| |
| |
| |
H.C. ten Berge
door Graa Boomsma
met een aanvulling door Minka Mertens
1. Biografie
Johannes (Hans) Cornelis (H.C.) ten Berge werd op 24 december 1938 in Alkmaar geboren. Hij groeide op in het Noord-Hollandse Bergen. In het begin van de jaren zestig verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij onder andere Spaans ging studeren. Omstreeks 1980 verhuisde hij naar Zutphen. Ten Berge is gehuwd en heeft twee kinderen; ook uit een eerder huwelijk heeft hij kinderen.
In 1963 publiceerde Ten Berge zijn eerste gedichten in Podium en Merlyn. Zijn eerste prozawerk was de bundel Canaletto en andere verhalen, die in 1969 verscheen. Hij was oprichter en enig redacteur van het tijdschrift Raster, dat van 1967 tot 1973 verscheen. In 1977 herrees Raster, ditmaal met een meerkoppige redactie. Ten Berge heeft hier tot 1980 deel van uitgemaakt.
In de jaren zestig maakte Ten Berge reizen naar Polen (1967-1968) en Tsjecho-Slowakije (1968-1969). Groenland bezocht hij in de zomer van 1972. In 1974 en 1975 was hij verbonden aan het National Museum of Man in Ottawa, Canada. Vanuit Ottawa maakte hij reizen naar het gebied rond de Hudson Bay en Brits Columbia (zomer 1975). Hij verbleef in 1981 een half jaar als writer-in-residence aan de Universiteit van Texas in Austin; hij bezocht toen ook Mexico. In het voorjaar van 1982 maakte hij op uitnodiging van de BRT een tocht door de staat Texas, die in de documentaire Een dichter in Texas van Jef Cornelis werd vastgelegd.
Van 1970-1989 was Ten Berge als docent verbonden aan de Akademie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. In 1989 was hij gastschrijver aan de Rijksuniversiteit Groningen, in 1996 ver- | |
| |
vulde hij dezelfde rol aan het University College London. Datzelfde jaar maakte hij een lezingentournee door Zuid-Afrika - een tweede bezoek aan dat land volgde in de zomer van 2001. Ten Berge heeft verschillende literaire prijzen gekregen: voor de gedichten ‘Journaal VII’ en ‘XII’ ontving hij in 1964 de kleine poëzieprijs van de stad Amsterdam. De Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1968 kreeg hij voor zijn dichtbundel Personages (1967) en de Amsterdamse prozaprijs 1971 voor zijn roman Een geval van verbeelding (1970). In 1972 kreeg hij de Vijverbergprijs voor bijzondere literaire verdiensten, met name voor zijn leiding van het tijdschrift Raster. Het geheim van een opgewekt humeur (1986) werd genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs 1986 en bekroond met de Multatuliprijs 1987. Zijn gehele oeuvre werd driemaal bekroond: in 1996 met de Constantijn Huygensprijs, in 2003 met de A. Roland Holstpenning en in 2006 met de P.C. Hooftprijs. De roman Blauwbaards ontwaken (2003) werd in 2004 genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, na ook al op de longlist van de AKO-Literatuurprijs 2003 te hebben gestaan. Bij enkele tijdschriftpublicaties hanteerde Ten Berge het pseudoniem L. Ombre. Van De witte sjamaan (1973) verscheen een vertaling in het Engels.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De personages in H.C. ten Berges proza en poëzie zijn vaak fictieve reizigers in ontvolkte landschappen of grensgebieden. Ze zijn voortdurend op weg naar een nog onbekend doel dat nooit bereikt zal worden.
In Het meisje met de korte vlechten bijvoorbeeld is het personage Stefan tijdens een feestje op zoek naar zijn vriendin. ‘Het leek of hij op reis was. Hij moest nog uren zwerven voor het huis, de tuin, de mensen in kaart waren gebracht. Tot de morgen aanbrak was het einde niet in zicht. En dan zou die andere reis weer beginnen. Men was altijd onderweg. Elke aankomst was een begin van vertrek.’ (blz. 137).
Niet het doel (het produkt) staat centraal, maar het bewegen (het proces) zelf. Ook het schrijven is voor Ten Berge een voortdurende reis door de verbeelding, waarbij hij vertrekt vanuit een nulpunt. Schrijven vat Ten Berge op als een continu proces, als een ontdekkingsreis. Hij is een rusteloos auteur, evenals F.C. Terborgh die hij in zijn essay ‘Levens tekens en doodssinjalen’ als medereiziger begroet. Wat Ten Berge over Terborghs werk zegt, gaat grotendeels ook voor het zijne op: ‘Het is in letterlijke zin een literatuur “op weg”, die in plaats van ouderwets te zijn [...] een uiterst modern levensgevoel vertegenwoordigt, en - histories gezien - een opvallende parallel biedt met de poëzie der erudiete, dichterlijke zwervers uit de i ze eeuw.’
| |
Techniek
Het verschil tussen Terborgh en Ten Berge is, dat de eerste zijn verhalen traditioneel opbouwt en de tweede door middel van moderne montagetechnieken verschillende tijden en cul turen naast elkaar zet en met elkaar confronteert. Dankzij deze werkwijze kan het heden in een nieuw verband geplaatst worden en zo een nieuwe betekenis krijgen. Met name in zijn eerste poëziebundels verbindt Ten Berge Middeleeuwen en toste eeuw met elkaar: bijvoorbeeld in gedichten als ‘in het jaar van de pest’ (in Poolsneeuw) en ‘Lübeck’ en de reeks ‘kockyn, een kermiskroniek’ (in Staartkrans) maakt Ten Berge dankbaar gebruik van de middeleeuwse vagantenliteratuur door onder andere informatieve citaten in te lassen en middeleeuwse woorden (ezelvel, jokulator, kapoen, min, vissop) met modern taalgebruik (norton, kerosinewonder, paparazzi) te vermengen.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Monteren doet Ten Berge ook in zijn proza. In ‘Matglas’, deel twee van Een geval van verbeelding, laat Ten Berge zijn personage Stefan de volgende constatering doen over de fotograaf Marston: ‘Hij keek als een, levende kamera die waargenomen beelden aan elkaar laste om ze betekenissen te geven die ze voordien nog niet bezaten. Zoals in de montage losstaande beeldreeksen nieuwe en onverwachte samenhangen kunnen opleveren die tot onvermoede diepte doorstoten.’ (blz. 87-88). De verbeelding grijpt als het ware via de montage in in het proces van schrijvend denken. Ten Berge streeft niet naar de uitbeelding (van de werkelijkheid), maar naar de verbeelding.
| |
Thematiek
Het reizen in de verbeelding gaat wel met onzekerheid gepaard. Steeds opnieuw moet de pen ter hand worden genomen voor het betreden van het grensgebied waar het afwezige, het onbekende, niet-vertrouwde en nog onbeheersbare begint. Het kost moeite om telkens weer de ballast van het verleden af te werpen, de band met het achterland te verbreken (zoals de hij-figuur in het verhaal ‘De autostrade’ probeert te doen). Het gevolg is vaak desoriëntatie.
Het liefst maakt Ten Berge omtrekkende bewegingen, hanteert hij vertragingstechnieken of verzint uitvluchten, rituelen of vermommingen om zijn twijfel te maskeren, zijn emoties indirect kwijt te raken en greep op de taal te krijgen. In het prozafragment ‘De rustige zenuwlijder’ in De beren van Churchill wordt het schrijfproces, het maakwerk, gethematiseerd. De zin van het reizen lijkt alleen in het trekken zelf gelegen. ‘Wat hem voor ogen staat blijft zich onttrekken. Als hij het nadert, verdwijnt het. Ongrijpbare ongemakken die een nachtelijk leven van lezen en schrijven steeds in de weg staan en tot een moordend getreuzel leiden. Tot ziekelijke twijfelzucht. Hij weet niet meer waar te beginnen, waar heen te gaan.’ (blz. 32).
De weg die begaan moet worden komt steeds op een tweesprong uit. De personages blijven in een kringetje rondlopen tot de dood erop volgt. Schrijven is een manier van leven die de dood nog even uit kan stellen door de tijd te bevriezen. In Nieuwe gedichten probeert Ten Berge enkele tijdstippen aan de tijd te onttrekken om een ‘eeuwig heden’ te scheppen, maar tenslotte ‘wordt iedereen dezelfde smalle weg opgeduwd’ die
| |
| |
uit zal lopen in een ontvolkte, lege ruimte (De beren van Churchill, blz. 33).
Het thema van de kou staat al in de debuutbundel van deze dichter centraal. In Poolsneeuw zijn de trefwoorden ‘wit’, ‘kou’, ‘ijzig’, ‘nevel’, ‘sneeuw’, ‘landschap’. Ten Berge betreedt witte, lege landschappen en koude, onherbergzame gebieden in zijn meeste poëziebundels en in prozastukken als ‘Matglas’, De beren van Churchill en ‘Een koud einde’, dat Het meisje met de korte vlechten afsluit. Overigens gaat het er - paradoxaal genoeg - in een bundel als Poolsneeuw koud én heet aan toe: ‘het gebergte als een tang opent haar dijen.’ De kou in Ten Berges poëzie staat niet gelijk met ongevoeligheid.
In zijn proza hanteert Ten Berge dit koud/heet-motief ook. Kou associeert hij niet alleen met witheid, helderheid en (taal)zuiverheid, maar ook met heftige seksuele signalen. Geen wonder dat in het verhaal ‘De autostrade’ uit Het meisje met de korte vlechten een vrouw de naam Sneeuwwitje draagt. ‘De vrouw die er was en niet was, die breekbaar en hard, zachtaardig en wreed was, die bang werd en hem angst aanjoeg, die hij vernietigde en door wie hij in omhelzingen vernietigd werd; die haar oneindig zachte en warme adem in hem bracht en hem meedogenloos leeg 2009 tot zij hem als nutteloos omhulsel, als een geraffeld, omgekruld vlies op haar stotende adem van zich afblies.’ (blz. 79).
| |
Techniek
Ten Berges personages doen toenaderingspogingen tot de vrouw, maar willen zich ook van haar verwijderen. Het seksuele spel tussen man en vrouw is bij Ten Berge een gevecht op leven en dood. Als bij mythen en fabels van Indianen, Eskimo's en Siberiërs (die Ten Berge vertaald heeft) gaat het om vreten of gevreten worden. De vrouw is een wezen waarin je je letterlijk en figuurlijk kunt verliezen. In de gedichtenreeks ‘kockyn, een kermiskroniek’ (in Swartkrans) treedt ook een femme fatale op die van kockyn een marionet maakt die aan de touwtjes der gewoonte danst. Ten Berge speelt vele spelletjes in zijn literatuur: naast het liefdesspel, het kans- en gokspel, het taalspel, het rollenspel (het zich verschuilen achter personages, citaten, maskers of dieren als beren of raven) wordt het politieke spel niet vergeten. Ten Berge introduceert allerlei maskerades en ver- | |
| |
mommingen om zichzelf zoveel mogelijk uit zijn teksten weg te werken.
| |
Thematiek
Een lange reeks gedaanteverwisselingen, (pool)landschappen, wisselende temperaturen en verteltechnieken is bouwstof voor Een geval van verbeelding. Het kaartspel blijkt in dit boek een spel op leven en dood te zijn. In de titel van het eerste fragment, ‘de venusworp’, geeft Ten Berge al aan, dat dit spel een hoofdrol speelt: de venusworp is niet alleen een liefdebeet, maar ook de gelukkigste worp bij het dobbelen. Allerlei varianten op het kansspel spelen een nadrukkelijke rol in de poëziebundel Va-Banque. De reeks ‘Over de tong’ is een luchtig spel met de taal, waarin Ten Berge een greep doet naar de concreetheid van de taal. ‘Terug naar Roulettenburg’ is een écht gokspel; het liefdesspel figureert ook in dit deel, naast twee culturen uit verschillende tijden (de vroegere Habsburgse en de huidige Oosteuropese) die botsen. ‘De lusitaanse variant’ heeft te maken met de (Portugese) politieke roulette en het spel met de dood (Russische roulette). In Va-Banque gaat het andermaal om alles of niets, vreten of gevreten worden. Kernzinnen in deze bundel zijn ‘wie nu iets bezit/wordt morgen bezeten’ (blz. 37) en ‘wie nu iets bezet/zal morgen niets meer bezitten’ (blz. 41).
