| |
| |
| |
Dirk van Bastelaere
door Erwin Jans
1. Biografie
Dirk van Bastelaere werd op 23 oktober 1960 te Sint-Niklaas geboren. Hij studeerde Germaanse Taal- en Letterkunde aan de K.U. Leuven, maar brak die studie af in 1981 om haar enkele jaren later aan de Universiteit Antwerpen te voltooien met een verhandeling over het fragment(aire) bij Roland Barthes en Maurice Blanchot. Vanaf 1988 was hij enkele jaren werkzaam in de Brusselse administratie. Hij doceert tekstanalyse en cultuur-theorie aan de Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Tezamen met Erik Spinoy en Mark Eelen vormde hij de redactie van R.I.P. Driemaandelijks tijdschrift voor literatuur en stijl, waarvan slechts één jaargang verscheen (1982). Met Erik Spinoy maakte hij van 1992 tot 1994 deel uit van de redactie van het literaire tijdschrift Yang. Later vinden we de twee dichters terug in de redactiekern die een jaar lang De Vlaamse Gids (1998) overnam en het blad transformeerde tot een eigentijds ogend en kritisch cultureel magazine. De onduidelijke materiële en financiële afhankelijkheid van het Willemsfonds (de liberale culturele organisatie die het blad uitgaf) leidde echter na vier nummers tot stopzetting van de samenwerking. Daarna startte dezelfde redactie, met Erwin Jans en Patrick Peeters, in 1999 een nieuw tijdschrift, freespace Nieuw Zuid, dat de ironische ondertitel meekreeg van Driemaandelijkse discursieve machine voor cultuurkritiek en amusement.
Gedichten en essays van Van Bastelaere verschenen in zowat alle belangrijke Vlaamse en Nederlandse literaire bladen: Dietsche Warande & Belfort, De Gids, De Vlaamse Gids, Diogenes, Yang, Heibel, Nieuw Wereldtijdschrift, Het Moment, Maatstaf, Kreatief, Ras- | |
| |
ter, De Revisor, Nieuw Zuid, Parmentier, De Morgen, e.a. Verder is de auteur gefascineerd door fotografie, video en beeldende kunsten.
Voor zijn eerste bundel, Vijf jaar, ontving Van Bastelaere de Prijs voor het beste literaire debuut in Vlaanderen 1985, in 1988 kreeg hij de Hugues C. Pemathprijs voor Pornschlegel en andere gedichten. De bundel Diep in Amerika werd bekroond met de Prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen. In 2001 ontving hij de Driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Poëzie voor zijn bundel Hartswedervaren.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
Bij het verschijnen van zijn debuutbundel Vijf jaar (1984) werd de 24-jarige Dirk van Bastelaere vrijwel onmiddellijk beschouwd als de centrale figuur van een nieuwe generatie jonge Vlaamse dichters. Het literaire tijdschriftje met de wat cynische titel R.I.P., dat hij in 1982 met onder anderen Erik Spinoy oprichtte, was een van de eerste signalen van een nieuw jongerenklimaat in de Vlaamse poëzie. Het stond voor een ironischafstandelijke levenshouding, gekenmerkt door pessimisme, intellect, scepticisme en decadentisme.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Maniërisme, vermenging van stijlregisters en een grote aandacht voor techniek en constructie waren er de formele uitingen van. Talrijke verwijzingen, in de vorm van motto's en citaten, vormden het geestelijk kader, dat nog het best omschreven kan worden als ‘eclectisch’.
| |
Traditie
In Vijf jaar vinden we een soortgelijk eclecticisme terug. De centrale ervaring van de bundel is een versplinterd levensgevoel, dat sporen in zich draagt van zowel het apocalyptische wereldbeeld van de jongerencultuur eind jaren zeventig (punk, new wave) als van het absurde en zinloze universum van schrijvers als Gottfried Benn, Sylvia Plath en Samuel Beckett.
| |
Thematiek
De wereld die in Vijf jaar gestalte krijgt, is een wereld waarin iedere betekenisvolle samenhang ontbreekt. De werkelijkheid is uit elkaar gevallen in talloze fragmenten. Er is geen ultieme waarheid, noch een ultieme zekerheid: ‘Er zijn de feiten en er is een tijdperk/Na de feiten.’ Het subject, het lyrische ik, verliest ieder houvast in zijn verhouding tot de werkelijkheid: ‘De avond was voortdurende verwarring/Om wat niet verder ging en wat verloren werd.’ Die innerlijke verwarring spiegelt zich in de buitenwereld. Het winterse natuurlandschap is een landschap in ontbinding en verval: ‘De wereld sneeuwt/uiteen.’ Ook het lichaam is getekend door de ziekte van de tijd: ‘zijn lippen die lam en verbijsterd/Als vlokken uiteenvielen.’ Het denken en voelen van het ik wordt beheerst door angst en dood: ‘want de afstand tot mezelf/is de afstand tot het sterven’, laat hij Ian Curtis, de zanger van de Engelse popgroep Joy Division die op 23-jarige leeftijd zelfmoord pleegde, zeggen in
| |
| |
het gedicht ‘Curtis 1957-1980’. Aan Berlijn, de stad bij uitstek van de vervreemding, de versplintering en de scheiding, wijdt Van Bastelaere een volledige cyclus. Ook hier spiegelen binnenwereld en buitenwereld zich in elkaar, zoals in het gedicht ‘Berlijn/Die Mauer’:
De langzame wrevel en de regen
Ervoor. Je ligt bewaard in de ochtend
Als zwart brood. Berlijn is nu overal
Binnenkant. Je zag het platgeslagen licht
Op de sneeuw en de groeikracht
Van teveel verleden, dat zich verweert.
