| |
| |
| |
Belcampo
door J.C. van Aart
1. Biografie
Omdat de negentiende-eeuwse Duitse schrijver E.Th.A. Hoffmann in de roman Elixiere des Teufels een zekere Schönfeld het kunstenaarspseudoniem Belcampo aanmat, ging de rechtenstudent Herman Pieter Schönfeld Wichers zich in 1923, toen hij zo nu en dan wat publiceerde, Belcampo noemen.
Herman werd op 21 juli 1902 te Naarden geboren in een gezin waarvan de vader notaris was. Enkele maanden daarna vertrok het gezin, zijn ouders, hijzelf en een wat ouder broertje, naar Sappemeer. Herman was vier jaar, toen zijn ouders zich vestigden in Rijssen, waar hij de rest van zijn jeugd doorbracht. In 1921 begon hij in Amsterdam aan de studie medicijnen, die hij drie maanden later verwisselde voor rechten. In 1928 behaalde hij de meesterstitel. In de periode van 1928 tot 1937 zwierf hij een aantal jaren door Europa, waarbij hij door het tekenen van portretten in zijn onderhoud voorzag. Na een opleiding van ongeveer tweeëneenhalf jaar bij notarissen in Den Haag en Utrecht vatte hij in 1937 weer de medicijnenstudie op, die hij in april 1949 afsloot met het doctoraalexamen. Na zijn studie deed hij van juni tot december van datzelfde jaar in Staphorst praktijkervaring als arts op. Daarna was hij huisarts te Bathmen (bij Deventer) en vanaf september 1953 tot aan zijn pensionering in 1967 studentenarts in Groningen. Zijn debuut als schrijver vond plaats in 1923. Op 24 november van dat jaar verscheen in de rubriek ‘Feuilleton’ van het studentenweekblad Propria Cures het verhaal ‘Koningin Voozenkone’ onder het pseudoniem A.B.C.
De wens van de auteur om zijn persoonlijk leven voor
| |
| |
nieuwsgierige ogen af te schermen laat zich afleiden uit zijn karigheid in het geven van interviews en uit het gebruik van een pseudoniem. Hij is er lange tijd in geslaagd die anonimiteit te handhaven. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd zijn echte naam in wat breder kring bekend.
Van 1956 tot en met 1962 bereikte hij via de krant een breder publiek. Van oktober 1955 tot en met april 1956 drukte Het Vrije Volk 26 brieven van hem af, die als regel met tussenpoos van een week verschenen. Hij schreef daarin voornamelijk over de Nederlandse schilderkunst uit voorgaande eeuwen. Van eind 1956 tot begin 1962 publiceerde hij enige tientallen korte stukjes in het Haarlems Dagblad in de rubriek ‘Op de Praatstoel’.
Zijn werk is verschillende malen bekroond: in 1956 met de Marianne Philipsprijs, in 1959 met de prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945. In 1960 werd hem de culturele prijs van de stad Groningen toegekend, de Hendrik de Vries-prijs, en in 1983 de Tollensprijs. De bekroningen werden steeds gegeven voor het gehele bestaande oeuvre.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
In vergelijking met bijvoorbeeld Vestdijk, wiens eerste boek eveneens in 1934 verscheen, heeft Belcampo naar omvang of verscheidenheid geen indrukwekkend oeuvre geschreven. Zijn oeuvre is echter niet gemakkelijk onder de noemer van één genre te brengen. Belcampo vertoont zich in vele gedaanten: als schrijver van fantastische verhalen, van sprookjes, van filosofische studies, en als hagiograaf.
