bundel Alfabet op de rug gezien (1995) verzamelde hij enkele van zijn belangrijkste poëzievertalingen. In deze bundel vinden we, naast de eerdergenoemde Zweedse dichters, ook vertalingen van Erik Satie, Hans Arp, W.H. Auden, e.e. cummings, Marianne Moore, Elizabeth Bishop, William Carlos Williams, en John Ashbery. Het vertalen van poëzie is van grote invloed op de ontwikkeling van zijn eigen dichterschap. Zijn poëzie is met name verwant aan die van dichters als Gustafsson, Moore en Ashbery, die Bernlef voor Nederland toegankelijk heeft gemaakt.
| |
Kritiek
Zoals gezegd is Bernlef door de literaire kritiek altijd serieus genomen, al reageerden critici als Redbad Fokkema en Kees Fens gematigd positief op zijn vroege werk. Illustratief is de manier waarop zij de bundel Bermtoerisme bespreken. Zij geven aan welke reeksen ze waarderen, maar verwerpen de al te speelse reeks ‘Wild gardening’. Dit ambivalente oordeel treffen we ook aan in de uitgebreide bespreking door Jacq. Firmin Vogelaar van De dood van een regisseur. Vogelaar plaatst kanttekeningen bij de gedachten over werkelijkheid en verbeelding die hij in de roman meent te vinden. ‘Ik geloof het boek van Bernlef
| |
| |
toch wel zo ernstig te mogen nemen, dat ik deze principiële vraagtekens kan plaatsen, anders wordt een boek een partijtje patience op m'n eentje, waarbij ik toch voortdurend vals speel om eruit te komen.’
In de eerste decennia van zijn schrijversloopbaan vinden de meeste besprekers Bernlef een ‘vakbekwame’ prozaschrijver die interessante experimenten uitvoert, maar die er niet altijd in slaagt om zijn papieren constructies tot leven te brengen. De omslag komt in het midden van de jaren zeventig. Met minder expliciet experimentele romans als Sneeuw, Meeuwen en De man in het midden begint de waardering toe te nemen. Fens vergelijkt Sneeuw met de roman De maker van een jaar eerder om te constateren dat de auteur een stap vooruit gemaakt heeft. Vanaf de jaren zeventig is er een groep critici, onder wie Mertens, Boomsma en Offermans, die Bernlefs werk steeds positief bespreken. Er blijven echter ook kritische besprekingen verschijnen. Vooral Maarten 't Hart en Gerrit Komrij zullen door de jaren heen negatief oordelen over Bernlefs oeuvre.
In de hieropvolgende jaren zullen alle belangrijke critici zich buigen over Bernlefs prozawerk. Van Deel en Goedegebuure schrijven positief over Hersenschimmen, Peeters schrijft een omvangrijke en positieve beschouwing over de later met de AKO-prijs bekroonde roman Publiek geheim. En ook de novelle Vallende ster en de roman Eclips worden positief ontvangen. Dat Bernlef vanaf dat moment een zeer gewaardeerd auteur is, blijkt uit het gegeven dat al zijn latere romans uitgebreid besproken worden. Meestal zijn die besprekingen zeer lovend, zoals bij Buiten is het maandag, soms is er wat discussie, bijvoorbeeld rondom Boy. Onmiddellijk duikt dan weer de opvatting op dat de roman ‘te geconstrueerd’ is, zoals Jeroen Vullings schrijft.
Bernlefs poëzie staat minder ter discussie. Belangrijke critici als de eerdergenoemde Fens en Fokkema, maar ook Rein Bloem en Guus Middag hebben zijn poëtische ontwikkeling gevolgd en het relativerende en onpretentieuze karakter van zijn gedichten geroemd. Als in 1995 de verzamelbundel Achter de rug uitkomt, min of meer ter gelegenheid van de P.C. Hooftprijs die Bernlef kreeg, blijken diverse jongere critici als Rob Schouten, Maarten
| |
| |
Doorman, Piet Gerbrandy en Marc Reugebrink zeer positief over dit gelauwerde oeuvre. Hoewel hij daarna geen commerciële prijzen meer won, geldt Bernlef als een van de succesvolste auteurs: hij werd het vaakst van allen genomineerd, zo rekende Rob Schouten voor in Trouw. Deze status werd nog eens bevestigd toen hij in 2008 het Boekenweekgeschenk De pianoman publiceerde en een week lang de hoofdrolspeler van de Boekenweek was.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
J. Bernlef, Stenen spoelen. Amsterdam 1960, Querido, VB. (2e druk: 1965, De boekvink; 3e druk, samen met Kokkels, Schoorl 2000, Conserve) |
J. Bernlef, Kokkels. Amsterdam 1960, Querido, GB. (2e druk, samen met Stenen spoelen, Schoorl 20001, Conserve) |
J. Bernlef, Morene. Amsterdam 1961, Querido, GB. |
J. Bernlef, De overwinning. Het verslag van een nederlaag. Amsterdam 1962, Querido, N. |
Stig Dagerman, Het verbrande kind. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 36, R. (vert.) |
J. Bernlef, Dit verheugd verval. Amsterdam 1963, Querido, De boekvink, GB. |
J. Bernlef, Onder de bomen. Amsterdam 1963, Querido, Reuzensalamander, VB. (2e druk: 1965, De boekvink; 3e druk: 1970, Salamander 193) |
J. Bernlef, G. Brands en K. Schippers, Barbarber. Tijdschrift voor teksten. Keuze uit dertig nummers. Amsterdam 1964, Querido, De boekvink, Bl. |
Stig Dagerman, Natte sneeuw. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 142, VB. (vert.) |
J. Bernlef, Ben even weg. Amsterdam 1965, Querido, De boekvink, GB. |
J. Bernlef, Stukjes en beetjes. Amsterdam 1965, Querido, Reuzensalamander 35, R. (2e druk: 1973, Salamander 328; 3e herziene druk, onder de titel Achterhoedegevecht, 1989; opnieuw herziene versie, onder de titel Een jongensoorlog 2005) |
J. Bernlef en K. Schippers, Wat zij bedoelen. Amsterdam 1965, Querido, Reuzensalamander 44, Interviewbundel. |
J. Bernlef, De schoenen van de dirigent en twee andere teksten. Amsterdam 1966, Querido, Barbarboeken 1, GB. |
J. Bernlef, Paspoort in duplo. Amsterdam 1966, Querido, Reuzensalamander 45, N. (2e druk: 1969, Salamander 255) |
J. Bernlef en K. Schippers, Een cheque voor de tandarts. Amsterdam 1967, Querido, Barbarberboek, EB. |
J. Bernlef, Carl Olf Bernhardsson en Bob Langestraat, De pyromaan. Amsterdam 1967, Querido, Barbarberboek, Collagetekst. |
J. Bernlef, De schaduw van een vlek. Amsterdam 1967, Querido, Reuzensalamander 58, VB. |
J. Bernlef, Bermtoerisme. Amsterdam 1968, Querido, Barbarberboek, GB. |
Per Olof Sundman, Twee dagen, twee nachten. Proza. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Literair paspoort, R. (vert.) |
J. Bernlef, De dood van een regisseur. Amsterdam 1968, Querido, Reuzensalamander 76, R. |
| |
| |
J. Bernlef, De verdwijning van Kim Miller. Amsterdam 1969, Querido, VB. |
[J. Bernlef], Het testament van De Vliegende Hollander, gevonden op een vliegveld en bevattende 16 liederen. Hertaling en commentaar J. Bernlef. Amsterdam 1969, Querido, GB. |
J. Bernlef en Reinbert de Leeuw, Charles Ives. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, E/Bl. |
J. Bernlef, Hoe wit kijkt een eskimo. Amsterdam 1970, Querido, De boekvink, GB. |
J. Bernlef, Wie a zegt. Amsterdam 1970, Querido, Barbarberboek, EB. |
J. Bernlef (samenst.), Ga jij de klas maar uit! Informatie over de Nederlandse literatuur na 1945. Groningen 1970, Wolters-Noordhoff, E. |