‘Het is de scheidingslijn/Met wie we werkelijk zijn’, staat er verderop in hetzelfde gedicht.
In deze wereld van verlies, afscheid en afwezigheid, biedt ook de innerlijkheid, het laatste bolwerk van het ik, geen houvast meer. Het eigen bestaan wordt ontmaskerd als een schijnbestaan. Met een verwijzing naar Ziggy Stardust, een van David Bowies personages, en naar de waanzinnig geworden dichter Hölderlin die in een toren verzorgd werd, luidt het: ‘Ik dacht dat ik volledig leefde/Maar ik werd verpleegd en onverstaanbaar./Toen de sterren daalden. Nu al vijf jaar.’ Het laatste gedicht van de bundel, ‘Ennui’, kan niet anders dan het uiteindelijke failliet van het lyrisch ik constateren, niet zonder enige zelfironie weliswaar:
Ik ben mezelf voortdurend kwijt.
| |
Techniek
Traditie / Verwantschap
Kunstopvatting
Van Bastelaere schrijft een syntactisch complexe, sterk metaforische en meerduidige poëzie. De aandacht voor de bouw van het vers en voor de bundel als een geheel is groot. Deze poëzie laat zich weinig gelegen liggen aan de technische en inhoudelijke verworvenheden van het neorealisme en de nieuwe romantiek, de twee dominante poëziestromingen van de jaren zeventig. Van Bastelaere zoekt opnieuw aansluiting bij de her- | |
| |
metische en maniëristische poëzietraditie. De invloed van iemand als Hugues C. Pernath op Vijf jaar is onmiskenbaar. In navolging van de modernistische poëtica van dichters als Rilke, Benn, Trakl is poëzie voor Van Bastelaere geen directe neerslag van autobiografische gevoelens en ervaringen, geen uitdrukking van een persoonlijkheid, maar veeleer een ontsnapping daaraan. Schrijven is een spel met maskers. Het gedicht noemt hij een ‘Wunderkammer’ waarin de dichter zich naar believen kan vermommen. Het gedicht als een autonome wereld waar eigen wetten gelden: ‘Niet de waarheid, maar het doen alsof/Het samenspel van aandacht en mimiek/Heeft hem tot staan gebracht. Tot stand.’, heet het in het gedicht met de ironische titel ‘Mimicry’. De dichter verbergt zich achter talrijke reële en fictieve personages (Ian Curtis, Robert Falcon Scott, Darwin, de zusjes Brontë, Anja, Pornschlegel,...) en achter talrijke verwijzingen naar literatuur en andere kunsten. Als de werkelijkheid geen samenhang en zekerheid meer biedt, blijft er voor de dichter alleen nog het spel met de scherven en de maskers.
| |
Ontwikkeling
Dat de scherven en de maskers uiteindelijk metaforen zijn voor de misleidende retorische werking van de taal, is het centrale inzicht van Van Bastelaeres tweede bundel Pornschlegel en andere gedichten (1988). Het probleem van de zingeving - de verhouding tussen subject en object, tussen ik en werkelijkheid - wordt hier niet langer in existentiële termen van onmacht en verlies vertaald.
| |
Thematiek
In Pornschlegel en andere gedichten wordt de problematische verhouding tussen ik en werkelijkheid herleid tot de even problematische, maar fundamentelere verhouding tussen taal en werkelijkheid. De klassieke opvatting dat de mens via de taal de werkelijkheid ordent en toegankelijk maakt, staat in de moderne taalfilosofie ernstig ter discussie. Taal wordt niet langer beschouwd als een bijsluiter van de werkelijkheid. Taal is slechts ogenschijnlijk een waarheidsgetrouwe afbeelding (representatie) van de werkelijkheid, maar wie nauwlettend toekijkt, merkt de barst, net zoals in de foto van de zusjes Brontë: ‘Ik denk, het is een evenbeeld./Een spiegel voor de tijd gezet. Maar/voor wie toekijkt loopt een kreuk/Een storing door hun
| |
| |
beeltenis.’ Het is over die kreuk, over die storing in de beeltenis dat Van Bastelaere schrijft, of beter nog: zijn poëzie wil die storing in de ‘representerende’ illusie van de taal in ieder gedicht opnieuw voltrekken.
