| |
| |
| |
Benno Barnard
door Bernard Dewulf
met een aanvulling door Jooris van Hulle
1. Biografie
Hendrik Herman Benjamin Barnard werd op 21 november 1954 geboren te Amsterdam, als zoon van de dichter en predikant Willem Barnard (tevens bekend onder het pseudoniem Guillaume van der Graft). In 1961 verhuisde het gezin naar Rozendaal (Gelderland) en van 1967 tot 1974 volgde Barnard het gymnasium in Arnhem. In maart 1976 kwam hij naar Brussel, waar hij tot november 1984 bleef wonen. Barnard werkte er onder meer als barman en als eindredacteur bij Humo. Ondanks kortstondige studies Engels in Engeland en Nederlands in Antwerpen beschouwt hij zichzelf nadrukkelijk als autodidact. Na een verblijf van drie jaar in Antwerpen, waar hij tot oktober 1986 als eindredacteur bij uitgeverij Manteau werkte, vertrok Barnard in augustus 1987 voor een jaar als writer in residence naar Austin (Texas, USA).
Na zijn verblijf in Amerika bleef hij tot 2002 in Antwerpen wonen. Nadien verhuisde hij naar Sint-Agatha-Rode, waar hij op het platteland, even buiten Brussel, een oude boerderij had gekocht Voor Barnard is het een soort terugkeer: ‘Ik heb mijn hele kindertijd op een dorp doorgebracht, en daarna alleen maar in de stad. Pas nu ik zelf kinderen heb, wil ik naar een dorp terug.’
Barnard debuteerde als dichter in 1980 in Hollands Maandblad. Zijn proza verschijnt hoofdzakelijk in Maatstaf, Knack, De Standaard en NRC Handelsblad. Zijn poëzie-essays publiceerde hij hoofdzakelijk in het Nieuw Wereldtijdschrift, waarvan hij van december 1984 tot de opheffing ervan in 2000 redacteur was.
Voor Klein Raozendaal kreeg Barnard de Lucy B. en C.W. van der
| |
| |
Hoogtprijs 1985. In 1985 werd hem de Geertjan Lubberhuizenprijs toegekend voor Uitgesteld paradijs en in 1994 werd Het gat in de wereld onderscheiden met de Busken Huetprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Benno Barnard heeft in een gesprek met Doeschka Meijsing gesteld een kunst te willen ‘als een ordening die de werkelijkheid niet biedt’. De ontevredenheid die hieruit spreekt over de in gebreke blijvende werkelijkheid is de drijfveer van zijn schrijverschap. Vooral door middel van zorgvuldige stilering en compositie wil hij vorm en zin geven aan de wereld. Opvallend is het nadrukkelijk solipsistische karakter daarvan; alles vindt plaats ‘binnen mijn oren, achter de glazen van mijn bril’, in ‘een overgroot hoofd’. (Uitgesteld paradijs)
Voor Barnard is de werkelijkheid in de eerste plaats ‘geschiedenis’. Zowel het verleden als het heden, die elkaar voortdurend beïnvloeden, moeten herschapen en opnieuw gedacht worden, om zo tot een nieuwe betekenis van die geschiedenis, tot een ‘verhaal’ te komen. Dat het geheugen en de verbeelding daarbij een prominente rol spelen ligt voor de hand, maar Barnard kent het herinnerde en het verbeelde ook een grotere kracht en waarheidswaarde toe dan de feiten. De feitelijke geschiedenis is vaak weinig meer dan het materiaal voor een eigenzinnige, sublimerende interpretatie. Uit alles in zijn werk blijkt dat Barnard voortdurend bezig is zijn plaats in de wereld te bepalen. Centraal daarin staan de wisselwerking tussen en de synchronisatie van de persoonlijke en de algemene geschiedenis, beschouwd in tijd en in ruimte.
| |
Thematiek
De debuutbundel Een engel van Rossetti (1981) is vooral een ode aan de romantische schoonheidsidealen. De negentiende-eeuwse kunst, maar ook het vooroorlogse Brussel en de kindertijd, worden er met onverholen, doorgaans beheerst pathos in verheerlijkt en bezworen. In het gedicht ‘MCMXIV’, dat eindigt met ‘het zomert volkomen’, ‘slentert onkwets-/baar een jongen in zonlicht’, hij ‘kijkt en strijkt even voor eeuwig/gebarend het haar uit zijn ogen’. De bundel is een expliciet verzet tegen het verval, dat in de woorden van Rob Schouten ‘met het oog op de eeuwigheid’ is geschreven.
| |
Ontwikkeling
Het wufterige, nogal decadente van dit debuut is in de volgende bundel, Klein Rozendaal (1983), goeddeels verdwenen. De geïdealiseerde negentiende eeuw, de beeldschone Rossetti- | |
| |
vrouwen hebben plaats gemaakt voor de eigen kindertijd en een geliefde van vlees en bloed. Het meer in mij (1987) zal nog slechts over die geliefde gaan. Vanaf zijn tweede bundel heeft Barnard duidelijk een eigen stem gevonden. Bij het onderzoeken en ontwerpen van zijn geschiedenis hanteert hij een toon die het midden houdt tussen helder en raadselachtig, nuchter en dromerig.
| |
Thematiek
In Klein Rozendaal worden twee verhoudingen ontleed. In het eerste deel kijkt Barnard ‘volwassen en verbaasd’ naar zijn jongere en kleine ik, die door de afstand in tijd en ruimte ‘de ik van een verhaal’ wordt. Zo ontstaat er een constant, subtiel va-et-vient tussen nu en vroeger, hier en daar, droom en werkelijkheid. Het gaat de dichter daarbij niet om de historische maar om de persoonlijke, door vermenging van verbeelding en herinnering ontstane waarheid: ‘Het is historisch/en niet waar. Het is zo, want ik droom het toch.’ Het tweede deel is een reeks innemend voyeuristische observaties van een meisje in haar alledaagse doen en laten. Ook tegenover haar zoekt de ‘ik’ zijn plaats te bepalen, door zichzelf te minimaliseren en zodoende des te nadrukkelijker aanwezig te zijn. In beide reeksen is de dichter een observator die met evenveel afstand als betrokkenheid noteert en vervolgens met subtiele correcties sublimeert.