De verhalen die hij als student schreef, gaf hij in 1934 uit in eigen beheer; in 1935 verschenen ze bij de uitgeverij Kosmos in een geringe oplage, waardoor ze slechts in een kleine kring bekend werden. Meer belangstelling kreeg De zwerftocht van Belcampo (1938), het literaire resultaat van een voetreis door Frankrijk, Italië en nog enkele landen. Pas in de naoorlogse jaren, met name toen in 1946 Nieuwe verhalen verscheen, kreeg zijn werk grotere bekendheid. Na het succes van die bundel werden ook eerdere bundels herdrukt onder de titel De fantasieën van Belcampo (1958). De groeiende waardering voor zijn werk is ook af te lezen aan de vertalingen van zijn verhalen waarvan die in het Frans de omvangrijkste is. Onder de titel Le monde fantastique de Belcampo verscheen in 1963 een vertaling, van een vijftal verhalen. In 1972 publiceerde Belcampo De filosofie van het Belcampisme, een studie die weliswaar weinig waardering kreeg, maar die van belang is, omdat hij daarin zijn gedachtenwereld ontvouwt en deze toetst aan die van denkers vóór hem. Van zijn latere werk trokken de onconventioneel vertelde heiligenlevens de aandacht, De toverlantaarn van het Christendom (1975) en Rozen op de rails (1979). In 1982 verscheen De drie liefdes van tante Bertha, waarin hij zich voor het eerst waagt aan een werk met de omvang van een roman. Enkele bundels hadden al herdrukken beleefd, toen in 1981 de verzamelbundel Al zijn fantasieën werd gepubliceerd.
| |
Kritiek
Nogal wat literatuurcritici en andere lezers zien Belcampo als schrijver van fantastische verhalen. De term ‘fantastisch’ is zeker op zijn plaats, als daarmee wordt gedoeld op elementen die strijdig zijn met de fysische, biologische en psychische werkelijkheid.
Sommigen waarderen zijn vertellingen om de vermakelijke, zotte invallen; anderen doen hun best de verbeelde wereld te
| |
| |
lezen als pogingen van de auteur zijn visie op mens en maatschappij gestalte te geven. De kritiek was hem lange tijd overwegend gunstig gezind. In het spoor van Menno ter Braak zagen nogal wat recensenten zijn werk als ‘een uitstekend voorbeeld van goede fantastische litteratuur’. De laatste jaren zijn er ook andere stemmen te horen, vooral wanneer het gaat om zijn later werk. Met name Wim Zaal meent dat de auteur dan niet meer dezelfde hoogte bereikt als in de jaren 30-50.
| |
Thematiek / Techniek
Wat Belcampo's verhalen vaak boeiend maakt, is de bijzon dere kijk op de werkelijkheid die zij geven. Zijn verbeelding voert ons weg uit de alledaagse sfeer naar een wereld met nieuwe dimensies die de vaak merkwaardige, soms het individu bedreigende normen en conventies van het dagelijks bestaan een grotesk karakter geven. De luchtige wijze van vertellen wekt de indruk dat Belcampo zelf zich met veel genoegen in die verhaalwereld ophoudt om vervolgens met een spottende glimlach naar de werkelijkheid te kijken. Het vermengen van fictie en realiteit is kenmerkend voor zijn werkwijze. De aard en dosering van die vermenging bepalen ook mee de structuur van die verhalen. Terugkomende structuurprincipes zijn de vaak lange inleiding die aan de eigenlijke gebeurtenissen voorafgaat en de logische ontwikkeling van een beginsituatie die tot haar uiterste consequenties wordt doorgetrokken.
| |
Ontwikkeling
In zijn eerste verhalen overweegt de vermakelijke vondst. De komische elementen en ironische toon die karakteristiek zijn voor zijn manier van vertellen, zijn dan al aanwezig. Hij trekt daarin ook feller van leer tegen godsdienstige bekrompenheid en burgerlijkheid. Zijn spot met godsdienstige stelsels en bijbelse voorstellingen werd niet door iedereen gewaardeerd. De inmiddels opgeheven rooms-katholieke Stichting I.D.I.L. (Inlichtingen Dienst Inzake Lektuur), die in 1937 is opgericht en alle lectuur aan een waardeoordeel vanuit roomskatholiek standpunt onderwierp, heeft zijn boeken wegens ‘kwetsende passages of grondgedachten’ jarenlang uitsluitend bestemd voor ‘rijpe en serene lezers’.
