| |
| |
| |
H.H. ter Balkt
door Jan van der Vegt
1. Biografie
Herman Hendrik ter Balkt werd op 17 september 1938 geboren te Usselo in de gemeente Enschede. Zijn vader was als boekhouder en later als procuratiehouder in dienst van een schoenfabriek; de familieleden van zijn ouders waren overwegend boeren. Het gezin was Nederlands-hervormd, maar niet streng godsdienstig.
De oorlogsjaren bracht de jonge Harry ter Balkt door op de boerderij van zijn grootouders in Boekelo. Hij had als kind al een levendige belangstelling voor de natuur. Na de lagere school bezocht hij het gemeentelijk lyceum te Enschede, maar hij verliet de school voortijdig. Vervolgens was hij in 1956 en 1957 anderhalf jaar als leerling-journalist verbonden aan het Dagblad Tubantia. In 1958 ging hij naar de kweekschool te Almelo en werkte daarnaast voor het staatsexamen HBS-A. Dit diploma verwierf hij in 1960. Na die opleidingen was hij een aantal jaren onderwijzer op een lagere school in Zandpol bij Schoonebeek in Drente. In 1967 verhuisde hij naar Nijmegen, waar hij tot en met 1983 les gaf op een basisschool. Daarna kon hij zich geheel aan het schrijven wijden.
Ter Balkt begon al vroeg, op zijn elfde jaar, gedichten te schrijven en toen hij zestien was, zou zijn bundel Electronen worden uitgegeven. Dat is niet doorgegaan. Later schreef hij ook proza, dat evenmin werd gepubliceerd. Hij debuteerde pas in 1969 met gedichten in het eerste nummer van Bijster, onder de schuilnaam Habakuk II de Balker. Dit ongewone pseudoniem trok bij de verschijning van zijn eerste bundel sterk de aandacht en dat het behalve een verwijzing naar een oudtestamentische profeet
| |
| |
ook een toespeling op de werkelijke naam van de dichter bevatte, kon geen oningewijde weten. Aanvankelijk werd aan een mystificatie gedacht. Behalve Riekus Waskowsky, Pé Hawinkels, Johnny van Doorn en zelfs uitgever G. Lubberhuizen werd Hugo Claus voor de werkelijke auteur van deze gedichten aangezien. In 1971 kwam Ter Balkt in een paar interviews voor het eerst in de openbaarheid, maar hij is zijn pseudoniem nog tot 1977 blijven gebruiken. In 1973 publiceerde hij een prozaboek onder de naam Foel Aos, een Twents scheldwoord dat letterlijk ‘rottend aas’ betekent en dat Ter Balkt zelf verklaarde als: ‘verrekkeling, grappenmaker, strekenuithaler, olijkerd en valsaard’. Ter Balkt heeft verscheidene reizen gemaakt die hem tot gedichten inspireerden, onder meer naar Ierland, Wales, Engeland en Denemarken, naar Wenen, Praag en Belgrado. In 1987 reisde hij voor het eerst naar Italië en bezocht Florence en Siena. Ook van een later bezoek aan Rome is de neerslag in zijn werk te vinden.
Ter Balkt was muzikaal actief en heeft jazz en blues gespeeld. Hij beoefent bovendien de schilderkunst. Reproducties van enkele van zijn schilderijen en tekeningen werden in 1998 afgedrukt in een aan hem gewijd nummer van Parmentier. In zijn publicaties, vooral in de vele bibliofiele edities, werkte hij herhaaldelijk samen met beeldende kunstenaars, onder wie de Duitser Joseph Beuys (1921-1986). Zijn echtgenote Willemien Gorselink illustreerde zijn bundel Groenboek.
Ter Balkt publiceerde regelmatig in de tijdschriften Raster, De Revisor en Tirade en ook in bladen van een jongere generatie, zoals De Held en De Zingende Zaag. In de jaren 1987 tot 1991 schreef hij poëziekritieken in Het Parool. Gedichten van hem verschenen in Duitse en Engelse vertaling, respectievelijk in 1978 en 1984.