Ten Berges taalopvatting heeft direct te maken met zijn grote belangstelling voor de zogenoemde natuurvolken. De taal in de westerse cultuur is volgens Ten Berge steeds abstracter en zelfs inflatoir geworden. De afstand tussen de mens en zijn werktuigen is gigantisch geworden. In Poolsneeuw spreekt Ten Berge al over ‘het versteende zitvlak van de taal’. In De beren van Churchill schrijft hij dat er een enorme windhandel in de taal is ontstaan. Hij wil weer de bronnen der verbeelding aanboren en gaat daarom op zoek naar samenlevingen waar de taal nog tastbaar is, niet abstract, en direct naar de omringende werkelijkheid verwijst. In de novelle ‘Notities van Nemo’, die gaat over een anoniem figuur die lichamelijk en geestelijk in verregaande staat van ontbinding verkeert, ontglippen de steeds vager wordende woorden de aftakelende ik-figuur. ‘Mijn greep op de woorden verslapt naarmate de verbinding met de werkelijkheid achter het woord wordt verbroken, net als daarbuiten, ver hiervandaan [...]: waar de spraakmakende gemeenschap met steeds meer-omvatten- | |
| |
de begrippen steeds nietszeggender algemeenheden in het rond strooit.’
De taal is het twijfelachtige materiaal waarmee Ten Berge het moet doen. Steeds meer woorden zijn er nodig om steeds minder te zeggen. In het gedicht ‘godard’ (in Personages) heeft hij het in dit verband over ‘de heldere mist der bedoeling’. Ten Berges literaire werk zou als motto deze dichtregels van Gerrit Kouwenaar kunnen dragen: ‘Altijd zorgvuldig onzeker/altijd bezig nauwkeurig op te tekenen/wat hij niet zeker weet.’ Dit paradoxale element in zijn werk wordt zeer duidelijk zichtbaar in ‘De rustige zenuwlijder’.
| |
Stijl / Techniek
Technieken als de paradox, perspectiefwisseling, herhaling, transformatie, dubbelzinnigheid en meerduidigheid of het informatieve citaat (het presenteren van teksten van Azteken en andere volken) en de montage zijn in Ten Berges werk niet los van elkaar te zien.
Ten Berge maakt geen streng onderscheid tussen proza en poëzie. Hij vermengt beide genres regelmatig. In zijn poëzie zijn prozafragmenten (citaten) ingebouwd, in zijn proza gedichten. De beren van Churchill is een representatief voorbeeld van genrevermenging: naast reportages in ik- en hij -perspectief bevat dit boek brieven aan Breyten Breytenbach en Gerrit Kouwenaar, dagboekachtige fragmenten, poëzie, raaf- en beer-mythen, essays (onder andere over de literaire relatie tussen Strindberg en Hermans). Door de herhaling van woorden of woordgroepen binnen het hele oeuvre (ijs, koud, wit, sneeuw, landschap, sjamaan, grasvolk, jongen van de vlakte, transmontane, spel, raaf, beer, dodendans, enz.) kunnen Ten Berges proza en poëzie niet rigoureus van elkaar gescheiden worden. Niet alleen duiken steeds dezelfde woorden op in andere context, ook personages als Stefan en mystificaties als J. Stieltjes duiken telkens weer op met andere maskers voor. Een verhaal als ‘De honden’, dat Ten Berge eerst onder het pseudoniem L. Ombre had gepubliceerd, komt weer tevoorschijn in de herziene druk van Canaletto en andere verhalen, namelijk Het meisje met de korte vlechten, én in sterk ingekorte vorm in Een geval van verbeelding.
| |
| |
| |
Thematiek
De novelle Zelfportret met witte muts is een geheel herschreven versie van ‘de venusworp’ uit Een geval van verbeelding. De schrijvende arts Stefan K. verkeert in wankel evenwicht: aan het begin van het verhaal loopt hij vast in een zin omdat hij niet meer weet welke richting zijn proza in wording, ‘De twee wegen’, uit zou moeten gaan. Stefan is bezig met een ‘oefening in inzicht’. Zijn tegenspeelster is Hannele, die hij na vele jaren weer ontmoet in Parijs. Zij zet haar hachelijke bestaan op het spel en leeft in een staat van permanente ontbinding. In tegenstelling tot de behoedzaam manoeuvrerende Stefan, die het liefst omtrekkende bewegingen maakt door onbekend gebied, kiest zij voor de kortste, rechte weg. Zij wil niets weten van ‘dat onrechtstreekse en behoedzame, die onwerkelijke verzinsels’ van Stefan. Hij vindt echter, dat verzinsels vaak werkelijker zijn dan men denkt. Hij speelt met de verbeelding. De schrijftafel is een pokertafel en zijn ‘ziekelijke speeldrift’ weet hij te beteugelen, Hannele niet. Hij objectiveert en construeert. Hannele is de ‘gecamoefleerde vormloosheid’ en weigert verhalen te fabriceren. Zij heeft geen fantasie nodig en brengt direct en subjectief verslag uit van haar leven. Zelfportret met witte muts is een novelle waarin twee manieren van schrijven en leven aan een ogenschijnlijk koele analyse worden onderworpen.
Ook Edgar Moortgat, in de roman Het geheim van een opgewekt humeur, is goed in het maken van omtrekkende (schrijf)bewegingen. Bovendien is zijn gevoel voor fantasie sterk ontwikkeld. ‘Zijn verbeelding was soms zo intens dat hij geen adem kon halen.’ Wat hij droomt, is zowel echt als onbereikbaar. De teksten die Ten Berge in deze roman vol mythen, brieven, innerlijke monologen, verschuivingen en spiegelingen verwerkt, hebben alle betrekking op het klassieke incestmotief. Incestverhalen van Ovidius verbindt hij met latere varianten. Afstand tot het thema wordt bereikt door de creatie van een tussenfiguur, de juriste De Vos Moreau, die Moortgats tekst openbaar maakt; datzelfde deed de fotograaf Maston met de tekst Matglas van de spoorloos verdwenen Stefan. Er zijn daardoor verschillende verbeeldings- en realiteitslagen; Moortgat schrijft in een brief aan De Vos Moreau dat de twintigste eeuw
| |
| |
weliswaar altijd in hem doorwerkt, maar dat hij in zijn geschrift heeft gekozen voor een uitsnede, ‘een exclusieve en geselecteerde werkelijkheid’. Die keuze is noodzakelijk om nog enig overzicht te kunnen behouden in een uiteenvallende wereld. Ten Serge schrijft verschillende tijden (Griekse Oudheid, zeventiende en twintigste eeuw) en plaatsen (Amsterdam, de Achterhoek, Mexico) naar elkaar toe. Ook Moortgats vriend Hugo Radstake, een mislukt antropoloog, probeert greep op de werkelijkheid te krijgen, maar wordt gedwongen door het verleden tot omzichtige woordmanoeuvres. ‘De rechte lijn, jawel. Hij moest zijn neiging tot het bewandelen van zijwegen en slingerpaden beteugelen.’ Aan het slot van de roman komt eindelijk Radstakes geheim aan het licht: hij heeft bijna ‘incest’ gepleegd met zijn stiefdochter Coco (Miriam), met wie Moortgat een verhouding heeft, wat tot Radstakes ondergang leidt.
| |
Stijl / Techniek
In Ten Berges eerste dichtbundel wordt de ondoordringbaarheid van het landschap versterkt door syntactische ‘afweermiddelen’ als het schaarse gebruik van lidwoorden, het vaak ontbreken van adjectieven, bijwoorden en verbindingswoorden als ‘daarom’ of ‘dus’. Mede door veelvuldig gebruik van inversie, onverwachte leestekens en een afwijkende typografie ontstaat er een weinig vloeiende, zelfs stroeve ritmiek. Ten Berge streeft via deze stijlmiddelen naar het vertragen van de tijd. Een voorbeeld van inversie (waardoor het ritme stokt) en van regelovergangen die isolerend werken, levert het slot van het gedicht ‘zuidelijk’ in Poolsneeuw: ‘dovend/doelwit verbergt zich de stem/in het laagland.’
| |
Ontwikkeling
In zijn latere werk, bijvoorbeeld de episch getinte dichtbundel Texaanse elegieën en de roman Het geheim van een opgewekt humeur, is het ritme vloeiender en zijn de overgangen minder abrupt. Het montageprincipe past hij in dichtbundels als Va-Banque en Nieuwe gedichten en in het prozaboek De beren van Churchill minder rigoureus toe. De onpersoonlijke emoties die Ten Berge nog in Poolsneeuw en Swartkrans voortbracht, lijken in Nieuwe gedichten een meer persoonlijke toon te krijgen en zelfs tot (beheerste) sentimenten te leiden, zoals blijkt uit de gedichten over Breytenbach toen die door het Zuidafrikaanse apartheidsregime tot jarenlange gevangenisstraf was veroor- | |
| |
deeld. Het witte, lege, onpersoonlijke gedicht blijkt in de praktijk niet meer zo leeg te zijn. Hoogtepunt in die meer betrokken poëzie is Texaanse elegieën, een twaalftal klaagzangen waarin getreurd wordt over de verloren gegane eenheid in het moderne leven.