| |
Techniek / Stijl
Zeker in de tweede reeks moet Barnard het, door de bedrieglijke eenvoud van het gegeven, hebben van een secure en tegelijk elegante verwoording. In Een engel van Rossetti streefde hij met de bezwerende toon, de vele verkleinwoorden, het zangerige ritme, de lange, meanderende zinnen een toverformule-achtig effect na. De gedichten in Klein Rozendaal, die net als in de vorige bundel merendeels acht regels beslaan, zijn zuiniger, accurater geformuleerd dan tevoren. Barnard maakt beheerster gebruik van rijm, ellipsen, enjambementen en leestekens. Het ritme is wisselvalliger, wat overeenkomt met het problematische van de thematiek, ‘de puzzel van herinneringen’. Wellicht het opvallendste aan Barnards poëtische techniek is zijn consequente gebruik van het binnenrijm. Het draagt in belangrijke mate bij tot de beknoptheid en de ‘onthulling door verhulling’ die hij beoogt.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Barnards toenemende beheersing blijkt ook uit de hechtere compositie van Klein Rozendaal. De bundel bestaat uit twee delen van elk zestien gedichten, telkens verdeeld over vier cycli, waartussen verbanden gelegd en spiegeleffecten aangebracht worden. Barnards bijna maniakale ordelijkheid wordt ten top gedreven in Het meer in mij, waarin de draad van de vorige bundel - met name de afdeling ‘Zij en ik’ - wordt opgenomen, maar in een heel andere context wordt uitgewerkt. Die uitspinning vindt zowel op thematisch als technisch vlak plaats.
| |
Techniek / Stijl
De eerste reeks, ‘Door de deur’, sluit met haar achtregelige gedichten aan bij de voorgaande bundel, maar per afdeling krijgen de gedichten er enkele regels bij (aangekondigd door het laatste gedicht van de vorige reeks), zodat het voorlaatste gedicht van de bundel precies twee keer zo lang is als de eerste gedichten. Het slotgedicht, het vertaalde ‘Andrew Marvell, een definitie van liefde’, vat de thema's van de bundel samen, en bovendien is elk van de gedichten uit de laatste, gelijknamige afdeling geschreven bij een van de strofen uit die ‘definitie’. Voeg daar nog de vele verbanden, verwijzingen en spiegeleffecten tussen de afdelingen onderling en de referenties aan andere poëzie (onder meer Goethe en Rossetti) aan toe en het is duidelijk dat Het meer in mij een erg vernuftig geconstrueerde bundel is, die door zijn opbouw en ontwikkeling zelfs een novelle-achtig karakter krijgt.
Ondanks of omwille van die groeiende complexiteit, blijft Barnard een almaar helderder formulering nastreven. Vooral in de laatste afdeling slaagt hij daar uitstekend in, al levert dat geenszins eenvoudige poëzie op.
| |
Thematiek
Het meer in mij heeft een voorbije en onmogelijke liefde als onderwerp, met drie hoofdfiguren: de dichter, de Alpen en de ex-geliefde, die in Zwitserland woont (een oord dat met zijn meren, kabelbanen, sneeuw, watervallen, passen, tunnels en een andere taal veel - vaak tot symbolen uitgewerkte - motieven oplevert). Nadat de afwezige geliefde in de eerste afdeling is toegesproken, richt zij zich in de derde afdeling ‘Gesprek in gesprek’ tot de dichter. Wat beiden scheidt en toch ook weer samenhoudt is ‘Een alpendroom’ (‘nachtmerrie’ in het Duits),
| |
| |
de tweede reeks. In de vierde en laatste afdeling is de dichter terug- en rondkijkend verstrikt geraakt in zichzelf en zijn herinneringen. Hij haalt - tot op zekere hoogte doelbewust - literatuur en werkelijkheid, twee werelden door elkaar: ‘Iemand roept eten in een ander/huis. Ik kom, denk ik in het verkeerde hoofd.’
De kern van zijn thematiek heeft Barnard uiteengezet in het titelgedicht, waarvan de eerste strofe luidt:
Het meer in mij vloeit uit een ander meer,
beneden, voort. Het is niet vergelijkbaar groot
Het is een woord, waarvan de diepte anders is.
Je kunt erin verdrinken, maar je gaat niet dood.
In het gedicht wordt, vergelijkend, de wisselwerking uitgelegd tussen de wereld in ons (een taalwereld) en buiten ons (de ‘werkelijkheid’). De eerste is een wereld van mogelijkheden, in de tweede regeert het lot, het toeval. ‘En zo is liefde steeds geweest: /wanneer het lot zich tegenkant/is zij conjunctie van de geest/ en van de sterren tegenstand,’ zo sluit de bundel af. Het meer in mij handelt, behalve over de verwarring na een mislukte liefde, over de tegelijk grote (het ‘meer’, het surplus in ons) en beperkte mogelijkheden van de taal, over het functioneren van het geheugen, en over de transcenderende kracht van de verbeelding.
| |
Techniek / Stijl
Barnard heeft in Het meer in mij niet alleen zijn thematiek maar ook zijn techniek uitgediept en verrijkt. Meende hij in de flaptekst van zijn eerste bundel dat ‘Lengte (...) verlies van kracht (is)’, dan heeft hij dat mogelijke verlies nu opgevangen door het gebruik van eindrijm (naast het gewoontegetrouwe binnenrijm) en door vaker langere, minder elliptische maar even formule-achtige zinnen af te wisselen met korte.
| |
Thematiek / Kunstopvatting
Na Klein Rozendaal begon Barnard kritisch en creatief proza te schrijven. Zijn essays over eigentijdse, zowel Nederlandse als Vlaamse dichters bundelde hij in Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden (1987), een boek waarin hij evenzeer (opnieuw) over zijn eigen geschiedenis als over anderen schrijft. Meer nog: die anderen helpen hem zijn eigen positie te omschrijven - in de
| |
| |
woorden van Koos Hageraats: ‘De gedichten die hij leest vormen een spiegel waarin hij zijn ik weerkaatst ziet (...).’ Aldus en zeker door het slotstuk ‘Veertien notities over mijn vader’, waarin Barnard tegelijk afstand neemt van en een hommage brengt aan zijn vader, krijgt deze bundeling nadrukkelijk een plaats binnen het creatieve werk.