Zijn werk is met verscheidene prijzen bekroond. Voor de bundel De gloeilampen De varkens ontving hij in 1973 de Herman Gorterprijs. Voor alle destijds verschenen bundels kreeg hij in 1975 de Kabouter van het Oostenprijs en voor Waar de burchten stonden en de snoek zwom werd hem in 1980 door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de Henriëtte Roland Holstprijs toegekend. Acht jaar later, in 1988, ontving hij voor Aardes deu- | |
| |
ren de Jan Campertprijs van de Haagse Jan Campert-stichting. Voor de bundels In de kalkbranderij van het absolute, Laaglandse hymnen en Ode aan de Grote Kiezelwal kreeg hij in 1993 de Charlotte Köhlerprijs. Vervolgens werd zijn gehele oeuvre in 1997 bekroond met de Karel de Groteprijs van de stad Nijmegen, in 1998 met de Constantijn Huygensprijs van de Jan Campert-stichting en in 2003 met de P.C. Hooftprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling / Traditie
Voorin zijn omvangrijke verzamelbundel In de waterwingebieden (2000) staat een kleine bloemlezing uit de jeugdgedichten die Ter Balkt in 1953 en 1954 schreef en die hier voor het eerst worden gepubliceerd. Het zijn voor een deel verzen over adolescentiegevoelens als eenzaamheid en vervreemding, maar ook met motieven uit techniek en fysica en titels als ‘Radio’ en ‘Xenon’, die bewondering voor Gerrit Achterberg verraden. Opvallend is het verschil met de stijl van Boerengedichten waarmee Ter Balkt in 1969 als Habakuk II de Balker debuteerde en het daarbij aansluitende Uier van t oosten (1970). Dit werk was veel uitbundiger en botste door zijn emotioneel, soms agressief taalgebruik met de zakelijke, relativerende poëziestijl van de jaren zestig. Dit effect werd versterkt door het nawoord van de debuutbundel, een tekst vol grillige fantasieën en zelfspot, toegeschreven aan de kraai Corvus Corone. Boerengedichten was ondanks de verbale overdaad een bundel met verrassend goede gedichten, die een bonte rijkdom aan beelden toonden. Dit bracht de critici in verwarring, wat leidde tot de geruchten over een mystificatie. De invloed die Lucebert op dit vroege werk had, werd later bevestigd door het gedicht ‘In de dagen van Lucebert’ uit Ikonen (1974) - een klacht over de afnemende macht van de dichter-koning - en door de uitspraak ‘De poëzie moet dwars door Lucebert heen’ in het autobiografische prozafragment ‘Eerst was ik niets en dat ben ik nog’ (1980).
| |
Stijl / Techniek
Vanaf zijn derde bundel (De gloeilampen De varkens, 1972) wordt de stijl van Habakuk II de Balker beheerster en zijn taalgebruik soberder. Een spel met traditionele poëzievormen wordt een opvallend kenmerk van vooral het latere werk. Disticha, terzinen en vierregelige strofen zonder eindrijm, maar dikwijls klankrijk door assonantie en alliteratie, komen herhaaldelijk voor, evenals de klassieke dichtvormen sonnet en rondeel. Ook de sonnetten missen bij Ter Balkt op een enkele uitzondering na het eindrijm, al ontbreekt lang niet altijd de volta. In de bundel Ikonen paste hij deze vorm voor het eerst toe en Laaglandse hymnen (1993) bestaat geheel uit rijmloze sonnetten.
| |
| |
| |
Thematiek / Visie op de wereld
In de eerste afdeling van De gloeilampen De varkens staat een reeks elegische gedichten over lampen die in een bos zijn weggegooid en hier als gestorven wezens worden voorgesteld. Ze krijgen zelfs hun plaats in een metafysica: ‘uit de verre hoogten gekomenen, dienaren / van licht en vuur!’ In deze bundel is, evenals in sommige jeugdgedichten, elektriciteit een belangrijk motief en Ter Balkt vertelt er de ‘mythe’ van Tankink, boer en elektricien, die door de bliksem getroffen wordt en daarna verheerlijkt als ‘heilige der elektriciens’. Een natuurverschijnsel krijgt zo mythische proporties. In zijn hele werk gebruikt Ter Balkt behalve mythologische ook christelijke motieven, begrippen en beelden, zonder dat men van religieuze poëzie kan spreken.