Toch blijft Ten Berge zich bewust van de gevaren van het direct en onverbloemd opschrijven van emotionele reacties op onrecht en maatschappelijk geweld. ‘Wat doeltreffend handelen in de weg staat is morele verontwaardiging. Maar waar niet valt in te grijpen blijft slechts onmacht over.’ (De beren van Churchill) Niets verbleekt zo snel als de emotie van het ogenblik.
| |
Relatie werk/leven
In zijn latere werk lijkt Ten Berge iets autobiografischer te zijn. Natuurlijk maakt hij wel gebruik van gegevens uit zijn eigen leven (bijvoorbeeld een reis naar Canada), maar De beren van Churchill is minder autobiografisch dan het suggereert te zijn. Ten Berge bewerkt persoonlijke gegevens drastisch en monteert die in een afwisselend taalgeheel dat een kaleidoscopisch beeld van de werkelijkheid oplevert. Hij houdt zich verre van ego-literatuur, ‘de benauwde ik-lyriek van zweterige zielen’ (Soma-interview met Remco Heite). Door zijn eigen persoon in het werk te maskeren, wil hij streven naar anonimiteit. Daarbij maakt hij regelmatig gebruik van elementen uit de maskercultuur van de Azteken en de Inuit. Veelal is het schrijven voor hem een hard bedrijf, waarbij concrete informatie de plaats inneemt van sentiment. Programmatisch heeft hij dit het duidelijkst verwoord in de poëziereeks ‘Maker & Model’, waarmee De witte sjamaan opent: ‘Het gedicht een zo leeg/mogelijk beeld van de maker/dat daarin samenvalt met zijn model.’
| |
Traditie / Verwantschap
Leegte is een kernbegrip in zijn oeuvre. De techniek van het leegmaken of zuiveren werd al beoefend door de negende-eeuwse boeddhistische dichter Han-Shan en middeleeuwse mystici als Hadewych. Beiden zijn in Ten Berges literaire werk nadrukkelijk aanwezig. Hadewych noemt hij in Nieuwe gedichten een ‘overheilig wijf’ dat door zijn teksten waart. Ten Berge streeft naar taalkundige ascese tijdens het schrijven om zo corrupte, besmette taalbeelden te ontlopen.
| |
| |
Het regelmatig door hem gebruikte mystificatiemodel is romantisch te noemen, evenals zijn verlangen naar één centrale gedachte die de verbrokkeling van het wereldbeeld van de westerse mens weer teniet kan doen. De verloren gegane eenheid van het leven (die nog in de katholieke middeleeuwen bestond en die de eerste socialisten in de negentiende eeuw ook voelden) wil Ten Berge oproepen via duurzame beelden. De literaire technieken functioneren als bindmiddel dat de afbraak moet tegenhouden door een ‘eeuwig moment’ te scheppen, zoals Jorge Luis Borges dat ook nastreefde: ‘terwijl je zelf al krimpt, uiteenvalt/en verkruimelt/woeker je/met beeldsnippers van een voorbije tijd’ (Nieuwe gedichten).
Herman Gorter, met M. Nijhoff de ‘binnendijkse traditie’ in Texaanse elegieën vormend, kon putten uit de centrale gedachte van het prille socialisme, Hadewych uit de eenheidsgedachte van het katholicisme. Ten Berge is geboeid door de hoofdidee van de verwoeste Aztekencultuur (zie de gedichtenreeks ‘Ondergang van Tenochtitàn’, waarmee Personages opent), omdat er in die cultuur een natuurlijk verband bestond tussen de idee en de tastbare verschijningsvorm ervan.
Texaanse elegieën bestaat uit twaalf epische klaagzangen waarin traditie en moderniteit samengaan. De Orpheusmythe van Vergilius, waarin Orpheus het slachtoffer wordt van een te groot verlangen naar Eurydice; de honingmythe van de bijengod Aristaeus; Dante's La Divina Commedia; maar ook de dichter als een twintigste-eeuwse Odysseus op zoek naar een zuivere taal, terwijl hij steeds andere gedaanten aanneemt om aan de verlokkingen weerstand te kunnen bieden. In het korte essay ‘De woorden in stelling gebracht’ omschrijft Ten Berge zijn huidige plaats in de literatuur: ‘Waar sta ik zelf? Tussen traditie en experiment in. Mijn streven is erop gericht nieuwe verworvenheden te accepteren en vervolgens te integreren in de vertrouwde vormen en patronen van het reeds bestaande. Radicaal, maar niet roekeloos. Resoluut, maar met respect voor oude, zelfs archaïsche vormen.’
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Texaanse elegieën is een hedendaags lyrisch-mytisch epos dat de levensloop van de twintigste-eeuwse mens verbeeldt. Schreef Gorter nog over de opkomst van de jonge arbeiders- | |
| |
klasse, Ten Berge belicht de neergang van gemeenschapsdromen, in beelden als: ‘Omdat het verlangen zich onophoudelijk verplaatst/Als zo'n archaïsche zwerfkei/Die zich een weg door het bloed baant,...’ De elfde elegie is de langste en de indrukwekkendste. De reiziger door tijd en ruimte, door de letterlijk versteende herinneringen, wordt in deze zang verzwolgen door het vrouwelijk landschap en komt via een aardplooi in de buik van Moeder Aarde terecht. Het lijkt een tocht ‘terug naar de steentijd’, maar het wordt een reis door de hel van de twintigste eeuw, de zoektocht naar een uitgang. Deze ‘stijlloze’ eeuw is een purgatorium waarin de schoonheid is zoekgeraakt en waar ‘Geen achting (is) voor woorden en dingen/Tijd is ruimte waarin alles steeds vergaat’. De hongertoren uit Dante's Inferno-episode in La Divina Commedia is in Ten Berges klaagzang door projectontwikkelaars opgericht. De (dode) mensen zijn ‘Spelers, zetstukken, apocalyptische/Acrobaten en simulanten’ op een vol oorlogstoneel. De verlokkingsindustrie met al haar, door Ten Berge soms geciteerde, verleidelijke reclameteksten, is de hedendaagse slang (een belangrijk motief in Texaanse elegieën) die de mens beetneemt en hem het zicht beneemt. ‘De ogen gegeseld. De oren doorboord’, net als Orpheus.
| |
Kunstopvatting
Traditie / Verwantschap
Kunst zou weer een sociale functie moeten vervullen en de kunstenaar zou met zijn intuïtieve fijngevoeligheid als een sjamaan midden in de samenleving moeten staan en nog onbekende ontwikkelingen weten te voorspellen. Maar de westerse sjamaan is vooralsnog een ‘manke leproos’, aangetast door allerlei vormen van corruptie en met een marginale functie. Schrijven én leven staan in dienst van het streven boven de hedendaagse versplintering uit te komen. Die gedachte vormt de drijfveer achter het schrijverschap van Ten Berge. De twintigste eeuw heeft een samenhangend beeld nodig, zegt Ten Berge in navolging van Ezra Pound (De witte sjamaan; Pound speelt ook een rol in Texaanse elegieën). Pound werkte ook veelvuldig met citaten, metamorfosen en plaats- en tij dverspringingen (een bundel van hem heet Personae, wat onder andere maskers betekent), technieken die Ten Berge veelvuldig in Texaanse elegieën hanteert.
| |
| |
Als gelijkgezinden in zijn bestrijding van (taal)corruptie ziet Ten Berge dichters als Kenneth White en Nathaniel Tam. Wat Nederland betreft voelt hij zich verwant met een Vijftiger als Gerrit Kouwenaar en met prozavernieuwers als Bert Schierbeek en Jacq Firmin Vogelaar.
| |
Kritiek
Met name Rein Bloem heeft vanaf het begin Ten Berges poëzie en diens latere proza positief kritisch beoordeeld en onderworpen aan enkele vruchtbare analyses, die toegang verschaffen tot zijn door veel andere critici (onder wie Fons Sarneel en J. Bernlef) als onherbergzaam en moeilijk toegankelijk gekenschetste teksten. Andere critici die positief over Ten Berge hebben geschreven, zijn Wam de Moor (rond 1970), Ad Zuiderent, T. van Deel, Cyrille Offermans en, zij het in mindere mate, Kees Fens. Bernlef keerde zich in de jaren zestig nog tegen het ‘steriele theoreticisme’ en de ‘laboratoriumliteratuur’ van Ten Berge en anderen, maar vanaf halverwege de jaren zeventig oordeelt hij welwillender over diens werk.
Ook onder de latere critici zijn er verschillende die Ten Berge zie als een typische vertegenwoordiger van de hermetische dichtkunst, een ‘liefhebber van lege gebieden en stilte en sneeuw, zaken die tot ver in de jaren tachtig de poëzie tot een bloedeloze onderneming maakte, saai, topzwaar, behoudend en overacademisch,’ aldus Maarten Doorman in een terugblik op Ten Berges werk. Dergelijke kritieken hebben ertoe bijgedragen dat Ten Berges werk een academisch stempel heeft gekregen, waartegen hij zich persoonlijk overigens altijd heeft verzet.
| |
Kunstopvatting / Kritiek
Ten Berges op het experiment gerichte kunstopvatting manifes- teert zich in zijn werk als een (soms frivool, soms serieus) spel met taal en verbeelding. Deze kunstopvatting echter botste met de op traditionele leest geschoeide literatuur die in de jaren zeventig en tachtig de boventoon voerde in Nederland. Hoewel de twee richtingen wel aspecten van elkaar hebben overgenomen - de traditionele literatuur nam tot op zekere hoogte het abstracte idioom van de experimentele literatuur over, de experimentele literatuur werd toegankelijker en aanschouwelijker - is een krachtige experimentele stroming in Nederland nooit tot ontwikkeling gekomen. Ten Berges positie van een betrekkelijke buitenstaander in de Nederlandse literatuur kan ertoe hebben bijgedragen dat hij
| |
| |
op een selecte groep van bewonderaars kan rekenen, maar daarnaast geconfronteerd werd met een bijna even grote groep criticasters.
In het algemeen is men van oordeel dat Ten Berges literaire belang vooral gelegen is in zijn omgang met poëzie, in het bijzonder zijn vermogen om de poëzie van het eigen taalgebied te verbinden aan die van verre (vaak oude) culturen. Zijn spel met de regels van de constructie, de gelaagdheid van zijn werk (met register- en genrewisselingen en meerdere werkelijkheidslagen) en zijn grote belezenheid zijn aspecten waarom hij eveneens positief wordt gewaardeerd.
Uit het feit dat Ten Berge zich altijd heeft gedistantieerd van de (toenemende) invloed van de commercie op de literatuur, spreekt volgens sommigen zijn ‘verliteratuurde levenshouding’ (Gerrit Jan Zwier), die positief geïnterpreteerd kan worden als een volstrekte, compromisloze toewijding aan de literatuur en als engagement. Deze ‘betrokkenheid-in-afzondering’ (Arjan Peters) manifesteert zich op indirecte wijze in zijn werk. In het gedicht ‘Decembernotities’ uit de bundel Oesters & gestoofde pot (2001) kritiseert hij de teloorgang van het (natuurlijke) leven: ‘Het gelikte leven kreeg de overhand. / Pekelneuroten besmeuren de sneeuw. / Elke vlok doorkruist hun becijferde toekomstverwachtingen.’ De sneeuw, zoals gezegd in zijn vroege werk het symbool van natuurlijk leven en zuiverheid, is besmeurd. Ten Berges remedie is zijn kunst, zijn verbeelding. In Het vertrapte mysterie (2004) luidt het: ‘Nog eenmaal gevlucht, opnieuw / het ontvolkte gezocht, het onverbiddelijke / innig omhelsd, en zo naar het eind / of begin van de wereld gevlogen / waar bijtende vorst / de ontluistering vertraagt.’
Critici als Hans Warren, Thomas van den Bergh, Arie Storm en Robert Anker leggen Ten Berges bewust gekozen buitenspelpositie daarentegen uit als een vijandige houding ten opzichte van het hedendaagse bestaan. Volgens hen legt Ten Berge op humorloze, verbitterde toon de feilen van de moderne tijd bloot zonder met prikkelende alternatieven te komen. Ook verwijt men hem nogal eens zijn ‘houterige’ stijl: met name zijn proza zou ‘stram, stijf, afstandelijk en onpersoonlijk’ zijn (Robert Anker). Het werk zou bovendien volgens sommigen niet door- | |
| |
leefd zijn en de personages zouden ‘boekentaal’ spreken.