Poëzie moet voor Barnard ‘de allerindividueelste expressie van een alleralgemeenste emotie’ zijn. Zijn voorkeur gaat uit naar poëzie ‘die van het bijzondere naar het algemene toedicht’, waarin de anekdotiek door de kracht van de verwoording een algemeengeldende waarde krijgt. Oorspronkelijk aan Barnards poëzieopstellen is niet zozeer zijn poëtica (die ligt in de lijn van, vooral, Vestdijk en Nijhoff) als wel zijn persoonlijke, onacademische stijl en algehele ‘menselijke’ betrokkenheid. Tegen poëzie die enkel taalbouwsel is, zet hij zich af. Inhoud en vorm horen voor hem onlosmakelijk samen en dienen elkaar in evenwicht te houden.
| |
Techniek / Stijl
Barnard combineert tekstanalyses, samenvattende beschouwingen over bundels of oeuvres, commentaren van ethische, filosofische, psychologische of zelfs politieke aard, poëticale uitspraken, relfecties over eigen geschriften en (soms vrij emotionele) waarderingsoordelen. Die verscheidenheid van invalshoeken kenmerkt evenzeer Uitgesteld paradijs (1987), een boek waarin Barnard ook - afhankelijk van die invalshoeken - wisselende stijlen hanteert.
| |
Thematiek
Die vermenging dient de opzet van het boek: een ontwikkelingsroman waarin niet zozeer een ‘ik’ centraal staat, als wel alles wat die exemplaire held hier en nu bepaalt en bepaald heeft. Uitgesteld paradijs is opgebouwd als een drieluik; veruit het omvangrijkst is het middendeel, ‘Hotel Belgica’, over Barnards verblijf in Brussel (1976-1984). Het wordt voorafgegaan door ‘In en uit het paradijs’, twee verhalen over zijn kinder- en adolescentenjaren, en gevolgd door ‘Zelfportret als bondgenoot’, waarin het slotverhaal over de confrontatie tussen Amerika en de Oude Wereld (via de persoonlijke geschiedenis en genealogie) de uiteindelijke betekenis van het boek aangeeft. De wording van de ik-figuur speelt zich af tussen twee polen: de romantische koestering (de ‘mythische tijd’) en de bewust- | |
| |
wording van de werkelijkheid (de ‘historische tijd’). Men zou kunnen stellen dat het eigenlijke thema het dubbelzinnige begrip ‘geschiedenis’ is. In de kindertijd overheerst de romantische droom, maar gaandeweg groeit de spanning tussen beide polen; de werkelijkheid verdrukt het paradijs. Barnard wil niet de tijdloosheid daarvan terugvinden maar: ‘(...) alleen wie schrijft maakt een nieuw paradijs, een besloten ruimte waarin alles onderling samenhangt.’ Die samenhang is uiterst belangrijk - Uitgesteld paradijs is dan ook een bijzonder doortimmerd boek - omdat hij samen met de sublimerende kracht van de stilering het enige afdoende verweer is tegen de mediocriteit en het zelfdestructieve van de realiteit. De dreiging die daarvan uitgaat wordt in Uitgesteld paradijs gesymboliseerd door het jaartal 1914 (een gedicht uit de eerste bundel heet al zo!) en vooral door Brussel, hoofdstad van de Oude Wereld en voor Barnard hèt voorbeeld van het verval van de Europese cultuur in de twintigste eeuw
(‘een laboratorium (...) waar de ondergang van Europa wordt beraamd’).
| |
Relatie leven/werk
Uitgesteld paradijs bestaat uit een mengeling van autobiografie, fictie en essayistiek. Barnards geschriften zijn, meestal tot in de details, autobiografisch, met dien verstande dat hij zijn biografie op uiterst eigenzinnige wijze vervormt en mythologiseert. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval met de herhaaldelijk in zijn werk ‘gebruikte’ verhuizing van het gezin Barnard in 1961 naar een achttiende-eeuwse pastorie in Rozendaal. Meer dan een auto-biografie wil Barnard een Elckerlyc-biografie schrijven - feiten uit zijn eigen leven hebben voor zijn werk slechts belang als ze representatief zijn voor het huidige tijdsgewricht en de algemeen-menselijke problematiek.
| |
Traditie / Verwantschap
Barnard is een zorgvuldig stilist, die zijn boek bovendien grotendeels in Brussel laat spelen. Om die beide redenen viel in de kritische reacties op Uitgesteld paradijs de naam Jeroen Brouwers nogal eens, zij het dat alleen Aad Nuis Barnard ervan beschuldigde zich te veel door hem te hebben laten beïnvloeden. Barnard heeft diens werk doelbewust geïntegreerd in zijn boek, maar voor het overige verschilt hij op thematisch en stilistisch vlak grondig van Brouwers. Belangrij ker is dat Barnard in Uitgesteld paradijs nadrukkelijk op twee boeken wijst die
| |
| |
grote invloed op zijn leven hebben gehad: Tom's Midnight Garden, een Engels kinderboek van Philippa Pearce, en Le grand Meaulnes van Alain-Fournier.
Overigens is zijn proza moeilijk in een bepaalde traditie of stroming te plaatsen; hij gaat wel eclectisch te werk, citeert auteurs en zet genres en stijlen naar zijn hand.
Met zijn poëzie hoort Barnard thuis in de traditie van Nijhoff en sluit hij, recenter, aan bij dichters als Kopland, Herzberg, Gerlach, Van Toorn. Als poëzie-essayist heeft Barnard herhaaldelijk Vestdijk als zijn ‘leermeester’ aangeduid.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Na Een engel van Rossetti, Klein Roozendaal en Het meer in mij publiceerde Barnard, naast de bibliofiele uitgave Gedichten in melk geschreven (1997) nog twee dichtbundels: Tijdgenoten (1994) en De schipbreukeling (1996).
