| |
| |
| |
Kees van Beijnum
door Bernd Albers
1. Biografie
Kees van Beijnum werd op 21 maart 1954 te Amsterdam geboren. In deze stad groeide hij ook op en is hij tot op de huidige dag blijven wonen. Hij verloor op achtjarige leeftijd zijn vader. Gedurende zijn jeugdjaren bracht hij de meeste tijd door in de cafés en hotels van zijn familie in de omgeving van de Amsterdamse Warmoesstraat. Hij volgde aan de Osdorper Scholengemeenschap de gymnasiumopleiding, die hij evenwel niet afmaakte. In 1972, vlak voor het eindexamen, besloot hij te stoppen met school en ging hij op reis door Europa. Om zijn reizen te kunnen bekostigen, maar ook om verder in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, vervulde hij uiteenlopende baantjes. Die varieerden van barman en kamenier in het hotel van zijn moeder tot vertegenwoordiger van kopieermachines en fokker van honden. In 1977 koos hij voor de journalistiek; eerst werkte hij als freelancer voor diverse kranten en tijdschriften, later had hij korte tijd een vast dienstverband bij het weekblad Nieuwe Revu.
Van Beijnum publiceerde in 1991 zijn eerste boek, Over het IJ, een journalistieke reportage van een moordzaak in Amsterdam-Noord, die indertijd bekend stond als ‘de brievenbusmoord’. Dit boek hield tegelijkertijd zijn afscheid van de journalistiek in. Sindsdien legt hij zich volledig toe op het schrijven van fictie. Zijn debuut als romancier maakte hij in 1994 met de roman Hier zijn leeuwen, die werd genomineerd voor de Debutantenprijs. Zijn roman Dichter op de Zeedijk (1995) werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs.
Behalve aan romans werkt Van Beijnum sinds 1995 ook aan sce- | |
| |
nario's voor film en televisie. Hij verzorgde onder andere het scenario voor de tv-film De langste reis (1996), waarbij hij zich baseerde op de geruchtmakende ontvoeringszaak van Gerrit-Jan Heijn. Deze door Pieter Verhoeff geregisseerde film was genomineerd voor het Gouden Kalf voor het beste tv-drama van datzelfde jaar.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Visie op de wereld
Het schrijverschap van Kees van Beijnum heeft zijn wortels in de journalistiek. Zijn eerste boek, dat een grote ethische betrokkenheid verraadt, ligt direct in het verlengde van deze journalistieke bezigheden. Al eerder verzorgde hij een uitvoerige reportage voor het weekblad Nieuwe Revu over een ogenschijnlijk eenvoudige moordzaak in 1989 - een alleenstaande man kwam in zijn woning in Amsterdam-Noord om het leven als gevolg van een door de brievenbus afgevuurde kogel -, waarbij hij als journalist de politie van nabij mocht volgen. Van Beijnum vond deze zaak echter zo intrigerend dat hij er een volledig boek aan wijdde. Vooral de vraag waarom een van de twee jeugdige daders, zonder dat deze er een duidelijk motief voor had, toch tot zo'n daad kon komen, fascineerde hem buitengewoon.
De documentaire roman Over het IJ (1991), die uit dit onderzoek is voortgekomen, is dan ook niet slechts een reconstructie van een moord, zoals de ondertitel van het boek aangeeft. Het boek is vooral de reflectie geworden van Van Beijnums psychologische zoektocht naar de mogelijke beweegredenen en achtergronden van de daders. Zijn onderzoek resulteerde in het bijzonder in het schrijnende psychologische portret van Ferrie, een van nature zachtaardige, maar geestelijk nogal achtergebleven jongeman, die zich om de kick en de actie maar al te gemakkelijk had laten manipuleren door zijn criminele vriend Ron. Ferrie was in de ogen van Ron de ideale uitvoerder van de wraak op oom Klaas, die hij vanwege diens illegale pornohandel en omkopings- en chantagepraktijken haatte en verantwoordelijk hield voor de echtscheiding van zijn ouders.
Al met al was de ‘brievenbusmoord’ voor Ferrie een nauwelijks overwogen actie geweest: hij had zijn slachtoffer niet eens gezien. Deze casus laat volgens Van Beijnum dan ook zien hoezeer onvoorziene en onbeheersbare kleinigheden het noodlot sturen en mensen hun controle en zelfbeschikking in het leven kunnen laten verliezen.
| |
Kritiek / Traditie
Voorzover dit boek in de literatuurkritiek aan de orde kwam, oordeelde men er zeker niet ongunstig over. Men prees het gedegen researchwerk van de auteur, de knappe observaties, de
| |
| |
nauwkeurige weergave van de feiten, de heldere en onopgesmukte stijl en het grote blijk van inlevingsvermogen in de personen. Sommige critici beschouwden het boek zelfs als een Nederlands equivalent van de roman In Cold Blood (1966) van Truman Capote.