Taal verwijst in de poëzie van Van Bastelaere niet rechtstreeks en eenduidig naar de werkelijkheid, maar eerst en vooral naar zichzelf. Maar de spiegel, die in talloze gedaantes optreedt, is niet langer de plaats van (zelf-)herkenning maar van vervreemding, verdubbeling en omkering. De spiegel staat niet langer in het teken van gelijkheid, maar in dat van verschil: ‘Mijn houding in de spiegel werd oneigenlijk.’ Daarmee is de spiegel niet alleen het beeld van een versplinterd levensgevoel, maar ook van het gedicht dat Van Bastelaere een ‘verstoorder van orde’ noemt, waarin iedere samenhang en eenduidige betekenis zoek raakt: ‘Wat dit gedicht verloren legt/Brengt geen verjaarspartij nog samen.’
| |
Techniek
Hoe poëzie de vertrouwde relaties tussen taal en werkelijkheid, tussen teken en betekenis, kan ‘verloren leggen’, demonstreert het lange episch-lyrische gedicht ‘Pornschlegel’, het sluitstuk van de bundel. Het banale gegeven van een man, Pornschlegel, die omwille van een erfeniskwestie zijn broer wil vermoorden en naar de stad rijdt om een bijl te kopen, vormt het uitgangspunt van dit literaire labyrint. ‘Pornschlegel’ kan gelezen worden als een omkering van het lange gedicht ‘Awater’ van Martinus Nijhoff, waarin de dichter na de dood van zijn broer op zoek gaat naar een reisgenoot.
Nijhoffs poëtica van de harmonie, de orde, de klassieke schoonheid, het maatgevoel is niet aan Van Bastelaere besteed. Het gedicht is een kluwen van verwijzingen naar literatuur, film, schilderkunst, populaire cultuur, psycho-analyse, waarin droom en werkelijkheid voortdurend bewust verward worden: ‘Het heeft de schijn van een/Andere werkelijkheid die zich vertakt/Tot binnen het dagelijks leven van iemand.’ De fragmentaire opbouw van het gedicht, de gemaniëreerde zegging, de stijlbreuken, de ironie, de syntactische inversie, het voortdurend verschuivend vertelperspectief, maken van ‘Pornschlegel’ een ‘zichzelf verstorend verhaal’, vol aanzetten tot betekenis, die uiteindelijk niets meer zijn dan ‘Allemaal delen, van een geheel dat ontbreekt’.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Het gedicht is voor Van Bastelaere fundamenteel ‘in zichzelf verdeeld’: ‘je bent een naam/Losgemaakt van zijn wezen.’ Dat heeft verstrekkende gevolgen zowel voor het schrijven als voor het lezen: ‘Het is geen leven/Als ik dit schrijf, dat zij dat betekenen,/Steeds een rimpel verder weg.’ Dit inzicht leidt niet tot een nostalgisch terugverlangen naar een tijd waarin ‘naam’ en ‘wezen’ nog samenvielen, maar tot de ‘vrolijke wetenschap’ dat de wereld een niet te overziene veelheid van tekens en betekenissen is en dat het gedicht die werveling niet moet ordenen, maar er zich integendeel aan moet overgeven door zijn eigen betekenissen ‘uit te zaaien’. Het gedicht is geen statisch gegeven, maar een bewegend voorwerp in de tijd: ‘Het gedicht gaat om, infinitief.’ Ook de lectuur, de interpretatie wordt een dergelijk eindeloos proces van steeds nieuwe betekenistoekenning.
| |
Traditie / Verwantschap
Van het lange gedicht ‘Pornschlegel’ verscheen een jaar eerder in de bundel Twist met ons (1987), tezamen met gedichten van Erik Spinoy, Charles Ducal en Bernard Dewulf. Samensteller Benno Barnard presenteerde het viertal als ‘postmodernistische erfgenamen’ van Martinus Nijhoff. De polemische toon van de inleiding lokte een kortstondige literaire rel uit, maar van een literaire generatie was hier geen sprake.
Ook toen van het tijdschrift Yang in 1990 een nummer uitkwam met gedichten en poëticale positiebepalingen van Dirk van Bastelaere, Erik Spinoy, Stefan Hertmans, Peter Verhelst en de Nederlandse dichter Marc Reugebrink, zag de kritiek daarin de manifestatie van een generatie. Samensteller Hans Vandevoorde gebruikte de term postmodernisme om de gezamenlijke basis van de dichters te omschrijven: ‘(zij) zijn zich ervan bewust dat de taal onmogelijk samen kan vallen met wat zij zegt te representeren. Omgekeerd geeft deze kloof tussen ding en woord hen echter de mogelijkheid met taal iets weer te geven wat normaliter niet te zeggen valt, niet te benoemen is, of er gewoonweg niet is.’ Ondanks de juistheid van deze observatie, waren de dichters onderling te verschillend en te individueel om ze in één generatiebegrip onder te brengen. De kritische discussie die rond het werk van Van Bastelaere gevoerd zou worden, had veel minder te maken met een generatiekloof dan met de kloof tussen werkelijkheid en representatie, tussen ervaring en taaltheorie, tussen autobiografie en filosofie.