Tijdgenoten bestaat uit drie apart gedateerde afdelingen: de titelcyclus (1989), ‘Drie verbaasde gedichten’ (1991) en ‘Een Sanskriet’ (1992). In de openingsafdeling, die een proeve van antwoord is op de vraag wat de twintigste eeuw is, keert Barnard terug naar het verleden. Zo wordt vaak, vanuit autobiografische gegevens (zijn grootvader was er kapper en zijn ouders zagen de stad in vlammen opgaan tijdens de Tweede Wereldoorlog), gerefereerd aan de stad Rotterdam. Voor Barnard is Rotterdam een symbool van het verdwenen Europa. Net als in zijn eerder verschenen bundels bespeelt de dichter hier het thema van de synchroniciteit tussen verleden en heden. In de centrale afdeling uit de bundel staan drie gedichten waarin de filosofische twijfel voorop komt te staan. In de slotafdeling, waarin een aantal allusies voorkomen op de middeleeuwse mystiek, wordt die twijfel omgebogen naar een vorm van inzicht dat mogelijk alles met alles samenvalt; onder meer in en dank zij de liefde:
en noem jij mij zo ook in hun gezicht,
want ik wil niet dat iemand weet
hoe jij of ik eigenlijker heet
in ons menselijke Esperanto -
(Uit: Echtpaar, eind twintigste eeuw)
| |
| |
| |
Ontwikkeling / Kunstopvatting
In vergelijking met de vorige bundels opteert Barnard in Tijdgenoten voor langere gedichten, die mede onder invloed van het proza dat hij ondertussen was gaan schrijven, gesteld zijn in een parlando-stijl. De drang om te esthetiseren is minder nadrukkelijk geworden. Over deze evolutie verklaart de auteur: ‘Ik heb pas mezelf als schrijver gevormd door het prozaschrijven en door mijn leven hier in België. Ik heb zo'n afschuw gekregen van zuivere esthetiek - misschien uit afkeer van mijn eigen vroegere poëzie - dat de categorische imperatief van de inhoud bijna een stokpaardje van me is geworden.’ (interview L. de Block)
Ook in de verzen die nadien verschijnen blijft Barnard een identieke, breed uitlopende stijl hanteren.
| |
Thematiek
De titelcyclus uit de bundel De schipbreukeling, 35 poëtische strofen bij evenveel schilderijen van Jan Vanriet, verscheen eveneens in Volgens Johannes (1995). In deze cyclus stelt de dichter zich op als een rapporteur van het leven van zijn vriend en alter ego Garcia, een zeeman die in Antwerpen leeft en er ook komt te overlijden. In die zin is de titel een definitie van wat we volgens Barnard zijn: schipbreukelingen, aangespoeld in een toevallig land. Met als kader de omzwervingen die de ikfiguur in het gezelschap van Garcia maakt door Antwerpen schreef Barnard met deze bundel een hommage aan de vriendschap en een verweerschrift tegen de tijd en de dood:
daarentegen zijn vrienden, mijn vrienden. Wij moeten
verjaardagen vieren. Wij moeten iets zeggen
dat beter is dan de stilte, dat warmer is
dan de kilte, want ze zit al in onze kleren,
Naast de lange titelcyclus bevat de bundel verder ook een aantal gedichten rond zijn verblijf in België (de openingsafdeling ‘Een zuiden’) en een ‘Autobiografie van een dorpsjongen’ (de slotafdeling) die qua sfeer nauw verwant is met de bundel Klein Roosendaal: thema's die hier terugkeren zijn de herinnering aan het dorp uit zijn jeugd, de onrust van de kindertijd en het zich geestelijk afsluiten van de wereld rond hem.
| |
Relatie leven/werk
Samen met Uitgesteld paradijs, de eerste grote essay- en verhalen- | |
| |
bundel die Benno Barnard publiceerde, vormen de bundels Het gat in de wereld (1993) en Door God bij Europa verwekt (1994) de ‘genealogische autobiografie’ van de auteur, waarvoor hij zelf in de ‘Aantekeningen’ bij het slotdeel de overkoepelende titel De noodzakelijke dubbelganger suggereert. Toch kan hier niet worden gesproken van een autobiografie in de strikte zin van het woord. In de ‘Aantekeningen’ bij Door God bij Europa verwekt noteert hij: ‘In dit boek ben ik er naar mijn eigen idee voor het eerst in geslaagd “mijzelf” volledig ondergeschikt te maken aan het “Europese thema”, dat mijn ware onderwerp is of zou moeten zijn. Omgekeerd is het ook waar dat België slechts een metafoor is: ik reis hier langs de barst in mijn psychologie door België en langs de barst in België door mijzelf, zodat het boek evenzeer een fragmentarisch zelfportret vormt.’
| |
Thematiek / Relatie leven/werk
In Het gat in de wereld bereist Barnard steden uit de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, het oude Europa: Wenen, Triest, Praag, Marienbad; steden die volgens hem ‘hun eigen openluchtmuseum zijn geworden’. Aansluitend hierop is het boek ook heel persoonlijk gekleurd: Barnard onderzoekt de relatie met zijn vader, en in ruimere zin ook de verhouding tussen zijn eigen generatie en die van zijn vader. Ook wordt, vertrekkend van de relatie met zijn Amerikaanse vrouw, de verhouding belicht tussen Europa en Amerika, onder meer aan de hand van een aantal brieven die hij schreef vanuit het Texaanse Austin, waar hij een jaar lang als gastdocent en writer in residence verbleef. Openings- en slothoofdstuk van het boek spelen zich af in het verleden, meer precies in het dorp waar de auteur opgroeide. Barnard zegt hierover: ‘Het gekke is dat wij in ons heerlijke nieuwe West-Europa nergens heen kunnen behalve naar de plaats waar we uiteindelijk vandaan komen.’ (interview J. Haerynck)
De reisverslagen en essays die, geïllustreerd met foto's van Patrick de Spiegelaere, gebundeld werden in Door God bij Europa verwekt vormen in hun onderlinge samenhang een ondubbelzinnige liefdesverklaring aan België. Hij leerde zijn nieuwe vaderland kennen door de lectuur van de albums van Suske en Wiske, waarin hij vooral werd aangetrokken door de figuur van Lambik, ‘de Antwerpse volksmens in ongerepte staat’. Barnard maakt een aantal reizen door België en dringt via de ontmoetingen met mensen van aller- | |
| |
lei slag door tot de kern van het land, die hij samenbalt in het begrip ‘belgitude’. In het slothoofdstuk ‘Waarom ik Belg ben geworden’ trekt hij hard van leer tegen de Hollandse mentaliteit van platvloersheid, valse bescheidenheid en wereldvreemdheid.
