| |
| |
| |
Michel Bartosik
door Peter Bormans
1. Biografie
Michel Maria Victor Bartosik werd op 21 maart 1948 geboren uit een Vlaamse moeder en een Poolse vader.
Na de klassieke humaniora aan het Koninklijk Atheneum te Berchem werd hij door zijn vader min of meer verplicht geneeskunde te studeren, maar tijdens het eerste jaar werd hij zwaar ziek (mononucleose, waarbij psychosomatische oorzaken niet uitgesloten mogen worden). Het jaar daarop kreeg hij toch de toelating om Germaanse filologie te gaan studeren. Dat gebeurde aan de Université Libre de Bruxelles / Vrije Universiteit Brussel, waar hij in 1970 afstudeerde met een eindverhandeling over de ruimte in de poëzie van Hans Lodeizen.
Daarna gaf hij korte tijd les aan enkele middelbare scholen, maar werd al snel assistent aan de VUB van achtereenvolgens de hoogleraren Jean Weisgerber en Dina Hellemans. Zelf promoveerde hij in 1978 tot doctor in de letteren en wijsbegeerte met een proefschrift over de poëzie van Jacques Hamelink, waarmee hij de grootste onderscheiding behaalde. In 1979 kreeg hij er ook de prijs voor letterkunde van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor. Daarna doceerde hij tot aan zijn dood cursussen over poëzie aan de Vrije Universiteit Brussel, en sinds 1997 ook aan de Université Libre de Bruxelles. In de jaren 2001 en 2002 gaf hij gastcolleges aan respectievelijk de Sorbonne in Parijs en aan de Kàroli Gàspàr Universiteit in Budapest.
Naast zijn publicaties over Nederlandse poëzie maakte hij sporadisch ook aan dichters gewijde programma's voor radio en televisie. Hij hield tal van lezingen en was een vaste mede- | |
| |
werker van de tijdschriften Hand, Impuls en Impuls/De Tafelronde, Poëziekrant en De Leeswolf. Voor dit laatste schreef hij soms ook humoristische recensies van kookboeken.
Sporadisch vertaalde hij ook, onder meer poëzie van Eugenio Montale. Gedichten van hemzelf werden vertaald in het Frans en het Duits.
Hij was het zesde lid van het illustere, door Patrick Conrad en Nic van Bruggen opgerichte genootschap van de ‘Pink Poets’. Voor zijn debuutbundel Linguïstiek kreeg hij de Trap-prijs 1976 van het gelijknamige tijdschrift; voor zijn laatste bundel, Geschreven familie, de poëzieprijs 2006 van de provincie Antwerpen. Bartosik was gehuwd met de beeldend kunstenares (tekeningen en schilderijen) Louisa Chevalier, met wie hij twee zonen had, Thomas (kunsthistoricus) en Jan. Hij stierf onverwacht aan een hersenbloeding op 1 februari 2008.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Thematisch cirkelt de poëzie van Michel Bartosik rond een aantal kernpunten die in heel zijn werk terugkomen. Het thema van de taal was voor hem geen modieus modernistisch onderwerp, maar een vraagstuk van existentiële aard. Zijn eerste bundel heette niet toevallig Linguïstiek (1975) en daarin is even vaak van stilte en zwijgen sprake als van taal en spreken. Elk woord lijkt uit die stilte weggehakt en is er een overwinning op. Zijn stem noemt de dichter ‘van gelatine’, en:
Ik blanket mij met stilte.
Hun gescheurde schouders.
In de volgende bundel noemt hij de dichtkunst ‘schaarsgebed’ en ‘spiegelspraak’. Het is duidelijk dat in deze naar binnen gekeerde wereld communicatie niet vanzelfsprekend is. Een van de meest voorkomende metaforen in de eerste bundels wijst daarop: het woord ‘spiegel’ is een kernwoord in Bartosiks vroege poëzie. ‘Ziek in een zaal van duizend spiegels’, zo beschrijft hij zichzelf. En in het aan Georg Trakl refererend gedicht met de veelzeggende titel ‘Graftaal’ stelt hij:
en stralend spiegelbeeld.