Eén van de op een vermakelijke vondst gebaseerde verhalen uit de begintijd van zijn literaire loopbaan, is ‘Het olografisch
| |
| |
testament’ (Nieuwe verhalen). Hij demonstreert daar al zijn scherpe kijk op mensen en hun zwakheden en zijn gave de belachelijke kant van allerlei zaken aan te wijzen. Een lacune in een wetsartikel voert tot een reeks verrassende verwikkelingen. Een notaris ontvangt een cliënt die zijn testament op de huid van een beeldschone vrouw heeft getatoueerd. Tot zijn schrik ontdekt de notaris dat ‘geen enkel wetsvoorschrift in Nederland eist, dat een akte op papier moet worden geschreven’.
Het verschil tussen zijn vroege werk en dat van later datum is gering. De thema's blijven het hele oeuvre door tamelijk constant. Altijd spelen wel mee: lugubere en dwaze elementen, bekrompenheid, ijdelheid en angst in de relaties tussen mensen, en relativerende humor. In zijn latere verhalen is de gegeven maatschappelijke werkelijkheid vaak nadrukkelijk aanwezig. Ze inspireert de auteur niet zelden tot persiflage en satire. De pijlen van zijn ironie zijn het scherpst wanneer ze gericht zijn op kleinburgerlijke conventies en op de schijn die mensen bij allerlei gebeurtenissen in het maatschappelijk verkeer menen te moeten ophouden. Maar die serieuze ondertoon ontneemt de verhalen nimmer hun lichtvoetig karakter.
Illustratief voor de manier waarop de auteur op virtuoze wijze met gedachten en ideeën weet te goochelen, is het verhaal ‘De verwarring’ (De verhalen). Bij een nachtelijke brand wordt de juist overleden burgemeester in de duisternis en algemene verwarring als brandspuit gebruikt; men pompt en pompt, maar er gebeurt niets. Pas wanneer de brandweerlieden nauwkeuriger kijken naar de ‘dingen’ waarmee zij pompen, blijken dat de armen en benen van hun burgemeester te zijn.
| |
Thematiek
In vele van Belcampo's verhalen vervaagt de grens tussen realisme en het fantastische. Er ontstaat een ‘surrealistische’ wereld waarin het één een grensgeval wordt van het ander. Al in de eerste bundel De verhalen (1935) vinden we dat grondmotief. In ‘De driesprong’ vaardigt een koning in zijn rijk een verbod uit op alle sprookjes, al het fantastische en wonderbaarlijke, en laat boven de ingang van zijn paleis de volgende spreuk beitelen: ‘De geest mag alleen bewogen
| |
| |
worden in overeenstemming met het bestaande’. Het verhaal speelt met de gedachte dat men het mysterie, de oorzaak, van alle dingen zou kunnen opheffen door het eenvoudig te ontkennen. Het gevaar van die reductie wordt werkelijkheid voor wie, als Koning Wurm II, ‘Al het fantastische, al het wonderlijke uit zijn wereld wil wegschuiven, die wonderlijk gelijk stelt met slecht’. Zelf ondervindt koning Wurm de gevolgen van die reductie als hij droomt dat hij een moeilijke letter is, ‘die een heel klein meisje telkens maar weer op haar lei trachtte te schrijven. Nu de benen uitgerekt, dan de benen half, dan te wijd uit elkaar zodat hij haast scheurde, dan het hoofd plat of scheef er aan, dan zijn borstkas ingedrukt, dan uitgewist met spuug of een kras door hem heen. Het meisje had een heel ernstig gezichtje daarbij en Wurm kon haar niets toeschreeuwen van al zijn pijn, omdat hij maar in twee dimensies was’.
Er is echter één kracht, de liefde voor de ander, die mensen boven hun ijdelheid en bekrompenheid doet uitstijgen en zelfs het ‘grote paard Rinocieros’ tot inkeer brengt. In de ballade van ‘Het woeste paard’ (De verhalen) wendt het monster, dat onverwacht een minnekozend paar aantreft, zich ‘verlegen’ af en wil voortaan alleen nog maar met ‘lammetjespap’ gevoed worden.
| |
Techniek
In het overgrote deel van Belcampo's verhalen vinden we een ik-verteller die vrijwel altijd dominerend aanwezig is. Die manier van vertellen geeft de lezer het gevoel dat het verhaalde hem iets aangaat. Dat effect wordt versterkt, doordat het contact met de alledaagse werkelijkheid nimmer verbroken wordt. Hoe vreemd de uitgebeelde wereld soms is, de verteller weet die vrijwel altijd een realistisch karakter te geven door zelfs het meest bizarre voor te stellen als een ‘onbetwistbaar’ feitelijk gegeven.