| |
Traditie / Verwantschap
Vooral naar aanleiding van Door God bij Europa verwekt werd Barnard vaak vergeleken met twee andere auteurs die zich tegelijk liefdevol en kritisch over België hebben uitgelaten. Hij draagt zijn boek trouwens op aan een van hen, namelijk Geert van Istendael, die hij in zijn opdracht ‘de betere Belg’ noemt, misschien wel omdat Van Istendael minder mild durft te oordelen over de Belgen. Die andere echte Belg is publicist Geert Lernout, die de Belg in de eerste plaats typeert als zijnde burgerlijk.
| |
Thematiek
Een hiernamaals (1999) bevat opstellen en in memoriams. De bundel opent met een stuk genealogische autobiografie over zijn in 1995 overleden moeder, die hij vanuit zijn jeugdherinneringen tekent als een van de laatste vertegenwoordigers van een harmonieuze (droom)wereld. Thema's die hij verder behandelt zijn taal (met onder andere een regelrechte aanval op de spellinghervormers), geschiedenis, literatuur en de eigenheid van Europese culturen. Een groot gedeelte van de bundel bevat schrijversportretten van Christine D'haen, Anton van Wilderode, N.E. Fonteyene, Hans Lodeizen... Ook hier opgenomen is het stuk over Guido Gezelle, ‘ons groot nationaal dichtertje’, dat bij verschijnen in Vlaanderen een stortvloed aan reacties uitlokte. De auteur werd ervan beschuldigd het onaantastbare Vlaamse icoon te ridiculiseren. Barnard nam ook drie toespraken op, ‘omdat ik de toespraak als literair genre verwaarloosd acht’. Speciaal voor deze bundel schreef hij ‘Dodenmis’, een in memoriam voor de in 1997 overleden dichter Herman de Coninck.
Eeuwrest (2001) bevat de drie eerder verschenen delen van Barnards autobiografische genealogie, aangevuld met een afsluitend deel ‘Eeuwrest’. In de ‘Aantekeningen’ schrijft Barnard dat hij de drie eerder verschenen delen samen met ‘Eeuwrest’ altijd ‘als een eenheid heeft bedoeld’ en (nogmaals) dat hij jarenlang heeft gemeend dat het ‘De noodzakelijke dubbelganger’ moest gaan heten. Onder het titelstuk ‘Eeuwrest’ brengt Barnard een aantal notities bijeen uit zijn Journaal, september-december 2000’. Daarin lezen we: ‘Waar mijn vader is, is de twintigste eeuw.’ Onder meer om
| |
| |
deze reden neemt Barnard het Berlijnse dagboek van zijn vader op, samen met diens brieven uit die tijd. Zelf zegt de auteur over ‘Eeuwrest’; ‘Mijn boek is een grote liefdesverklaring aan hem en aan Europa. In dat opzicht ben ik een traditionalist, al besef ik dat tradities in de handen van onbevoegden ook gevaarlijk kunnen zijn. Want er moet altijd vernieuwd worden. Je moet je echter wel bewust zijn van die tradities. Noem mij maar een conservatieve modernist’ (interview M. Krielaars)
| |
Techniek / Stijl
In zijn prozateksten combineert Benno Barbard verschillende tekstgenres: reisverslagen, historische en politieke benaderingen en analyses, literaire commentaren... De standpunten die hij inneemt, zijn Vaak polemisch, uitdagend en controversieel. Gemeenschappelijke noemer onder deze veelheid aan genres is de literaire vorm van de mythische autobiografie: de zoektocht naar het eigen ik die in een breder kader wordt geplaatst omdat de auteur met opzet zijn voornaam weglaat in zijn teksten. In zijn bijdrage ‘De taal is gans het recht’ (De juristenkrant, 23 oktober 2002) schrijft hij: ‘Ik kan niet anders dan denken in het volle bewustzijn van de verhalen, metaforen en - vergeeft u mij de woordspeling - gedachtedingen, die dat onverklaarbare mysterie van de klank, taal geheten, via talloze anderen, maar ook via mij, heeft voortgebracht.’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Het werk van Barnard is door de kritiek, op enkele uitzonderingen na (Nuis, Kusters), positief tot zeer lovend besproken ('t Hart, Schouten, Van Deel, De Wispelaere). Ad Zuiderent heeft zich ‘afgevraagd of Barnard, hoe kundig ook als dichter, niet eigenlijk een prozaschrijver is’, terwijl meerder critici juist gewezen hebben op het ‘poëtisch’ karakter van Barnards proza. Barnard heeft, zowel in Nederland als in Vlaanderen, niet te klagen over gebrek aan publieke belangstelling. Vooral Uitgesteld paradijs heeft veel weerklank gevonden.