Poëzie is dus ook een poging om uit de geslotenheid te breken, maar dat lukt blijkbaar nooit. Het onmogelijke karakter van dit proces komt goed tot uiting in een gedichttitel als ‘Zwijgend in het eenzame gesprek’. De dubbele paradox hierin vat de
| |
| |
toenemende eenzaamheid van de dichter treffend samen.
In de bundel Rigor Mortis (1980) neemt deze eenzaamheid bijwijlen absolute vormen aan:
Als er niemand meer is, geen vrouw,
geen vriend en ook niet hij die zich
een vijand waande, als luisterende
toewijding de hardste keien morzelt,
dan zeilen meestertekens door de dageraad,
kristalgeworden eenzaamheid, hondeleven dat beklijft,
bevriende heersers zonder onderdaan.
Ook de wereld rondom biedt geen soelaas, want overal heersen herfst, dood en verval. De titel Rigor mortis duidt dat wel op de allernavrantste wijze aan: alles is tot stilstand gekomen, niets is meer mogelijk, tenzij een voortschrijdend verval. Met name in De verzamelnaam der eenzaamheid (1976) zijn inhoudelijk verwante woorden als ‘herfst’, ‘najaar’, ‘sneeuw’ en ‘as’ tot vaste beeldspraak geworden; ze komen in bijna elk gedicht voor. Deze bundel staat aldus volledig in het teken van neergang, nederlaag en verval - maar dit thema is ook in vroeger en later werk aanwezig. Daar staan wel communicatiepogingen tegenover, zoals andere veel voorkomende beelden als ‘strot’, ‘long’ en ‘adem’ aangeven.
Als laatste thema stelt de dichter de afwezigheid van elke transcendentie en de vergeefsheid van alle metafysica vast: het absolute manifesteert zich in Bartosiks poëzie enkel door zijn opdringerig wegblijven: reeds vroeg wordt die afwezigheid ‘bloedschande’ genoemd, en ook elders wordt zij steeds negatief geconnoteerd: ‘onder donkere sterren (ontstaat) de dove stilte’; in ‘Noords’ (in De verzamelnaam der eenzaamheid) is het een ‘onanerende tong’ die ‘de epifanie van het niets (slaakt)’. De dichter snakt naar ‘de meta-/metafoor’; en met een stille maar duidelijke verwijzing naar Van Ostaijen schrijft hij: ‘...ondervraag ik nu/ de ooit beloofde verte/ en het vuur dat tussen voetzool/ sist en schaduw.’ En in de verzen: ‘Er loopt een barst door de hemel./ Dwars door mijn gehemelte.’ wordt het werk
| |
| |
van de dichter direct in verband gebracht met het zwijgen van het absolute.
| |
Ontwikkeling / Thematiek / Relatie leven/werk
In een zo negatief getekende wereld is het moeilijk een eigen plaats te vinden. In de eerste bundels kwamen al gedichten voor die gericht waren aan vrienden, verwanten, verre en nabije familieleden. Deze intieme kring zal in Geschreven familie (2003) een kleine, gesloten maar gewaardeerde omgeving worden. De grote problemen zijn verdwenen en in kleine kring lijkt een berustend geluk te worden gevonden. Het grootste deel van die bundel omvat de eerder bibliofiel verschenen, aan de dood van de vaderfiguur gewijde bundel Sunt lacrimae (1990), een van de sterkste elegische bundels uit de hedendaagse Vlaamse poëzie. Naar aanleiding van die dood zoekt de zoon zijn eigen plaats in de wereld, onderzoekt hij waar hij vandaan komt en waar hij, in de eigen kinderen, heen gaat.