In een van de gedichten heten de weggegooide lampen ‘Dode zonnen’, maar in de cyclus ‘De hazen’ uit Uier van t oosten wordt de zon met een ‘dovende gloeilamp vergeleken. Deze elkaar spiegelende beelden staan niet op zichzelf, ze hebben te maken met een van de hoofdthema's in Ter Balkts poëzie: de verwisselbaarheid en de eenheid van alles wat met een natuurlijke wijze van leven te maken heeft, mensen, dieren, planten en dingen. In samenhang hiermee verwijt hij de moderne wereld haar materialisme.
Bestaande onderscheidingen vallen in Ter Balkts wereldbeeld weg: die tussen hoger en lager, mooi en lelijk, nuttig en nutteloos, levende wezens en dode voorwerpen. Dingen worden tot medeschepselen, zoals de gloeilampen met hun vergankelijkheid, of de wagenwielen in hun beweeglijke vrijheid, waardoor de voorstelling van dingen als levende wezens boven de stijlfiguur van de personificatie uitstijgt. Dit openstellen van de grenzen tussen het levende en het levenloze culmineerde in de bundel Oud gereedschap mensheid moe (1975). De gedichten daarin zijn merendeels gewijd aan voorwerpen uit het vroegere boerenbedrijf: hooikeerder, slijpsteen, vlashekel of wan (die er ‘ouder dan Adam’ heet en zo eveneens in een mythisch perspectief wordt geplaatst). Voor deze in onbruik geraakte gereedschappen schreef de dichter klaagliederen:
Oud gereedschap mensheid moe
zwierf door de zeeën en de landen
| |
| |
stem- en roemloos als kontrabande
oud gereedschap mensheid moe
Zo begint het rondeel aan het slot van de bundel. Habakuk II de Balker dicht dit gereedschap ook een apotheose toe, variërend op bijbelse woorden:
Eens, lang geleden, op de jongste dag
steeg het gereedschap ten hemel, wagen
In eerdere en latere bundels zijn verscheidene gedichten te vinden die voorwerpen - vaak dezelfde als in Oud gereedschap mensheid moe - uittillen boven hun alledaagsheid. In de bundel Verkeerde raadhuizen (1986) is er een ‘restaurant voor ladders / die uitrusten van het klimmen’. En in diezelfde bundel krijgt het kwik de gevoelens van een ‘underdog’ toegeschreven.
| |
Relatie leven/werk
Kritiek
In de voorliefde voor de in onbruik geraakte werktuigen speelt nostalgie mee naar de boerderij waar Ter Balkt in zijn jeugd verbleef en waaraan hij volgens interviews gelukkige herinneringen heeft. Maar dat boerenbedrijf is voor hem meer dan een object van romantisch heimwee. Het was daarom een misverstand toen K.L. Poll hem naar aanleiding van Groenboek (1973) een studentendichter noemde met een boerenmasker op, omdat hij in Habakuk II de Balker een dichter zag die zich met zijn houding geen raad wist. Eerder is het omgekeerd, en was het rumoerige en baldadige van vooral de vroegste bundels een maskerade. Het boerenleven is met al zijn rauwheid voor Ter Balkt een schatkamer vol motieven en beelden. De scheidingen tussen mens en dier, tussen natuur en voorwerp zijn er minder diep, en het kon daardoor een metafoor worden voor de visie van de dichter op de wereld. De affiniteit ermee zal samenhangen met een voorliefde voor de niet-verstedelijkte Keltische landen Ierland en Wales, die vooral in de bundel Ikonen opvalt. Piet Meeuse heeft Ter Balkts wereld vergeleken met die op de schilderijen van Jeroen Bosch.