| |
| |
| |
Kunstopvatting / Ontwikkeling
In zijn poëtica in het vermelde Yang-nummer gebruikt Van Bastelaere het beeld van het koraalrif als een metafoor voor een tekst die steeds verder uitdijt en waaraan steeds andere interpretaties en lecturen zich vasthechten. Een kern van betekenis is er echter niet. Die afwezigheid of ‘negativiteit’ wordt een belangrijk thema in de theoretische essays die hij vanaf de jaren negentig laat verschijnen en die hij bundelde in WWWhhooosshhh. Over poëzie en haar wereldse inbedding (2001).
In die essays manifesteerde Van Bastelaere zich als een scherpe en polemische essayist. Niet alleen bracht hij zijn eigen, theoretisch sterk onderbouwde poëtica compromisloos onder woorden, hij ging even compromisloos de confrontatie aan met andere poëtica's en met het literaire bedrijf als institutie. Hij nam stelling tegen de poëtica's die door dichters en critici als Herman de Coninck, Herman Leenders en Hugo Brems verdedigd werden. Van Bastelaere spreekt in dit verband van een ‘neobiedermeier-ethos’, een burgerlijke levenshouding die gekenmerkt zou worden door melancholie, berusting, matiging, natuurlijkheid, familiewaarden, zin voor eenvoud, voorkeur voor classicstische vormen en voor de levensbetrokkenheid van de kunst. Daartegenover stelt hij een poëtica van de transgressie, het onderzoek, de radicaliteit, de openheid en de ambiguïteit. Van Bastelaere introduceerde termen als ideologie, hegemonie, macht, invloed en strategie in zijn analyses van het literaire bedrijf en het overheidsbeleid. Zijn aandacht verschuift naar wat hij ‘de wereldse inbedding’ van de literatuur noemt: de sociale, politieke, economische, institutionele en ideologische context waarin literatuur tot stand komt.
| |
Traditie
Zijn kritische instrumenten ontleent Van Bastelaere voornamelijk aan de sociologie van Pierre Bourdieu en de politieke filosofie van Michel Foucault: het literaire veld is een strijdperk waar verschillende literaire opvattingen zich proberen te profileren en te legitimeren en naar dominantie streven. Van Bastelaere schrikt er niet voor terug de Vlaamse poëzie te confronteren met de internationale literaire en filosofische ontwikkelingen en te wijzen op de naar zijn mening vaak ‘kleinburgerlijke’ attitude van het Vlaamse literaire bedrijf.
| |
Ontwikkeling
In zijn derde bundel, Diep in Amerika (1994), gaat Van Bastelae- | |
| |
re nog een stap verder in de retorische onttakeling van het ik, in het bewust radicaal buiten spel zetten van de conventies van de grammatica en de betekenis: ‘Omdat er afwezigheid/ is is// er poëzie’. Concentreerde Pornschlegel en andere gedichten zich op ‘het rif dat zich voortschrijft’, Diep in Amerika lijkt iets te willen zeggen over het verzonken hart van het rif. De titel lijkt te suggereren dat er diep in Amerika iets schuilgaat. Een geheim? Een essentie? Waarvan? Van de moderniteit? Van de toekomst? Van de bundel? Van de poëzie? Maar het geheim is misschien dat er geen geheim is:
Er is een kans dat het werkelijke
zich niet weet terug te vinden,
dat het roepen geen oorsprong heeft.
| |
Thematiek
Veel meer dan in Pornschlegel en andere gedichten zijn de personages in Diep in Amerika flarden, fragmenten, resten. Er is sprake van een man, een meisje, een jongen, maar enige consistentie of samenhang krijgen ze niet. Ze zijn effecten van de taal:
Aan iedere man het vergeten dat hem past,
zodat hij met koffie die zich een weg zoekt door
zijn lichaam op een purperen sofa
nooit een man is die koffie drinkt op een purperen bank.
In de openingsstrofe van ‘Pornschlegel’ wordt de cruciale vraag reeds gesteld: ‘Is het een nieuwe configuratie/ Van betekenis?’ In Diep in Amerika gaat het om de ‘veranderende modaliteiten van het nu, dat nooit aan zichzelf toebehoort’.
| |
Techniek / Thematiek
Het is een bundel die als bundel gelezen dient te worden: pas bij een grondige lectuur wordt duidelijk hoe dicht het netwerk van onderlinge verwijzingen is. Voorwerpen, personages, woorden, formuleringen duiken in steeds andere contexten op en dwingen door hun aanwezigheid de lezer tot het zoeken naar samenhang: de bal, het zwembad, hout, de kleur blauw, het meisje, de droom, wolken, bloemen, ‘ontijdig’, ‘zich voordoen’, ...