In het merendeel van zijn verhalen plaatst de verteller zich aan de kant van de lezer; daardoor weet hij diens vertrouwen te winnen. In het begin lijkt hij tegenover de vreemde of bizarre fictieve wereld een reserve te bewaren. In ‘Het grote gebeuren’ (Nieuwe verhalen) bijvoorbeeld schildert de verteller ons de Jongste Dag zoals die plaats vindt in het dorp Rijssen. Het verhaal laat zien hoe de Rijssenaren reageren als
| |
| |
de tekenen van wat er aan de hand is, steeds duidelijker worden en zij begrijpen dat hun einde gekomen is.
| |
Stijl
De beklemming van het gebeuren wordt echter voortdurend verzacht door een nuchtere humor: ‘En ik bedacht dat wat ik zag niet alleen in Rijssen gebeurde maar ook in Deventer, in Parijs, in China en Australië. Wat een organisatie, wat een personeel!’ Die schertsende toon en de breed uitgesponnen vertelwijze dragen ertoe bij dat de lezer zich niet verontrust voelt. Overdrijvingen, woordspelingen en de grillige, soms gezocht aandoende associaties versterken de suggestie dat de verteller afstand bewaart ten opzichte van wat hij verhaalt. Maar aan het eind heeft de verteller een verrassing in petto: hij kiest de zijde van het fantastische, het raadselachtige.
| |
Thematiek / Techniek
Een vergelijkbare verrassing vinden we bijvoorbeeld in ‘Bladzijde uit het dagboek van een arts’ (De ideale dahlia). Aanvankelijk reageert de verteller op een wijze die duidelijk maakt dat ook hij door het vreemde, onverwachte van wat hem overkomt, getroffen wordt: ‘Ik moest me aan de wand vasthouden om niet te vallen. 't Kwam me aan als een keiharde droom’. Maar ook nu weer kiest hij ten slotte voor het wonderlijke.
Soms brengt de verteller het verhaalde nadrukkelijk in conflict met een bekende, gegeven werkelijkheid, bijvoorbeeld in ‘Het laatste getuigenis’ (Nieuwe verhalen). Want de ik-verteller verrast ons al na een paar regels met de mededeling: ‘In Amsterdam verschenen geen kranten die dag. Daar verscheen het zeewater, ingestroomd over de van rijkswege doorgestoken dijken en van de daken en balkons door de hele bevolking jubelend begroet’. Pas later blijkt deze verteller een onbetrouwbare informant te zijn. Wat hij meedeelt, berust op waandenkbeelden van hemzelf. Hij is een gevangene van zijn fantasieën, kan fictie en werkelijkheid niet meer uiteen houden. In tegenstelling tot wat de ‘ik’ in zijn verhaal voortdurend beklemtoont, zijn niet zijn landgenoten monomaan, maar wekt hij de indruk zelf te lijden aan monomanie, en wel aan de bijzondere vorm ervan genaamd ‘mythomanie’, dat is excessief fantaseren met verwaarlozing van de realiteit.
Via zijn representant de verteller speelt de auteur hier en in andere verhalen een spel met zijn lezers, maar veelal een
| |
| |
serieus spel. Belcampo geeft in en door zijn verhaal zijn zienswijze op het ‘conflict tussen denkbeeld en werkelijkheid’; hij doet dat volgens Ter Braak op een wijze die deze kenmerkend acht voor een schrijver van goede fantastische literatuur: ‘[deze] heeft zich niet op het fantastische geworpen om zich aan de consequenties der nuchtere alledaagschheid te onttrekken, maar om in het spel zijner fantastische verhoudingen de dingen van het alledaagsche scherper te doen uitkomen.’ (Verzameld Werk V).
