| |
| |
| |
Jozef L. de Belder
door Rudolf van de Perre
1. Biografie
Jozef L. de Belder werd geboren op 18 juni 1912 te Lier. Hij groeide op in een groot gezin en in een gelovig milieu, dat ook openstond voor de wereld van de kunst. Hij volgde de oude humaniora aan het Sint-Gummaruscollege te Lier en voltooide ze aan het Sint-Stanislascollege te Berchem-Antwerpen. Als student werd hij lid van het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (AKVS), waar hij de bezielende invloed onderging van Ernest van der Hallen (1898-1948), die van beslissende aard zou zijn voor zijn verdere ontwikkeling. Het is op diens aanraden dat hij in 1935-1936 nog een paar semesters kunstgeschiedenis en -filosofie ging studeren in het Duitse Marburgan-der-Lahn.
Van 1936 tot 1944 was hij werkzaam in de journalistiek als parlementair verslaggever voor De Courant en Het Volk. In 1945 werd hij medewerker bij De Vlaamse Linie. Van 1951 tot 1959 was hij redactiesecretaris van De Periscoop en van 1953 tot 1977 tevens redacteur bij de Winkler-Prins-encyclopedieën.
In 1950 richtte J.L. de Belder de ‘eenmansuitgeverij’ Colibrant op, die tot 1978 bleef bestaan.
Zowel voor zijn uitgeversactiviteiten als voor zijn literair werk werd hij herhaaldelijk gehuldigd en onderscheiden. Hij ontving de Guido Gezelleprijs (1947-1951) van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor Ballade der onzekerheden, de Prijs voor Letterkunde van de Provincie Oost-Vlaanderen (essay en monografie) voor A. Sully Prudhomme in 1959, de Premie voor poëzie van de Provincie Antwerpen voor Avondverzen in 1975, de Arthur Merghelynckprijs (1973-1975) van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor dezelfde bundel, de Prijs van
| |
| |
de Scriptores Christiani voor zijn Verzamelde gedichten in 1976 en de Emile Bernheimprijs voor zijn gezamenlijk oeuvre in 1978. In dat jaar werd hem ook de Koopalprijs toegekend voor zijn vertalingen in Bij de uitverkorenen.
Jozef L. de Belder was gehuwd met Line Lambert en kreeg vier zonen. Hij overleed op 7 december 1981. In 1983 werd een J.L. de Belder-Stichting opgericht, om de herinnering aan zijn persoon en aan zijn werk levendig te houden.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap / Visie op de werkelijkheid
In overzichten van de Vlaamse letterkunde wordt J.L. de Belder gewoonlijk ondergebracht bij ‘de dichters van de innerlijkheid’ (Demedts, Lissens, Van Vlierden). Daarmee worden dichters aangeduid, van wie het werk gekenmerkt is door een vage inhoud en een etherische sfeer. ‘Het legt geen scherp omlijnde werkelijkheid vast, het verwoordt veeleer stemmingen dan gedachten, verwijlt liever bij herinneringen dan dat het op eigentijdse toestanden inhaakt en tracht meer te suggereren dan te verklaren.’ (Demedts) Deze typering is geheel toepasselijk op de dichterlijke persoonlijkheid van De Belder.
| |
Thematiek / Stijl
Er is in zijn poëzie geen spoor te vinden van onze tijd of van de maatschappelijke gebeurtenissen die onze wereld beroeren. Hij vertoeft in een bij uitstek romantisch-lyrische wereld, waarin gevoel en verbeelding een hoofdrol spelen. Eenzaamheid, verlangen naar het onvervulbare en naar het absolute, het aanvoelen van het mysterie achter de dingen en de nabijheid van de dood, zijn de belangrijkste motieven. De sfeer wordt gekleurd door beelden van herfst en avond, sneeuw en rozen, tere bloemen en dromerige muziek. De toonaard is overwegend weemoedig en vol stille melancholie. Het spreken van De Belder is eerder een fluisteren of neuriën dan een ‘zeggen’ of een ‘zingen’.
| |
Ontwikkeling / Traditie
Nog vóór hij in 1938 debuteerde met Stilte, had hij een reeks gedichten van Rainer Maria Rilke vertaald en ingeleid. Rilke zal een van zijn lichtende voorbeelden blijven. Ook in De gesloten kamer (1989) ondergaat hij van hem nog invloed, maar evenzeer van Novalis, Hölderlin, Alain-Fournier en de Chinese dichters, die hij in zijn verzen met name noemt. Het meest bekende gedicht uit deze periode, ‘Herinnering’, vangt aan met:
Een eenzame weg langs het struikgewas.