| |
Kunstopvatting
Als Ter Balkt zich in vroege bundels uitliet over poëzie, sprak daaruit een korzelig verzet tegen allerlei gevestigde opvattingen. ‘Ik loop liever door brandnetels dan dat ik poëzie lees, /
| |
| |
laat staan schrijf’ zette hij voorin Boerengedichten. In Uier van t oosten stond als motto: ‘Elektriciens zijn belangrijker dan dichters.’ In beschouwingen en interviews haalde hij meer dan eens John Keats aan, die de dichter het meest ondichterlijke had genoemd van wat bestaat. In De Revisor van februari 1987 publiceerde Ter Balkt een uitvoerig polemisch stuk, naar aanleiding van een artikel van Ad Zuiderent over de dichter C.O. Jellema, waarin hij de interpreterende academische literatuurbeschouwing verwijt geen oog te hebben voor gevoel en ontroering. In de zestien poëziekritieken die Ter Balkt van 1987 tot 1991 in Het Parool publiceerde (vijf ervan staan in het aan hem gewijde Parmentier-nummer) confronteert hij het besproken werk met zijn poëzieopvattingen. In een stuk over Lucebert (8-4-1989) noemt hij de wetenschappelijke benadering van literatuur in één adem met de vergiftiging van de natuur. ‘Lucebert produceert geen stikstof maar zuurstof’ is zijn waarderend oordeel over deze Vijftiger.
Ter Balkts stuk in De Revisor behelsde ook een pleidooi voor poëzie die ‘een gloed’ moest zijn, ‘een andere natuur’. Dat impliceert een poëzie die het niet in subtiliteit en verstilling zoekt, maar in vitaliteit. ‘De poëzie gaat altijd over het leven’ zegt hij in een bewonderende kritiek over Ida Gerhardt, bij wie hij bezieling en warmte aantreft, tegenover duisternis en versplintering bij veel andere dichters. Relativerende ironie wijst hij daarom af, tegen heersende literaire stromingen in. Toch is humor voor hem een criterium voor poëzie, en een van de redenen waarom hij Lucebert prijst. Ter Balkts humor is in veel gevallen zelfspot, die opweegt tegen de ernst van zijn standpunten, zonder ze te relativeren. In zijn dankwoord na de uitreiking van de Henriëtte Roland Holst-prijs in 1980 noemde hij de poëzie ‘een vlag op een modderschuit, een vrolijke vlag die wappert boven de woede’. Die vrolijkheid kan de bijtende spot zijn waarmee hij aanvalt, maar ook een mildere humor is een niet te onderschatten factor in zijn werk, bijvoorbeeld in ‘Leg de weermannen terug in de la waar ze vandaan gekomen zijn’ uit de bundel Tegen de bijlen (1998):
Aanzie de weermannen, vensterstaarder:
Aan de trapeze, aan de isobaren
| |
| |
slingeren zij zachtjes heen en weer
tussen warmte- en koudefronten
Of, meegesleept door lucht- en golf-
stromen; rustig op hooiland onder
onweer; door windvlagen omringd,
brengen zij zon, mist of storm nabij
Of ze goden waren: sterk hun spreuken
en hun bliksems; ving voor hun part
herfst aan op 21 november of de lente
in mei, korrel, kijker was je in hun credo
| |
Traditie
Ter Balkt erkent dat destructie altijd één kant van de creativiteit is, maar wijst de neiging af om het destructieve te laten overheersen en, zoals veel West-Europese dichters doen, zichzelf weg te zingen en taal en werkelijkheid te bestrijden. Oost-Europese dichters daarentegen bestreden volgens hem onder de dictatuur van het communisme de vervalsing van de werkelijkheid. Een blijk van sympathie voor hen is een ongebundeld gedicht uit 1973, opgenomen in In de waterwingebieden, met de titel: ‘Zonderlinge verschijning van de schim van Vladimir Majakovski aan de gierkarrijder Foel Aos op een kruispunt in Usselo, Overijssel.’ Zelfspot zet de toon van het gedicht: Foel Aos, alter ego van Ter Balkt, rijdt op een kar met ‘trieste terzinen’; Majakovski, die hij als zijn leermeester erkent en die zich hier het slachtoffer van een gedevalueerde revolutie noemt, houdt hem voor dat alles in Oost en West decadent is geworden: ‘Hoe bladderde de wereld als een schutting af.’ Het zijn woorden die de discipel ter harte neemt.
Majakovski is niet de enige dichter die figureert in Ter Balkts poëzie: de Angelsaksische zanger Deor uit de achtste eeuw komt men enkele keren tegen; in Helgeel Landjuweel (1977) treedt de renaissancedichter Lucas de Heere op en in Laaglandse hymnen de Vlaamse rederijker Anthonis de Roovere.