Zijn vertelkunst voert ons in een grensgebied waar de alledaagse werkelijkheid en een ander, onkenbaar domein elkaar raken. Dat naast en door elkaar gaan van deze twee sferen is een belangrijke sleutel op het werk van Belcampo. In het spanningsveld tussen die twee sferen kiest de verteller duidelijk partij voor dat andere domein. De verteller doorbreekt herhaaldelijk de fictie dat hij alleen maar bemiddelt tussen de lezer en het vaak ongebruikelijke denken en doen van zijn personages: sententie-achtige uitspraken, uitgesponnen commentaren op beschouwingen en ironisch getinte opmerkingen richten de aandacht minder op het verhaalgebeuren als zodanig dan op de gedachtesprongen van de verteller of op de reflectieve, emotionele en associatieve reacties van de personages op wat zich om hen afspeelt. Hij onderbreekt zijn relaas van het gebeuren om zijn visie erop te geven.
| |
Stijl
In ‘Avontuur in Amsterdam’ (Tussen hemel en afgrond) lezen we dat ‘de taal [...] een hoogst primitief en wankel voertuig voor de gedachten’ is. Vaak weet Belcampo dat ‘wankele voertuig’ echter op verbluffende wijze te besturen. Door chargeringen en verrassende beeldspraak krijgt een zakelijke mededeling sterk plastische trekken en een ironisch effect: ‘Vader haalde meestal de schouders op, dan was het gezin gerustgesteld en moeder streek het warme lamplicht weer glad over het warme tafelkleed’. Hij weet trefzeker verwachtingen die bij de lezer zijn gewekt, te doorkruisen. In ‘Liefde's Zegepraal I’ (De verhalen) bijvoorbeeld heeft de held van het verhaal, Theophilus, een advertentie geplaatst. Belcampo schrijft dan: ‘De volgende dag kwam er een brief, in paarse inkt, de letters vlijmscherp, als met een naald getrokken. Wie ze las sneed zich. Er stond niet veel in.’ De woorden ‘wie ze las
| |
| |
sneed zich’ geven de overdrachtelijk gebruikte uitdrukking plotseling een verrassende toepassing die het contrast met de dan volgende mededeling aanscherpt.
Bestaande uitdrukkingen weet hij door kleine veranderingen een concrete toepassing te geven: ‘die ze hier met een vloek en een zucht hebben begraven’. Hij vindt woordspelingen als ‘V-vormige vluchten engelen’ waarbij de klankovereenkomst de twee verschillende gedachten nog eens extra op elkaar betrekt.
| |
Kunstopvatting
De sporadische interviews met de auteur leren dat hij er niet op uit is zijn lezers een spiegel voor te houden. Het genoegen om in zijn verhalen de gegeven werkelijkheid wat te verbuigen om vervolgens glimlachend te kijken wat er gebeurt, lijkt voor Belcampo de voornaamste drijfveer tot schrijven.
| |
Techniek
Door zaken uit de ‘gewone’ werkelijkheid als het ware te vergroten roept hij een wereld op die nog wel op de werkelijkheid betrokken is, maar groteske vormen krijgt. In zijn bundels heiligenlegenden volgt hij een andere, bijna omgekeerde weg. Hij ontdoet de legenden van de wonderbaarlijke trekken die zij in de loop der tijden hebben gekregen en geeft de figuren herkenbare, vaak klein-menselijke afmetingen: de heilige Sint Antonius ontvangt zijn visioenen door het roken van wierookkorrels in een pijpje; een discussie in briefvorm tussen een vrouwelijke en een mannelijke martelaar wordt ontdaan van zijn sfeer van opoffering voor een geestelijk ideaal en krijgt een nauwelijks verholen erotisch karakter.