Weggeboekt. Het gaat niet goed met het boek, met de lezer, met de uitgever, met de schrijver. Samenstelling J. Bernlef en Bert Voeten. [Amsterdam] 1970, Vereniging van Letterkundigen / Actiecomité ‘Schrijversprotest’, Pamflet. |
J. Bernlef, Rondom een gat. Winterboek. Amsterdam 1971, Querido, Collagetekst. |
J. Bernlef, Het verlof. Amsterdam 1971, Querido, R. |
J. Bernlef, Grensgeval. Amsterdam 1972, Querido, GB. |
J. Bernlef, De maker. Amsterdam 1972, Querido, R. (2e druk: 1977, Salamander 423) |
Per Olov Enquist, Het record. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1973, De Arbeiderspers, Grote ABC 197, R. (vert.) |
J. Bernlef, Sneeuw. Amsterdam 1973, Querido, R. (2e druk: 1976, Salamander 406; opgenomen in Drie eilanden) |
J. Bernlef, Sterf de moord. Toneelspel. Amsterdam 1973, Toneelgroep Centrum, T. (2e druk: 1974, Stichting Theater Klank en Beeld) |
J. Bernlef, De stoel. Een verzameling. Amsterdam 1973, Querido, Collagetekst. |
J. Bernlef, De taal van het hart. Een alfabet. Lochem 1974, De Tijdstroom, Collagetekst. |
J. Bernlef (tekst) en Siet Zuyderland (beeld), Bajesmaf Een bijzonderhedenboek over Nederlandse gevangenissen. Amsterdam 1974, Landshoff, Impressies. |
J. Bernlef, Brits. Amsterdam 1974, Querido, De Boekvink, GB. |
J. Bernlef, Hondedromen. Amsterdam 1974, Querido, VB. |
J. Bernlef, Het komplot. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, Dar pockets 13, Bl. |
J. Bernlef, In verwachting. Toneel in twee bedrijven. Amsterdam 1974, Toneelgroep Centrum, T. |
J. Bernlef, Meeuwen. Amsterdam 1975, Querido, R. (2e druk: 1979, Salamander 469; opgenomen in Drie eilanden) |
J. Bernlef, De man in het midden. Amsterdam 1976, Querido, N. (2e druk: 1982, Salamander 539; licentieuitgave: Baambrugge 1990, Grote Letter Bibliotheek, 909; opgenomen in Bernlefs beste) |
J. Bernlef, Zwijgende man. Amsterdam 1976, Querido, GB. |
J. Bernlef, Deuren. Amsterdam 1977, Querido, Querido toneel, T. |
J. Bernlef, Gedichten 1960-1970. Amsterdam 1977, Querido, GB. (bevat een keuze uit de
|
| |
| |
bundels Kokkels, Morene, Dit verheugd verval, Ben even weg Bermtoerisme en Wie A zegt, opgenomen in Achter de rug) |
J. Bernlef, Het ontplofte gedicht. Over poëzie. Amsterdam 1978, Querido, EB. |
J. Bernlef, Een prop is minder dan niets. Tekeningen Siet Zuyderland. Middelburg 1978, Zeeuws Kunstenaars Centrum, Slibreeks 4. |
J. Bernlef, Anekdotes uit een zijstraat. Amsterdam 1978, Querido, VB. (ze druk: 1985, Salamander 615; licentieuitgave: Baambrugge 1987, Grote Letter Bibliotheek, 667) |
J. Bernlef, Nachtrit. Amsterdam 1979, Querido, Querido toneel, T. |
J. Bernlef, Stilleven. Amsterdam 1979, Querido, GB. |
J. Bernlef, De kunst van het verliezen. Amsterdam 1980, Querido, GB. |
Elizabeth Bishop, Een wonder als ontbijt. Vertaling J. Bernlef. Vianen 1980, Kwadraat, GB. (vert.) |
J. Bernlef (tekst), Siet Zuyderland (tekeningen), De ruïnebouwer. Amsterdam 1980, Querido, V. |
Lars Gustafsson, De dood van een imker. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1981, Van der Velden, R. (vert.) |
J. Bernlef, Pofektie met een gaatje. Utrecht 1981, Reflex, EB. |
J. Bernlef, Onder ijsbergen. Amsterdam 1981, Querido, R. (licentieuitgave: Vianen 1982, EO, Schrijvers van nu; licentieuitgave: Amsterdam 1985, Hema; opgenomen in Drie eilanden; 3e druk: 1991, Salamander 725; licentieuitgave: Groningen 1997, Wolters Noordhoff, Grote Lijsters; luisterboek: Grave [2004], FNB) |
J. Bernlef, Regen. Een keuze uit de verhalen. Amsterdam 1982, Querido, Qed, Bl. |
J. Bernlef, Alles teruggevonden, niets bewaard. Amsterdam 1982, Querido, GB. |
Tomas Tranströmer, Nachtzicht. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1982, Marsyas, GB. (vert.) |
J. Bernlef, Winterwegen. Amsterdam 1983, Querido, GB. |
J. Bernlef, Zelfportret. Inleiding Peter Nijmeijer. Baarn 1984, Atalanta Pers, Zeven Zestigers, deel 2, Bl. |
J. Bernlef, Hersenschimmen. Amsterdam 1984, Querido, R. (licentieuitgave: Baambrugge 1988, Grote Letter Bibliotheek 732; 29e druk: 1990, Salamander 711; licentieuitgave: Groningen 1990, Wolters-Noordhoff, Grote Lijsters; 38e druk: Amsterdam 1995, Singel 262, Singel Pockets; opgenomen in Schijngestalten; licentieuitgave: Vianen 2000, Areopagus, Bibliotheek van de twintigste eeuw; licentieuitgave: Groningen 2000, Wolters Noordhoff, Grote Lijsters; 44e druk: 2006, Leesclubeditie; luisterboek, onder de titel Bernlef leest Hersenschimmen, Amsterdam 2005, Rubinstein) |
J. Bernlef, Verschrijvingen. Amsterdam 1985, Querido, GB. |
| |
| |
Peter Huchel, Geen antwoord. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1985, Querido, GB. (vert.) |
Tomas Tranströmer, Zwarte ansichten. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1985, Marsyas, GB. (vert.) |
J. Bernlef, Wolftoon. Amsterdam 1986, Querido, GB. |
J. Bernlef, Kees Fens en K. Schippers, Inleiding tot de kennis van A. Alberts. Amsterdam 1986, Van Oorschot, EB. |
Laurence Raab, De verzamelaar van koud weer. Vertaling J. Bernlef. Utrecht 1986, Kwadraat, GB. (vert.) |
J. Bernlef, Publiek geheim. Amsterdam 1987, Querido, R. (9e druk: 1991, Salamander 726; licentieuitgave: 2005, AKO/Muntinga, AKO Literatuurprijsreeks 3) |
J. Bernlef, Op het noorden. Essays. Amsterdam 1987, Querido, EB. |
J. Bernlef, Drie eilanden. Amsterdam 1987, Querido, R. (bevat Sneeuw, Meeuwen en Onder ijsbergen) |
J. Bernlef, In gesprek met Giorgio Morandi. Woubrugge 1987, Avalon Pers, V. |
Lars Gustafsson, De stilte van de wereld voor Bach. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. (vert.) |
J. Bernlef, Gedichten 1970-1980. Amsterdam 1988, Querido, GB. (bevat een keuze uit de bundels Hoe wit kijkt een eskimo, Grensgeval, Brits, Zwijgende man en Stilleven, aangevuld met enkele verspreide gedichten; opgenomen in Achter de rug) |
J. Bernlef, Geestgronden. Amsterdam 1988, Querido, GB. |
J. Bernlef, Vallende ster. Amsterdam 1989, Querido, N. (licentieuitgave: Baambrugge 1994, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 78; opgenomen in Schijngestalten; opgenomen in Bernlefs beste) |
J. Bernlef, Achterhoedegevecht. Amsterdam 1989, Querido, Salamander 695, R. (3e, herziene druk van Stukjes en beetjes) |
J. Bernlef, G. Brands en K. Schippers, Barbarberalfabet. Amsterdam 1990, Querido, Bl. |
J. Bernlef, Doorgaande reizigers. Amsterdam 1990, Querido, VB. (licentieuitgave: Baambrugge 1993, Grotte Letter Bibliotheek, Alpha 51) |
J. Bernlef, De noodzakelijke engel. Amsterdam 1990, Querido, GB. |
J. Bernlef, Verborgen helden. De verhalen van J Bernlef. Amsterdam 1991, Querido, Bl. |
J. Bernlef, Ontroeringen. Amsterdam 1991, Querido, EB. |
J. Bernlef, De witte stad. Amsterdam 1992, Querido, N. (licentieuitgave: Baambrugge 1993, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 55) |
J. Bernlef, Niemand wint. Amsterdam 1992, Querido, GB. (opgenomen in Bernlefs beste) |
Tomas Tranströmer, Het wilde plein. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. (vert.) |