Toch oordeelt de kritiek in het algemeen in toenemende mate positief over Ten Berges werk, wat ook tot uitdrukking komt in een aantal prestigieuze onderscheidingen. Met name de manier waarop hij consequent de sfeer, het taalgebruik en de bij een tijdperk behorende normen en waarden oproept, wordt hoog gewaardeerd. De onverzettelijke toewijding waarmee hij de literatuur van verre culturen en ongebruikelijke bronnen productief heeft gemaakt in zijn eigen werk, zorgt ervoor dat Ten Berge steeds meer wordt gewaardeerd om zijn (unieke) positie in het literaire veld.
| |
Publieke belangstellig
Ongetwijfeld zal de moeilijkheidsgraad van met name zijn vroegere poëzie en proza ertoe hebben bijgedragen dat Ten Berges werk aanvankelijk slechts door een kleine groep liefhebbers werd gelezen. Met de nominaties voor de AKO-Literatuurprijs voor Het geheim van een opgewekt humeur en de Libris Literatuurprijs voor Blauwbaards ontwaken (2003) beleefde Ten Berge zijn doorbraak naar een groter publiek. Van zijn bundel Het vertrapte mysterie was in korte tijd een tweede druk nodig.
| |
Ontwikkeling
Bovendien heeft zijn poëzie zich meer en meer ontwikkeld tot een persoonlijkere en toegankelijkere vorm. In ‘De laatste modernist’, in Oesters & gestoofde pot, lijkt hij zijn vroegere poëtica op de hak te nemen: ‘O, dat er een eind aan kwam! / De laatste modernist te zijn / die z'n ziel aan een ijzige demon verpandt.’ Het gedicht laat een ironisch contrast zien tussen de absolute eisen die aan het kunstwerk gesteld worden en de praktijk, waarin de hooggestemde idealen bijgesteld dienen te worden: ‘Hij wilde bij maanlicht vulkanen bestijgen / maar dronk een glas wijn bij het vuur [...] / Hij wist zich op weg naar de hemel / maar stuitte op plaksterren aan het plafond.’
| |
Visie op de wereld
Ten Berge spreekt zich in zijn werk regelmatig uit over ontwikkelingen in kunst en cultuur. In het essay ‘De woorden in stelling gebracht’ in De verdediging van de poëzie en andere essays (1988) kritiseert hij het gebrek aan durf en experimenteerlust in de literatuur. Daarbij is hij altijd fel gekant tegen oppervlakkigheid: aan populisme heeft hij een hekel. Ten Berge verzet zich overigens niet alleen tegen onteigening van de taal, maar tegen alle vormen van onteigening van (oorspronkelijk) leven, waarbij hij
| |
| |
zich vaak het bezorgdst toonde over de aantasting van de natuur. In zijn verzet tegen culturele onverschilligheid en de eendimensionale beleving van kunst vindt hij niet altijd bijval. De poëziecriticus Piet Gerbrandy meent dan ook dat Ten Berge ‘in toenemende mate een ontheemde, een vijand van zijn tijd’ zal zijn.
Ten Berge heeft geen hooggespannen verwachtingen bij zijn pogingen om in opstand te komen tegen vormen van (taal)-onteigening. In de fabel ‘Het grote lak’ in Het vertrapte mysterie over Raaf (het mythische beest uit archaïsche tijden dat kan scheppen én verwoesten) lijkt de ontwikkeling onontkoombaar. Raaf is het symbool van de alsmaar lomper wordende mens, wiens leven steeds verder af is komen te staan van zijn oorsprong. Een mens die in Oesters & gestoofde pot al getypeerd werd als iemand die zingt: ‘over / geld en cyberspace en virtuele / dingen. Hij is de meester der misleiding, mafiose / makelaar in maatkostuum: alles kan hij kopen, / maken, breken. Met de moker van zijn macht.’
| |
Kunstopvatting
Met een vast arsenaal aan betekenisvolle woorden en beelden is Ten Berges werk vormvast, maar niet normvast. Hij wil de literatuur niet gebruiken om een vaststaand wereldbeeld telkens weer te bekrachtigen. Poëzie en proza dienen niet te bevestigen wat er al is, maar staan voor Ten Berge altijd in het teken van de exploratie van onbekende verbeeldingsgebieden. In Het vertrapte mysterie wordt het verwoord als: ‘Het einde nog zoek, het pad / nooit gebaand / volg je ingeschapen strategieën, / strijdige bedenksels, plooibaar / of onbuigzaam, / en bijeengehouden door de regels van een raadselachtig spel.’ Hoewel uit Ten Berges werk dus een zekere maatschappelijke betrokkenheid spreekt, wenst hij de werkelijkheid niet aan de verbeelding ondergeschikt te maken. Dankzij een vruchtbare verbeelding wordt de werkelijkheid telkens weer en vanuit verschillende perspectieven bewerkt.
| |
Ontwikkeling / Traditie
Ten Berges veelzijdige schrijverschap kreeg in de jaren negentig een extra dimensie doordat hij zich in die periode steeds meer ging toeleggen op het vertalen van proza en poëzie. Zijn keuze voor literatuur die buiten de conventionele literaire belangstelling valt, resulteerde onder meer in Mijn naam is Schurft (1990) en
| |
| |
De menseneter van Ammássalik (1992). In 1996 completeerde hij zijn kloeke verzameling primitief-mythische vertellingen met De mooiste mythen en sprookjes van Noordwest-Amerika.
Telkens weer zoekt Ten Berge naar geestverwanten in verre en minder verre culturen: van de middeleeuwse Japanse liefdesavonturen van prins Genji in Avondgezichten (2000) tot moderne Amerikaanse dichters in Iets dat te groot is om te zien (1991). Uit de vele gedichten die hij vertaalde stelde Ten Berge in 2005 de bloemlezing Op een mat van gele veren samen. De bundel benadrukt het belang van vertalingen in zijn oeuvre en laat zien waaruit de verwantschap met de vertaalde dichters bestaat. In de Zweed Gunnar Ekelöf treft Ten Berge een gelijkgestemde ziel, die oog heeft voor de werkelijkheid en er tegelijkertijd door archaïsche krachten met taal boven uitstijgt.
Met zijn vertalingen heeft Ten Berge ervoor gezorgd dat minder gangbare literatuur in Nederland gepubliceerd en onder de aandacht werd gebracht. Mede om ‘de onschatbare invloed’ van deze ‘literaire pioniersarbeid’ looft de jury van de P.C. Hooftprijs Ten Berges werk. In een interview met Arie van den Berg in NRC Handelsblad zei Ten Berge dat vertalen voor hem ‘de scherpst denkbare manier [is] om poëzie uit den vreemde van binnenuit te leren kennen’. Nieuwsgierigheid naar onbekende literatuur en het enthousiasme om deze literatuur wereldkundig te maken, kunnen motieven zijn om tot vertalen over te gaan. Voor Ten Berge is het echter ook een manier om inspiratie op te doen. In dat opzicht kan hij in de modernistische traditie van schrijvers geplaatst worden die zich, bewust van het verleden, laven aan bestaande literatuur en daarop voortbouwen.
| |
Techniek
De vertaalde poëzie krijgt bij Ten Berge extra betekenis doordat ze al dan niet nadrukkelijk in zijn eigen werk wordt ingebed. De vertaalde gedichten in De witte sjamaan bijvoorbeeld zijn bijna volledig geïntegreerd: vertaald en eigen werk vloeien in de bundel haast onmerkbaar in elkaar over. In de bundel Oesters & gestoofde pot daarentegen zijn de breuklijnen veel duidelijker zichtbaar. Ten Berge presenteert in de ‘maaltijd met acht dichters opgediend en afgeruimd door Transmontanus’ vertaalde en bewerkte gedichten van onder anderen Seamus Heaney, Mark
| |
| |
Strand, Ted Hughes en Christopher Middleton. De inleidende en afsluitende gedichten van Ten Berges alter ego Transmontanus markeren het onderscheid tussen vertaald en eigen werk. In dat opzicht is Oesters & gestoofde pot veel minder homogeen dan De witte sjamaan.
| |
Thematiek
Niet alleen uit Ten Berges vertaalactiviteiten blijkt zijn belangstelling voor het onbekende; het is ook een belangrijk thema in zijn eigen werk. Uit dagboekaantekeningen en reisnotities in De honkvaste reiziger (1995) blijkt hoe het reizen hem bij het schrijven inspireert. De werkelijke reis begint bij Ten Berge echter vaak pas bij thuiskomst, ‘in de werkelijkheid die verbeelding heet’. In ‘Cantus Firmus g’ in Oesters & gestoofde pot wordt zo'n denkbeeldige reis treffend beschreven: ‘Beurtelings afgereisd / om weer terug te komen. / Het gemis in koude sterrennachten. / Al wat onbereikbaar werd gedacht. / Misschien was het wel nooit begonnen, / misschien werd er iets afgesloten / dat alleen uit bittere passie was hernomen. / Dat alleen in de verbeelding had bestaan.’
Ook de personages in Ten Berges werk begeven zich op reis om de verbeelding te voeden. In Een Italiaan in Zutphen (1990) is reizen pure noodzaak: ‘Het gaat erom op weg te geraken, je ergens naar toe te bewegen zonder te weten waar het eindpunt zal zijn of hoe de conclusie zal luiden.’ Toch zijn Ten Berges personages zelden ongedwongen reizigers; hun reislust wordt tegengewerkt door de behoefte thuis te blijven. Hun dilemma bestaat eruit te moeten kiezen tussen enerzijds deelname aan het ‘volle leven’ en al reizend ervaringen op te doen, en anderzijds afstand te nemen van dat leven en ervaringen te analyseren en te beschrijven.
Edgar Moortgat bijvoorbeeld, die eerder ten tonele verscheen in Het geheim van een opgewekt humeur, is in Een Italiaan in Zutphen een ‘thuisblijver uit noodzaak’. Alleen in de eenzaamheid van de nacht vindt hij inspiratie om te kunnen schrijven. Niettemin is hij een weinig succesvol schrijver; zijn verhalen lopen steeds vast. In een droom krijgt hij van zijn tegenhanger Andrea Pastis, een bestsellerauteur en wereldreiziger (iemand met trekken van Umberto Eco), suggesties aangereikt om zijn verhaal tot een goed einde te brengen. In de tegenstelling met Pastis themati- | |
| |
seert Ten Berge niet alleen de tweestrijd binnen de ‘honkvaste’ Moortgat; hij wekt eveneens de indruk dat het verhaal ter plekke ontstaat. Het is een voorbeeld van ‘work in progress’, zoals dat veelvuldig in Ten Berges werk voorkomt.
| |
Techniek
Ten Berges veelzijdigheid blijkt ook uit zijn spel met de verschillende vormen die proza kan aannemen. In zijn romans De jaren in Zeedorp (1998) en Blauwbaards ontwaken (2003) - die samen met Het geheim van een opgewekt humeur de trilogie vormen waarin Edgar Moortgat de hoofdrol speelt - neemt hij veelvuldig dromen, brieven, reisreportages, artikelen en beschouwingen op. Telkens wordt de hoofdvertelling onderbroken door verspringingen in register en perspectief. Hierdoor dient de lezer zich sterk bewust te worden van de elementen waaruit het verhaal is opgebouwd.