| |
Visie op de wereld
Wie zijn verhalen leest in volgorde van verschijnen, zal zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat de auteur meer doet dan het smakelijk vertellen van dwaze grappen. In de verhalen klinkt soms een ondertoon van ernst. Diezelfde ernst vinden we in De filosofie van het belcampisme waarin hij zich laat kennen als een modern agnosticus. De werkelijkheid zoals die zich aan ons voordoet, aanvaardt hij niet als vanzelfsprekend. De ons omringende werkelijkheid is slechts één mogelijkheid uit vele. Die alledaagse wereld is bovendien geen ‘voortbrengsel van rede’, ze is on-zinnig: ‘Wie de wereld ziet als een voortbrengsel van rede, als de noodzakelijke en rechtlijnige verwezenlijking van een rechtlijnig bestel, hij acht zich
| |
| |
een gelovige en hij zal steeds trachten die rechtlijnigheid in de wereld op te sporen en te demonstreren. Daarbij zal hij het heel moeilijk hebben want de wereld is niet rechtlijnig maar één grote knotserige boel’. Die opvatting wordt in zijn latere werk duidelijker merkbaar. Karakteristiek is dan het aanscherpen van tendensen die in onze maatschappelijke werkelijkheid aanwezig zijn. In een verhaal als ‘De derde dag’ (Tussen hemel en afgrond) maken we kennis met een PTT-directie die zich uitsluitend door economische overwegingen laat leiden. Het staatsbedrijf lijkt het faillissement nabij, totdat de vrouw van één der directieleden een oplossing vindt. Eén dag in het jaar, de derde dag, bellen mensen in het land elkaar op om te zeggen dat ze van elkaar houden. Die ‘intermenselijke contacten’ maken mens én bedrijf weer gezond. Door die tendensen aan te punten, lukt het de auteur de dwaze, lachwekkende kant ervan te laten zien. Ook in het voor zijn doen lange verhaal De drie liefdes van tante Bertha (1982) ziet hijs kans om het wapen van zijn ironie te richten op onze door technologie beheerste wereld.
De glimlach is meestal niet de enige reactie bij het lezen. We herkennen de voorgestelde situatie als de onvermijdelijke keerzijde van onze werkelijkheid. Inherent aan de vertelwijze lijkt een zekere agressiviteit die getemperd wordt door de ironische en relativerende wijze van verhalen. Die manier van spreken ontdoet de werkelijkheid van zijn conventionele, vanzelfsprekende zin en geeft haar een andere dimensie. Het resultaat nodigt de lezer uit om ook zelf eens langs de gekozen weg de eigen werkelijkheid te verkennen.
| |
Traditie / Verwantschap
Belcampo's werk is nauwelijks met dat van anderen te vergelijken. Er zijn hoogstens raakvlakken of liever raakpunten met andere auteurs aan te wijzen die pas na sterke abstractie en veralgemening zichtbaar worden. Door recensenten is gewezen op overeenkomsten met verhalen van onder anderen E.Th.A. Hoffmann, E.A. Poe, F. Bordewijk, Roald Dahl, F.B. Hotz. In de gedachte bijvoorbeeld dat de oorzaak van alle dingen een niet te ontraadselen geheim is, vertoont hij een verre verwantschap met E.Th.A. Hoffmann, een vertegenwoordiger van de Duitse romantiek zoals die na 1800 opleefde. Diens verhalen zijn doordrongen van een
| |
| |
besef dat in het leven onpeilbare en geheimzinnige machten werken. Die machten drijven de personages vaak tot misdaad en krankzinnigheid. In Belcampo's verhalen klinkt een andere waardering van die ‘machten’ door. Zijn vertellingen suggereren dat een mens méér is dan een ‘machine’ en dat geen maatschappelijke conventie ooit in staat is die krachten voorgoed te smoren. Aandacht voor wat hij zelf noemt een surrealistische benadering van de werkelijkheid verbindt hem met E.A. Poe, maar bij Belcampo ontbreekt het spookachtige dat de uitgebeelde wereld losser, maar niet los maakt van de realiteit. Bordewijks Fantastische vertellingen hebben de ongrijpbaarheid en het - als gevolg daarvan - bedreigende karakter van de werkelijkheid als thema. Ook Belcampo verandert onze optiek op de alledaagse wereld, maar het resultaat werkt nauwelijks ‘bedreigend’, eerder als aansporing om kennis te nemen van zíjn visie op een werkelijkheid die zonder zijn ingrepen wellicht onopvallend zou blijven.