De vernieuwende kracht van dit thema blijkt niet alleen uit het feit dat losse gedichten die aan vader, zuster, moeder, vrienden gewijd zijn, nu uitgroeien tot een hele bundel, zij kan ook op stilistisch vlak waargenomen worden.
| |
Stijl / Techniek / Ontwikkeling
In de eerste bundels, Linguïstiek en De verzamelnaam der eenzaamheid, heerste de ellips bijna oppermachtig: korte, krachtige, gebalde verzen, zinnen die vaak geen werkwoord bevatten en soms neigden naar woordverzen in de trant van Marsmans stadsgedichten:
Biddend gebit van zandsteen.
Rigor mortis is een overgangsbundel: de eerste gedichten sluiten stilistisch nog grotendeels aan bij het vroegere werk, maar
| |
| |
daarna worden de zinnen langer en raakt de zinsbouw meer in overeenstemming met de grammaticale normen, ofschoon nu ook soms anakoloeten optreden, zinnen die de dichter bewust niet afmaakt: ‘Zie hoe rood ons de mond is/ zo stukgekust aan’, heet het. Op die manier wordt ook de lezer van deze verzen direct geconfronteerd met het onzegbare.
Ook de woordenschat verandert in Rigor mortis. In het laatste gedicht komen uitdrukkingen voor als ‘hartstikke’, ‘ontzettend lekker’, ‘gelurkt’, ‘joekel’, die in het vroegere werk ondenkbaar waren. Ze behoren niet bepaald tot Bartosiks idioom, blijven beperkt tot Rigor Mortis en zullen later overgaan in een alledaagsere woordenschat. Daarnaast komen hier in twee gedichten sterke archaïsmen voor; de combinatie van beide wijst erop dat deze bundel een overgangsbundel is. Neologismen vindt men vooral in de eerste bundels: ‘ontheuping’, ‘kleikeel’, ‘zwijgsel’, enzovoort. In Geschreven familie gebruikt Bartosik een verwante, maar verfijndere techniek: gewone woorden worden op een ongewone manier gebruikt: ‘gevoellooswordens’ (het aaneenschrijven intensifieert de betekenis), ‘vervizioenend’, ‘onherinnerbaarheid’ (dubbele abstrahering stokt de lectuur en doet nadenken).
In de eerste bundels vindt men ook als-vergelijkingen en genitief-metaforen; die verdwijnen vervolgens, om in Rigor mortis plaats te maken voor absolute metaforen (de reekstitel ‘Sfinx in zee’ is hier een voorbeeld van) en later voor een taalgebruik zonder veel beeldspraak. Klankfiguren heeft Bartosik nooit buitensporig gebruikt. Rijmen, assonanties en stafrijmen komen sporadisch voor, binnenrijmen later iets vaker: zij geven meer spankracht aan de gedichten, zeker bij het gebruik van lange meanderende zinnen zoals die voorkomen in Geschreven familie. Maar in vele vroege, niet-gebundelde gedichten kwamen dergelijke zinnen ook al voor.
Ook herhalingsfiguren komen slechts sporadisch voor en dan vooral als een vorm van maniëristische schriftuur, die typisch is voor het vroege werk. Verzen als ‘de wonde uit de wonde, wonde na wonde’ of: ‘Adem aan adem/ met de adem van maden.’ behoren daartoe. Later blijft ook dat achterwege.
Wat wel blijft is de fysieke, aanvankelijk zelfs anatomische aard
| |
| |
van de beeldspraak: ‘Een tak adem’ heet een vroeg gedicht, de dichter staat ‘in een geraamte van aders’ en:
Boven mijn geklemde kaken
Nestelt zich een zichtbare schedel.