Hier was het dat ik Novalis las.
Het gedicht is kenmerkend voor de vereenzaamde ‘vreemde jongen’ die zich, anders dan anderen, geroepen voelt om de stille dromen van zijn jeugd te verinnigen ‘tot een zwaarmoedig lied’.
| |
| |
| |
Kunstopvatting / Traditie
Uit die levenshouding volgt zijn uitgesproken sacrale opvatting van het kunstenaarschap, die van de dichter vraagt dat hij zijn ‘uitverkiezing’ zou beleven als een soort priesterschap. Met deze idealiserende visie op de dichter als ziener-profeet, staat hij in een lange traditie, die teruggaat op de Europese romantiek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij het werk van Novalis aanwijst als een lichtbaken, dat het vermoeide Westen opnieuw zou kunnen richten naar èchte waarden, naar de kracht van de verbeelding en van de geest, als antwoord op onze naar decadentie neigende, materialistische beschaving. In het spoor van Hödderlin en Novalis, belichaamt hij het nagestreefde ideaal van de absolute schoonheid, van het dichterschap, in de gestalte van een jonge vrouw die ‘tot in de dood wacht op de welbeminde’. Anderzijds is ze ook het symbool van de discrepantie tussen droom en werkelijkheid, tussen kunst en leven, als de onverzoenbaarheid tussen het ideaal en de vervulling ervan aan het licht treedt.
| |
Ontwikkeling
Het ligt dan ook haast voor de hand, dat er in de wereldvreemde poëzie van De Belder nauwelijks of geen evolutie te bespeuren valt. Wel schudt hij in Epimenides' ontwaken en andere gedichten (1943) de jeugdmelancholie van zich af, maar zijn wereld blijft er een van stilte, waarin de seizoenen - vooral de herfst - ieder hun eigen weemoed en eenzaamheid dragen, een wereld waarin het onderscheid tussen droom en werkelijkheid (nog) amper merkbaar is.
‘Is werkelijkheid dan droom?’ -
denkt hij - ‘of is het louter licht?’
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Een moment van verheviging brengt de Ballade der onzekerheden (1949), een lang autobiografisch gedicht, dat in het spoor van Bertus Aafjes (Voetreis naar Rome, 1946), Jan Vercammen (De parelvisser, 1946) en Karel Jonckheere (Spiegel der zee, 1947) een afrekening brengt met het verleden. Hoewel niet overal feilloos van vorm, beeldt deze ballade in enkele hoofdlijnen zijn innerlijke odyssee uit: zijn vlucht in een romantische droomwereld, waaraan hij niet eeuwig trouw kon blijven (gesymboliseerd door de vroege dood van de ‘geliefde’), zijn twijfel en onrust die een aantal onzekerheden in hem los woelden, zijn afzondering in een artistiek bestaan en zijn uiteindelijke
| |
| |
overgave aan de cultus van de schoonheid, weliswaar beseffend dat hij nooit de absolute schoonheid zou vatten in zijn vers:
Maar ik weet ook; nooit zal IK schrijven
het enig en volmaakt gedicht...
Na deze afrekening en positiebepaling zijn er in de gevoelswereld van De Belder nog weinig verschuivingen. Recitatief (1952) en Ki Fong (1956), een vrij omvangrijke suite vrije bewerkingen van Chinese gedichten naar vertalingen uit het origineel, bevestigen zijn wereld van pastelkleurachtige impressies. De motieven van liefde en dood, de cyclische gang van de seizoenen, de ijle sfeer van weemoed en droom, vlinders, waterlelies en sneeuw..., het zijn zovele variaties op éénzelfde grondtoon.