Enkele keren wordt hem verweten dat hij te weinig argumenteert: ‘de souplesse haalt de bovenhand op de analyse’ (Overstijns), en: ‘wat Barnards liefdesverklaring minder overtuigend maakt, is zijn onbedwingbare behoefte die “Hollanders” vele malen hardhandig, collectief en nagenoeg zonder verdere toelichting de les te lezen’ (Offermans). De gedichten uit De schipbreukeling vonden dan weer geen genade in de ogen van Goedegebuure: ‘Barnards poëzie smaakt me als verschaald bier. In al zijn gedichten riekt het naar
| |
| |
zelfingenomenheid, ook waar hij zich hult in het boetekleed.’ Toch blijft de ontvangst over het algemeen positief. Als kind al werd Barnard, zo schrijft hij in Een gat in de wereld, gedreven door het hooghartig verlangen anders te zijn dan de anderen. Volgens Gerits zijn Barnards opstellen ‘hoge, stilistisch superieure en hartige lectuur die dat verlangen vervult’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Benno Barnard, Een engel van Rossetti. Amsterdam. 1981, De Arbeiderspers, GB. |
Benno Barnard, Klein Rozendaal. Amsterdam 1983, De Arbeiderspers, GB. |
Benno Barnard, Brusselse bijdragen 4 - Wie was Wiertz? In: Maatstaf, jrg. 32, nr. 6, 1984, pp. 16-38, V. |
Benno Barnard, Praagse lente. In: 26 nieuwe verhalen. Amsterdam [1984], De Arbeiderspers, V. |
Benno Barnard, Föhn. Amsterdam, J. Meijer, G. (ongenomen in Het meer in mij) |
Benno Barnard, In en uit het paradijs. Voorburg 1985, Protestantse Stichting tot Bevordering van het Bibliotheekwezen en de Lectuurvoorlichting in Nederland, V. (opgenomen in Uitgesteld paradijs) |
Benno Barnard, Discussies in een houten taal. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 2, nr. 2, maart-april 1985, pp. 24-27, GC. (slechts ten dele opgenomen in Het meer in mij) |
Benno Barnard, De lei der letteren. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 2, nr. 4, juli-augustus 1985, pp. 32-41, E. |
Benno Barnard, Ouwens als barokkunstenaar. In: Jan Campertprijzen 1985. 's-Gravenhage 1985, Bzztôh, E. |
Benno Barnard, Het meer in mij. Amsterdam 1986, De Arbeiderspers, GB. |
Benno Barnard, Tijdverdrijf voor erdde fijne luiden. Amsterdam 1987, Dedalus, EB. |
Benno Barnard, Uitgesteld paradijs. Amsterdam 1987, De Arbeiderspers, Privé-domein 132 EB/VB. |
Benno Barnard, Kort gastcollege. ‘Woord vooraf.’ In: Dirk van Bastelaere, Bernard Dewulf, Charles Ducal, Erik Spinoy, Twist met ons. Wommelgem 1987, Den Gulden Engel, E. |
Benno Barnard, Opengemaakte brief aan Onze Taal. In BOKelf. Antwerpen 1987, Uitgeverij H. pp. 184-198, E. |
Paul Theroux, Saint Jack. Vertaald door Benno Barnard. Amsterdam 1987, De Arbeiderspers, R. |
Benno Barnard, Onze schitterende geesten. In: Van school. Twee verhalen van Benno Barnard en Koos van Zomeren. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, pp. 5-32, V. (voorstudie van het hoofdstuk ‘Wonderlijker dan de liefde’ in Het gat in de wereld) |
Benno Barnard, Het gat in de wereld. Amsterdam/Antwerpen 1993, Atlas, EB/VB. |
John Dryden, All for love/Liefdeswoede. Vertaling en bewerking door Benno Barnard. Amsterdam/Antwerpen 1993, Atlas, T. |
Benno Barnard, Tijdgenoten. Amsterdam/Antwerpen 1994, Atlas, GB. |
Volgens Johannes. Schilderijen Jan Vanriet, gedicht Benno Barnard, een essay van Maurits Sabbe en de tekst van het Johannesevangelie. Tielt 1995, Lannoo, G. (opgenomen in De schipbreukeling) |
Benno Barnard, De schipbreukeling. Amsterdam/Antwerpen 1996, Atlas, GB. (de titelcyclus uit deze bundel verscheen eerder in Volgens Johannes). |
Benno Barnard, Het Mens. Amsterdam/Antwerpen 1996, Atlas, T. |
| |
| |
Benno Barnard, Door God bij Europa verwekt. Foto's Patrick de Spiegelaere. Amsterdam/Antwerpen 1996, Atlas, EB/VB. |
Benno Barnard, Gedichten in melk geschreven. Landgraaf 1997, Herik, Zwarte reeks 34, GB. |
Benno Barnard, Het Ondermaanse. Amsterdam/Antwerpen 1998, Atlas, T. |
Benno Barnard, Jefta of Semitische liefdes. Amsterdam 1998, Het Toneel Speelt, Het Toneel speelt 6, T. |
Benno Barnard, Het ondermaanse. Antwerpen 1998, De Verrukking, T. |
Benno Barnard, Een hiernamaals. Opstellen, in memoriams. Amsterdam/Antwerpen 1999, Atlas, EB. |
Benno Barnard, De bloeimaand. Met een ets van Roger Raveel. Amstelveen 1999, AMO, G. |
Benno Barnard, Stervelingen. Amsterdam 2001, Het Toneel Speelt, Het Toneel speelt 11, T. |
Benno Barnard, Eeuwrest. Een genealogische autobiografie. Amsterdam/Antwerpen 2001, Atlas, EB. (bevat herziene versies van Uitgesteld paradijs, Het gat in de wereld en Door God bij Europa verwekt) |
Benno Barnard, Lucifer. Een vrijmoedige Vondelbewerking. Met tekeningen van Bruno Vekemans. Wildert 2001, De Carbolineum Pers, T. |
Benno Barnard, Antwerpse gedichten. Wildert 2001, De Carbolineum Pers, GB. |
Benno Barnard en Paul de Wispelaere (red.), Het land van de mosseleters. 150 jaar Vlaamse vertelkunst. Amsterdam/Antwerpen 2002, Contact, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Ad Zuiderent, Een spervuur aan dichtregels op een ivoren toren. In: De Tijd, 27-11-1981, (over Een engel van Rossetti) |