| |
| |
| |
3. Primaire literatuur
Belcampo, De verhalen. Amsterdam 1934, De Arend [= eigen beheer], VB. (tweede druk 1947, Kosmos; herdrukt in. Luchtspiegelingen) |
Belcampo, De zwerftocht van Belcampo. Amsterdam 1938, De Arend [= eigen beheer], R. (tweede druk 1938, Kosmos) |
Belcampo, Nieuwe verhalen van Belcampo. Amsterdam 1946, Kosmos, VB. (herdrukt in Luchtspiegelingen) |
Belcampo, Sprongen in de branding. Amsterdam 1950, Kosmos, VB. (herdrukt in Luchtspiegelingen) |
Belcampo, Liefde's verbijstering. Amsterdam 1953, Kosmos, VB. (herdrukt in Luchtspiegelingen) |
Belcampo, Groningen. Den Haag 1958, Vroom & Dreesmann NV, Informatief boek. |
Belcampo, De fantasieën van Belcampo. Amsterdam 1958, Kosmos, Bl. |
Belcampo, Het grote gebeuren. Met 7 houtsneden van Hans Peter Doebele. [Utrecht] 1958, Stichting ‘De Roos’, V. |
Belcampo, Het grote gebeuren. Verhaal. Met illustraties van F. Puettmann. Amsterdam 1959, Wereldbibliotheek-vereniging, V. |
Belcampo, Tussen hemel en afgrond. Amsterdam 1959, Kosmos, VB. (herdrukt in Luchtspiegelingen) |
Belcampo, Bevroren vuurwerk. Een keuze uit de verhalen van Belcampo. Amsterdam 1962, Querido, Salamanderreeks nr. 108, Bl. |
Belcampo, Luchtspiegelingen. Bevat alle verhalen uit de bundels: De verhalen, Nieuwe Verhalen, Sprongen in de branding, Liefde's verbijstering, Tussen hemel en afgrond. Amsterdam etc. 1963, Kosmos, Bl. (herdrukt in Al zijn fantasieën) |
Belcampo, Verborgenheden. Amsterdam 1964, Querido, De Boekvink, VB. (herdrukt in Al zijn fantasieën) |
André Pieyre de Mandiargues, Het bloed van het lam. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, V (vert.). |
Belcampo, Het grote gebeuren. Uitgave verzorgd door J.G. Praas. Amsterdam 1966, Meulenhoff, Cahiers voor letterkunde, V. |
André Pieyre de Mandiargues, Het zwarte schaap; en andere verhalen. Amsterdam 1966, De Arbeiderspers, V (vert.). |
Belcampo, Rijswijk in zijn historie bezien. Met medewerking van M.L. Buschkens-Dijkgraaf. Appendix: illustraties. Den Haag 1966, Vroom & Dreesmann, Informatief boek. |
Belcampo, De ideale dahlia. Verhalen. Amsterdam [1968], Kosmos, VB. (herdrukt in Al zijn fantasieën) |
Belcampo, De filosofie van het belcampisme. Amsterdam [1972], Kosmos, E. |
Belcampo, De toverlantaarn van het christendom. Amsterdam 1975, Kosmos, VB. |
| |
| |
Belcampo, Kruis of munt. De wijsgerige verhalen. [Amsterdam 1975], Kosmos, Bl. |
Belcampo, Het grote gebeuren. De verhalen van Rissen en Amsterdam. [Amsterdam 1975], Kosmos, Bl. |
Belcampo, Het woeste paard. De bizarre verhalen. [Amsterdam 1975], Kosmos, Bl. |
Belcampo, De dingen de baas. Verhalen. Utrecht [1976], Knippenberg, Bulkboek 54, VB/Bl. |
Belcampo, Rozen op de rails. Amsterdam 1979, Querido, VB. |
Belcampo, Al zijn fantasieën. Amsterdam 1979, Querido, VB. (waarin opgenomen Luchtspiegelingen, Verborgenheden en De ideale dahlia) |
Belcampo, De drie liefdes van tante Bertha. Amsterdam 1982, Querido, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
S. Vestdijk, Virtuoze gedachtenvlucht. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal I. Proza. Den Haag 1941, pp. 99-101. (over De verhalen) |