J. Bernlef Eclips. Amsterdam 1993, Querido, R. (licentieuitgave: Baambrugge 1996,
|
| |
| |
Grote Letter Bibliotheek, Alpha wo; licentieuitgave: Amsterdam 1996, Bulk-Boek, Penta Pockets, 9624; opgenomen in Schijngestalten; licentieuitgave: [Apeldoorn 2006], Paperview, Kopstukken, 3) |
J. Bernlef Eclips. Amsterdam 1993, Schiet niet op de pianist. Over jazz. Amsterdam 1993, Querido, EB. |
J. Bernlef Eclips. Amsterdam 1993, Vreemde wil. Amsterdam 1994, Querido, GB. |
J. Bernlef Eclips. Amsterdam 1993, Esther. Bussum 1994, MUZtheater, T. |
J. Bernlef Eclips. Amsterdam 1993, Alfabet op de rug gezien. Poëzievertalingen. Amsterdam 1995, Querido, GB. |
J. Bernlef Eclips. Amsterdam 1993, Cellojaren. Amsterdam 1995, Querido, VB. (licentieuitgave: Baambrugge 1997, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 116; 9e druk; 2001, Singel Pockets) |
Tomas Tranströmer, De treurgondel. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. (vert.) |
J. Bernlef, Verloren zoon. Amsterdam 1997, Querido, R. (licentieuitgave: Baambrugge 1997, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 119) |
J. Bernlef, Achter de rug. Gedichten 1960-1990. Amsterdam 1997, Querido, GB. (keuze uit de bundels die tussen 1960 en 1990 verschenen) |
J. Bernlef, Schijngestalten. Amsterdam 1997, Querido, RB. (bevat Hersenschimmen, Vallende ster en Eclips) |
J. Bernlef, De losse pols. Amsterdam 1998, Querido, EB. |
J. Bernlef, Aambeeld. Amsterdam 1998, Querido, GB. |
J. Bernlef, Onbewaakt ogenblik. Haarlem 1998, Gottmer, Muggenreeks, Autobiografische schets. |
Lars Gustafsson, Een raadselachtige verdwijning. Een keuze uit de gedichten 1950-1996. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. (vert.) |
Lennart Sjögren, Oog om oog. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 1999, Querido, GB. (vert.) |
J. Bernlef, Meneer Toto-Tolk. Amsterdam 1999, Querido, Prozagedichten. |
J. Bernlef, Haalt de jazz de eenentwintigste eeuw? Amsterdam 1999, Querido, E. |
J. Bernlef, Tindemans' dilemma. [Amsterdam] 1999, Februari Boekhandels, N. (opgenomen in Bernlefs beste) |
J. Bernlef, Boy. Amsterdam 2000, Querido, R. (licentieuitgave: Den Haag 2001, Stichting Uitgeverij XL, 701; ne druk: 2003, Singel Pockets; luisterboek: Grave [2004], FNB) |
J. Bernlef, Bernlefs beste. Amsterdam 2000, Querido, Bl. (bevat de novellen De man in het midden, Vallende ster en Tindemans' dilemma, de dichtbundel Niemand wint en het essay ‘Opmerkingen over het realisme’ uit De losse pols) |
J. Bernlef, Tegenliggers. Portretten en herinneringen. Amsterdam 2001, Querido, EB. |
J. Bernlef, Bagatellen voor een landschap. Amsterdam 2001, Querido, GB. |
| |
| |
Carl-Erik af Geijerstam, Met ingehouden adem. Vertaling J. Bernlef. Amsterdam 2001, Querido, GB. (vert.) |
Tomas Tranströmer, De herinneringen zien mij. Verzamelde gedichten, memoires. Vertaling en nawoord Bernlef. Amsterdam 2002, De Bezige Bij, GB. (vert.) |
Bernlef, Verbroken zwijgen. Amsterdam 2002, Querido, VB. (licentieuitgave: Abcoude 2003, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 162; licentieuitgave Amsterdam 2008, Muntinga Pockets, Rainbow Pockets 892) |
Bernlef, Buiten is het maandag. Amsterdam 2003, Querido, R. (licentieuitgave: Abcoude 2004, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 170; luisterboek: Grave [2006], FNB; luisterboek, onder de titel Bernlef leest Buiten is het maandag, Amsterdam 2008, Rubinstein) |
Bernlef, Kiezel en traan. Amsterdam 2004, Querido, GB. |
Bernlef, Een jongensoorlog. Amsterdam 2005, Querido, R. (gewijzigde herdruk van Stukjes en beetjes; 4e druk: 2007, Singel Pockets) |
Patrick Modiano, Een stamboek. Vertaling Bernlef. Amsterdam 2005, Querido, Autobiografie (vert.) |
Bernlef, De onzichtbare jongen. Amsterdam 2005, Querido, R. (licentieuitgave: Den Haag 2006, Stichting Uitgeverij XL, 1257; 8e druk 2008, Singel Pockets) |
Marianne Moore en Elizabeth Bishop, De kracht van het zichtbare. Samenstelling en vertaling Bernlef. Amsterdam 2005, De Bezige Bij, Raster 113, Bl. (vert.) |
Lennart Sjögren, De vogeljagers. Een gedicht. Vertaling Bernlef. Amsterdam 2006, Querido, G. (vert.) |
Bernlef, Hoe van de trap te vallen. Jazzverhalen. Amsterdam 2006, Querido, EB/CD. - Op slot. Amsterdam 2007, Querido, R. |
Lars Gustafsson, Een tijd in Xanadu. Vertaling Bernlef. [Hoorn] 2007, Hoogland & Van Klaveren, GB. (vert.) |
Bernlef, Het begin van tranen. Verhalen. Amsterdam 2008, Querido, VB. |
Bernlef, De pianoman. Amsterdam 2008, CPNB, N. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Ed. Hoornik, Overtuigend debuut, van J. Bernlef. In: Elsevier, 26-3-1960. (over Kokkels) |
C.J.E. Dinaux, Het debuut van J. Bernlef als dichter en prozaïst. In: Haarlems Dagblad 18-2-1961. (over Kokkels en Stenen spoelen) |
Piet Calis, [Over Stenen spoelen]. In: De Gids, jrg. 124, nr. 2, februari 1961, pp. 131-132. |
Piet Calis, [Over Kokkels]. In: De Gids, jrg. 124, nr. 12, december 1961, pp. 322-323. |
Kees Fens, Zonder zachte woorden, pogingen tot objectivering. In: De Tijd, 17-2-1962. (over Morene) |
R. Campert, J. Bernlef. De dichter uit Sint Pancras. In: R. Campert (e.a.), Boekje open. Hans Andreus, J. Bernlef; Louis-Paul Boon [et al.]. Baarn 1963, pp. 12-15. |
Judith Herzberg, Vormgeven aan het onbijzondere. In: Het Parool, 18-1-1964. (over Dit verheugd verval) |
Piet Calis, J. Bernlef. In: Piet Calis, Gesprekken met dichters. Den Haag 1964, pp. 195-207. (interview) |
C.J. Kelk, J. Bernlef. Stukjes en beetjes. In: De Groene Amsterdammer, 25-9-1965. |
C.W. van de Watering, De zeer werkelijke aanwezigheid van Bernlef. In: NRC Handelsblad, 20-11-1965. (over Ben even weg) |
Dick Hillenius, Inlijven. In: Hollands Maandblad, jrg. 7, nr. 221, december 1965, pp. 11-13. (over Wat zij bedoelen en Ben even weg) |
Jaap Harten, Ik houd van gedichten die naar buiten wijzen. In: Het Parool, 5-3-1966. (interview) |
I. Sitniakowsky, Ik wil mij onzichtbaar maken. In: Algemeen Handelsblad, 31-3-1966. (interview) |
Kees Fens, Middelgrote en korte baan. In: De Tijd, 30-4-1966. (over Paspoort in duplo) |
Kees Fens, Schrijven zonder zekerheden. In: Kees Fens, De gevestigde chaos. Amsterdam 1966, pp. 198-202. (over Onder de bomen) |
W.G. Wolters, De voorwerpen zijn overbodig geworden. In: De Groene Amsterdammer, 14-5-1966. (over Paspoort in duplo) |
Rein Bloem, Vergeten wat dat is: poëzie. In: Vrij Nederland, 24-12-1966. (over De schoenen van de dirigent) |
Kees Fens, De schaduw van een vlek. In: De Tijd, 6-5-1967. |
Kees Fens, Panorama, een korte literatuurgeschiedenis over de periode 1961-1966. In: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira, J.J. Oversteegen (red.), Literair Lustrum I. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966. Amsterdam 1967, pp. 29-33. (over Barbarber en Bernlef) |