Hans Warren, Robert Egter van Kuyk, Benno Barnard, Leo Vroman, Maurits Mok. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-12-1981. (over Een engel van Rossetti) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 20, nr. 1, januari 1982, pp. 80-82. (over Een engel van Rossetti) |
Peter de Boer, Voor en tegen 3. Tijdzangen. Nieuwe poëzie van Benno Barnard en Geert van Istendael. In: Bzzlletin, jrg. 13, nr. 112, januari 1984, pp. 33-36. (over Klein Rozondaal). |
H.M. van den Brink, Een groot huis van gedichten. In: NRC Handelsblad, 10-2-1984. (interview) |
Wiel Kusters, Dunne, al te dunne lucht. In: NRC Handelsblad, 17-2-1984. (over Klein Rozendaal) |
Rob Schouten, Hogere harmonische principes. In: Vrij Nederland, 25-2-1984. (over Klein Rozendaal) |
Bernard Dewulf, Barnard: mozaïekjes uit Rozendaal. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 2 februari-maart 1984. p. 6 (over Klein Rozendaal) |
Hans Warren, Vormvaste poëzie. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-4-1984. (over Klein Rozendaal) |
René T'Sas, Zelfs een boodschapelijstje wil ik stileren. In: Hervormd Nederland, 24-3-1984. (interview) |
Anne Marie Musschoot, Benno Barnard: spannende poëzie. In: Ons Erfdeel, jrg. 28, nr. 2, maart-april 1985, pp. 255-256. (over Klein Rozendaal) |
Doeshka Meijsing, Benno Barnard: ‘Huizen zijn gedichten, gedichten zijn huizen.’ In: Vrij Nedeland, 22-6-1986. (inverview) |
Luuk Gruwez, Heimwee naar Villon. In: Knack, 21-5-1986. (over Een engel van Rossetti en Kein Rozendaal) |
Hans Blanken, Barnard niet bevreesd voor ‘het grote woord’. In: Het Vrije Volk, 29-11-1986. (over Het meer in mij) |
Ad Zuiderent, Gedichten waarin het onmogelijke gebeurt. In: De Tijd, 9-1-1987. (over Het meer in mij) |
Hans Warren, Het penseel met één haar. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-2-1987. (over Het meer in mij) |
Bernard Dewulf, De diepte van het meer in ons. In: De Morgen, 18-4-1987. (over Het meer in mij) |
Remco Ekkers, Leven en dood - Liefde en literatuur. In: De Gids, jrg. 150, nr. 4-5, mei 1987, p. 414-416. (over Het meer in mij) |
R.L.K. Fokkema, Poëzie als groeimiddel. In: Trouw, 4-6-1987. (over Het meer in mij) |
Hans Warren, Rijkdom en flonkering. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-6-1987. (over Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden) |
Herman de Coninck, Ingewikkelde tederheid. In: De Morgen, 4-7-1987. (over Tidjverdrijf voor enkle fijne luiden) |
Koos Hageraats, In de spiegel van een ander ik. In: De Tijd, 31-7-1987. (interview) |
Lieve Joris, De IJzerbedevaart, de oorlogsjaren en de Koningskwestie. België gezien door de Nederlander Benno Barnartd. In: Haagse Post, 15-8-1987. (interview) |
Rudi Hermans, ‘Ik erger me dood aan de herrie van mijn landgenoten’. In: Het Belang van Limburg, 17-8-1987. (interview) |
T. van Deel, Benno Barnard in triplo. In: Trouw, 20-8-1987. (over Het meer in mij, Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden en Uitgesteld paradijs) |
Piet de Moor, Overheden met grote projekten zijn een pest. In: Knack, 16-9-1987. (interview) |
Maarten 't Hart, Oog voor geschiedenis. In: NRC Handelsblad, 18-9-1987. (over Uitgesteld paradijs) |
Aad Nuis, Retorische krullen à la Brouwers. In: de Volkskrant, 25-9-1987. (over Uitgesteld paradijs en Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden) |
Piet de Moor, Het vulgaire kende ik niet en dat vond ik bedeigend. In: Hervormd Nederland, 26-9-1987. (inteview) |
Rogi Wieg, Geheimzinnige betoverende gewone woorden. In: Het Parool, 30-9-1987. (over Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden) |
| |
| |
Frans de Rover, De verloedering van Brussel. In: Vrij Nederland, 31-10-1987 (over Uitgesteld paradijs) |
Herman Brusselmans, Een oppergod bijna onttroond. In: Kunst & Cultuur, oktober 1987, pp. 38-39. (over Uitgesteld paradijs) |
Corine Spoor, Benno Barnard: ‘Wat mijn geheugen overhoudt is een waarheid’. In: De Tijd, 9-10-1987. (over: Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden en Uitgesteld paradijs) |
Mark Schaevers, Barnard, Bok, Boon. In: De Nieuwe Maand, november 1987. (over Uitgesteld paradijs) |
Hans Vandevoorde, Poëtica van een predikant. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 5, november-december 1987, pp. 750-753. (over Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden) |
Frank Albers, De ‘mankelie’ van Benno Barnard. In: De Morgen, 7-11-1987. (over Uitgesteld paradijs) |
Rudy Vandendaele, Er is geen enkele politicus die zich oorspronkelijk weet uit te drukken. Wat een onvoorstelbare apesoort is dat. In: Humo, 6-12-1987. (interview) |
Paul de Wispelaere, Romantiek en realiteitszin bij Benno Barnard. In: Ons Erfdeel, jrg. 31, nr. 1, januari-februari 1988. pp. 48-51. (over Uitgesteld paradijs) |