Opvallend aan de Moortgat-trilogie is bovendien de inbedding erin van bestaande teksten van Ten Berge. Door deze vorm van ‘recycling’ krijgen eerder gepubliceerde verhalen als ‘De autostrade’, ‘De honden’ en ‘Het ongewapend oog’ (uit Canaletto en andere verhalen en Het meisje met de korte vlechten) in Blauwbaards ontwaken een nieuwe betekenis; ze komen in verband te staan met gebeurtenissen uit de hoofdvertelling. Ten Berge paste hetzelfde procedé overigens toe bij enkele prozapassages uit Een geval van verbeelding die de grondslag voor Matglas zouden zijn en later opgenomen werden in de poëziebundel Het vertrapte mysterie.
De diverse teksten vormen op die manier variaties op eenzelfde thema. Daarbij is het proces om de verschillende manieren te onderzoeken waarop een gebeurtenis beschreven kan worden, minstens zo belangrijk als de gebeurtenis zelf. Zo neemt Ten Berge bepaalde thema's en teksten als uitgangspunt voor de grote kringloop die zijn oeuvre is. Zijn proza en poëzie kunnen daarom niet los van elkaar gezien worden.
| |
Kunstopvatting
In het schrijven en herschrijven lijkt Ten Berge de voor hem wezenlijke thema's aan de orde te willen stellen. De verschillende invalshoeken stellen hem daarbij in staat als het ware steeds opnieuw te beginnen; alsof hij iets voor de eerste keer (be)schrijft. In een interview met Maria Barras in De Groene Amsterdammer zegt Ten Berge daarover: ‘In wezen ben ik een
| |
| |
hardleerse, eeuwige beginneling gebleven. Keer op keer moet ik me oude inzichten weer eigen maken. Steeds opnieuw moet ik de woorden zoeken in de warrige takkenbos van taal die ik onzichtbaar op mijn hoofd en schouders meedraag.’ Met zijn (her)formuleringen wekt Ten Berge tegelijkertijd de indruk zich te willen toespitsen op een bepaalde kern, zonder deze overigens expliciet te willen benoemen. In De verdediging van de poëzie (1988) schrijft hij daarover: ‘De roman of het gedicht roept een besef van het wezenlijke op zonder dat met zoveel woorden te omschrijven.’
| |
Thematiek
Het wezenlijke heeft voor Ten Berge ook te maken met puurheid, een thema waarvan zijn werk vanaf het vroegste begin doordrongen is. Ook Edgar Moortgat is op zoek naar het ‘duurzaam onaangeraakte’: dat wat nog niet door veranderingen of tijd is aangetast. Deze zoektocht krijgt in De jaren in Zeedorp gestalte doordat Moortgat zich in het ‘oneindig vrouwelijke’ verliest. Gaandeweg komt hij erachter dat menselijke tekortkomingen als hartstocht, jaloezie, macht en onderdrukking een dergelijk ideaal in de weg staan. In zijn relaties met vrouwen gaat het telkens om verslinden of verslonden worden. Tegelijkertijd is Moortgat de mening toegedaan puurheid te kunnen vinden in de kunst. Maar op het moment dat hij zich in de liefde verliest, voelt hij zich van zijn creativiteit beroofd, een dilemma waarvoor hij ook in Blauwbaards ontwaken wordt gesteld. Ook in de reeks ‘Cantus Firmus’ in Oesters & gestoofde pot is het een belangrijk thema: ‘en dat niemand zag hoe hij zichzelf in haar verloor / en zij hem tot zich nam / maar al verdwenen was / toen hij uit de herinnering aan / haar omarming opstond / als de ontroostbare die het oneindige zoekt.’
Een ander belangrijk thema in het werk van Ten Berge is tijd. In de Moortgat-trilogie gaan heden, verleden, droom en werkelijkheid voortdurend in elkaar over. In Het geheim van een opgewekt humeur bijvoorbeeld worden drie door tijd en afstand van elkaar gescheiden locaties met elkaar verbonden door thema's als incest, liefde en dood. Op die manier ontstaat er in het boek een samenhang tussen de historische en de hedendaagse werkelijkheid.
In De jaren in Zeedorp blikt Moortgat naar aanleiding van dagboekfragmenten van jeugdliefde Louise Aptekman terug
| |
| |
op het verleden. Met zijn huidige vriendin als toehoorder doet hij verslag van de jaren vijftig, de periode waarin zijn ontwikkeling tot jongvolwassene plaatsvond. Hij probeert daarbij niet alleen zicht te krijgen op zijn vaak uiterst moeizame verbintenissen met vrouwen, maar wil ook zijn herinneringen toetsen aan de werkelijkheid. Moortgats herinneringen blijken echter door het geheugen vervormd te zijn. Ze zijn een persoonlijke beleving van de werkelijkheid. Het verstrijken van de tijd heeft zijn herinneringen gekleurd, waardoor ze niet langer met de werkelijkheid overeenstemmen. Zo wordt de persoonlijke herinnering een fictie, een constructie, die tot niets anders dan ‘een verdraaide geschiedenis’ zal leiden, zoals het in de ondertitel van Blauwbaards ontwaken heet.
De herinnering wordt in het werk van Ten Berge herhaaldelijk aan een waarheidsonderzoek onderworpen. De verwerking van autobiografische elementen in zijn oeuvre moet ook vanuit dit perspectief worden beschouwd. Hoewel allerlei ervaringen, waarnemingen en vriendschappen in de Moortgat-trilogie aan de werkelijkheid zijn ontleend, bestaat deze toch vooral uit fictie.
| |
Techniek
Door de inbedding van vertaald en eigen materiaal, de vele genrewisselingen en door het spel met tijd en herinnering bevat Ten Berges werk vele lagen. Deze gelaagdheid lijkt in zekere zin op de structuur van de menselijke geest, waarin herinneringen evenmin chronologisch gerangschikt zijn en je in een fractie van een seconde voor- en achteruit kunt gaan in de tijd.
In zijn poëzie heeft Ten Berge er altijd naar gestreefd ‘de fysieke inslag van het scheppende schrijven’ (De verdediging van de poëzie) te benadrukken. Techniek speelt daarin een belangrijke rol: het aanbrengen van witregels en overgangen zorgt voor ritme en gevoel in een gedicht.
Niettemin is Ten Berges poëzie in de loop der jaren losser van vorm en lyrischer van toon geworden. Daar waar in zijn vroege werk de absolute toewijding aan de kunst de voorkeur kreeg, toont hij zich in zijn latere werk ontvankelijker voor de andere kant: het (alledaagse) leven, met alle daarbij behorende gevoelens. De frictie als gevolg van tegengestelde belangen in leven, liefde en kunst lijkt Ten Berge steeds opnieuw uit te
| |
| |
dagen en de benodigde inspiratie te geven.
De ambitieuze, hooggestemde idealen van de jonge schrijver/dichter Ten Berge lijken door ervaringen in leven, liefde en dood te zijn teruggebracht tot bescheidener proporties. Uit het gedicht èen windvlaag in augustus' (in Oesters & gestoofde pot) blijkt Ten Berges onverminderd hoge inzet, maar ook de relatieve reikwijdte van de kunst, wanneer hij op bijna aarzelende toon constateert: ‘Je wist, je zou voor alles duur betalen - met zoiets als / een leven in dienst / van zoiets als het woord / dat geboorte en dood moest omvatten. / Het was absoluut, maar bijna niets.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hans ten Berge, Willem Hendrikse, Elly de Waard e.a., Zwart Schuurpapier. Bergen 1961, Eerste Bergensche Boekhandel, G/V. |
H.C. ten Berge, Poolsneeuw. Amsterdam 1964, Polak & Van Gennep, GB. (herziene herdruk in Gedichten) |
H.C. ten Berge, Swartkrans. Amsterdam 1966, Polak & Van Gennep, GB. (herziene herdruk in Gedichten) |
H.C. ten Berge, Personages. Amsterdam 1967, Polak & Van Gennep, GB. (opgenomen in Gedichten) |
H.C. ten Berge, De ingezonden mededeling en nog wat. In: Raster, jrg. 1, nr. 1, 1967, pp. 2-11, E. |
Yasunari Kawabata, De danseres uit Izu. Vertaald door H.C. ten Berge. Amsterdam, 1969, Van Gennep, N. (vert.) |
Yasunari Kawabata, Canaletto en andere verhalen. Amsterdam 1969, Van Gennep, VB. (herziene en uitgebreide herdruk onder de titel Het meisje met de korte vlechten. Amsterdam 1977, De Bezige Bij) |
Yugao een verhaal en vijf No-spelen. Toegelicht en vertaald door H.C. ten Berge. Amsterdam 1969, Van Gennep, VB. (vert.) |
Ezra Pound, 15 Cantos. Vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge. Amsterdam 1970, De Bezige Bij/Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB. (vert.) |
H.C. ten Berge, Een geval van verbeelding. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, R. (herziene herdruk onder de titel Matglas. Amsterdam 1981, Athenaeum-Polak & Van Gennep) |
H.C. ten Berge, Poëzie van de Azteken. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, GB. (vert.)/E. |
H.C. ten Berge, De witte sjamaan. Een initiatie. Zandvoort 1972, Eliance Pers, Eliance-reeks deel 18, GC. |
H.C. ten Berge, De witte sjamaan. Amsterdam 1973. De Bezige Bij, GB. (tweede druk 1986, Meulenhoff). |
H.C. ten Berge, De dood is de jager. Indiaanse mythen van Noordwest-Amerika. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, Rasterreeks 4, VB. (vert.)/E. (derde herziene en uitgebreide druk 1987, Meulenhoff; gedeeltelijk opgenomen in De mooiste mythen en sprookjes van Noordwest-Amerika) |
Gunnar Ekelöf, Laat op aarde. Vertaald door H.C. ten Berge en Marguérite Törnqvist, Amsterdam 1975, Meulenhoff, GB. (vert.) |
Gunnar Ekelöf, H.C. ten Berge, De raaf in de walvis. Mythen en fabels van de Eskimo. Samengesteld, vertaald en van aantekeningen voorzien door H.C. ten Berge. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, Rasterreeks 7, VB. (vert.)/E. (tweede druk 1987, Meulenhoff, en derde druk, onder de titel Eskimoverhalen, 1999) |
| |
| |
Gunnar Ekelöf, Een schrijver als grenskozak. F.C. Terborgh over zichzelf en zijn werk. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, Interview. |