S. Vestdijk, Een zwerver, niet verliefd. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal I. Proza. Den Haag 1941, pp. 102-105. (over De zwerftocht van Belcampo) |
Menno ter Braak, Het fantastische. (De verhalen). In: Menno ter Braak, Verzameld werk V. Amsterdam 1949, pp. 459-464. |
Menno ter Braak, Onpolitieke reis. (De zwerftochten van Belcampo). In: Menno ter Braak, Verzameld werk VII. Amsterdam 1951, pp. 62-67. (over De zwerftocht van Belcampo) |
Clare Lennart, Belcampo. In: Op schrijversvoeten door Nederland; geschenk verschenen ter gelegenheid van de twintigste boekenweek 1955. Nijmegen 1955, pp. 15-22. (interview) |
C.J.E. Dinaux, Belcampo. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek; benaderingen en ontmoetingen. Deel I. 's-Gravenhage 1958, pp. 208-214. (interview) |
Paul Rodenko, Humor met een souterrain (Belcampo). In: Paul Rodenko, De sprong van Manchhausen. Den Haag 1959, pp. 55-57. (over De verhalen en Nieuwe verhalen) |
B.F. van Vlierden, Belcampo: reiziger in vuurwerk. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 104, nr. 12, december 1959, pp. 631-636. (over De fantasieën en Tussen hemel en afgrond) |
G. Colmjon, Het probleem Belcampo. In: De nieuwe Stem, jrg. 19, nr. 4, april 1964, pp. 249-252. (over Luchtspiegelingen) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Belcampo. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Nederlandse auteurs van vijf generaties. Zeist-Antwerpen 1967, pp. 166-172. (over Liefde's verbijstering) |
F. Sarneel, Een zevenklapper van Belcampo. In: Raam, nr. 45, mei 1968, pp. 58-62. (over De ideale dahlia) |
R.F. Beerling, De filosofie van het lekkere leven. In: Intermediair, 13-4-1973. (over De filosofie van het belcampisme) |
C. Verhoeven, Parafilosofen. Wijsbegeerte buiten de school. Baarn 1973, pp. 63-69. (over De filosofie van het belcampisme) |
J.W. Veerman, Belcampo; vuurwerk, al of niet bevroren. In: Uitgelezen; reakties op boeken; onder redaktie van het Christelijk Lektuur Centrum. 's-Gravenhage 1974, pp. 15-23. (algemeen) |
S. Montag, Overpeinzingen. Amsterdam 1976, pp. 116-119. (over Het grote gebeuren) |
S. Pruyt, Over de filosofie van het Belcampisme. In: Humanist, jrg. 31, nr. 15, 1976, pp. 4-5. |
J. de Maere, Belcampo's wonderwinkel. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 125, nr. 2, 1980, pp. 123-128. (over zijn verhalen) |
Everhard Huizing, Schrijven tegen de dictatuur van het normale. In: Nieuwsblad van het Noorden, 4-1-1980. (over Al zijn fantasieën en Rozen op de rails) |
K. Osttyn, De ironie van Belcampo. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 5, november/december 1981, pp. 703-712. |
F. Bordewijk, Hoop op een herboren Belcampo. In: F. Bordewijk, Kritisch proza. 's-Gravenhage 1982, pp. 69-75. (over De verhalen) |
Cyrille Offermans, Een sprookje van Belcampo. De drie liefdes van tante Bertha. In: De Groene Amsterdammer, 25-8-1982. |
Wim G.J. van Dijk en Belcampo, De eerste Nederlandse tiftie. Amsterdam 1983. (over leven en werk van Belcampo) |
Wim Zaal, De eerste Nederlandse tiftie. Vermist: het talent van Belcampo. In: Elseviers magazine, jrg. 40, nr. 4, januari 1984, p. 86. |
16 Kritisch lit. lex.
februari 1985
|
|