Jeroen Brouwers, Kroniek van een karakter, deel 2, 1982-1986, de oude Faust. Schoten 1987, pp. 328-329, 340-341, 348-349, 358-359, 376-377, 382-385 |
Jan Geysen, Iedereen is racist. In: Knack, 20-1-1993. (interview) |
Jan Haerynck, Elke gave zin draait de dood een loer. In: De Standaard Magazine, 5-3-1993. (interview) |
Mark Schaevers, Benno Barnard: ‘Ik ben de zoon van Anton Van Wilderode’. In: Humo, 11-3-1993. (interview) |
John Vervoort, Benno Barnard: Alle schrijven is liegen. In: De Gentenaar, 15-4-1993. (interview) |
Joyce Roodnat, Woorden zijn nuttige idioten. In: NRC Handelsblad, 21-5-1993. (interview) |
Johan Vandenbroucke, Een reusachtige goulash? In: Markant, jrg. 2, nr. 21, mei 1993, pp. 19-20. (over Het gat in de wereld) |
Nicotine Baartman, Zoon & vader. Een grote meneer. In: de Volkskrant, 20-11-1993. (interview) |
Xavier van Eeckhoutte, Over de liefde geen clichés. In: Het Volk, 11-2-1994. (interview) |
Willem Kuipers, ‘O, ik kan als dat kon het goed laten aflopen’. In: de Volkskrant, 24-3-1994. (over Tijdgenoten) |
Lut de Block, De bekering van Benno Barnard. In: Standaard der Letteren, 26-3-1994. (interview) |
Hilde Sabbe, ‘Ineens moet het zingen’. In: De Gentenaar, 30-3-1994. (interview) |
Guido Vanheeswijck, Het gat in de wereld. In: Streven, jrg. 61, nr. 4, april 1994, p. 382. |
X. (Crassus), Benno Barnard. Drie verbaasde gedichten. In: Markant, jrg. 3, nr. 21, 26 mei 1994, p. 19. (over Tijdgenoten) |
Luc Verhuyck, ‘Ik ben onverzadigbaar nieuwsgierig’. In: Gazet van Antwerpen, 18-6-1994. (over Het gat in de wereld en Tijdgenoten) |
Rob Schouten, Van nachtegaal tot duif. In: Vrij Nederland, 27-8-1994. (over Tijdgenoten) |
Leonoor Wagenaar, Ikzelf ben niet interessant. In: Het Parool, 3-9-1994. (interview) |
Frans Verleyen, Jezus, Garcia genaamd. In: Knack, 26-4-1995. (over Volgens Johannes) |
Johan Vandenbroucke, Benno Barnard: ‘Iemand moet spreken met een grote stem. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 5, september-oktober 1995, pp. 2-7. (over Volgens Johannes) |
Joris Gerits, De schipbreukeling. Een lang gedicht van Benno Barnard. In: Streven, jrg. 62, nr. 9, oktober 1995, pp. 826-828. (over Tijdgenoten en Johannes) |
Steven Heene, Chris Lomme speelt haar eerste monoloog. In: De Standaard, 1-9-1996. (over Het Mens) |
Geert Sels, Is de fantazie wakker, gloeit en leeft het? In: De Morgen, 4-9-1996. (over Het Mens) |
Fred Six, ‘Het Mens’ al te mensetijk. In: De Standaard, 9-9-1996. |
Marie-Christine Bral, Het Mens Chris Lomme. In: Onze Tijd, nr. 104, september 1996, p. 137. (over Het Mens) |
Onno Blom, Voor Benno Barnard bestaat er geen gedachte zonder taal. In: Trouw, 4-10-1996. (over Het Mens) |
Piet Piryns, De teletijdmachine van professor Barabas. In: Knack, 23-10-1996. (interview) |
Jeroen Vultings, België als bastaard van God. In: Standaard der Letteren, 24-10-1996. (over Door God bij Europa verwekt) |
| |
| |
Joris Gerits, Hollander wordt mens te B. In: De Morgen, 8-11-1996. (over Door God bij Europa verwekt) |
Inge Ghijs, Een moederde met klauwen. In: De Standaard Magazine, 29-11-1996. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Ons soort mensen. In: HP/De Tijd, 6-12-1996. (over De schipbreukeling) |
Kester Freriks, Benno Barnards hang naar extatische taal. In: NRC Handelsblad, 13-12-1996. (over Door God bij Europa verwekt, De schipbreukeling, Het Mens en Gedichten in melk geschreven) |
Arjan Peters, Hier fietst ne mens. In: de Volkskrant, 13-12-1996. (over Door God bij Europa verwekt) |
Cyrille Offermans, Het dadaïsme van België. In: Vrij Nederland, 4-1-1997. (over Door God bij Europa verwekt) |
John Vervoort, Nederlander wordt Belg. In: De Gentenaar, 11-1-1997. (over Door God bij Europa verwekt) |
Yves van Kempen, Bekeerd tot betere Belg. In: De Groene Amsterdammer, 5-2-1997. (over Door God bij Europa verwekt) |
Peter de Boer, De jongeling droomde van Hellas, opium en absint. In: Trouw, 7-3-1997. (over De schipbreukeling) |
Paul Demets, Hardop dichten. In: Knack, 28-5-1997. (over Gedichten in melk geschreven) |
Jos Teunissen, Europa zal Belgisch zijn of balkaniseren! In: HN Magazine, 5-7-1997. (interview) |
Pascal Verbeken, De geparfumeerde poëet. In: De Standaard, 19-2-1998. (interview) |
Peter Anthonissen, Bespiegelingen achter een taalgordijn. In: De Morgen, 13-3-1998. (over Het Ondermaanse) |
Joris Gerits, Een subversieve schreeuw om traditie. In: De Morgen, 20-10-1999. (over Een hiernamaals) |
Tom Verheyden, Stokpaarden in stock. In: De Tijd, 27-10-1999. (over Een hiernamaals) |
Jeroen Overstijns, Het slotjaar. In: Standaard der Letteren, 28-10-1999. (over Een hiernamaals) |
Robert Anker, Een stal vol stokpaarden. In: Het Parool, 5-11-1999. (over Een hiernamaals) |
Erik de Smedt, Tussen ivoren toren en barricade. In: Leesidee, jrg. 5, nr. 10, december 1999, pp. 779-780. (over Een hiernamaals) |
Michel Krielaars, Het ware Europa stierf in 1914. In: NRC Handelsblad, 8-11-2002. (over Eeuwrest) |
97 Kritisch lit. lex.
mei 2005
|
|