De gesignaleerde overeenkomst lijkt inderdaad niet geheel uit de lucht gegrepen: Van Beijnum heeft immers dezelfde achtergrond van misdaadschrijver-journalist als Capote. Verder belichtte hij, overeenkomstig het genre van de ‘nonfiction novel’, de actualiteit allereerst vanuit een meer persoonlijke beleving, door uiting te geven aan zijn compassie en empathie met de labiele, kwetsbare Ferrie. Maar ook realiseerde hij in zijn manier van vertellen, onder andere door de volgorde waarin hij de feiten van de zaak presenteerde, een grote mate van suspense, die tot dusverre vooral voorbehouden was aan puur fictionele teksten.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Na Over het IJ wilde Van Beijnum - zoals hij in een interview met Ad Fransen vertelde - zo snel mogelijk de journalist uit zich bannen om andere aspecten van zijn schrijftalent tot ontplooiing te laten komen. Zijn tweede boek, de psychologische roman Hier zijn leeuwen (1994), is zijn werkelijke literaire debuut en laat zien hoezeer het hem ernst is geweest om van het schrijven van ‘faction’ over te stappen naar het schrijven van pure fictie.
Maar net als in zijn eerste boek speelt het ordenen en reconstrueren van het verleden een even prominente rol, zij het dat deze reconstructie van het verleden nu niet langer is gebaseerd op de realiteit van alledag en afkomstig is van de onpartijdige journalist zelf, maar van een door de schrijver verzonnen ikfiguur en aldus is ingebed in de zuiver fictionele werkelijkheid van de roman. Anderzijds is het ook niet zonder betekenis dat de auteur een mijlpaal in de reële geschiedenis, te weten de ontdekkingsreis naar de maan van drie Amerikaanse astronauten in de Apollo 11, heeft laten samenvallen met het fictionele vertrekpunt van deze roman.
Daarin heeft de ikverteller, de bejaarde psychiatrische patiënt Hans Kolk, van zijn behandelend geneesheer de opdracht gekregen te proberen de ‘gaten in zijn geheugen’ te dichten. Hij moet de geschiedenis van zijn leven in kaart zien te brengen,
| |
| |
teneinde allerlei verdrongen aspecten uit zijn verleden op te doen lichten om daarmee de oorzaken van zijn geestelijke verwarring te helpen traceren.
De titel van deze roman - die een verwijzing inhoudt naar de Latijnse spreuk ‘hic sunt leones’, die op antieke landkaarten het voor ontdekkingsreizigers nog ongeëxploreerde gebied aangaf waar men zich op al het mogelijke diende voor te bereiden en die een metafoor is voor de aantrekkingskracht van het avontuur en het gevaar van het onbekende - is in dit verband op verschillende niveaus betekenisvol. In dezelfde tijd waarin de ruimtevaarders onderweg zijn naar een nieuw en onbekend terrein in de ruimte, naar de nog nooit door mensen bezochte maan, verricht Kolk achter de gesloten deuren van de kliniek tegen wil en dank zijn eenzame ‘scherfwerk’, zoals hij het zelf noemt. Hier zijn leeuwen is daarmee in de eerste plaats de ontdekkingsreis van de ikfiguur naar zijn eigen turbulente verleden van veertig jaar her.
Dat verleden van de hoofdfiguur stond op zijn beurt in het teken van een romantisch escapisme: de zucht naar het avontuur en de hunkering naar het onbekende. Als onverantwoordelijke waaghals vertrok Kolk kort na de Eerste Wereldoorlog eerst naar Oost-Afrika om zich aan te sluiten bij een medische expeditie. Weer later ging hij, de vrouw volgend op wie hij verliefd was geworden, naar Amerika, waar enkele hem zwaar traumatiserende gebeurtenissen tenslotte een einde aan zijn exploratiedrift maakten. De titel verwijst dus evenzeer naar dit vroegere streven naar beweging en avontuur.