Een hoornen gebeente, een vliezige vijver.
of:
| |
Kunstopvatting
Ofschoon er poëticale uitspraken voorkomen in deze poëzie, kan niet gezegd worden dat Bartosik een expliciete poëtica hanteert. Enkel in het met Wilfried Adams geschreven Proeve tot een Impuls-manifest (1975) gebeurt dat - in de context van een polemiek met de toen dominante nieuw-realistische poëzie. Het belangrijkste is de autonomie-gedachte: een gedicht is een taalkunstwerk, het wordt met woorden gemaakt (Bartosik is een poeta faber); de rest is van ondergeschikt belang. Verzen als de volgende vatten dit goed samen: uit een wisselwerking tussen taal en werkelijkheid ontstaat het gedicht (een ‘weerglans’, die aan Plato's schaduwen doet denken, maar zonder de essentialia), dat als wapen tegen de dood dienstdoet, maar zelf aangetast wordt door die dood:
WE LEZEN GESTAAG de wereld af,
de ogen vol woorden, een hand vol letterlood.
Dan treedt soms weerglans af en aan
over de jota's van de dood.
Ook in Geschreven familie, waarin de werkelijkheid veel directer aanwezig is en Bartosik soms overgaat tot echte, maar steeds ingehouden en intimistische belijdenislyriek, blijft dat poëticale uitgangspunt intact.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Dit is dus de belangrijkste ontwikkeling binnen deze poëzie: de problematiek van taal en werkelijkheid, van verval en isolement verdwijnt om plaats te maken voor de aanvaarding van een beperkt geluk, van het leven zelf ten slotte (met inbegrip van de dood). Dat is wat Bartosik ‘Klein Mensdom’ noemt - een positieve uitspraak vergeleken bij het bitterder ‘iliasje’ dat vroeger voor een mensenleven gebruikt werd, een epos dus waaruit alle grootheid, heldhaftigheid enz. verdwenen zijn. Ook uit een schamper vers als ‘hij bartosikt maar wat’, spreekt het verlangen het narcistische isolement te doorbreken.
| |
Traditie / Verwantschap
Bartosiks werk bevat amper citaten of culturele allusies, hij is geen poeta doctus. De namen die zich toch opdringen, doen dat indirect en zijn niet talrijk: Paul van Ostaijen, Stéphane Mallarmé, Georg Trakl en Paul Celan. Dat betekent dat Bartosik zich aansluit bij de hermetische en in sommige opzichten maniëristische traditie binnen het modernisme. Daarmee is hij verwant aan zijn collega's van de Pink Poetsgroep, al blijft hij steeds zijn eigen onnavolgbare stem behouden. Ook in de laatste bundel is dat maniëristische element nog aanwezig, maar slechts terloops, onopvallend, bijvoorbeeld in de volgende strofe, die weliswaar geen ambiguïteiten bevat, maar wel een ophoping van paradoxale betekenissen:
Zie - één boog zich schikte
In late gedichten als ‘Michielszomer’ lijken betekenissen te vervluchtigen om enkel nog een onvatbare atmosfeer achter te laten, zoals in sommige late gedichten van Van de Woestijne (‘Een vrucht die valt’):
Ik schuif het onbeschreven blad dat naar me terug
gevlogen kwam verder het zonlicht in.
Het is ongenood, het kan me
| |
| |
| |
Kritiek
De receptie van Bartosiks poëzie was in de dagbladpers minimaal. Aan de kwaliteit van het werk kan dat niet hebben gelegen. Eerder aan de bescheidenheid van de auteur, alsook aan het feit dat twee van zijn vijf bundels bibliofiel verschenen, en twee andere bij een uitgever (P.E.P.) die de distributie totaal verwaarloosde. In de literaire tijdschriften werd het werk van Bartosik wel naar waarde geschat. Kritiek was er voornamelijk op de geringe toegankelijkheid en de techniek van de vroege bundels.