Gunnar Ekelöf, Va-Banque. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, GB. |
Gunnar Ekelöf, Aan Herman Gorter. Amsterdam 1977, Eliane Pers, G. |
Gunnar Ekelöf, De beren van Churchill. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, NB. (tweede druk 1982, Querido, Salamander 550) |
Gunnar Ekelöf, Siberiese vertellingen. Samengesteld, vertaald en van een nawoord voorzien door H.C. ten Berge. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, VB. (vert.)/E. (tweede druk, onder de titel Vertellingen uit Siberië, 1987, Meulenhoff; opgenomen in Mythen en fabels van noordelijke volken) |
Kenneth White, Zwerven in de dageraad. Reizen van een nihilist. Vertaling H.C. ten Berge en Peter Nijmeijer. Amsterdam 1979, Meulenhoff, VB. (vert.) |
Breyten Breytenbach, Vingermaan. Tekeningen uit Pretoria. Met bijdragen van H.C. ten Berge, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek. Amsterdam 1980, Meulenhoff/Galerie Espace, GB. |
H.C. ten Berge, Levenstekens & Doodssinjalen. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, Leven & Letteren, EB. |
H.C. ten Berge, Nieuwe gedichten. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, GB. (tweede druk, met nawoord van Maarten van Buuren, 1987, Poëziepocket 12) |
H.C. ten Berge, Matglas. Amsterdam 1981, Athenaeum-Polak & Van Gennep. (bewerking van Een geval van verbeelding, tweede druk, samen met Zelfportret met witte muts, 1987) |
H.C. ten Berge, Texaanse elegieën. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, GB. |
Christopher Middleton, In het geheime huis & andere gedichten. Keuze, vertaling en nawoord van H.C. ten Berge. Amsterdam 1983, Marsyas, GB. (vert.) |
Mark Strand, Een lakse bries. Keuze, vertaling en nawoord van H.C. ten Berge. Amsterdam 1983, Marsyas, GB. (vert.) |
Mark Strand, Tramontane. Vijf triptieken en een liefdesverklaring. Inleiding Wiel Kusters. Baarn 1983, Atalanta Pers, Zeven Zestigers 1, Bl. |
H.C. ten Berge, De Mannenschrik. Over het motief van de verslindende vrouw in literatuur en mythen. Zutphen 1984, A.P. Bosch, E. |
Gunnar Ekelöf, De Byzantijnse trilogie. Vertaald door H.C. ten Berge en Marguérite Tërnqvist. Amsterdam 1985, Meulenhoff, GB. (vert.) |
Gunnar Ekelöf, Zelfportret met witte muts, gevolgd door Matglas. Amsterdam 1987, Literair moment, NB. |
H.C. ten Berge, Zelfportret met witte muts. Amsterdam 1985, Meulenhoff, N. (tweede druk, samen met Matglas, 1987) |
H.C. ten Berge, Het geheim van een opgewekt humeur. Amsterdam 1986, Meulenhoff, Meulenhoff-editie E 881. (licentie-uitgave Vianen 1987, ECI; zesde druk, onder
|
| |
| |
de titel Het geheim van een opgewekt humeur. Een relaas van liefde en schennis, 2003; zevende herziene druk 2006, Athenaeum-Polak & Van Gennep) |
H.C. ten Berge, Acht liederen van angst en vertwijfeling. Doodsgezangen van de Nahua-Indianen. Vertaling en voorwoord H.C. ten Berge. Baarn 1987, Atalanta Pers, E/G.(vert.) (opgenomen in Liederen van angst en vertwijfeling) |
H.C. ten Berge, Mythen en fabels van de noordelijke volken 1, 2 en 3. Herziene en uitgebreide herdruk van De dood is de jager, De raaf in de walvis en Siberiese vertellingen. Amsterdam 1987, Meulenhoff, VB. (vert.)/E. |
H.C. ten Berge, In de kloostertuin geschreven. In: H.C. ten Berge. Informatie, Amsterdam 1987, Meulenhoff, Literair Moment, pp. 11-31, E. |
H.C. ten Berge, De woorden in stelling gebracht. In: Literatuur op de markt, Amsterdam 1987, Meulenhoff, pp. 16-21, E.
Zelfportret met witte muts, gevolgd door Matglas. Amsterdam 1987, Literair moment. NB. |
H.C. ten Berge, De verdediging van de poëzie en andere essays. Leiden 1988, Nijhoff, EB. |
H.C. ten Berge, Liederen van angst en vertwijfeling. Amsterdam 1988, Meulenhoff, GB. |
H.C. ten Berge, Zutphen. Met een prent van Elisabeth de Vaal. Arnhem 1988, Stichting Beeldende Kunst Gelderland, Gelderland in proza, poëzie en prenten 6. |
H.C. ten Berge, Mijn Naam is Schurft, voorafgegaan door Het verhaal van Asdiwál. Twee mythische vertellingen. Amsterdam 1990, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1094, VB. (gedeeltelijke herdruk in De mooiste mythen en sprookjes van Noordwest-Amerika, 1996) |
H.C. ten Berge, Vreemde vondsten. Fragmenten van een vruchtbaarheidsrite. Baarn 1991, Atalanta Pers, GC. (opgenomen in Overgangsriten) |
H.C. ten Berge, We dromen weg in blauw en grijs. Een drieluik voor M.B. Oosterhesselen 1991, De Klencke Pers, Kolorietreeks dl 2, GC. (opgenomen in Overgangsriten) |
H.C. ten Berge, J. Bernlef en Peter Nijmeijer, Iets dat te groot is om te zien. Moderne Amerikaanse dichters. Amsterdam 1991, Meulenhoff, Poetry paperback, Bl. (vert.) |
H.C. ten Berge, Een Italiaan in Zutphen. Novelle. Zutphen 1990, Gemeente Zutphen. (handelseditie Amsterdam 1991, Meulenhoff, Meulenhoff-editie E 1136) |
H.C. ten Berge, Rivierlandschap met blauwe fles. Tekening Johan de Haas. Baarn 1992, Atalanta Pers, GC. (opgenomen in Overgangsriten) |
H.C. ten Berge, De menseneter van Ammássalik. Vijf korte verhalen van de Inuit (Eskimo's). Gekozen en vertaald door H.C. ten Berge. Oosterhesselen 1992, De Klencke Pers, Kwartelreeks dl. 13, VB. (vert.) |
J. Slauerhoff, Van een liefde die vriendschap moest blijven. Brieven van J. Slauerhoff aan Heleen Hille Kis Lambers. Gekozen en ingeleid door H.C. ten Berge, Arnhem 1992, Nova Zembla, Gelderse cahiers dl. 9, Teksteditie. |
H.C. ten Berge, Overgangsriten. Amsterdam 1992, Meulenhoff, GB. |
| |
| |
H.C. ten Berge, Materia prima. Gedichten 1963-1993. Amsterdam 1993, Meulenhoff, GB. (bevat alle eerdere dichtbundels) |
H.C. ten Berge, Een tuin in de winter. Tekeningen Roger Raveel. Landgraaf 1993, Herik, Zwarte Reeks 19, GC. |
H.C. ten Berge, Johan de Haas. Schakeringen. Schilderijen 1954-1994. Amersfoort 1994, Hermen Molendijk Stichting Centrum Beeldende Kunst, E. |
H.C. ten Berge, Een geur van hoger honing. Brummen 1994, Stichting Signature. |
H.C. ten Berge, Uit het niets. Vijf gedichten, vier tekeningen. Tekeningen Gijs Muller. Enschede 1994, De Oare útjouwerij, GC. |
H.C. ten Berge, De honkvaste reiziger. Dagboekbladen, veldnotities 1. Amsterdam 1995, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1443, EB/D. |
De mooiste mythen en sprookjes van Noordwest-Amerika. Samengesteld en vertaald door H.C. ten Berge, Amsterdam 1996, Meulenhoff, VB.(vert.) (selectie uit De dood is de jager en Mijn naam is Schuift) |
H.C. ten Berge, Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken. Dagboekbladen, veldnotities 2. Amsterdam 1996, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1488, EB/D. |
H.C. ten Berge, De laatste modernist. Banholt 1997, In de Bonnefant, De tand des tijds 12, G. (opgenomen in Oesters & gestoofde pot) |
H.C. ten Berge, De jaren in Zeedorp. Een episodische vertelling. Amsterdam 1998, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1664, R. |
Murasaki Shikibu, Avondgezichten. Liefdes uit het leven van prins Genji. Vertaling en nawoord H.C. ten Berge. Amsterdam 2000, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1809, NB.(vert.) |
H.C. ten Berge, Oesters & gestoofde pot. Gedichten. Amsterdam 2001, Meulenhoff, GB. |
H.C. ten Berge, Blauwbaards ontwaken. Een verdraaide geschiedenis. Roman. Amsterdam 2003, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1999, R. |
H.C. ten Berge, Het vertrapte mysterie. Gedichten. Amsterdam 2004, Meulenhoff, GB. (tweede druk 2006, Athenaeum-Polak & Van Gennep) |
Op een mat van gele veren. Poëzievertalingen 1968-2003. Een selectie van oude, herziene en nieuwe vertalingen door H.C. ten Berge. Amsterdam 2005, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB.(vert.) |
H.C. ten Berge, De mythische plaats. Een keuze uit de gedichten en een geschiedenis. Den Haag/Amsterdam 2006, Stichting P.C. Hooftprijs voor letterkunde / Athenaeum-Polak & Van Gennep, Bl. |
H.C. ten Berge, Ontluisd verleden. Vijf novellen. Amsterdam 2006, Athenaeum-Polak & Van Gennep, NB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
H.U. Jessurun d'Oliveira, Van miniatuur tot kleinbeeld. Over Kockyn, een kermiskroniek van H.C. ten Berge. In: Merlyn, jrg. 4, nr. 6, november 1966, pp. 423-439. (analyse van genoemde reeks uit Swartkrans) |
J. Bernlef, Gevecht op een verlaten barricade. In: De Gids, jrg. 130, nr. 5, 1967, pp. 148-150. (over invloeden op Ten Berges poëzie) |
Rein Bloem, H.C. ten Berge: Poëzie in reeksen. In: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen, Literair Lustrum 1. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966. Amsterdam 1967, pp. 85-103. (analyse van thematiek en techniek van Ten Berges poëzie) |
Fons Sarneel, H.C. ten Berge en de universele poëzie. In: Ons Erfdeel, jrg. 13, nr. 1, september 1969, pp. 51-55. (over met name de schrijftechnieken in Ten Berges poëzie) |
Ad Zuiderent, H.C. ten Berge's Canaletto en andere verhalen. In: Trouw, 13-12-1969. |
Kees Fens, Een zwerver verdwaald. Een geval van verbeelding door H.C. ten Berge. In: De Volkskrant, 12-9-1970. |
Rein Bloem, De groei van een tekst. In: Vrij Nederland, 12-9-1970. (over Een geval van verbeelding) |
Jacques Kruithof, Een zinloos vat vol vreugden. In: Kentering, jrg. 11, nr. 5, september/oktober 1970, pp. 7-13. (analyse van het gedicht ‘Albi’ uit Swartkrans) |