Het enigszins verbrokkelde relaas van de ikfiguur vormt uiteindelijk een fictionele uitwerking van Van Beijnums preoccupatie met universele thema's als het menselijk tekort en de fundamentele eenzaamheid van de mens, zoals hij die in de realiteit om zich heen heeft ontwaard. Kolk blijkt niet alleen in zijn jeugdjaren al steeds de verantwoordelijkheid voor zichzelf en zijn medemens uit de weg te zijn gegaan door telkens opnieuw de wijk te nemen, maar ook in de beslotenheid van de kliniek blijft hij zijn psychische zwakheid koesteren en trekt hij zich terug in een geestelijk isolement. Bij vlagen is Kolk zich van dit falen heel wel bewust, al verdringt hij zijn schuldgevoelens lie- | |
| |
ver en houdt hij zijn gehospitaliseerdheid en afhankelijkheid van het ziekenhuispersoneel moedwillig in stand.
| |
Stijl / Kunstopvatting / Traditie
Van Beijnum kan bezwaarlijk een vernieuwend schrijver worden genoemd. Hij betoont zich wars van uiterlijk vertoon; al te veel ingewikkeldheid en het gebruik van al te grote woorden tracht hij te vermijden. Daarbij gruwt hij merkbaar van het experimenteren met taal; vooral taalexperimenten die slechts de aandacht op zichzelf richten en een schrijver de mogelijkheid bieden zich achter de vorm van zijn vertelling te verschuilen, moeten het bij hem ontgelden. Hij hecht er veeleer aan zo helder mogelijk te schrijven. Behalve voor een daarvoor noodzakelijk geacht eenvoudig, maar levendig taalgebruik, kiest hij ook voor een hechte en voor de lezer herkenbare vertelstructuur. Van Beijnum waakt ervoor zich in dit verband aan voorbeelden uit de Nederlandse literatuur te spiegelen. Schatplichtig voelt hij zich veel meer aan de Angelsaksische literatuur, aan schrijvers als John Dos Passos, William Faulkner, Graham Greene, John Steinbeck, Bernard Malamud, Philip Roth en Saul Bellow; auteurs met wie hij als jongeling, door zijn contacten met gasten in het hotel van zijn moeder, eerder en gretiger kennismaakte dan met de latere, verplichte literatuurlijst op school.
Hij stelt zich daarnaast op het standpunt dat met de ongekunstelde, onnadrukkelijke manier van schrijven, zoals hij die bij deze auteurs aantrof, op een veel aansprekender wijze grote literaire thema's kunnen worden aangeroerd. Zijn voorkeur ligt bij literatuur die het ‘ethische panorama’ van de lezer verbreedt: ‘Lezen is toch uit wandelen gaan in andermans ziel en kennis. Hoe meer je leest hoe meer je je eigen morele besef scherpt.’ Experimenteel proza is daartoe naar zijn mening nauwelijks in staat.
| |
Relatie leven/werk
In Dichter op de Zeedijk (1995), de volgende roman, laat Van Beijnum zijn toegenomen vakmanschap zien. Na publicatie van Hier zijn leeuwen voelde hij zich voldoende bevrijd om zich te richten op het rauwe decor van zijn jeugdjaren, namelijk de omgeving van de Amsterdamse Zeedijk en de Wallen in het begin van de jaren zestig, die werd bevolkt door verlofhebbende Amerikaanse soldaten en zeelui, eenzame gelukzoekers, crimi- | |
| |
nelen, dronkelappen, pooiers en prostituees. Het ligt dan ook voor de hand deze roman te beschouwen als (op zijn minst semi-)autobiografisch.
Van Beijnum heeft deze veronderstelling echter danig gerelativeerd. Niet voor niets had hij de creatie van een ikfiguur vermeden en om voldoende afstand te bewaren had hij niet voor zichzelf gekozen als hoofdpersoon, die immers opgroeide in het café-hotel van zijn moeder in de Warmoesstraat, maar voor een jongetje dat Constant Wegman wordt genoemd en opgroeit in het café-hotel van zijn grootmoeder op de nabijgelegen Zeedijk. Bovenal had hij de vrijheid genomen om ‘als een regisseur met tijden, panden en mensen te schuiven’. De lotgevallen van zijn romanfiguur sporen dan ook nauwelijks met de gebeurtenissen die bepalend zijn geweest voor zijn eigen leven.
| |
Ontwikkeling / Techniek / Thematiek
De registers die Van Beijnum in Dichter op de Zeedijk bespeelt, zijn aanzienlijk gevarieerder dan in zijn vorige romans: een weemoedige, nostalgische toon wordt bij voortduring afgewisseld door de smeuïge, platte spreektaal van de buurtbewoners. Maar ook de compositie van deze roman, die in vier fasen de ontwikkeling laat zien van een eenzelvig ouderloos jongetje, dat opgroeit in een harde wereld waar de alcohol zijn ontwrichtende werking doet, is veel geraffineerder en fijnmaziger dan die van Van Beijnums eerdere werk.