Ter Balkt motiveerde zijn bewondering voor de poëzie van Ida Gerhardt ook met de vaststelling dat epiek en lyriek daarin samengaan. Dit kan ook van zijn eigen werk gezegd worden. Zuiver lyrisch zijn slechts enkele gedichten, zoals de twee liefdesgedichten ‘Zij draagt een glas water de trap op’ uit Aardes deuren (1987) en ‘Rank middel’ uit Waar de burchten stonden en de
| |
| |
snoek zwom (1979), dat, met een mooi gevoel voor meerduidigheid, als volgt begint:
| |
Relatie leven/werk
Persoonlijke gevoelens uitte Ter Balkt nog in een paar gedichten in Aardes deuren die aan zijn ouders zijn gewijd. Een verschrikkelijk ongeluk dat zijn moeder trof toen hij nog een kind was en de zwaarmoedigheid van zijn vader, waarover hij in interviews iets vertelde, verwerkte hij in het gedicht ‘Put en toren’. Heel direct richt hij zich tot zijn vader in ‘Een zoon’:
Vader vergeef het me dat ik je opzeg.
Zoals ze jou opzegden, die niet aflatende
machines in de fabriek die het leer streek
daarginds in de Tweede Emmastraat.
Ook andere gestalten uit het eigen verleden figureren in Ter Balkts poëzie. De dode tantes uit zijn jeugd keren terug in Waar de burchten stonden en de snoek zwom, de boerenknecht Frederik van der Heide wordt herdacht in Hemellichten.
| |
Traditie
Thematiek
Piet Gerbrandy wees er in het essay naar aanleiding van de Constantijn Huygensprijs op dat Ter Balkt, omdat hij weinig over persoonlijke gevoelens schrijft, geen echte romanticus is, al wordt hij om de overheersende en soms emotionele aandacht voor natuur en historie vaak in de traditie van de Romantiek geplaatst. Leidde zuivere lyriek tot enkele erg mooie gedichten, de pure epiek ligt Ter Balkt minder. Ze komt ook weinig voor in zijn werk. Laaglandse hymnen geeft er enkele staaltjes van. In de zeventig sonnetten die deze bundel vormen, worden in chronologische volgorde en niet zonder een didactische bijtoon beelden uit de geschiedenis gegeven, van de Steentijd tot de overwintering op Nova Zembla. Over de recente geschiedenis gaan de ‘Dertien twintigste-eeuwse Laaglandse hymnen’ in de bundel Ode aan de Grote Kiezelwal (1992). In sommige historische hymnen doet Ter Balkt weinig anders dan geschiedkundige feiten vermelden (‘Steentijd’, ‘In de bronstijd’) of een middeleeuws werk als Van den Vos Reynaerde samenvatten. Terecht heeft hij dergelijke sonnetten niet opgenomen in In de waterwingebieden,
| |
| |
waarin de beide reeksen ‘Laaglandse hymnen’ ingekort een eenheid vormen.
| |
Stijl
Kritiek / Publieke belangstelling
De dichter vertelt zijn verhalen graag op de wijze van de volksvertelling: fragmentarisch en uitbundig, spontaan en grillig, zelf sterk erbij betrokken. In latere bundels noemt hij zijn gedichten soms balladen. Dat ze afgewisseld worden met flarden vertellend proza, ligt daarom voor de hand. Het omvangrijke prozaboek Zwijg, dat hij in 1973 publiceerde onder de naam Foel Aos - opnieuw een voorbeeld van de zelfspot - vormt dan ook geen vreemd element in het werk van Ter Balkt. Het gedicht over de ontmoeting met Majakovski is ermee verbonden. Daarin staat: ‘Zwijgen is haast alles’. Dit boek is niettemin een ware explosie van verteldrift, in een gevarieerde stijl. Om de hoofdfiguur Augustus Anijs heen schildert Foel Aos een kleurrijke en rauwe wereld, waarin de Twentse entourage van zijn jeugd herkenbaar is. De kritiek wist niet goed raad met dit boek, dat niets van de geijkte roman heeft. Lidy van Marissing had bezwaren tegen de taalwoekering en de ‘oudbakken moraliteit’ maar Gerrit Komrij, die wel de filosofie van ‘terug naar de natuur’ aanviel, erkende dat het de roman van een geboren verteller was, en een ‘zuiver, overdonderend boek’. Een publiek succes werd het niet.