De lezer ontdekt configuraties, maar de betekenis wordt hem ontzegd, tenzij hij daar zelf de verantwoordelijkheid voor
| |
| |
neemt, met alle gevolgen van dien, want: ‘Pas gekend is het ongekende wanneer het als ongekend wordt gekend.’ Maar misschien houdt zelfs dat geen stand: ‘Althans, zo praat het ons aan de orde der woorden, in zo iets als het denkwolkje dat ons verlaat als het spreekt in ons.’ In zijn zoeken naar betekenis stoot de lezer onvermijdelijk op de ‘orde der woorden’ die zijn orde niet is. De woorden, de taal, de grammatica, de retoriek gaan aan ons spreken vooraf en kunnen we dus nooit controleren of beheersen: ‘Het zwembad kent ons/ uit onze droom over hem’, en ‘Denk aan de bal/ want de bal heeft weet van jou.’
| |
Verwantschap
De invloed van de Nederlandse dichter Hans Faverey blijkt onder meer uit de dominante aanwezigheid van het onbepaalde ‘het’ en het wederkerige ‘zich’ in deze bundel, Diep in Amerika:
zich zo door het meisje heen
aan een lichaampje ontbreekt.
De gedichten beschrijven processen die zich aan de subjectieve wil en controle onttrekken: het subject is een effect van die processen en niet de oorsprong ervan.
| |
Techniek
Opvallend is dat er in deze bundel ook een aantal prozagedichten voorkomen. Proza is voor Van Bastelaere een van de retorische strategieën om het lyrische tegen te gaan. In een opstel over de Amerikaanse dichter John Ashbery, ‘De ontwijding van het gedicht’, noemt Van Bastelaere dit ‘de instroom van de discursiviteit’: het gedicht dat binnengevallen wordt door allerlei soorten registers, door ‘het proza van de wereld’.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Die confrontatie van de poëzie met ‘het andere’ - de ‘ethische’ dimensie van de poëzie - wordt een belangrijke preoccupatie van Van Bastelaeres volgende bundel, Hartswedervaren (2000). Daarin concentreert Van Bastelaere zich op een van de fundamentele symbolen van de westerse cultuur: het hart. Het hart is de plaats van de authentieke menselijke emotie: als we onszelf willen kennen moeten we in ons eigen hart kijken en ons hart laten spreken. Het hart is de kern (‘the heart of the matter’), de motor, de centrale plek van het lichaam. Iemand zonder hart is
| |
| |
een onmens, die anderen het hart uithaalt. Wanneer we verdriet hebben bloedt ons hart. In het Heilig Hart van Christus klopt het hart van de christelijke beschaving. Dat hart wordt de inzet van de steeds opnieuw uitgevoerde retorische ontmantelingen.
| |
Techniek
Anders dan Diep in Amerika staat deze bundel bol van de expliciete culturele en literaire verwijzingen. Hartswedervaren is ingenieus opgebouwd rond een aantal reeksen of triptieken. In het merendeel van de gedichten wordt het hart rechtstreeks aangesproken, maar op een ironische, cynische, schaamteloze manier:
Er wordt wat afgeluid over jou, hart,
goedmoedige sukkel, maar dakloos in de kartonnen doos
van de twintigste eeuw, [...].
Obsceniteiten en blasfemie zijn nooit veraf, zoals in de reeks ‘Fabels van het Heilig Hart’:
Al was hij de Komende, hij was ook de Gaande
waarop hij omging en een scheur in de uitwas verscheen.
en zigzagde weg, de hemelen in.
De belangrijkste stijlfiguur van de bundel is de opsomming van metaforen en metonymieën waarmee het hart wordt opgeroepen. Maar telkens blijkt het er eigenlijk niet te zijn:
een aanspreekbaar personage in
de Eurostar onder de Noordzee, haar ijzige
watermassa's in tinten groen vervloeiend
ten teken van schiftende context of onhandelbaarheid
van gemeenschap (in de vorm van lunch, roeipartij
of vertrouwen) die steeds naast zich wegreikt;
waartegen mijn lippen rusten;
| |
| |
De bundel eindigt met het hart als een metafoor voor de werking van het gedicht:
dat zich infarct na infarct
aan het voorbijgaan schenkt en daarbij
de dood in het schrift geslagen,
zijn deel van de wereld vernietigt
| |
Thematiek
De vernietiging van de wereld is op een heel concrete manier aanwezig in de reeks '18 oktober 1977, tien gedichten geschreven bij de gelijknamige schilderijencyclus van Gerhard Richter. Het is de datum waarop de drie leden van de Rote Armee Fraktion in de Stammheimgevangenis overleden. In die cyclus plaatst de dichter taal, retoriek, geweld, revolutie, ideaal en staatsterreur in een complexe ‘configuratie van betekenis’.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
De cyclus is een goed voorbeeld van wat Van Bastelaere omschrijft als de politieke en ethische dimensie van de poëzie. Politiek en ethiek hebben voor hem niets te maken met een inhoudelijk engagement of een betrokkenheid op de buitenwereld. Het zijn termen die alles te maken hebben met het besef van de ideologische werking van de taal en de marginaliteit van het poëtische spreken in de moderne maatschappij; poëzie is wat overblijft als alles gezegd is: ‘De hedendaagse poëzie is troep. Het is rotzooi, afval, junk, trash, bocht, schuim, rommel en bazaar.’ Poëzie is marginaal en moet volgens Van Bastelaere die marginaliteit ook koesteren.