| |
Kunstopvatting
Bij herhaling heeft De Belder erop gewezen dat hij poëzie ziet in een structurele samenhang van esthetische elementen, technische bekwaamheid en ethische expressie. Die opvatting vinden we nog weerspiegeld in de bundels die hij nadien, met langere tussenruimten, liet verschijnen: Van zuilen, sneeuw en rozen (1964), Avondverzen (1974) en Avondverzen II (1980).
| |
Relatie leven/werk
De eenheid van poëzie en leven is bij hem tegelijk de eenheid van liefde en dood. Door zijn wankele gezondheid heeft hij vele jaren geleefd in de schaduw van de dood. Op zijn beste momenten heeft dit tot enkele zuivere gedichten geleid, waarvan ‘Balans’ het meest bekende is en ook het best zijn dichterlijke wereld samenvat:
Een vogeltje uit morgenrood.
Mijn lief, met haar twee borstjes bloot.
De rode aardbei en het brood.
Een vriend en trouwe tochtgenoot.
De blauwe zee met witte boot.
Mozarts sonate in D groot.
Mijn lief, haar lippen en haar schoot.
Het morgenrood, het avondrood.
| |
| |
| |
Traditie / Verwantschap
Gelijktijdig met zijn Verzamelde gedichten verscheen in 1975 zijn ene prozawerk, de novelle De vervulling, een etherisch verhaal, waarin een jonge man en een jonge vrouw een lange voettocht ondernemen naar ‘het verhoopte geluk’. Nog vóór de vervulling ervan sterft de vrouw. Alle motieven uit zijn poëzie, zelfs tot in het woord- en beeldgebruik, zijn in dit verhaal aanwezig, toegespitst op het thema van liefde en dood. Het zou tevens een illustratie van ‘Balans’ kunnen zijn en roept reminiscenties op aan het neoromantische proza van Filip de Pillecijn, Aart van der Leeuw en Arthur van Schendel. Het bewijst bovendien nogmaals hoezeer De Belder zich beweegt in een traditie, die niet alleen aansluit bij de reeds vermelde Duitse romantici, maar ook bij de neoromantiek van een generatie die zijn jeugd heeft beïnvloed en waarvan, naast de reeds genoemden, de door hem zo vereerde Maurice Gilliams een belangrijke exponent is.
Als wij het dichterschap van De Belder in zijn geheel beschouwen, treft het hoezeer we hier te maken hebben met een soort lyrische autobiografie. Hij is het type van de ‘homo viator’, altijd onderweg of op weg naar de ‘vervulling’, die uiteindelijk uitblijft.
| |
Stijl
Aan zijn romantisch-elitaire opvatting van het dichterschap, beantwoordt uiteraard een traditioneel-klassieke vormgeving. Vernieuwing heeft De Belder met zijn poëzie niet gebracht. Zijn poëzie is één volgehouden elegische mijmering, vol sfeer en ritmische beheersing. Hij is erin geslaagd, in de geest van zijn grote voorgangers, enkele verfijnde stemmingsgedichten te schrijven. Ze ontberen echter de kracht en de dramatische bewogenheid van zijn geliefde ‘uitverkorenen’.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Opmerkelijk is dat de kritiek nooit echt veel aandacht aan zijn werk heeft besteed en dat de receptie ervan hoofdzakelijk terug te vinden is in als ‘rechts’ gecatalogiseerde periodieken, die hem over het algemeen overigens een bescheiden, maar toch eigen plaats hebben toegemeten. Van de andere kant werd de belangstelling voor zijn persoon en zijn werk tijdens de laatste jaren opnieuw aangewakkerd door een paar monografieën (Magerman, Van de Perre) en huldeboeken. Zijn poëtisch werk heeft dan ook vooral weerklank gevonden binnen een kring van vrienden, sympathisanten en gelijkgezinden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Rainer Maria Rilke, Wij bouwen aan U. Vertaald door J.L. de Belden Lier 1936, De Garve, GB. (vert.) |