| |
Ontwikkeling
Zwijg wekt de indruk de ruwe materie te geven waaruit de poëzie van Ter Balkt wordt losgehakt. Er zijn dan ook allerlei verbindingen met de gedichten: Augustus Anijs figureerde al in Boerengedichten; de sterke scène over de geboorte van varkentjes, die naar het licht van de lamp toe komen, is in gecomprimeerde vorm ook te vinden in De gloeilampen De varkens, en de eksters en kraaien uit Zwijg (een kraai verving op de rug van het boek zelfs de bij, het logo van de uitgever) treden in diverse dichtbundels op als zegslieden of publiek. Ter Balkt heeft een voorkeur voor deze vogels met hun harde geluid en in een interview (Parmentier 1998) noemde hij de kraai, de Ka, een afsplitsing van hemzelf. Aantekeningen achterin de bundels worden vaak ondertekend door dit alter ego Corvus Corone, van Boerengedichten tot In de waterwingebieden, waar de ‘denkende kraai’ aan het slot afscheid van de lezer neemt. Deze notities dienen vooral om informatie te verstrekken over personen of feiten die een rol spelen, maar niet om de gedichten te verklaren.
| |
| |
| |
Thematiek / Techniek
Ter Balkt karakteriseerde Zwijg zelf als een boek tegen machtsverhoudingen (interview met Pameijer, 1974). Een passage erin over een voorvader van Augustus Anijs speelt zich in 1566 af, het jaar van de beeldenstorm. Ter Balkt toont, zo blijkt uit zijn Laaglandse hymnen, een voorkeur voor ‘tijden met tanden’, waar de roerige zestiende eeuw bij hoort met zijn volksopstanden. Hieraan wijdde hij de bundel Helgeel Landjuweel. In 1966, vierhonderd jaar na de beeldenstorm, liep men in Amsterdam opnieuw storm tegen het gevestigde gezag. Ter Balkt had het van dichtbij meegemaakt en die ervaring inspireerde hem tot een ironisch, soms sarcastisch spel met anachronismen. Een opvallende plaats in de bundel kreeg ‘'t Spel van de Brandende Wagens’, een satirische navolging van een allegorisch rederijkersdrama, die evenals het zestiende-eeuwse voorbeeld met een mengsel van woede en spot actuele gebeurtenissen aanpakt: de onrust rondom het huwelijk van Beatrix en het optreden van de provo's. Ook in de gedichten in deze bundel worden protesten tegen machthebbers van toen en nu vervlochten. Een ‘Blues van het kaf’ hoort bij deze tijd, reeksen ‘Intochten’, rondelen en schaakborden sluiten aan bij de rederijkerstraditie, zowel naar de literaire vorm als naar de inhoud van het sociaal protest. In de ‘Intocht van de kamers’ mengen de Rolling Stones zich tussen de oude rederijkers. Dit opheffen van de scheiding tussen historie en heden, dat ook de Laaglandse hymnen beheerst, heeft te maken met het door elkaar heen spelen van het lyrische en het epische genre, omdat de persoonlijke betrokkenheid bij historische gebeurtenissen er de drijfveer van is.
De toneelvorm is door Ter Balkt vaker toegepast, bijvoorbeeld in De roeiers (1982), een onvoltooid spel waarin hij de mythe van Theseus en Ariadne zich laat herhalen in een sombere toekomstwereld. Het is niet de enige plaats waar klassieke thematiek in het werk van Ter Balkt een rol speelt. Vincent Hunink liet zien hoe Ter Balkt met zijn ezel-motief varieerde op Apuleius' verhaal De gouden ezel en hoe hij in het gedicht ‘Tacitus op 't Noordzeestrand’ uit Hemellichten een eigen visie op de Romeinse geschiedschrijver geeft, die voor hem een dubbelzinnige figuur is uit een cultuur waarin de grondslag werd gelegd voor wat in de huidige wereld verwerpelijk is.