Daarom heeft hij heel wat bedenkingen bij poëzie die als performance gebracht wordt en bij de vermenging van commercie, amusement en literatuur zoals bij vele literaire festivals het geval is. Alleen in de marge kan de poëzie een kritische houding tegenover de geïnstitutionaliseerde literaire vormen ontwikkelen en tegelijk een houding van respect en openheid aannemen tegenover het singuliere, het onverwachte, het vreemde, ‘het doel dat geen doel is, dreigende wolken, het verlangen terwijl het zich net niet formuleert, het welhaast, het ongevere, de ing-form en het desondanks’.
| |
| |
Dat is voor Van Bastelaere het ethische moment van de poëzie, dat hij ook als ‘negativiteit’ omschrijft. Zijn lectuur van het werk van Hugues C. Pernath speelt in de uitwerking van dit begrip een belangrijke rol. Van Bastelaere vergelijkt de poëzie van Pernath met een ‘verduisterde zon’: ‘een zon die het embleem is van een poëzie die voortdurend bij zichzelf afwezig is, haar eigen dood bevat en precies daaraan haar (ethische) kracht en vitaliteit ontleent’.
| |
Kritiek
Toen Van Bastelaere in 1984 debuteerde werd zijn talent als dichter én als woordvoerder van een nieuwe generatie jonge Vlaamse dichters onmiddellijk erkend. Twintig jaar later, anno 2004, is er nog steeds geen twijfel over zijn talent en over het feit dat hij een bepaalde richting in de (Vlaamse) poëzie vertegenwoordigt, al kan er van een echte ‘generatie’ geen sprake zijn. Zijn werk heeft een merkwaardige status in de Vlaamse letteren verworven. Aan de ene kant is er een vrij algemene consensus over het belang ervan. Maar daartegenover staat dat zijn gedichten de literaire kritiek grondig verdelen en dat bepaalde critici en recensenten zich geen raad weten met zijn werk, en nog minder met zijn theoretische en essayistische beschouwingen. Critici en recensenten als Dirk de Geest, Stefan Hertmans, Patrick Peeters, Hans Vandevoorde, Geert Buelens hebben grote waardering voor de taalkracht en de diepgravende theoretische inzichten, terwijl Hugo Brems en wijlen Herman de Coninck het poëtische talent erkennen, maar meer vragen hebben bij de intellectualistische aspecten van zijn werk. In Nederland is de receptie nog problematischer dan in Vlaanderen. Zijn gedichten worden in het slechtste geval als hermetisch, cerebraal en theoretisch afgedaan en zijn essays als intellectualistisch en vaak ongenuanceerd polemisch. Zo betitelde de Nederlandse criticus Carel Peeters Van Bastelaere naar aanleiding van WWWhhooosshhh als ‘de Carl Schmitt van de literatuur, de Duitse politicoloog die alles in termen van vriend en vijand zag. Van Bastelaere is ook de von Clausewitz van de literatuur, die de literaire oorlog beschouwt als een voortzetting van het zien en denken met andere middelen.’ Niet zelden worden poëzie en theorie tegen elkaar uitgespeeld: ‘Het is, denk ik, niet al te vergezocht te stellen dat Van Bastelaere dichter is ondanks zichzelf als theoreticus.’ (J.H. de Roder)
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Dirk van Bastelaere, Vijf jaar. Antwerpen 1984, Soethoudt, GB. |
Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy, Golden Boys. Antwerpen 1985, Contramine, GB. |
Dirk van Bastelaere, Bernard Dewulf, Charles Ducal en Erik Spinoy, Twist met ons. Met een woord vooraf van Benno Barnard. Wommelgem 1987, Den Gulden Engel, GB. |
Dirk van Bastelaere, Pornschlegel en andere gedichten. Amsterdam 1988, De Arbeiderspers, GB. (2e druk 2000, Atlas) |
Dirk van Bastelaere, Dankwoord bij de uitreiking van de Hugues C. Pernathprijs 1988. In: De Brakke Hond, jrg. 5, nr. 20, december 1988, pp. 35-38, E. |
Dirk van Bastelaere, Groeten uit de strafkolonie. In: Hugo Brems en Dirk de Geest (red.), Opener dan dicht is toe. Poëzie in Vlaanderen 1965-1990. Leuven/Amersfoort 1991, Acco, pp. 221-226, E. |