In feite bestaat het boek, waarin een afgeronde plot ontbreekt, uit een mozaïek van anekdotes en verhalen, die zijn afgewisseld door korte beschouwende stukjes, dromen en fantasieën. Deze constructie, die de lezer door haar chronologische opbouw overigens nergens voor een begripsprobleem plaatst, is uiterst functioneel. Zij is namelijk weer een reflectie van de manier waarop de sensitieve hoofdfiguur Constant Wegman het leven van alledag ervaart. Aanvankelijk schuchter en met enige bevreemding, maar allengs vol verwachting registreert hij haarscherp het reilen en zeilen in een omgeving die hem enerzijds weliswaar fascineert en aantrekt, maar hem anderzijds ook in hoge mate verwart en waarin hij als kind eigenlijk helemaal niet thuishoort. Om zich in deze gecorrumpeerde wereld staande te kunnen houden, wendt hij dikwijls zijn romantische verbeelding als overlevingsstrategie aan. Hij trekt zich terug in zijn mijmerin- | |
| |
gen en fantaseert behalve over de bestaande ook over een andere werkelijkheid. Met behulp van deze verbeeldingskracht voorziet hij zijn leven van een vleugje poëzie en wordt hij, zodra hij eenmaal zelf probeert gedichten te gaan maken, letterlijk de ‘dichter op de Zeedijk’. Constant Wegman tracht daarmee in de voetsporen te treden van een illustere voorganger, de dichter Vondel, die ooit in dezelfde buurt woonde en met wie hij, als was deze zijn beschermengel, vertrouwelijke gesprekken voert en discussieert over de poëzie ‘van het leven’.
| |
Verwantschap
In meer dan één opzicht herinnert het personage Constant Wegman aan Kees Bakels uit de roman Kees de jongen (1923) van Theo Thijssen; de een doet qua gevoeligheid en dromerigheid nauwelijks voor de ander onder. Zoals Kees Bakels zich terugtrekt in een droomwereld, wanneer de buitenwereld weer eens te hard of te opdringerig wordt, en de ‘zwembadpas’ ontwikkelt om zich slagvaardig door de stad te kunnen bewegen, zo heeft Constant, om zichzelf voor zijn omgeving onzichtbaar te maken, zich bekwaamd in het geruisloos schaduwlopen.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Het leven op de Zeedijk mag in andermans ogen ruw, onbeschaafd en soms zelfs immoreel zijn, tegelijkertijd krijgt de buurt in de dichterlijke ogen van Constant Wegman iets oprechts, iets teders en pittoresks. In dat opzicht is hij in de roman de vertolker van de visie van Van Beijnum op de plek waar deze zelf is opgegroeid.
Aan deze rozige voorstelling komt niet toevallig een abrupt einde aan het slot van de roman, wanneer Constant zijn initiatie op weg naar de volwassenheid allang achter de rug heeft. Constant ervaart het tenslotte als een verlies, wanneer hij zijn eerste liefde, de aantrekkelijke ‘Muis’, plotseling drugs ziet gebruiken met een onbekende Surinamer; en nog wel uitgerekend op zijn droommuurtje bij de Oudezijds Kolk. Met de intrede van harddrugs als heroïne en cocaïne in de buurt, die hand in hand gaat met de komst van de Surinamers, krijgt de Zeedijk een steeds grimmiger aanzien en begint hij te verloederen.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Zonder zich werkelijk als moralist te hebben doen gelden, heeft Van Beijnum overeenkomstig zijn literatuuropvatting in zijn werk al eerder, zij het vaak terloops, ethische kwesties aan de orde willen stellen. In de roman De ordening (1998) heeft deze
| |
| |
ethische betrokkenheid nog zichtbaarder, maar vooral ambitieuzer literaire vorm gekregen in de belevenissen van de ikverteller, Stella Verstane, een op de moraliteit van Kant afgestudeerde filosofe.