| |
| |
| |
Verwantschap
Hoe lyriek en epiek elkaar in evenwicht kunnen houden, is bij Ter Balkt mooi te zien in Waar de burchten stonden en de snoek zwom. De bundel ontleende zijn titel aan een drietal gedichten waarin een tijd van strenge hiërarchie (verbeeld als burchten en snoek) in herinnering wordt geroepen. Afstandelijk signaleert de dichter de ondergang hiervan. De bundel bevat ook een reeks van negentien gedichten onder de gezamenlijke titel ‘Joseph Beuys’. In een eerder verschenen bibliofiele editie stonden er prenten van Beuys bij, maar dat die in Waar de burchten stonden en de snoek zwom zijn weggelaten blijkt niet te storen, al kan enige kennis van het werk van Beuys het inzicht in deze verzen van Ter Balkt wel verdiepen. Ter Balkt verwijst af en toe ook expliciet naar de Duitse kunstenaar, bijvoorbeeld in het gedicht over diens object ‘Honingpomp’. De materialen die voor Beuys een mythische betekenis hebben (vet, vilt, honing) komen ook als motieven voor in deze cyclus van Ter Balkt. ‘Wie man dem toten Hasen die Bilder erklärt’, de titel van een Aktion van Beuys uit 1965, heeft - bedoeld of onbedoeld - een echo in de didactische titels van verscheidene gedichten van Ter Balkt, zoals: ‘Uitlegging waarom een ouwe eenogige aan nierziekte gecrepeerde kat rechtstreeks naar de hemel gaat, en hem daar niets kwaads overkomt’ (Verkeerde raadhuizen), ‘Uitlegging van de schroom’ en ‘Uitlegging van de bosrand’ (Ode aan de Grote Kiezelwal). Beuys en Ter Balkt delen bovendien een voorliefde voor hazen.
Ze verzetten zich beiden tegen een civilisatie die het natuurlijke ondermijnt, maar rekenen tot de natuur ook die werktuigen die niet van de mens vervreemd zijn. Beuys haalt in zijn werk het onaanzienlijke, het geminachte naar voren, wat Ter Balkt van meet af aan in zijn poëzie deed: hij schreef behalve over afgedankt gereedschap ook over een vuilnistrein of een gierpomp, hij droeg Uier van t oosten op aan de dorpsgek van Malmédy, hij bezong schamele grassen in Groenboek en een sonnettenreeks in Aardes deuren heet ‘Weggegooid voedsel op weg naar het bal’. Het verworpene wordt in zijn waardigheid hersteld.
| |
Thematiek
Naast hazen en varkens spelen veel andere dieren een rol bij Ter Balkt, katten niet in de laatste plaats. ‘Katten bouwden de kathedralen’ is de titel van een lang gedicht in Waar de burchten
| |
| |
stonden en de snoek zwom. Meer dan als een woordspel is dit bedoeld als demonstratie van de superioriteit van het dier boven de van de natuur vervreemde moderne mens. Trouw aan het woord van de profeet naar wie hij zich ooit noemde (‘het uitroeien van de dieren zal u verschrikken,’ Habakuk 2:17) protesteert Ter Balkt in zijn werk tegen het kwaad dat dieren door de mens wordt aangedaan.
Een van de twintigste-eeuwse Laaglandse hymnen uit Ode aan de Grote Kiezelwal noemt de mens een machine en een ‘Jan Gas’, Ter Balkts spotnaam voor de zielloze geldverdiener:
Overal jan gassen in de straten van oud kwaad-
sprekersland. Wij leven nu stukken sneller dan
de insekten! Felle zandstormen waaien op Mars;
permafrost beeldhouwt de bodem in een ijzeren
vorm. Ik steek mijn hand op naar de mensen die
machines geworden zijn: wandelend in de straten
zenden zij hun lokstoffen uit; er brandt kalm
stilstaand een groen radiolicht in hun oog. Dat
- koud als permafrost - zendt het signaal uit ‘Ik
ben een machine; vorst in mijn hart; poolkappen
van Mars zijn mijn hersens en hart’. Laforgue, of
jij, Mallarmé, Tristan Tzara, waren jullie dan
de wegbereiders van de ijzige koude? Want groot
is nu de haat en bosbranden stormen in de ziel.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Het gedicht laat zien hoe bij Ter Balkt poëticale opvattingen en standpunten over de werkelijkheid met elkaar verweven zijn. Ook uit enkele verspreide prozastukken als ‘Onder andere het platteland’ (1989), ‘In de dagen na Gerrit Achterberg’ (1992) en ‘De vergrassing van de geest’ (1994) blijkt dit. Dit emotionele proza, vol grillige gedachtesprongen, dat met zijn beeldspraak niet ver van de gedichten af staat, heeft meer een aforistisch dan een essayistisch karakter. Evenals de prozagedichten die Ter Balkt af en toe publiceerde - onder meer in de bundel In de kalkbranderij van het absolute (1990) - laten deze stukken zien dat het onderscheid tussen proza en poëzie bij deze auteur betrekkelijk is.