Ben Bos, Waarom zijn zoveel schrijvers bang voor wetenschap? In: De Nieuwe Linie, 24-10-1970. (interview) |
Ad Zuiderent, Steeds opnieuw loopt het spoor dood. In: Trouw, 2-1-1971. (over Een geval van verbeelding) |
Lidy van Marissing, Poëzie als poolsneeuw. In: Lidy van Marissing, 28 interviews. Amsterdam 1971, pp. 7-12. (interview) |
Kees Fens, H.C. ten Berge tussen Grasland en Groenland. In: De Volkskrant, 20-10-1973. (over De witte sjamaan) |
Wam de Moor, De witte sjamaan. In: De Tijd, 17-11-1973. |
Wam de Moor, H.C. ten Berge: De vorm van een ‘afwezige’ inhoud. In: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen, Literair Lustrum 2. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1966-1971. Amsterdam 1973, pp. 99-115. (met name over Canaletto en andere verhalen en Een geval van verbeelding) |
Ad Zuiderent, Per poëzie bergopwaarts. In: Trouw, 19-1-1974. (over De witte sjamaan) |
J. Bernlef, H.C. ten Berge en zijn &-teken. In: De Gids, jrg. 137, nr. 1, 1974, pp. 65-68. (over De witte sjamaan) |
J.F. Vogelaar, Een taal die nog niet is uitgeloogd door abstrakties. Indiaanse mythen door Ten Berge vertaald. In: De Groene Amsterdammer, 12-6-1974. (over De dood is de jager) |
Francis Bulhof, H.C. ten Berge's De Witte Sjamaan: De inhoud van een aanwezige vorm. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 68, nr. 6, november 1975, pp. 486-499. (analyse van de bundel) |
J. Bernlef, Een raaf als dubbelagent. In: Haagse Post, 10-7-1976. (over De raaf in de walvis) |
Rein Bloem, H.C. ten Berge: schoolvos en poolvos. In: Vrij Nederland, 2-10-1976. (over De raaf in de walvis) |
Remco Heite, Ten Berge naar de Eskimo's. In: De Volkskrant, 6-5-1978. (over De beren van Churchill) |
Aad Nuis, IJsberen op een vuilnisbelt. In: Haagse Post, 20-5-1978. (over Het meisje met de korte vlechten en De beren van Churchill) |
T. van Deel, Tien geschroeide beren op een vuilnisbelt. In: Trouw/Kwartet, 20-5-1978. (over De beren van Churchill) |
Anthony Mertens, Een speurtocht naar de bronnen van de verbeelding. In: De Groene Amsterdammer, 16-8-1978 (over De beren van Churchill) |
Graa Boomsma, Ik heb behoefte aan direct lijfelijk contact met de taal. In: De Waarheid, 30-6-1979. (interview) |
Cyrille Offermans, Antisystematiek. Over re- |
| |
| |
cent nederlandstalig proza. In: Raster, nr. 10, 1979, pp. 51-55. (over zijn proza, met name De beren van Churchill) |
Graa Boomsma, Mythen uit Siberië. In: De Waarheid, 8-1-1980. (over Siberiese vertellingen) |
Wam de Moor, Het onnederlandse proza van H.C. ten Berge. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 232-237. (over De beren van Churchill) |
Cyrille Offermans, Ontkoppeling, vertraging: een gelaagde lezing van de nederlandse poëzie. In: Raster, nr. 15, 1980, pp. 22-25. (globale analyse van zijn poëzie) |
T. van Deel, Gevallen van verbeelding. In: T. van Deel, Recensies, Amsterdam 1980, pp. 15-19. (over Het meisje met de korte vlechten) |
Remco Heite, Bij wijze van spreken. In: H.C. ten Berge, Levenstekens & Doodssinjalen. Amsterdam 1980, pp. 22-255. (interview) |
Lidy van Marissing, Doorbraak en verbreding. In: De Volkskrant, 13-12-1980. (over Levenstekens & Doodssinjalen) |
Cyrille Offermans, Tegen de monotonie van de beschaving. In: Vrij Nederland, 31-1-1981. (over Levenstekens & Doodssanjalen) |
Ad Zuiderent, Poëzie waarbij het verstand niet blijft stilstaan. In: De Tijd, 27-3-1981. (over Nieuwe Gedichten) |
Wiel Kusters, De eindige landweg. In: NRC Handelsblad, 27-3-1981. (over Nieuwe Gedichten) |
Rein Bloem, Het eeuwig heden van H.C. ten Berge. In: Vrij Nederland, 4-4-1981. (over Nieuwe Gedichten) |
Graa Boomsma, Vanuit de leegte naar een toekomst. In: De Groene Amsterdammer, 6-5-1981. (over Levenstekens & Doodssinjalen) |
Peter Nijmeijer, Ten Berge dichter bij zichzelf. In: De Volkskrant, 27-6-1981. (over Nieuwe Gedichten) |
Jan H. Mysjkin, H.C. ten Berge: de voortgang van het kreatieve werk. In: De Nieuwe, 16-7-1981. (over Levenstekens & Doodssinjalen) |
Cyrille Offermans, Mythen lezen. Notities bij H.C. ten Berge's verzamelingen van circumpolaire mythen. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 92, januari 1982, pp. 49-56. (met name over het begrip ‘mythe’ in De dood is de jager, De raaf in de walvis en Siberiese vertellingen) |
Aad Nuis, Klaagzang met ratelslang. In: Haagsche Courant, 20-1-1984. (over Texaanse elegieën) |
Huub Beurskens, Het juiste spoor is altijd het verkeerde. In: De Groene Amsterdammer, 29-2-1984. (over Texaanse elegieën) |
Graa Boomsma, De onmogelijkheid en de werkelijkheid van het verlangen. Over de poëzie van H.C. ten Berge. In: Bzzlletin, jrg. 13, nr. 118, september 1984, pp. 60-62. (met name over Texaanse elegieën) |
Anneke Juffer, Literatuur als halszaak. Over het mythies vrouwbeeld in het proza van H.C. ten Berge. In: Bzzlletin, jrg. 13, nr. 118, september 1984, pp. 63-67. |
Jan Kuijper, Zo'n zin moet in je mond dansen. Gesprek naar aanleiding van Texaanse elegie V. In: De Revisor, jrg. 12, nr. 2, april 1985, pp. 18-26. |
Maarten van Buuren, Het gedicht - Een zo leeg mogelijk beeld van de maker. In: Maarten van Buuren, Ongebaande wegen. Opstellen over literatuur. Baarn/Amsterdam 1985, pp. 43-62. (over Ten Berge's poëzie) |
Cyrille Offermans, Het gevaarlijk niemandsland van de verbeelding. In: De Groene Amsterdammer, 18-9-1985. (over Zelfportret met witte muts) |
T. van Deel, Ten Berge herschrijft zichzelf. In.: Trouw, 19-9-1985. (over Zelfportret met witte muts) |
Jacques Kruithof, Tegen voortdurend verlies bestand. Roman van H.C. ten Berge: lappendeken met een rode draad. In: Vrij Nederland, 20-9-1986. (over Het geheim van een opgewekt humeur) |
Frank Ligtvoet, Het geheim van een opgewekt humeur. In: De Volkskrant, 20-9-1986. |
| |
| |
Jaap Goedegebuure, Noodlotstragedie. In: Haagse Post, 18-10-1986. (over Het geheim van een opgewekt humeur) |
T. van Deel, De inertie verdrijven. In: H.C. ten Berge, Informatie. Amsterdam 1987, pp. 5-10. (algemene introductie) |
Jacques Kruithof, De bronnen van het bestaan. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 4, nr. 6, 1987, pp. 62-67. (over Mythen en fabels van noordelijke volken 1, 2 en 3) |
Maarten van Buuren, Nawoord. In: H.C. ten Berge, Nieuwe gedichten, 2e druk. Amsterdam 1987, pp. 62-66. |
Annie van den Oever, Over poëzie, het doodsthema en Borges. Interview met H.C. ten Berge. In: Broerstraat 5, jrg. 3, nr. 2, juli 1988, p. 11. |
Yang, jrg. 24, nr. 139, oktober-december 1988. Speciaal Ten Berge-nummer, waarin onder meer:
- | Paul Claes, Tramontane in Texas, pp. 56-60. (over Texaanse elegieën) |
- | Jean-Paul den Haerynck, Naadloze disparaatheid. H.C. ten Berges ‘Liederen van angst en vertwijfeling’, pp. 29-37. |
- | Frank Joostens, Culturen uit de koelkast. H.C. ten Berges verzameling subarctische mythen, pp. 38-40. |
- | In de witte vlakte waar geen moeders wonen. Autobiografische en mythische ruimte in ‘De beren van Churchill’, pp. 41-55. |
- | Daniel Robberechts, Notities bij werken van H.C. ten Berge, pp. 61-66. |
- | Hans Vandevoorde, Spiegeling en omweg. H.C. ten Berge tussen Gilliams en Terborgh, pp. 7-28. |
|
Rogi Wieg, Met niets beginnen, met niets eindigen. H.C. ten Berge, de dichter als docent. In: de Volkskrant, 23-12-1988. (over De verdediging van de poëzie en andere essays) |
Wiel Kusters, Pooltochten. Amsterdam 1989. (over het poolthema bij Ten Berge en anderen) |
Graa Boomsma, Steeds meer met steeds minder. Over de poëzie van H.C. ten Berge. In: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 117-130. |
Graa Boomsma, Vanuit de leegte naar een toekomst. In: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 286-289. (over Levenstekens & doodssinjalen) |
Remco Ekkers, Dood en liefde, verhulde onthulling. In: De Gids, jrg. 152, nr. 1, januari 1989, pp. 56-58. (over Liederen van angst en vertwijfeling) |
Carel Peeters, De verdediging van Assepoester. H.C. ten Berge en zijn essays tegen de ‘massieve onverschilligheid’. In: Vrij Nederland, 11-2-1989. (over De verdediging van de poëzie en andere essays) |
Theo Hermans, H.C. ten Berge transmontanus. ‘Wat doen de feiten er toe als er fiktie bestaat?’ In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 4, september-oktober 1989, pp. 544-553. (algemeen) |
Jacq Vogelaar, Mijn mytheklier. In: De Groene Amsterdammer, 4-4-1990. (over Mijn naam is Schuift) |
Jacques Kruithof, Superman onder de Indianen. Een toegift op H.C. ten Berges mythische vertellingen. In: Vrij Nederland, 4-8-1990. (over Mijn naam is Schurft) |
Wam de Moor, H.C. ten Berge. ‘Vroeg uit mijn landschap geworpen’. In: Wam de Moor (red.), Dit is de plek. Schrijvers en schilders over plaats en emotie. Nijmegen 1991, pp. 24-35. (interview) |
Gerrit Jan Zwier, Schimmen in de leegte. In: Gerrit Jan Zwier, Denkwijze 298. Hoogte- en dieptepunten in de Nederlandse literatuur uit de jaren tachtig. Baarn 1991, pp. 13-15. (over Het geheim van een opgewekt humeur) |
J.A. Dautzenberg, Raadsels van een platte torenkraai. H.C. ten Berge geïnspireerd door leven en werk van Umberto Eco. In: de Volkskrant, 15-3-1991. (over Een Italiaan in Zutphen) |
Doeschka Meijsing, De kermis van Engel Vrauwdeunt. Een novelle van H.C. ten Berge. In: Elsevier, 6-4-1991. (over Een Italiaan in Zutphen) |