Jozef L. de Belder, Stilte. Mechelen 1938, De Bladen voor de Poëzie, jrg. 2, nr. 7, GB. |
Jozef L. de Belder, De gesloten kamer. Mechelen 1939, De Bladen voor de Poëzie, jrg. 3, nr. 9, GB. |
Jozef L. de Belder, Einde augustus. Mechelen 1941, De Bladen voor de Poëzie, jrg. 5, nr. 7, GB. |
Jozef L. de Belder, Epimenides' ontwaken en andere gedichten. Brussel 1943, Manteau, GB. |
Friedrich Hölderlin, Gedichten en fragmenten. Vertaald door en met een voorwoord van J.L. de Belder. Antwerpen 1943, Die Poorte, GB. (vert.) |
Jozef L. de Belder, Uit een herfst. Brussel 1944, De Bladen voor de Poëzie, jrg. 8, nr. 6, GB. |
Jozef L. de Belder, Ballade der onzekerheden. Gent 1949, Artifex, GB. |
Oscar Wilde, De ballade van Reading. Vertaald door J.L. de Belder en Lode Badts. Lier 1950, Colibrant, GB. (vert.) |
Jozef L. de Belder, Recitatief. Lier 1951, Colibrant, GB. |
Jozef L. de Belder, Ki Fong, een Chinese suite. Lier 1956, Colibrant, GB. |
Jozef L. de Belder, Adriaan Magerman en Jo Verbrugghen, Van 20 dichters. Drongen 1959, Colibrant, Bl. |
Jozef L. de Belder, Jan Vercammen en H. Graef, Flämische Lyrik. München 1960, M. Hueber Verlag, Bl. |
A. Sully Prudhomme/Frederi Mistral/Gabriela Mistral, Gedichten/Proza. Ingeleid en vertaald door J.L. de Belder, Robert Guiette en Gerard Wijdeveld. Hasselt 1962, Heideland, Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor Literatuur, E. en Bl. (vert.) |
Jozef L. de Belder, Van zuilen, sneeuw en rozen. Drongen 1964, Colibrant, GB. |
Jozef L. de Belder, Verglaasde spiegel. Hasselt 1964, Heideland, Vlaamse Pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden P 27, Bl. |
Jozef L. de Belder, Zoete, lieve soevereine. De mooiste liefdesgedichten uit de Zuidnederlandse literatuur. Hasselt 1970, Heideland-Orbis, Vlaamse Pockets 245, Bl. |
Jozef L. de Belder, Avondverzen. Deurle 1974, Colibrant, GB. |
Jozef L. de Belder, Een jubileumboekje. Colibrant 1950-1975. Deurle 1975, Colibrant, Bl. |
Jozef L. de Belder, De vervulling. Leuven 1975, De Clauwaert, V. |
Jozef L. de Belder, Verzamelde gedichten (1938-1974). Brugge 1975, Orion, De Gulden Veder, Bl. (waarin opgenomen De gesloten kamer, Epimenides' ontwaken, Uit een herfst, Ballade der onzekerheden, Recitatief, Ki Fong, Van zuilen, sneeuw en rozen, Avondverzen, Dagboekbladen (onuitgegeven gedichten). |
| |
| |
Luc Indestege, Iets is voorgoed voorbij. Keuze en inleiding door J.L. de Belder. Hasselt 1976, Heideland-Orbis, Vlaamse Pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden P 97, Bl. |
Jozef L. de Belder, Bij de uitverkorenen. Vertalingen uit het oeuvre van geliefde dichters door J.L. de Belder. Deurle 1977, Colibrant, Bl. (vert.) |
Novalis, Fragmenten. Keuze, vertaling en nawoord van J.L. de Belder. Deurle 1978, Colibrant, E. (vert.) |
Jozef L. de Belder, Fernand Maeyaert en Raphaël de Smedt, Albert van Dyck. Antwerpen 1978, Mercatorfonds, E. |
Jozef L. de Belder, Avondverzen II. Beveren-Antwerpen 1980, Orion-Colibrant, GB. |
Jozef L. de Belder, Jos Hendrickx. Antwerpen 1980, Sociale Dienst V.E.V., E. |
Maurice Gilliams, Vita brevis. Een portret-album. Bezorgd door J.L. de Belder. Beveren 1981, Orion-Colibrant, Bl. (teksten en foto's) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Pieter G. Buckinx, Poëziekroniek. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 40, nr. 12, december 1940, pp. 646-648. (Over De gesloten kamer) |