Een morele keuze of verantwoordelijkheid heeft zij zelf in haar leven evenwel nog niet kunnen maken; overeenkomstig een vorm van escapisme die de romanfiguur Kolk uit Hier zijn leeuwen en de jeugdige crimineel uit Over het IJ al evenzeer typeerde, laat zij zich moedwillig leiden door de willekeur van de voorzienigheid. Zij wil zich in haar bestaan juist met opzet bekwamen in moderne onthechtheid. Niets wil ze weten van de waarschuwing van haar vader dat er horreur schuilt in een dergelijk leven zonder doel. Ze gaat dan ook zonder serieuze overwegingen in op het toevallige aanbod van een ogenschijnlijk gefortuneerde Gooise dame om tegen ruime betaling haar privé-archief te komen ordenen.
Net als in Van Beijnums eerdere werk wordt er in De ordening door de ikfiguur dus een reconstructie gemaakt van een (verborgen) verleden. In werkelijkheid blijkt achter die vriendelijke oude dame echter Lotte de Heus Verolmen schuil te gaan, die bekend staat als de ‘zwarte weduwe’. Haar intentie achter Stella's ‘ordening’ betreft de nagedachtenis van haar man, een prominent NSB-leider, die volgens de officiële lezing in de gevangenis zelfmoord pleegde. (Het is met een knipoog naar de actualiteit dat Van Beijnum voor dit fictieve personage de weduwe Rost van Tonningen model heeft laten staan.)
De naïeve Stella kan steeds moeilijker blijven volharden in haar neutraliteit en haar ethische onverschilligheid jegens de weduwe en haar neofascistische zaak en raakt onherroepelijk betrokken en medeplichtig. Een keerpunt is de ontdekking van de zoekgeraakte afscheidsbrief van De Heus Verolmen uit de Scheveningse gevangenis, waarin hij zijn vrouw openlijk zijn spijt en schuld betuigt. Dan pas beseft Stella dat zij zich door de weduwe heeft laten misbruiken voor haar inspanningen tot mythevorming.
Van Beijnums literaire spel van schijn en wezen, van waarheid en leugen, dat niet zelden thrillerachtige allures aanneemt, krijgt nog meer reliëf door het optreden van de - mede door zijn ge- | |
| |
heimzinnigheid - voor Stella aantrekkelijke, maar gewetenloze Andreas Bambach. Deze duistere manipulator, die zich voordoet als de kleinzoon van een Duitse minnaar van de weduwe, laat Stella nog verder gaan in haar ondoordachte subversiviteit; daartoe weet hij haar er zelfs toe te verleiden zich met hem te encanailleren.
Zo nodigt hij haar ten teken van hun liefdesverbond uit deel te nemen aan een eigenaardig ceremonieel. Hij stelt Stella namelijk voor dat ze elkaar om de beurt elke dag een ander verhaal over hun leven zullen vertellen dat ze tot dusverre nog nooit aan iemand anders hebben verteld. Terwijl Stella hem het ene na het andere hartsgeheim onthult, verschuilt Andreas zich daarentegen achter allerlei cryptische vertellingen, die het Stella feitelijk onmogelijk maken de waarheid omtrent zijn identiteit te achterhalen.
Meer nog dan de bedrieglijke ‘zwarte weduwe’ ondermijnt het diabolische optreden van Andreas in deze roman de illusie dat de mens voor een ander kenbaar kan zijn. De mens ontneemt de ander onontkoombaar het zicht op zijn wezen, doordat zijn getuigenissen over zichzelf steeds vervormingen, verdraaiingen of verdichtsels zijn. Arjan Peters ziet in Van Beijnum om die reden ‘een modern existentialist, die laat zien dat niemand ontkomt aan deelname, aan het vormgeven van zijn eigen biografie. De enig haalbare autonomie is de essentiële eenzaamheid van ieder mens.’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Van Beijnums oeuvre kan rekenen op de gestaag groeiende aandacht en waardering bij de literatuurkritiek. Inzake Hier zijn leeuwen werd hem nog wel eens een gebrekkige en clichématige stijl verweten. Ook vond men dat de compositie van deze roman een nogal geforceerde en verwrongen indruk maakt. De latere romans Dichter op de Zeedijk, die werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, en De ordening, waaraan veel recensenten een bespreking wijdden, oogstten daarentegen veel lof. Met deze twee romans heeft Van Beijnum, zoals uit de regelmatige herdrukken blijkt, inmiddels ook een ruimere erkenning van een algemener leespubliek gevonden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Kees van Beijnum, Over het IJ. De reconstructie van een moord. Amsterdam 1991, Nijgh & Van Ditmar, R (tweede druk, onder de titel Over het IJ. Hèt boek van de brievenbusmoord: 1996, Singel Pockets) |