Martien J.G. de Jong, Dichterschap en dwaasheid (bij wijze van inleiding). In: Martien J.G. de Jong, Twintig poëziekritieken. Leiden 1967, pp. 9-15. (over Morene) |
K.L. Poll, Campert, Bernlef en de schijn. In: K.L. Poll, De eigen vorm. Essays over poëzie. Amsterdam 1967, pp. 125-131. (over Ben even weg) |
Riekus Waskowsky, What's new, Pussycat? In: NRC Handelblad, 4-11-1967. (over Een cheque voor de tandarts) |
Lidy van Marissing, Barbarber op zoek naar een Zweedse brandstichter. In: de Volkskrant, 18-11-1967. (over De pyromaan) |
Paul de Wispelaere, Nieuwe roman van Bernlef met spiegeleffecten. In: Het Vaderland, 23-11-1968. (over De dood van een regisseur) |
Kees Fens, De dichter op de grens van natuur en cultuur. In: De Tijd, 30-11-1968. (over Bermtoerisme) |
J.F. Vogelaar, Verbeelding en de werkelijkheid van een film. In: Het Parool, 15-3-1969. (over De dood van een regisseur) |
Kees Fens, Nieuwe bundel verhalen van J. Bernlef. In: de Volkskrant, 19-4-1969. (over De verdwijning van Kim Miller) |
Ad Zuiderent, Bernlef reconstrueert zijn vergeetboek. In: Trouw, 28-6-1969. (over De verdwijning van Kim Miller) |
Fernand Auwera, J. Bernlef. In: Fernand Auwera, Schrijven of schieten. Interviews. Antwerpen/Utrecht 1969, pp. 69-76. (interview over engagement) |
Kees Fens, De essayist als grensrechter. In: de Volkskrant, 18-4-1970. (over Wie A zegt) |
Ad Zuiderent, Een boek met veel bekende hoofdpersonen. In: Trouw, 20-6-1970. (over Wie A zegt) |
| |
| |
Lidy van Marissing (samenst.), literatuur in diskussie. In: Raster, jrg. 4, nr. 2, zomer 1970, pp. 110-134. (debat tussen Bernlef, Ten Berge, Bloem, Kouwenaar en Vogelaar) |
Rein Bloem, De kunst van de minieme verruwing. In: Vrij Nederland, 25-1-1970. (over Hoe wit kijkt een eskimo) |
Dirk Ayelt Kooiman, Spiegels en lachspiegels. In: Soma, jrg. 2, nr. 15-16, mei-juni 1971, pp. 7-9. (over Het verlof) |
Kees Fens, Wat gebeurde er met sergeant Hoogland. In: de Volkskrant, 5-6-1971. (over Het verlof) |
Ben Bos, Eskimo's hebben 304 woorden voor sneeuw. In: De Nieuwe Linie, 5-8-1971. (interview) |
Ton Anbeek, Bernlefs antirealisme. In: De Gids, jrg. 134, 1971, pp. 338-342. (over meerdere werken) |
Marcel Janssens, Een winterboek van J. Bernlef. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 7, september 1972, pp. 547-548. (over Rondom een gat) |
Rein Bloem, Tussen noemen en niet-noemen. In: Vrij Nederland, 25-1-1972. (over Grensgeval) |
Kees Fens, Een roman vol rollen. In: de Volkskrant, 1-4-1972. (over De maker) |
J.F. Vogelaar, Bernlef kopieert Bernlef. In: De Groene Amsterdammer, 15-4-1972. (over De maker) |
Dirk Ayelt Kooiman, [Nieuwe boeken]. In: Soma, jrg. 3, nr. 23, mei 1972, pp. 55-58. (over De maker) |
Willem M. Roggeman, Bernlef als vervalser. In: De Nieuwe Gazet, 10-7-1972. (over De maker) |
D. Hillenius, Bernlef. De schaduw van een vlek. In: D. Hillenius, Plaatselijke godjes. Amsterdam 1972, pp. 47-48. |
D. Hillenius, Duidelijke raadsels. In: D. Hillenius, Plaatselijke godjes. Amsterdam 1972, pp. 95-98. (over Hoe wit kijkt een Eskimo) |
Paul de Wispelaere, Sneeuw van Bernlef. In: Het Vaderland, 14-4-1973. |
Kees Fens, De roman van een eenzaam man. In: de Volkskrant, 12-5-1973. (over Sneeuw) |
Gerrit Komrij, Jong Proza en Belegen Proza. In: Gerrit Komrij, Daar is het gat van de deur. Kritieken en essays. Amsterdam 1974, pp. 71-74. (over De maker) |
Gerrit Komrij, Een roman, en toch eigenlijk geen roman. In: Gerrit Komrij, Daar is het gat van de deur. Kritieken en essays. Amsterdam 1974, pp. 75-77. (over Sneeuw) |
Willem M. Roggeman, Herinnering is verraad. In: De Nieuwe Gazet, 27-2-1974. (over De stoel en Sneeuw) |
Anthony Mertens, De werkelijkheid ineengeschrompeld. In: De Groene Amsterdammer, 23-10-1974. (over Hondedromen) |
Paul de Wispelaere, Motieven en verhaalvormen in de nieuwe bundel van Bernlef. In: Het Vaderland, 16-11-1974. (over Hondedromen) |
Rein Bloem, Tweepersoonspoëzie. In: Vrij Nederland, 8-2-1975. (over Brits) |
Willem Jan Otten, Het pluchen achterwerk. In: De Revisor, jrg. 2, nr. 2, mei 1975, pp. 48-55. (over In verwachting) |
Willem Jan Otten, Het pluchen achterwerk. Is een moderne Nederlandse tragedie mogelijk? In: De Revisor, jrg. 2, nr. 3, juli 1975, pp. 53-55. (over In verwachting) |
Paul de Wispelaere, Opnieuw probleem van identiteit. In: Het Vaderland, 11-12-1975. (over Meeuwen) |
Kees Helsloot, Meer lef dan kern. In: Tirade, jrg. 20, nr. 212, februari 1976, pp. 113-124. (algemeen over proza en poëzie van Bernlef) |
Louis Paul Boon, Twee wrakken. In: Hollands Diep, jrg. 2, nr. 5, februari 1976, p. 19. (over Meeuwen) |
Anthony Mertens, De keuze tussen afzijdigheid en engagement. In: De Groene Amsterdammer, 8-12-1976. (over De man in het midden) |
Rein Bloem, Bernlefs verreikendste bundel. In: Vrij Nederland, 23-10-1976. (over Zwijgende man) |
Rein Bloem, Zien & Zwijgen. In: Bzzlletin, jrg. 5, nr. 43, februari 1977, pp. 24-27. (algemeen over zijn poëzie) |
Maarten 't Hart, Bernlef fietst in dooiwater. In: Hollands diep, jrg. 3, nr. 3, februari 1977, pp. 24-25. (over De man in het midden) |
| |
| |
Kees Fens, Rechtlijnige romans laten weinig te raden over. In: de Volkskrant, 19-2-1977. (over De man in het midden) |
Willem Jan Otten, De onbegrijpelijke gevolgen van dertig seconden broeierigheid. In: Vrij Nederland, 30-4-1977. (over Deuren) |
Walter van der Kooi, Begrijpelijk en gewoon. In: Toneel Theatraal, jrg. 98, nr. 5, juni 1977, p. 9. (over Deuren) |
Willem M. Roggeman, Bernlef tegen de dwang tot politiek engagement. In: De Nieuwe Gazet, 4-8-1977. (over. De man in het midden) |
Maarten 't Hart, De maker. In: NRC Handelsblad, 23-9-1977. |
Juryrapport literatuurprijzen Jan Campertstichting 1977. In: Literama, jrg. 12, nr. 8, december 1977, pp. 352-354. |
Hugo Bousset, Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976. Brugge 1977, pp. 308-312. (over Sneeuw en Hondedromen) |
Peter Nijmeijer, Opkomst en verval van een principe. In: de Volkskrant, 14-1-1978. (over Gedichten 1960-1970) |
Anthony Mertens, Het ontstaan van een zwijgende oude man. In: De Groene Amsterdammer, 29-11-1978. (over Anekdotes uit een zijstraat) |
Dick Hillenius, Een studie in geheimzinnigheid. In: Dick Hillenius, Het principe van nieuwsgierigheid. Amsterdam 1978, pp. 45-47. (over Rondom een gat) |
Hugo Bousset, Een schoenendoos vol stenen. In: Elsevier, 31-3-1979. (over Anekdotes uit een zijstraat) |
Leo Geerts, Anekdotes van Bernlef. In: De Nieuwe, 6-4-1979. (over Anekdotes uit een zijstraat) |
Boudewijn Büch, Pure zwartepietentaal. In: Het Parool, 25-5-1979. (over Stilleven) |
Anne Marie Musschoot, Door het oog van de dichter. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 3, mei-juni 1979, pp. 397-401. (algemeen over Bernlefs poëzie) |
Rein Bloem, Zo en niet anders. In: Vrij Nederland, 7-7-1979. (over Stilleven) |
Cyrille Offermans, De trage slakkengang door een verlaten huis. In: De Groene Amsterdammer, 8-8-1979. (over Stilleven) |