Albert Westerlinck, Marginalia bij enkele Vlaamse dichtbundels. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 50, nr. 4, mei 1950, pp. 249-257. (Over Ballade der onzekerheden) |
Alb. W(esterlinck), J.L. de Belder. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 52, nr. 4, mei 1952, p. 256. (over Recitatief) |
José de Ceulaer, J.L. de Belder - Een sacrale taak. In: José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs I. Antwerpen z.j. (1960), pp. 13-18. (interview) |
Pieter G. Buckinx, Poëzie van gisteren en morgen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 110, nr. 6, juli-augustus 1965, pp. 423-428. (Over Van zuilen, sneeuw en rozen) |
René Verbeeck, De dichter J.L. de Belder. In: Ons Erfdeel, jrg. 9, nr. 4, juni 1966, pp. 40-51. (algemeen) |
Hugo Brems, Avondmijmeringen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 3, maart-april 1975, p. 230. (over Avondverzen) |
Hedwig Verlinde, Verzamelde gedichten.) In: Kreatief, jrg. 9, nr. 5, december 1975, pp. 96-98. |
André Demedts, Nederlands proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 5, juni 1976, pp. 361-364. (over De vervulling) |
André Demedts, Dichters der innerlijkheid. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 7, september 1976, pp. 523-529. (over Verzamelde gedichten) |
Rudolf van de Perre, J.L. de Belder: liefde en dood. In: Het Teken, jrg. 49, nr. 2, juli-augustus 1976, pp. 40-44. (over de thema's in zijn werk) |
Rudolf van de Perre, J.L. de Belder: Verzamelde gedichten (1938-1974). In: Ons Erfdeel, jrg. 19, nr. 4, september-oktober 1976, pp. 589-591. |
Remi van de Moortel, Kroniek van het Vlaamse proza. De normale oogst van een ongewone zomer. In: Boekengids, jrg. 54, nr. 9, oktober 1976, pp. 545-557. (over De vervulling) |
Jef van Gool, Kroniek van het Vlaamse proza. Als de rook om je hoofd is verdwenen. In: Boekengids, jrg. 54, nr. 9, oktober 1976, pp. 557-569. (over De vervulling) |
Albert de Longie, Lof der innerlijkheid. In: Poëziekrant, jrg. 1, nr. 4, juli-augustus 1977, p. 3. (over Verzamelde gedichten) |
André Demedts, J.L. de Belder. In: De Periscoop, jrg. 27, nr. 12, oktober 1977, pp. 1 en 2. |
Rudolf van de Perre, Liefde en dood. In: Rudolf van de Perre, De gekleurde wereld. Een dertigtal gedichten uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letterkunde benaderd en verklaard. Brugge/Nijmegen 1979, pp. 144-151. (bespreking van de gedichten ‘Balans’ en ‘De tien gedichten’ |
Adriaan Magerman, Jozef L. de Belder. Gent 1980. (monografie) |
Rudolf van de Perre, Varende schaduwen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 126, nr. 5, juni 1981, pp. 385-389. (over Avondverzen II) |
Huldiging J.L. de Belder. Lier 1981. (huldetoespraken op 1 juni 1980 en een keuze uit het werk van de dichter) |
Rudolf van de Perre, Jozef L. de Belder. Beveren/Nijmegen 1982 (monografie met als appendix de historiek en de lijst van alle Colibrant-uitgaven) |
Eugène van Itterbeek, J.L. de Belder: een laatromantisch dichter in Vlaanderen. In: Pi, jrg. 2, nr. 3, 1983, pp. 68-71. |
Het Morgenrood het Avondrood. Herinneringsalbum J.L. de Belder met nagelaten gedichten en dagboek. Deurle 1983. Een huldeboek met een aantal getuigenissen, waarin onder meer: Line Lambert,
|
| |
| |
Een dichter, mijn man, pp. 63-106. |
Anton van Wilderode, Jozef L. de Belden. In: Anton van Wilderode, Dienstbaar het woord. Toespraken en teksten samengesteld en ingeleid door Rudolf van de Perre. Tielt/Weesp 1985, pp. 280-284. (homilie bij de uitvaartplechtigheid op 11 december 1981) |
28 Kritisch lit. lex.
februari 1988
|
|