Kees van Beijnum, Hier zijn leeuwen. Amsterdam 1994, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Kees van Beijnum, Dichter op de Zeedijk. Amsterdam 1995, Nijgh & Van Ditmar, R. (achtste druk: 1998, Singel Pockets) |
Kees van Beijnum, Pieter Verhoeff en Gerard Verhage, De langste reis. Amsterdam 1996, International Theatre & Film Books, Filmscenario. |
Kees van Beijnum, De ordening. Amsterdam 1998, Nijgh & Van Ditmar, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Rinus Ferdinandusse, Het kwaad in een Nederlands binnenhuisje. In: Vrij Nederland, 23-11-1991. (over Over het IJ) |
Thea van Beek, Kees van Beijnums docudrama over moordzaak. ‘Ik ben geen liefhebber van de misdaadromans’. In: De Gooi- en Eemlander, 12-12-1991. (interview) |
Steffie Kouters, Een zwakbegaafde pion loste het fatale schot. In: de Volkskrant, 21-12-1991. (over Over het IJ) |
Johan Diepstraten, Een troosteloze moord. In: De Stem, 27-12-1991. (over Over het IJ) |
Alle Lansu, Kees van Beijnum: Hier zijn leeuwen. In: Het Parool, 11-2-1994. |
Gertjan van Schoonhoven, Een talent voor vergeten. Knap gemonteerde roman van Kees van Beijnum. In: NRC Handelsblad, 18-2-1994. (over Hier zijn leeuwen) |
Jeroen Vullings, Weg met de psychiaters. In: Vrij Nederland, 2-4-1994. (over Hier zijn leeuwen) |
Inez van Eijk, Af en toe sikkeneurig en hatelijk, maar ongevaarlijk. In: Trouw, 16-9-1994. (over Hier zijn leeuwen) |
Mary Ann Lindo, Dichter op de Zeedijk. In: Het Parool, 21-4-1995. (interview) |
Xandra Schutte, Zinnenspringen tussen kroegtijgers. In: De Groene Amsterdammer, 26-4-1995. (over Dichter op de Zeedijk) |
Ad Fransen, Odysseus op de wallen. In: HP/De Tijd, 28-4-1995. (interview) |
Inez van Eijk, Uit wandelen in andermans ziel. In: Trouw, 4-5-1995. (interview) |
Doeschka Meijsing, Loflied op de Zeedijk. Toon is slecht getroffen in roman van Van Beijnum. In: Elsevier, 13-5-1995. (over Dichter op de Zeedijk) |
Jeroen Vullings, Vondel is keihard. In: Vrij Nederland, 13-5-1995. (over Dichter op de Zeedijk) |
Ger Beukenkamp, Tussen reconstructie en interpretatie, of: Wat te doen met de werkelijkheid. Een gesprek over het scenario ‘De langste reis’. In: Kees van Beijnum, Pieter Verhoeff en Gerard Verhage, De langste reis. Amsterdam 1996, p. 5-23. |
Elsbeth Etty, Verstrikt in moderne onthechtheid. In: NRC Handelsblad, 24-4-1998. (over De ordening) |
Odile Jansen, Stella ordent het archief van de ‘zwarte weduwe’. In: Trouw, 1-5-1998. (over De ordening) |
Hanneke de Klerck, ‘Ik drijf die mevrouw naar een akelig einde’. In: de Volkskrant, 8-5-1998. (interview) |
Danielle Serdijn, De verbrokkeling van goed en kwaad. In: Het Parool, 8-5-1998. (over De ordening) |
Arjan Peters, Niemand ontkomt aan verlangens. In: de Volkskrant, 15-5-1998. (over De ordening) |
Jeroen Vullings, Het kwaad gezien door een onbeschreven blad. In: Vrij Nederland, 23-5-1998. (over De ordening) |
Jaap Goedegebuure, Begrip voor de zwarte weduwe. In: HP/De Tijd, 29-5-1998. (over De ordening) |
Johan Diepstraten, Intriges rond zwarte weduwe. ‘De ordening’: Kees van Beijnums roman over veelsoortig verraad. In: De Stem, 3-6-1998. |
Karel Osstyn, Lopen op een beijzeld wegdek. Kees van Beijnum over het existentiële nietsdoen. In: De Standaard, 13-8-1998. (over De ordening) |
75 Kritisch lit. lex.
november 1999
|
|