Jan Brokken, De bevroren vingers van J. Bernlef. In: Haagse Post, 10-5-1980. (interview) |
Huub Beurskens, De valse bescheidenheid van Bernlef. In: De Groene Amsterdammer, 28-5-1980. (over De kunst van het verliezen) |
Anne Marie Musschoot, Stilleven. Gedichten van J. Bernlef. In: Ons Erfdeel, jrg. 23, nr. 3, mei-juni 1980, pp. 427-428. |
Peter Nijmeijer, Poëzie halfweg. In: de Volkskrant, 30-8-1980. (over De kunst van het verliezen) |
Wam de Moor, Een nieuwe camera obscura. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 237- 242. (over De verdwijning van Kim Miller) |
Jaap Goedegebuure, De onmacht van de verbeelding. In: Haagse Post, 19-12-1981. (over Onder ijsbergen) |
K.L. Poll, Pijnlijk voor de gasten. De verwijdering tussen omgangstaal en poëzie. In: K.L. Poll, Wennen aan vrede. Essays over een tijdvak van voorspoed en ongeloof. Amsterdam 1981, pp. 112-121. (over Raster, Bernlef, Offermans, Kopland en Schippers) |
Cyrille Offermans, Inzien dat je ook altijd de ander bent. ‘Onder ijsbergen’, roman van J. Bernlef. In: De Groene Amsterdammer, 17-3-1982. |
Joris Note, Onder anderen. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 35, nr. 6, november-december 1982, pp. 1012-1033. (over Onder ijsbergen) |
Hugo Bousset, J. Bernlef: Groenland kleuren. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 2, maart-april 1982, pp. 286-287. (over Onder ijsbergen) |
Cyrille Offermans, Meertaligheid. Antisystematiek 2. Over recent Nederlandstalig proza. In: Raster, jrg. 22, 1982, pp. 40-79. (over Bernlef in de context van zijn tijdgenoten) |
Graa Boomsma, Poëzie als pas op de plaats. In: De Waarheid 1-3-1983. (over Alles teruggevonden, niets bewaard) |
Rein Bloem, Bernlefs poëzie. De wisselwerking tussen binnen en buiten. Een lattenwerk met kieren. In: Vrij Nederland, 29-1- |
| |
| |
1983. (over Alles teruggevonden, niets bewaard) |
Rein Bloem, Vriezen en dooien. De gevonden voorwerpen op Bernlefs wintertocht. In: Vrij Nederland, 19-11-1983. (over Winterwegen) |
Peter Nijmeijer, Bernlefs winterwegen sporen van vergaan. In: de Volkskrant, 9-12-1983. (over Winterwegen) |
Cyrille Offermans, Albert Speer en de anonieme macht. In: Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Essays over literatuur en maatschappij. Amsterdam 1983. (over De ruïnebouwer) |
Frida Balk-Smit Duyzentkunst, De geestescamera. In: De Revisor, jrg. 11, nr. 1, februari 1984, pp. 26-28. (over ‘Fotodoor Louis Jacques Mandé Daguerre’. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 3, juni 1976, P. 49) |
J.J. Wesselo, De waarneming en het verborgene. Bernlefs derde ‘eilandroman’. In: De Vlaamse Gids, jrg. 68, nr. 2, maart-april 1984, pp. 27-36. (over Onder ijsbergen) |
Remco Ekkers, Warmte - vóór het zwijgen. Over de poëzie van J. Bernlef. In: Bzzlletin, jrg. 12, nr. 117, juni 1984, pp. 44-47. |
Jaap Goedegebuure, De melodie van de dood. In: Haagse Post, 29-9-1984 (over Hersenschimmen) |
T. van Deel, Het lekraken van de geest. In: Trouw, 29-9-1984. (over Hersenschimmen) |
T. van Deel, ‘Ik ben helemaal geen schrijver’. T. van Deel in gesprek met J. Bernef. In: Trouw, 4-10-1984. (interview) |
Cyrille Offermans, De wellust van het dagelijkse. In: De Groene Amsterdammer, 21-11-1984. (over Hersenschimmen) |
Joris Note, J. Bernlef. Schrijven in het randgebied. In: Harry Bekkering (red.), Jan Campertprijzen 1984. Den Haag 1984, pp. 7-40. (over het oeuvre) |
R.P. Meijer, Suggereren is meer waard dan uitleggen. Kroniek van het proza. In: Neerlandica extra muros, nr. 44, voorjaar 1985, pp. 1-4. (over Hersenschimmen) |
Rik Planting en Aleid Truijens, De Amerikaan in het Nederlandse proza, 1-2. In: De Gids, jrg. 148, nr. 3-4, mei 1985, pp. 283-289 en nr. 6, september 1985, pp. 483-488. |
Peter Nijmeijer, De troost van het tijdelijke. In: de Volkskrant, 8-11-1985. (over Verschrijvingen) |
Rutger Kopland, Meer in dingen dan in mensen. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 2, nr. 2, 1985, pp. 47 en 49-50. (over Winterwegen) |
Ineke Jungschleger, Alleen kunstenaars hebben het nog over de dood. In: de Volkskrant, 18-1-1986. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Koelte en distantie. In: HP/Haagse Post, 16-8-1986. (over Woffloon) |
Ben van Melick, De waarnemer beschrijft, de verteller betekent. In: De Gids, jrg. 149, nr. 5, augustus 1986, pp. 376-386. (over Hersenschimmen) |
Bert Peene, De verdwijning van een secretaris. Over de thematiek van J. Bernlef in het algemeen en de roman ‘Hersenschimmen’ in het bijzonder. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 131, nr. 7, september 1986, pp. 501-510. |
Wiel Kusters, Appels uit een koele schaal. Gedichten van J. Bernlef. In: NRC Handelsblad, 21-11-1986. (over Woljioon) |
Wam de Moor, Schrijven in opdracht van zichzelf. Over J. Bernlef. In: Wam de Moor, Deze kant op. Kritieken en profielen van boeken en schrijvers. Amsterdam 1986, pp. 74-78. (over Hersenschimmen) |
Wam de Moor, Een voyeur in de val tussen twee overkanten. Over Martin Hartkamp en J. Bernlef. In: idem, pp. 135-139. (over Onder ijsbergen) |
R.L.K. Fokkema, Perfectie met een gaatje. In: Trouw, 5-2-1987. (over Woffloon) |
Arthur Lava, Het timbre van de tuinkabouter. Kanttekeningen bij de hedendaagse dichtkunst. In: De held, jrg. 3, nr. 1, februarimaart 1987, pp. 32-35. |
Saskia van de Ree, Deuren en dramaturgie. In: Vooys, jrg. 5, nr. 2, januari 1987, pp. 61-63. (over Deuren) |
Dick van Teylingen, Driemaal ‘Hersenschimmen’. In: Literatuur, jrg. 4, nr. 1, januari-februari 1987, pp. 2-7. |
Jean-Paul den Haerynck, Wolftoon. De metawerkelijkheid van Bernlef? In: Yang jrg. 23, nr. 132, januari-maart 1987, pp. 81-83. |
Cyrille Offermans, Politiek gekleurde roman
|
| |
| |
met adembenemende beelden. In: De Groene Amsterdammer, 4-3-1987. (over Publiek geheim) |
T. van Deel, Het verdriet van Midden-Europa. In: Trouw, 19-3-1987. (over Publiek geheim) |
Corine Spoor, De werkelijkheid is maar zo dun als één nacht ijs. In: De Tijd, 20-3-1987. (interview) |
Carel Peeters, De hele mechaniek van toegeven, aanpassen en weerspannigheid. Precisie zonder dramatiek in Bernlefs roman Publiek geheim. In: Vrij Nederland, 21-3-1987. (over Publiek geheim) |
Arnold Heumakers, Een film uit de prullenbak. J. Bernlef en de manipuleerbaarheid van de geschiedenis. In: de Volkskrant, 27-3-1987. (over Publiek geheim) |
Jaap Goedegebuure, Transparante burger. In: Haagse Post, 4-4-1987. (over Publiek geheim) |
Janet Luis, De breekbaarheid van wat normaal genoemd wordt. In: Het Parool, 10-4-1987. (over Publiek geheim) |
Aleid Truijens, De heroïek van de waarheid. In: NRC Handelsblad, 10-4-1987. (over Publiek geheim) |
Bart Vervaeck, De orde van het verlies. In: Yang, jrg. 23, nr. 133, april-juni 1987, pp. 101-104. (over Publiek geheim) |