Dirk van Bastelaere, Reis door het lichaam. Tekeningen Gilbert de Bontridder. Landgraaf 1992, Herik, Zwarte reeks 16, GB. (gewijzigd opgenomen in Diep in Amerika) |
Dirk van Bastelaere, Diep in Amerika. Gedichten 1989-1991. Amsterdam/Antwerpen 1994, Querido, GB. |
Dirk van Bastelaere, Wwwhhooosshhh. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 139, nr. 5, 1994, pp. 590-609, G. |
Sarah Kane, Verdelgd, Uitgeroeid, Platgelegd. Vertaling Dirk van Bastelaere. Brussel 1997, Koninklijke Vlaamse Schouwburg, Toneelteksten 19, T. (vert.) |
Jan Baetens, 416 heptasyllabes & 416 en enkele grafkelders. Vertaling Dirk van Bastelaere. Leuven 1998, P/GB. (vert.) |
Dirk van Bastelaere, Oorlogen die ze zag. In: freespace Nieuw Zuid, jrg. 1, nr. 2, maart 2000, pp. 19-25, G. |
Dirk van Bastelaere, Hartswedervaren. Amsterdam/Antwerpen 2000, Atlas, GB. |
Sarah Kane, Cleansed - Crave. Vertaling Dirk Van Bastelaere. Brussel 2000, De Bottelarij, T. (vert.) |
Dirk van Bastelaere, WWWhhooosshhh. Over poëzie en haar wereldse inbedding. Nijmegen 2001, Vantilt, EB. |
Dirk van Bastelaere, De wind uit het elders. Gent 2003, Druksel, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Wilfried Adams, Van Bastelaere, Vijf jaar. In: De Nieuwe, 7-3-1985. |
Jean-Paul den Haerynck, Hij heeft geloofd-In oplossingen. Daarom lijdt hij-Verlies. De schijn-werkelijkheid van Dirk van Bastelaere. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 3 mei 1985, pp. 9-10. (interview) |
Hans Vandevoorde, Een glazen huis vol scherven. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 3, mei 1985, pp. 10-11. (over Vijf jaar) |
Mark Vandenbogaerde, Dirk van Bastelaere, Vijf jaar. In: Ons Erfdeel, jrg. 28, nr. 4, september-oktober 1985, pp. 583-585. |
Henk Blanken, Mijn gedichten moeten mezelf verbluffen. In: Het Vrije Volk 14-6-1986. (over Vijf jaar en een interview) |
Hugo Brems, Golden Boys? In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 131, nr. 7, september 1986, pp. 548-550. |
Hans Vandevoorde, Een roosvenster bij rood avondlicht. Actuele tendensen in de Vlaamse poëzie. In: Yang, jrg. 22, nr. 4, november-december 1986, pp. 50-59. |
Hans Vandevoorde, De eeuwwende in zicht. In: Yang, jrg. 22, nr. 4, november-december 1986, pp. 74-75. (over Golden Boys) |
Dirk de Geest, Van Bastelaere, Dewulf, Ducal, Spinoy. Vlaanderens hoop in bange dagen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 3, april 1988, pp. 186-195. (over Twist met ons) |
Hans Vandevoorde, Een nieuwe configuratie in de poëzie. De jonge generatie in Vlaanderen. In: Yang, jrg. 24, nr. 3, juli-september 1988, pp. 63-69. (over Twist met ons) |
Bernard Dewulf, Dirk van Bastelaere - een rustige sloper. Hermetische en toch genietbare poëzie. In: Trouw, 5-1-1989. (over Pornschlegel en andere gedichten). Ook opgenomen in De Morgen, 13-1-1989. |
Rob Schouten, Poëzierubriek. In: Maatstaf, jrg. 37, nr. 2, februari 1989, pp. 82-84. (over Pornschlegel en andere gedichten) |
Guus Middag, Odysseus op de scooter. In: NRC Handelsblad, 10-3-1989. (over Pornschlegel en andere gedichten) |
Frank Philippaerts, Vervormde spiegels en schikgodinnen. In: Het Belang van Limburg, 3-4-1989. (over Pornschlegel en andere gedichten) |
Dirk de Geest, Pornschlegel en zijn Nachtzusters. De poëzie van Dirk van Bastelaere. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 2, maart-april 1989, pp. 175-179. (over Pornschlegel en andere gedichten) |
Maarten Doorman, Ik ben de doorkijkman. Van Bastelaere grossiert in metaforen. In: Vrij Nederland, 24-6-1989. (over Pornschlegel en andere gedichten) |
Hans Vandevoorde, Een zelfportret als uurwerkautomaat. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 5, oktober 1989, pp. 602-605. (over Pornschlegel en andere gedichten) |
Charles Ducal, Een essentieel gedicht. In: Kunst & Cultuur, februari 1990, pp. 20-21. (over Pornschlegel en andere gedichten) |