Ten slotte dient nog vermeld dat Bartosik ook als essayist intensief werkzaam was. De eerste essays waren daarbij zuiver academisch van aard, zoals zijn reeks over de ruimte in de poëzie van Hans Lodeizen. Daarmee is hij wellicht de eerste en misschien de enige geweest om over de ruimte in de lyriek te schrijven. Later werden zijn essays persoonlijker en ging hij het genre beoefenen als volwaardige creatieve literatuur, zeker in de reeks ‘Berichten uit het sorteercentrum’. Dat heeft niet belet dat deze essays innovatief, instructief en diepgravend zijn, en een grote wetenschappelijke waarde hebben. Bartosik behandelt zowel oudere (Six van Chandelier) als hedendaagse dichters (Ouwens), die echter steeds min of meer hermetisch zijn.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Michel Bartosik, [Negen gedichten]. In: Jan de Roek en Mark Vermeulen (eds.), Utopie 1971 voor op 70, poëzie van 10 jonge vrijzinnige dichters. Antwerpen/Brussel 1971, Uitgeverij De Galge / Monas / Studiekring Vrij Onderzoek, GC. |
Michel Bartosik, De ruimte in de poëzie van Hans Lodeizen. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 24, nr. 5, 1971, pp. 504-520; nr. 7, pp. 714-726; nr. 10, pp. 1022-1040, E. |
Wilfried Adams en Michel Bartosik, Proeve tot een Impuls-manifest. In: Impuls, jrg. 6, nr. 1, 1975, E. |
Michel Bartosik, Linguïstiek (met 3 tekeningen van jan Struelens en een inleiding van Paul Hadermann). Antwerpen 1975, Contramine, GB. |
Michel Bartosik, De verzamelnaam der eenzaamheid. Gedichten 1969-1975. Antwerpen 1976, Pink Editions & Productions, GB. |
Michel Bartosik, Rigor Mortis. Gedichten 1975-1979. Antwerpen 1980, Pink Editions & Productions, GB. |
Eugenio Montale, De roos in de kermistent: een keuze uit de gedichten en het beschouwend proza. Met een inleidend essay door Pier Vincenzo Mengaldo, een biografische schets door Dina Aristodemo, vertalingen van Michel Bartosik, Frans Denissen en Frans van Dooren, noten en bibliografische aantekeningen. Samenstelling en eindredactie Jacques Hamelink. Vianen 1984, Kwadraat, GB/EB. (vert.) |
Michel Bartosik, Sunt lacrimae. Baarn 1990, Atalanta Pers, GB. |
Michel Bartosik, Geschreven familie. Gent 2003, Poëziecentrum, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Patrick Conrad, Tony Rombouts en Paul Hadermann, [Over Linguïstiek]. In: Trap, jrg. 2, nr. 4-5, oktober-december 1974, pp. 35-41. |
M. Verreckt, Michel Bartosik: buitensporige linguïstiek. In: De Nieuwe Gazet, 24-3-1975. |
[Anoniem], Trap-prijs voor Michel Bartosik. In: Volksgazet, 17-5-1976. |
Tony Rombouts, Toespraak bij de uitreiking van de Trap-prijs 1976 in de Vécu te Antwerpen op donderdag 13 mei 1976. Met dankwoord door Michel Bartosik. In: Trap, jrg. 3, nr. 2, oktober 1976, pp. 11-14. (over Linguïstiek) |
Luc Pay, Het claustrofobische woord. Interpretatieve opmerkingen bij Michel Bartosiks dichtbundel ‘Linguïstiek’. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 30, nr. 2, februari 1977, pp. 166-171. |
Roger M.J. de Neef, Michel Bartosik, eenzame primus inter pares. In: Trap, jrg. 3, nr. 11-12, maart 1977, pp. 5-9. (over Linguïstiek) |
P.D., Bartosiks eenzaamheid is ondoorgrondelijk. In: Het Volk, 30-4-1977. (over De verzamelnaam der eenzaamheid) |