Karel Osstyn, Onder de top van de ijsberg. Leesverslag van J. Bernlef. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 3, mei-juni 1987, pp. 322-330. |
Hugo Brems, Sporen, tekens, beelden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 132, nr. 5, juni 1987, pp. 61-64. (over Woffloon) |
Frans de Rover, De essentie ligt aan de rand van het blikveld. Bernlef toont zich andermaal de man van het detail. In: Vrij Nederland, 24-10-1987. (over Op het noorden) |
Cyrille Offermans, [over Publiek geheim]. In: Een jaar boek. Overzicht van de Nederlandse literatuur 1986-1987. Amsterdam 1987, pp. 47-52. |
Armand van Assche, Gedicht geopend. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 2, februari 1988, pp. 92-93. (over het gedicht ‘Zwijgende man’) |
Helena van der Meulen, Het topje van de ijsberg. Hersenschimmen. In: Skrien, nr. 158, februari-maart 1988, pp. 22-23. (over de verfilming van Hersenschimmen) |
Guus Middag, De schaduw van een kinderpink. Bernlefs gedichten uit de jaren zeventig. In: NRC Handelsblad, 5-8-1988. (over Gedichten 1970-1980) |
Nico van Rossen, Zien en gezien worden. Bernlefs waarnemerschap belicht. In: De Revisor, jrg. 15, nr. 6, december 1988, pp. 66-75. (over Publiek geheim) |
Wiel Kusters, Op de bodem van de lucht. In: Wiel Kusters, De geheimen van wikke en dille. Aantekeningen over poëzie. Amsterdam, 1988, pp. 29-34. (onder meer over Bernlefs poëzie) |
Rob Schouten, Poëzierubriek. In: Maatstaf, jrg. 37, nr. 2, februari 1989, pp. 79-85. (over Geestgronden) |
Kees van 't Hof, Hetzelfde en toch anders. In: Bzzlletin, jrg. 17, nr. 163, februari 1989, pp. 59-62. (over Geestgronden) |
Maarten Doorman, Met liefde bijeengelogen landschappen. De poëzie zonder ophef van J. Bernlef. In: NRC Handelsblad, 11-3-1989. (over Geestgronden) |
Remco Ekkers, Het geheim in het landschap. In: De Gids, jrg. 152, nr. 3, maart 1989, pp. 221-224. (over Geestgronden) |
T. van Deel, Je moet blijven praten in het donker. In: Trouw, 9-3-1989. (over Vallende ster) |
Janet Luis, Niemandsland tussen leven en dood. De wankele wereld van J. Bernlef. In: NRC Handelsblad, 10-3-1989. (over Vallende ster) |
Doeschka Meijsing, Op zoek naar houvast. Nieuwe novelle van J. Bernlef. In: Elsevier, 18-3-1989. (over Vallende ster) |
Anthony Mertens, ‘Van alles een probleem maken, dat is ons vak’. Bernlef woekert met woorden. In: De Groene Amsterdammer, 29-3-1989. (over Vallende ster) |
Jaap Goedegebuure, Taal als motor. In: Haagse Post, 1-4-1989. (over Vallende ster) |
Anneke Reitsma, Stilte in beweging gebracht. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 4, september-oktober 1989), pp. 593-596. (over Geestgronden) |
Dick van Teylingen, J. Bernlef, Hersenschimno
|
| |
| |
men. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 4, december 1989. |
Graa Boomsma, Het weefgetouw van het vergeten. Over het proza van J. Bernlef. In: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 67-98. |
Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Over de poëzie van J. Bernlef. In: idem, pp. 99-116. |
Bzzlletin, jrg. 19, nr. 176-177, mei-juni 1990. Speciaal Bernlef-nummer. waarin onder andere:
- | Peter Nijssen, Een leeg portret, pp. 2-7. |
- | Pieter de Nijs, De keerzijde van de herinnering, pp. 8-21. |
- | August Hans den Boef, De kunst van het omsingelen. Bernlefs Drie eilanden als studies over communicatie en identiteit, pp. 22-31. |
- | Peter Swart, Maken en breken. Over De verdwijning van Kim Miller, pp. 32-35. |
- | Marc Goossens, Waanbeeld van de werkelijkheid. Over Hersenschimmen, pp. 36-43. |
- | Bernd Albers, ‘Ritselend glijdt het voordoek open’. Over Vallende ster, pp. 53-60. |
- | Ron Elshout, In dit weten hier. Notities bij poëzie van Bernlef, pp. 68-73. |
- | Henk Romijn Meijer, Bernlefs jazz, pp. 74-78. |
- | Alice Mielart, Wars van voyeurisme. Het dramatische werk van J. Bernlef, pp. 79-87. |
- | Joost Niemöller, Bernlef en Raster, pp. 88-96. |
- | Ares Koopman, De linkerhand van Matisse. Over en uit enkele Barbarberbrieven van J. Bernlef aan C. Buddingh', pp. 97-105. |
- | Jaap Harskamp, Marsmans sprong in het duister. Over Nostalgie en vitalisme, pp. 108-119. |
|
Wiel Kusters, Engelen in colberts. Bernlefs dichterlijke pleidooi voor aardse metafysica. In: de Volkskrant, 25-5-1990. (over De noodzakelijke engel) |
T. van Deel, Een vleugel die bergen verzet. In: Trouw, 14-6-1990. (over De noodzakelijke engel) |
Rob Schouten, Weg met beschermengelen. In: Vrij Nederland, 23-6-1990. (over De noodzakelijke engel) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 34, nr. 329, juli - augustus 1990, pp. 385-392. (over De noodzakelijke engel) |
Marc Reugebrink, Op de mouwen versleten. In: Nieuwsblad van het Noorden, 28-9-1990. (over De noodzakelijke engel) |
Jacques Kruithof, Stilleven met voorbijgangers. In: Vrij Nederland 10-11-1990. (over Doorgaande reizigers) |
Adelbert Geytenbeek, Onderschrift. In: Vooys, jrg. 9, nr. 1, november-december 1990, pp. 19-20. (over Doorgaande reizigers) |
Erwin Jans, Een archeoloog tussen aardlagen. Over J. Bernlef. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 136, nr. 3. juni 1991, pp. 362-367. (over meerdere werken) |
Joris Note, Van de wereld af. In: De Morgen, 19-7-1991. (over Verborgen helden) |
Anthony Mertens, Wanneer we niet helemaal heer en meester zijn. In: Vrij Nederland, 28-9-1991. (over Ontroeringen) |
Cyrille Offermans, De wereld zonder mij. ‘Ontroeringen’ van J. Bernlef. In: De Groene Amsterdammer, 23-10-1991. |
Hugo Brems, De dichter is een koe. Amsterdam 1991, pp. 11-14, 31-41 en 96-108. (over verschillende gedichten van Bernlef) |
T. van Deel, Dat dal blijft nooit stil hangen. In: Trouw, 5-3-1992. (over De witte start) |
Bertram Mourits, Poetry and all that jazz. J. Bernlef op zoek naar de gecomponeerde improvisatie. In: Vooys, jrg. 10, nr. 2, maart-april 1992, pp. 100-106. |
Jooris van Hulle, Kijken en (vaak) verkeerd zien. In: Kreatg, jrg. 26, nr. 1, april 1992, pp. 111-112. (over Doorgaande reizigers) |
Johan Reijmerink, Morandi. Een poëtische werkelijkheid. Over enkele Morandi-gedichten. In: Literatuur, jrg. 9, nr. 4, juli-augustus 1992, pp. 213-220. (over poëzie en schilderkunst, onder meer bij Bernlef) |
Ruud AJ. Kraaijeveld, Fragmenten van een droom. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 137, nr. 6, december 1992, pp. 776-779. (over De witte stad) |
Remco Ekkers, J. Bernlef. Het tourniquet van
|
| |
| |
de tong. In: Poëziekrant, jrg. 17, nr. 1, januari-februari 1993, pp. 16-17. (over Niemand wint) |
Hans Warren, Gelukkig blind voor de vergankelijkheid. Poëzie van J. Bernlef. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-1-1993. (over Niemand wint) |
T. van Deel, Daar onder het zwarte ijs liggen mijn schaatsen. In: Trouw, 25-2-1993. (over Eclips) |
Arnold Heumakers, Stuurloze man in oerhollands landschap. In: de Volkskrant, 5-3-1993. (over Eclips) |