Hans Vandevoorde, Allegorische breuken. In: Yang, jrg. 25, jubileumnummer 1989-1990, pp. 5-10. (algemeen) |
Stefan Hertmans, De spiegelman was hier. In: Yang, jrg. 25, jubileumnummer 1989-1990, pp. 63-68. (over Pornschlegel en andere gedichten). |
Hugo Brems, De dichter is een koe. Amsterdam 1991, pp. 31-41. (over het gedicht ‘Zelfportret in vallend serviesgoed’) |
Hugo Brems en Dirk de Geest, Opener dan dicht is toe. Poëzie in Vlaanderen 1965-1990. Leuven/Amersfoort 1991, pp. 82-95. (algemeen) |
Guus Middag, Odysseus op de scooter. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 17-20. |
Jos Joosten, Ordeverstoring. Het subversieve werk van Dirk van Bastelaere. In: De gids, jrg. 157, nr. 1, januari 1994, pp. 52-61. (algemeen) |
Herman de Coninck, Het ik als kruiswoordraadsel. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 139, nr. 4, augustus 1994, pp. 519-525. (over Diep in Amerika) |
Jean-Paul den Haerynck, Dirk van Bastelaere: Virtuele pöezie. In: Poëziekrant, jrg. 18,
|
| |
| |
nr. 5, september-oktober 1994, pp. 37-42. (over Diep in Amerika) |
Dirk de Geest, Omdat er afwezigheid is is er poëzie. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 4, september-oktober 1994, pp. 583-586. (over Diep in Amerika) |
Marc Reugebrink, ‘Haar knie ontkomt haast weer’. In: De Groene Amsterdammer, 16-11-1994. (over Diep in Amerika) |
Annemiek Neefjes, ‘De vertrouwde omgang met taal betekent vervalsing’. Wat wil de schrijver? 4: Dirk van Bastelaere. In: Vrij Nederland, 18-5-1996. (algemeen) |
Jenneke Harings, Van onleefbaar tot heerlijk ontordend. De ontwikkeling van Dirk van Bastelaere aan de hand van drie gedichten. In: Letterlik, jrg. 13, nr. 3, lente 1999, pp. 45-52. |
Jos Joosten, Indrukwekkende nieuwe bundel van Van Bastelaere. Het postmoderne kloppen van het hart. In: De Standaard, 8-2-2001. (over Hartswedervaren) |
Arie van den Berg, Knappe bouwsels van wijsneuzigheid. In: NRC Handelsblad, 18-5-2001. (over Hartswedervaren) |
Piet Gerbrandy, Alles wat rot, voos, smerig en slecht is. In: de Volkskrant, 29-6-2001. (over Hartswedervaren) |
Hans Groenewegen, Lyriek contrecoeur. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 146, nr. 2, april 2001, pp. 243-251. (algemeen) |
J.H. de Roder, Het onbehagen in de literatuur. Nijmegen 2001, pp. 45-46. (algemeen) |
Geert Buelens, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poesje. Nijmegen 2001, pp. 1086-1089. (algemeen) |
Jos Joosten, Het postmoderne kloppen van het hart. In: De Standaard, 8-2-2001. (over Hartswedervaren) |
Dirk de Geest, ‘Het leven dat zich onthult terwijl het zich terugtrekt.’ Hartswedervaren van Dirk van Bastelaere. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 3, mei-juni 2001, pp. 383-393. |
Patrick Peeters, Het hart als lege betekenaar. Notities bij ‘Hartswedervaren’ van Dirk van Bastelaere. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 4, juli-augustus 2001, pp. 6-10. |
Dietlinde Willockx, Ethische oorlogsmachines. In: De Tijd, 16-1-2002. (over Wwwhhooosshhh) |
Ron Elshout, Uit het hart? Tegen de afgrond! In: Bzzlletin, jrg. 30, nr. 278, juli 2001, pp. 146-147. (over Hartswedervaren) |
Carel Peeters, Literaire oorlogsspelletjes. Dirk van Bastelaere als de Carl Schmitt van de literatuur. In: Vrij Nederland, 19-1-2002. (over Wwwhhooosshhh) |
Patrick Peeters, Wwwhhooosshhh. Een email-interview over poëzie, politiek en ethiek. In: Poëziekrant, jrg. 26, nr. 2, maart-april 2002, pp. 50-55. |
Thomas Vaessens en Jos Joosten, Dirk van Bastelaere en het probleem van de oorspronkelijkheid. In: Thomas Vaessens en Jos Joosten, Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen, Nijmegen 2003, pp. 119-142. (algemeen) |
Lukas Hüsgen, Dolend om een blauwe glasplaat. Overwegingen bij Van Bastelaere. In: Lukas Hüsgen, Nee, maar het gebeurt. Essays. Nijmegen 2003, pp. 163-176. (algemeen) |
95 Kritisch lit. lex.
november 2004
|
|