Jan Schoolmeesters, [Over De verzamelnaam der eenzaamheid]. In: Kultuurleven, jrg. 77, nr. 6, juli-augustus 1977, p. 574. |
Jan van der Hoeven, [Over Linguïstiek]. In: Radar, jrg. 3, nr. 1, oktober 1977, pp. 41-45. |
Rudolf H. Vandendaele, Poëziekrant sprak met Michel Bartosik. In: Poëziekrant, jrg. 1, nr. 6, november-december 1977, pp. 1-2. |
Roel Richelieu van Londersele, Het Michel Bartosik interview. In: Koebel, jrg. 5, nr. 19, 1977, pp. 18-26. |
Luc Pay, Omtrent een nomenclatuur van het linguïstisch vacuüm. Een gesprek met Michel Bartosik. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 31, nr. 3, maart 1978, pp. 240-253. |
Jan Biezen, De verkwanseling van Jan de Roeks erfenis. In: Argus, jrg. 1, nr. 2, april 1978, pp. 173-175. (n.a.v. het interview met Michel Bartosik in Poëziekrant) |
Luc Pay, Het brailleschrift van de stilte: de poëtica van Michel Bartosik. In: De Tafelronde/Impuls, jrg. 23, nr. 1, mei 1979, pp. 30-47. |
Jozef Aerts, Ada Deprez en Jean Weisgerber, [Over De poëzie van Jacques Hamelink 1961-1976. Ongepubliceerd proefschrift VU Brussel, 1978]. In: Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, jrg. 1979, nr. 2, pp. 334-339. |
M.R., Van Marcel Obiak en Michel Bartosik. Twee nieuwe dichtbundels in VECU. In: De Nieuwe Gazet, 13-10-1980. (over Rigor Mortis) |
Johnny de Brucker, Aantekeningen bij de poëzie van Michel Bartosik. In: Tijdschrift van de Vrije Universiteit van Brussel, jrg. 22, nr. 2, 1981, pp. 54-82. |
Tony Rombouts, De anatomische les. Een dissectie van Michel Bartosiks ‘Rigor Mortis’. In: Poëziekrant, jrg. 5, nr. 6, november-december 1981, p. 4. |
Johnny de Brucker, De poëzie van Michel Bartosik. In: Restant, jrg. 10, nr. 3, najaar 1982, pp. 279-292. |
Dirk Rochtus en Erik vanden Brande, De apotheose. Interview met Michel Bartosik. In: Mefisto, jrg. 2, nr. 5, 1985, pp. 24-31. |
Luc Pay, Grammatologie is thanatologie. Omtrent ‘Rigor Mortis’ van Michel Bartosik. In: Restant, jrg. 14, nr. 1, voorjaar 1986, pp. 61-92. |
[Anoniem], Michel Bartosik op zomeravonden van de poëzie. In: De Nieuwe Gazet, 16-7-1988. |
Luuk Rademakers, Als je vader sterft, valt er weinig te interpreteren. ‘Sunt Lacrimae’ van Michel Bartosik. In: Het Belang van Limburg, 6-6-1990. |
Joris Gerits, ‘Geschreven familie’ van Michel Bartosik. In: Streven, jrg. 70, nr. 11, december 2003, pp. 1019-1023. |
Dirk de Geest, [Over Geschreven familie]. In: De Leeswolf, jrg. 10, nr. 2, 2004, p. 119. |
| |
| |
Raymond Vervliet, Michel Bartosik. In: De Nieuwe Gemeenschap, jrg. 1, nr. 1, maart-mei 2004. |
Patrick Peeters, Voorgeproefde dood. In: Poëziekrant, jrg. 30, nr. 6, november-december 2006, pp. 71-72. |
Hugo Verstraeten, ‘Geschreven familie’ van Michel Bartosik: een zacht ragdun wijsje van verlorenheid. In: Digther, jrg. 8, nr. 2, september 2007, pp. 26-29. |
Martine Cuyt, Terugblik: Michel Bartosik (21 maart 1948 - 1 februari 2008). In: Gazet van Antwerpen, 16/17-2-2008. |
Anneleen de Coux, Michel Bartosik (21 maart 1948 - 1 februari 2008). In: Poëziekrant, jrg. 32, nr. 2, maart 2008, pp. 22-23. |
Hans Vandevoorde, In memoriam Michel Bartosik (1948-2008). In: Freespace Nieuwzuid, jrg. 8, nr. 29, 2008, pp. 8-13. |
114 Kritisch lit. lex.
oktober 2009
|
|