Anthony Mertens, Lekkages. Als de linkerhelft uitvalt. In: De Groene Amsterdammer, 10-3-1993. (over Eclips) |
Ingrid Glorie, Het heden is een vliesdun oppervlak. In: Vrij Neder/and 20-3-1993 (over Eclips) |
Robert Anker, Er raakt even een draadje los. In: Het Parool 20-3-1993. (over Eclips) |
Doeschka Meijsing, Onbruikbare taal. Poëtische Bernlef over verlies van woorden. In: Elsevier, 17-4-1993. (over Eclips) |
Rudie Kagie, Een taal die vlak onder de woorden zweeft. In: Vrij Nederland 4-12-1993. (over Schiet niet op de pianist) |
Ingrid Glorie, Witregels. In: Rossinant, nr. 2, winter 1993, pp. 6-10. (over meerdere werken) |
Willem van Toorn, Het oog van een ander. Dichters en beeldende kunst. In: Raster, nr. 63, 1993, pp. 7-16. (onder meer over Bernlef) |
Guus Middag, Gaten vielen in de golven. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 26-30. (over Geestgronden) |
Hugo Bousset, De gulden snede. Over Nederlands proza na 1980. Amsterdam 1993, pp. 133-137. (over Onder ijsbergen en Publiek geheim) |
Paul de Wispelaere, Een nieuwe roman van J. Bernlef. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 1, januari-februari 1994, pp. 105-106. (over Eclips) |
Guus Middag, Rectificatie. In: Tirade, jrg. 38, nr. 2, maart-april 1994, pp. 184-186. (over meerdere werken) |
Xandra Schutte, Een ontwerper van vergezichten. In: De Groene Amsterdammer, 11-5-1994. (interview) |
Guus Middag, Pleidooi voor de vluchtigheid. Klassieke en wilde gedichten van J. Bernlef. In: NRC Handelsblad, 27-5-1994. (over Vreemde wil) |
Jaap Goedegebuure, Zingen in een ontwortelde tijd. In: HP/De Tijd, 1-7-1994. (over Vreemde wil) |
Maarten Doorman, Het noodlot heeft een vreemde wil. In: de Volkskrant, 9-9-1994. (over Vreemde wil) |
René Wezel, J. Bernlef, Publiek geheim. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 22, mei 1994. |
P.J. de Nijs, J. Bernlef, Onder ijsbergen. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 23, augustus 1994. |
Remco Ekkers, J. Bernlef, Wolftoon. In: In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 23, augustus 1994. |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 38, nr. 355, november-december 1994, pp. 563-572. (over Vreemde wil) |
Jac. Heijer, Compact stuk knap gespeeld. Sterf de moord door Centrum. In: Judith Herzberg e.a. (red.), Jac Heifer. Een keuze uit zijn artikelen. Amsterdam 1994, pp. 93-94. (over Sterf de moord) |
T. van Deel, Met een groen lijf, zo denkt hij, zou het leven kinderspel zijn. In: Trouw, 21-4-1995. (over Alfabet op de rug gezien) |
Marc Reugebrink, Aan de randen van het blikveld. In: De Groene Amsterdammer, 10-5-1995. (over Alfabet op de rug gezien) |
Herman de Coninck, Enkele rechtzettingen. In: Herman de Coninck, De vliegende keeper. Essays over poëzie. Amsterdam 1995, pp. 26-31. |
Jeroen Vullings, Waar je sterft binnen je denken. In: Vrij Nederland, 27-1-1996. (over Cellojaren) |
Hugo Bousset, Het Hopper-gevoel. Over J. Bernlef en halo Calvino. In: Hugo Bousset, Geritsel van papier. Essays. Amsterdam 1996, pp. 136-144. (over Eclips) |
Huib van den Doel, Intermezzo. Bernlef's Vallende ster. In: Huib van den Doel, De maakbaarheid van de zorg. Geslaagde en misno
|
| |
| |
lukte vernieuwingspogingen. Culemborg 1996, pp. 45-50. (over Vallende ster en autisme) |
T. van Deel, Wat niet geschreven wordt of verteld, is ook niet gebeurd. In: Trouw, 28-2-1997. (over Verloren zoon) |
Rudie Kagie, De dichterlijke mal in het hoofd van Bernlef. Pure magie. In: Vrij Nederland, 1-3-1997. (interview) |
Hans Goedkoop, Boven de figuren is de schrijver aan het werk. Roman van Bernlef over zelfverlies. In: NRC Handelsblad, 14-3-1997. (over Verloren zoon) |
Jeroen Vullings, Bernlefs robinsonade. In: Vrij Nederland, 22-3-1997. (over Verloren zoon) |
Arjan Peters, Een falende Robinson. Bernlef satirisch over vooruitgangsdenken. In: de Volkskrant, 28-3-1997. (over Verloren zoon) |
Rob Schouten, Raden naar wat onderst in de asbak ligt. In: Vrij Nederland, 12-4-1997. (over Achter de rug) |
Piet Gerbrandy, De jenever der poëzie. J. Bernlef wil het schijnbaar nietige in taal fixeren. In: de Volkskrant, 13-6-1997. (over Achter de rug) |
Robert Anker, Onbewust hoogzwanger. In: Het Paroo4 10-4-1998. (over De losse pols) |
Arjan Peters, ‘Echt gebeurd’ als amputatie van de verbeelding. In: de Volkskrant, 17- 4-1998. (over De losse pols) |
T. van Deel, ‘Juist door het oningevulde worden wij aangetrokken’. In: Trouw, 24-4-1998. (over De losse pols) |
Arie van den Berg, Alles is vluchtig. Nieuwe gedichten van Bernlef. In: NRC Handelsblad, 24-7-1998. (over Aambeeld) |
Peter de Boer, Voor onbewaakt geluk heeft Bernlef een zesde zintuig. In: Trouw, 21-8-1998. (over Aambeeld) |
H.H. ter Balkt, J. Bernlefs wereldvreemde werkelijkheid. In: Parmentier, jrg. 9, nr. 1, najaar 1998, pp. 58-60. (over De noodzakelijke engel) |
Hans Groenewegen, Verbleekt. In: Poëziekrant, jrg. 22, nr. 6, november-december 1998, p. 41. (over Aambeeld) |
Gerrit Komrij, Tuiltje voor de dichter. Semper idem. In: Gerrit Komrij, Lood en hagel. Schimpscheuten en handtastelijkheden, een keuze. Amsterdam 1998, pp. 53-55. (over meerdere werken) |
Geert Mak, Enkele gedachten van een laag insect. Over non-fictie in de literatuur. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, jrg. 1997-1998, pp. 16-23. (over fictie en non-fictie in het werk van Bernlef) |
Cyrille Offermans, Een donkere grondtoon. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 1, januari-februari 1999, pp. 111-112. (over Aambeeld) |
Joris Note, Een vertaler verdwaald. In: De Standaard, 19-8-1999. (over Meneer Toto-tolk) |
Gert J. Peelen, Dichter bij de waarheid. Over het pogen de werkelijkheid te verbeelden in kunst en wetenschap. In: Gert J. Peelen, Aan weten niet genoeg. De spanning tussen analyse en verbeelding. Essays. Zoetermeer 1999, pp. 11-21. (over Bernlef en Rutger Kopland) |
Adriaan Morriën, Hedendaagse dichter en werkelijkheid. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza. Deel 2. Amsterdam 1999, pp. 383-392. (over Bernlef en de Zestigers) |
Arnold Heumakers, Menselijke ethiek en literaire moraal. In: P. Mooren, H. van Lierop-Debrauwer en A. de Vries (red.), Morele Verbeelding. Normen en waarden in de jeugdcultuur. Bijdragen aan het gelijknamig symposium gehouden op 20 januari 1999 aan de Katholieke Universiteit Brabant. Tilburg 1999, pp. 21-28. (over Bernlef en Tim Krabbé) |
Onno Blom, Het echte drama zit in kleine hoekjes. In: Trouw, 13-1-2000. (interview) |
Arjan Peters, De jongen die te goed keek. In: de Volkskrant, 14-1-2000. (over Boy) |
T. van Deel, Bernlef verwoordt de stomme film. In: Trouw, 15-1-2000. (over Boy) |
Jeroen Vullings, Het vraagstuk van de paraplu. In: Vrij Nederland, 15-1-2000. (over Boy) |
Marja Pruis, Het grijze midden. In: De Groene Amsterdammer, 19-1-2000. (over Boy) |