Frans de Rover, Ovidius in de Achterhoek. In: Vrij Nederland, 6-4-1991. (over Een Italiaan in Zutphen) |
T. van Deel, Walpurgisnacht in Zutphen. In: Trouw, 25-4-1991. (over Een Italiaan in Zutphen) |
| |
| |
Janet Luis, Betrapt door een kraai. Novelle van H.C. ten Berge over schrijvers. In: NRC Handelsblad, 14-6-1991. (over Een Italiaan in Zutphen) |
Guus Middag, Dubbelzinnige gedichten van H.C. ten Berge. Een jongen zwaait met zijn werphout. In: NRC Handelsblad, 6-3-1992. (over Overgangsriten) |
Marc Reugebrink, De beminde in de Minnaar opgegeven. In: de Volkskrant, 1-5-1992. (over Overgangsriten) |
Ad Zuiderent, Tegen het snelle, het gladde en het gelikte. In: Trouw, 21-5-1992. (over Overgangsriten) |
Rob Schouten, Een dichter zonder partij. In: Vrij Nederland, 23-5-1992. (over Overgangsriten) |
Theo Hermans, Een krimpend hart onder het hemelgrijs. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 5, november-december 1992, pp. 748-749. (over Overgangsriten) |
Hugo Bousset, Mythofiel. Over H.C. ten Berge. In: Hugo Bousset, De gulden snede. Over Nederlands proza na 1980. Amsterdam 1993, pp. 144-151. (algemeen) |
Stefan Hertmans, Verlichte romantiek of welluidende avant-garde? H.C. ten Berge. In: Nicolaas Matsier e.a. (red.), Het literair klimaat 1986-1992. Amsterdam 1993, pp. 203-213. (algemeen) |
Hans Warren, Grootste bedoelingen komen niet van de grond. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-12-1993. (over Materia prima) |
Cyrille Offermans, Lichtscherven. Kritiek en mystiek in de poëzie van H.C. ten Berge. In: Cyrille Offermans, Sporen van Montaigne. Essays. Amsterdam 1994, pp. 175-187. (over Materia prima) |
Stefan Hertmans, [Zonder titel]. In: De Gids, jrg. 157, nr. 7, juli 1994, pp. 517-518. (over Materia prima) |
Jannie van der Leer, Naast ieder kermisplein een kerkhofmuur. In: Vooys, jrg. 13, nr. 4, najaar 1995, pp. 71-73. (over De honkvaste reiziger) |
T. van Deel, Het kleed van Nessus schroeit zijn ziel, zijn geest tot aan de laatste snik. In: Trouw, 24-2-1995. (over De honkvaste reiziger) |
Cyrille Offermans. Een pleidooi om thuis te blijven. In: Vrij Nederland, 11-3-1995. (over De honkvaste reiziger) |
Yves van Kempen, Een kippenhok als schuttersput. In: De. Groene Amsterdammer, 22-3-1995. (over De honkvaste reiziger) |
Arjan Peters, Bij gebrek aan een boezemvriend. In: de Volkskrant, 24-3-1995. (over De honkvaste reiziger) |
Gertjan van Schoonhoven, Het compromisloze schrijversleven van H.C. ten Berge. Een bad brengt geen verlichting. In: NRC Handelsblad, 7-4-1995. (over De honkvaste reiziger) |
Doeschka Meijsing, Roep uit de bossen. Veldnotities van H.C. ten Berge. In: Elsevier, 8-4-1995. (over De honkvaste reiziger) |
Peter Nijmeijer, De literatuur is veilig, de vogel is gevlogen. In: Harry Bekkering en Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1996. Nijmegen 1996. (algemeen) |
Yves van Kempen, Jezus Christus was een sjamaan. In: De Groene Amsterdammer, 10-4-1996. (over Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken) |
Arjan Peters, Confetti strooiend, verwijten spuwend. In: de Volkskrant, 3-5-1996. (over Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken) |
Frans de Rover, Bodemloze put waarin man verdrinkt. In: Vrij Nederland 15-6-1996. (over Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken) |
Arjan Peters, Een grote en onmogelijke liefde. Het zingt in de Bildungsroman van H.C. ten Berge. In: de Volkskrant, 21-8-1998. (over De jaren in Zeedorp) |
T. van Deel, ‘Met welk doel bemin je deze vrouw, daar je haar aanwezigheid niet kunt verdragen?’ In: Trouw, 28-8-1998. (over De jaren in Zeedorp) |
Jeroen Vullings, Overal gesteven petticoats en diepe zuchten. In: Vrij Nederland, 12-9-1998. (over De jaren in Zeedorp) |
Marjoleine de Vos, Schitterende ernst. In: NRC Handelsblad, 14-9-1998. (over De jaren in Zeedorp) |
John Heymans, Een paar tuinhuisjes in Zeedorp. In: Bzzlletin, jrg. 28, nr. 261-262, winter 1998-1999, pp. 99-104. (over De jaren in Zeedorp) |
| |
| |
Paul Claes, Ten Berge in de Onderwereld. In: Paul Claes, De gulden tak. Antieke mythe en moderne literatuur. Amsterdam 2000, pp. 111-120. (over mythen in Texaanse elegieën) |
John Heymans, Herinneringen aan Zeedorp. In: John Heymans, Hier scheen 't geluk bereikbaar. Schrijvers over Bergen. Van Gorter tot Van Dis. Schoorl 2001, pp. 133-147. (over Ten Berge in Bergen) |
Rob van Erkelens, Het verfijnde en het boerse. In: De Groene Amsterdammer, 17-2-2001. (over Oesters & gestoofde pot) |
Piet Gerbrandy, Elk woord volmaakt in de mond. In: de Volkskrant, 20-4-2001. (over Oesters & gestoofde pot) |
Maarten Doorman, Ik worstel, en het houdt niet op. In: NRC Handelsblad, 7-9-2001. (over Oesters & gestoofde pot) |
Cyrille Offermans, Smeltzieke schoonheid. Nieuwe poëzie van H.C. ten Berge. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 4, herfst 2001, pp. 494-511. (over Oesters & gestoofde pot) |
Martinus Bakker, Stokroos of Hartrank. Genoegens en dilemma's van een poëzievertaler. In: De Gids, jrg. 165, nr. 4, april 2002, pp. 316-325. |
Piet Gerbrandy, De sneeuwman en zijn bruid. H.C. ten Berge in de Himalaya. In: Piet Gerbrandy, Een steeneik op de rotsen. Over poëzie en retorica. Amsterdam 2003, pp. 206-208. (over ‘In de Himalaya’ uit Poolsneeuw) |
T. van Deel, Warschau, Amsterdam, Warschau. Het laatste deel van de Edgar Moortgat-trilogie. In: Trouw, 15-2-2003. (over Blauwbaards ontwaken) |
Jaap Goedegebuure, In de ban van wulpse vrouwen. In: Haagsche Courant, 21-2-2003. (over Blauwbaards ontwaken) |
Arjan Peters, Ontboeid door een comtesse. H.C. ten Berges held Edgar Moortgat is geen held. In: de Volkskrant, 4-4-2003. (over Blauwbaards ontwaken) |
Elsbeth Etty, In hem ontwaakt een schrijversbeest. H.C. ten Berge voltooit zijn trilogie. In: NRC Handelsblad, 11-4-2003. (over Blauwbaards ontwaken) |
Onno Blom, Het sluitstuk van H.C. Ten Berges trilogie. Een ongemakkelijke reis. In: De Standaard, 15-5-2003. (over Blauwbaards ontwaken) |
Jan Bettens, Blauwbaards ontwaken. Een verdraaide geschiedenis. Roman. In: Leesidee, jrg. 9, nr. 8, november 2003, p. 579. |
Balletin, jrg. 32, nr. 288, januari 2004. Speciaal Ten Berge-nummer, waarin onder meer:
- | Yves van Kempen, Een onthaast taalomnivoor, pp. 8-12. (algemeen) |
- | Rein Bloem, Raak, pp. 13-20. (over de vroege poëzie) |
- | Huub Beurskens, Schrijven in Ten Berge, pp. 21-30. (over de relatie tussen het werk van Ten Berge en dat van Beurskens) |
- | Piet Gerbrandy. Het gruis van oude metaforen. De ‘Texaanse elegieën’ herlezen, pp. 31-44. |
- | Ad Zuiderent, H.C. ten Berge. Een eter van andermans poëzie, pp. 45-61. (over de rol van poëzievertalingen in Ten Berges eigen werk) |
- | Hans Groenewegen, Absoluut, maar bijna niets. Elke modernist is de laatste, pp. 62-75. (over Oesters & gestoofde pot) |
- | Joris van Casteren, Adieu, Moortgat, pp. 76-84. (over de Moortgat-trilogie) |
- | Jacques Kruithof, Neerslag van betekenis, pp. 85-93. (over de Moortgat-trilogie) |
- | Yves van Kempen, Terug naar de rauwe stemmen van weleer, pp. 94-100. (over mythische elementen in het werk van Ten Berge) |
- | Cyrille Offermans, H.C. ten Berge: de oeroude roep van de zanger. Juryrapport A. Roland Holst-Penning zoo, pp. 108-113. |
|
Elsbeth Etty, De verdraaide verbeelding. H.C. ten Berge over het conservatisme in de literatuur. In: NRC Handelsblad, 23-4-2004. |
Marjoleine de Vos, H.C. ten Berge: die lange regel is als een lint van vogels. In: Marjoleine de Vos, Dichtersgesprekken. Over het maken en lezen van poëzie. Amsterdam 2005, pp. 20-24. (interview over ‘Spreeuwen in het stadsmoeras’ uit Oesters & gestoofde pot) |
| |
| |
Piet Gerbrandy, Strijdige bedenksels. De poëzie van H.C. ten Berge over beweging, tijd en verandering. In: de Volkskrant, 11-2-2005. (over Het vertrapte mysterie) |
Arie van den Berg, De tijd wordt betrapt. In: NRC Handelsblad, 25-3-2005. (over Het vertrapte mysterie) |
Kees Fens, Schitterend zingt de stralende fazant. In: de Volkskrant, 2-12-2005. (over Op een mat van gele veren) |
Arie van den Berg, Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. Hoe waar is het klassieke gebod ‘Gij zult niet bloemlezen’? In: NRC Handelsblad, 16-12-2005. (over Op een mat van gele veren) |
Piet Gerbrandy, Een romanticus, zoals een modernist dat kan zijn. In: de Volkskrant, 22-12-2005. (over Op een mat van gele veren) |
Anneke Stoffelen, P.C. Hooftprijs voor dichter H.C. ten Berge. In: Het Parool, 22-12-2005. |
Arjen Fortuin, De euforie duurt nooit lang. In: NRC Handelsblad, 6-1-2006. |
Maria Barnas, De goede beginner. In: De Groene Amsterdammer, 6-1-2006. (interview) |
[Anoniem], Een moderne klassieker? De boekhandelaar laat hem drukken op verzoek. In: de Volkskrant, 13-1-2006. |
Rob Schouten, Poëzie is de kille vrouwehand. In: Vrij Nederland, 18-3-2006. (algemeen) |
Eric Kok, Een sneeuwman die niet zingen wil. In: Haarlems Dagblad, 17-5-2006. |
Fleur Speet, H.C. ten Berge: Terugblikken en herijken. In: Het Financieele Dagblad, 20-5-2006. |
P.C. Hooftprijs 2006 voor poëzie aan H.C. ten Berge. Den Haag/Amsterdam 2006, waarin onder meer:
- | Frans Budé, De taal, het beeld, de reis, pp. 5-21. (algemene kenschets) |
- | Hans Groenewegen e.a., Juryrapport, pp. 23-36. |
|
103 Kritisch lit. lex.
december 2006
|
|