Aleid Truijens, Geef mij het leven maar. In: de Volkskrant, 21-1-2000. (interview) |
Max Pam, De stem van een stomme. In: HP/De Tijd, 21-1-2000. (over Boy) |
Marc Reugebrink, Aan gene zijde van de
|
| |
| |
woorden. Bernlef op zijn best in paradoxale nieuwe roman. In: De Morgen, 9-2-2000. (over Boy) |
Didier Wijnants, Over Bimhuis en Bernlef. In: Ons Erfdeel, jrg. 43, nr. 3, mei-juni 2000, pp. 450-452. (over Haalt de jazz de eenentwintigste eeuw?) |
Bas Groes, Ongehoorde ghost notes. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 145, nr. 4, augustus 2000, pp. 532-537. (over Boy) |
Cyrille Offermans, Gelukkige passages. De poëzie van J. Bernlef. In: Cyrille Offermans, De ontdekking van de wereld. Essays. Amsterdam 2000, pp. 243-261. |
Anthony Mertens, J. Bernlef. Veertig jaar schrijver. Amsterdam 2000 (essay en interview) |
Johan Diepstraten, De kunst van het schrijven. Arnhem 2000, pp, 77-80. (over Doorgaande reizigers en De witte stad) |
S.W. van Zuydam, Die waarneming van die werklikheid in Bernlef se vroeëre poësie. In: Literator, jrg. 22, nr. 1, april 2001, pp. 163-178. |
Robert Anker, Op stap met Rumco. In: Het Parool, 14-9-2001. (over Tegenliggers) |
Maarten Doorman, Vitale belangstelling voor de dood. In: NRC Handelsblad, 28-9-2001. (over Bagatellen voor een landschap) |
T. van Deel, Schrijf jij soms alleen voor het mierenrijk? In: Trouw, 29-9-2001. (over Tegenliggers) |
Piet Gerbrandy, Bernlefs vondsten. In: de Volkskrant, 26-10-2001. (over Bagatellen voor een landschap) |
Bertram Mourits, Zestig. Een nieuwe datum in de poëzie. Amsterdam 2001. (over Bernlef, Barbarber en de zestigers) |
Nico Keuning (tekst) en Bob Bronshoff (foto's), Terug naar het Raamplein. Heiloo zool. (herinneringen van auteurs aan hun schooltijd) |
T. van Deel, Schrijven, vastleggen, fixeren. Dankzij de DDR-spionnen ging geen woord verloren. In: Trouw, 24-8-2002. (over Verbroken zwijgen) |
Elsbeth Etty, Men bestaat alleen uit herinneringen. In: NRC Handelsblad, 6-9-2002. (over Verbroken zwijgen) |
Robert Anker, Een cellotoon van vergeefsheid. In: Het Parool, 6-9-2002. (over Verbroken zwijgen) |
Aleid Truijens, Lapmiddelen van het geheugen. In: de Volkskrant, 13-9-2002. (over Verbroken zwijgen) |
Ton Naaijkens, Het verdwijnen van de fuut. Bernlef, vertaler. In: Ton Naaijkens, De slag om Shelley en andere essays over vertalen. Nijmegen 2002, pp. 93-97. |
Martijn Meijer, J. Bernlef: ‘Het was alsof Gorter de taal voor me oppoetste’. In: Margot Dijkgraaf en Martijn Meijer, Het beslissende boek. Nederlandse en Vlaamse schrijvers over het boek dat hun leven veranderde. Amsterdam/Rotterdam 2002, pp. 23-26. (interview) |
Guus Middag, Het luchtrijm. In: Guus Middag, Vrolijk als een vergelijking. Vijftig kleine essays over poëzie. Amsterdam 2002, pp. 28-30. (over Aambeeld) |
T. van Deel, Een gat in het geheugen. ‘Herinneringen geven het leven richting’. In: Trouw, 1-11-2003. (over Buiten is het maandag) |
Arjan Peters, Pleidooi voor een subtiele sloomheid. J. Bernlef werkt toe naar een wonderbaarlijke apotheose. In: de Volkskrant, 14-11-2003. (over Buiten is het maandag) |
Elsbeth Etty, De herinnering overwint. In: NRC Handelsblad, 14-11-2003. (over Buiten is het maandag) |
Marja Pruis, Het Bernlef-wezen. In: De Groene Amsterdammer, 29-11-2003. (over Buiten is het maandag) |
Tomas Vanheste, Op zoek naar de grondtoon. In: Vrij Nederland, 6-12-2003. (over Buiten is het maandag) |
Sofie Gielis, Op een witte maandag. Roman in de sneeuw van Bernlef. In: De Standaard, 18-12-2003. (over Buiten is het maandag) |
Fleur Speet, Liegen tot het gedrukt staat. In: Het Financieele dagblad, 27-12-2003. (interview) |
Cyrille Offermans, Wankel evenwicht. Poëtische geluksmomenten in de alledaagse wereld van Bernlef. In: Cyrille Offermans, Ver van huis. Denken in beweging. Amsterdam 2003, pp. 267-276. |
Ischa Meijer, J. Bernlef. In: Ischa Meijer, De
|
| |
| |
interviewer en de schrijvers. 50 literaire interviews tussen 1966 en 1993. Amsterdam 2003, pp. 277-282. (interview) |
Bert van Baar, Een gelukzalig gevoel van afwezigheid. Over de duinlandschapsgedichten van Bernlef. In: Kees de Bakker (samenst.), Hier schijnt de zon. Van Bernlef tot Reve. Schrijvers over Schoorl, Camperduin en Groet. Schoorl 2003, pp. 204-214. |
Bart Vervaeck, Een soort vingerafdrukken. In: De Tijd 31-1-2004. (over Buiten is het maandag) |
Arie van den Berg, Het is goed luisteren naar afwezige muzieknoten. In: NRC Handelsblad 30-7-2004. (over Kiezel en traan) |
Piet Gerbrandy, Met beide benen op de kale grond. In: de Volkskrant, 14-8-2004. (over Kiezel en traan) |
Daan Cartens, Zorgvuldig bewaren. In: Awater, jrg. 3, nr. 3, najaar 2004, pp. 40-41. (over Kiezel en traan) |
Bertram Mourits, De kinderschoenen van de dichter. Hoe Bernlef zijn vroege werk leest. In: De Revisor, jrg. 32, nr. 2, mei 2005, pp. 48-58. |
Marc Cloostermans, Gedateerde derde versie. In: De Standaard 14-7-2005. (over Een jongensoorlog) |
Max Pam, Gejaagd door de wind. In: HP/De Tijd 9-9-2005. (over De onzichtbare jongen) |
Arnold Heumakers, Dolen in wanen voor winden. In: NRC Handelsblad, 9-9-2005. (over De onzichtbare jongen) |
Aleid Truijens, Twee begaafde jongens in verval. In: de Volkskrant, 16-9-2005. (over De onzichtbare jongen) |
Thomas van den Bergh, Als je schrijft, verlies je. In: Elsevier, 3-9-2005. (interview) |
Yves T'Sjoen, Weggekeken door helm en hei. Poëzie van Bernlef. In: Yves T'Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie. Tielt 2005, pp. 274-277. (over Bagatellen voor een landschap) |
Martje Breedt Bruyn, Bij de nieuwste fictie van Bernlef. In: Vrij Nederland, 15-7-2006. (interview) |
Janet Luis, Trouw aan de eerste blik. In: NRC Handelsblad 12-1-2007. (over Op slot) |
Rob Schouten, De schilder en zijn model. In: Trouw, 27-1-2007. (over Op slot) |
Maarten Moll, Je kunt je niet wapenen tegen ouderdom en verval, het heeft geen zin. Bovendien ben ik niet hypochondrisch aangelegd. In: Het Parool, 1-2-2007. (interview) |
Els Bruynooghe, De ‘verteller’ en de auteur. Over Bernlefs problematische onbetrouwbare verteller in ‘Hersenschimmen’. In: Nederlandse letterkunde, jrg. 12, nr. 1, februari 2007, pp. 22-33. |
Bertram Mourits, Intuïties op papier. Over het oeuvre van Bernlef na ‘Achter de rug’. In: Poëziekrant, jrg. 31, nr. 2, maart 2007, pp. 50-54. |
Marjo van Soest, J. Bernlef: ‘Ik durf meer emoties toe te laten’. In: Opzij, maart 2008. (biografisch interview) |
Asjan Peters, Als de taal komt los te hangen. In: de Volkskrant, 7-3-2008. (over De pianoman) |
Asjan Visser, Bernlef: ‘Ik hoef niets meer te bewijzen, dat scheelt’. In: Trouw, 8-3-2008. (interview) |
Steffie Kouters, ‘In wezen gaat het allemaal om de liefde, de dood... de rest is franje’. In: de Volkskrant, 8-3-2008. (interview) |
Jeroen Vullings, Aardappeleters. In: Vrij Nederland 15-3-2008. (over De pianoman) |
110 Kritisch lit. lex.
september 2008
|
|