Ter Balkt ziet in het symbolisme van Mallarmé een begin van de aantasting van de werkelijkheid, doordat taal en betekenis
| |
| |
van elkaar losgemaakt worden in een streven naar het onbestaanbare, het Absolute. Volgens Ter Balkt heeft dit een verwoestende uitwerking gehad op veel van de twintigste-eeuwse poëzie. Dat Nietzsche met zijn filosofie de bestaande werkelijkheid bedreigde en de dadaïst Tzara van de poëzie een daad van creatieve sabotage wilde maken, heeft dit volgens hem verergerd. Tegen de invloed van dit symbolisme in verdedigt Ter Balkt het leven, de werkelijkheid en de betekenis in de taal. De titel van zijn bundel In de kalkbranderij van het absolute vat dit samen: in die branderijen wordt de kleurloze, dode kalk geproduceerd, die bij het Absolute hoort. Hij heeft naderhand ook Beuys een neiging tot ‘leugenachtig’ symbolisme verweten (‘In de dagen na Gerrit Achterberg’). Dat hij afstand van diens werk nam, is in de verzamelbundel van 2000 te zien, waar hij de titel van de cyclus ‘Joseph Beuys’ veranderde in: ‘Onze hersens die in het hoofd zijt, bid voor ons dat het niet afvalt’.
In zijn verontwaardiging over de misstanden in poëzie en wereld is Ter Balkt de boze profeet Habakuk gebleven. Dat diens naam van een Assyrisch woord komt dat ‘slingerplant’ betekent, lijkt zich te verbinden met het merkwaardige wikke-motief in Ter Balkts poëzie. In het gedicht ‘Deor’ uit Boerengedichten zegt deze Angelsaksische zanger: ‘wikke was mijn stem aan de muur van de hal’. Deze regel wordt als motto herhaald in het gedicht ‘Wikke en onwikke’ uit de bundel In de kalkbranderij van het absolute. Het door Ter Balkt gecreëerde woord ‘onwikke’ betekent, als negatie van de vrije klimplant wikke, de verstarring die de poëzie bedreigt:
Ik was maar de sperwer in het net; de verstikte gong;
de wikke vastgenageld aan de pal. Ik zong niet.
Pas op voor de onwikke, pas op voor de onwikke. 't Was
bijna te laat voor de poëzie; ze wilde naar huis.
Bekermos tot slot: mors geen goud op je drempel.
Schuw doorsnijdende essen. Een vrije stem reist.
Reizen is een belangrijk motief in Ter Balkts poëzie. In verschillende bundels staan gedichten over Praag, een stad die hij herhaaldelijk bezocht. In het geciteerde fragment verbindt het rei- | |
| |
zen zich met de tegenstelling wikke-onwikke. Men kan dit symbolen noemen, in die zin dat ze de werkelijkheid zoals Ter Balkt die ziet, samenvatten; maar ze vervangen haar niet, zoals hij het symbolisme van Mallarmé verwijt. Wikke staat voor de natuur, het leven, de poëzie, de vrijheid; onwikke voor de mechanisering van het moderne bestaan, aantasting van de natuur, kerncentrales, afkeer van de werkelijkheid. Op die manier zijn ook de kalkbranderijen uit de daarnaar genoemde bundel symbolen voor de bedorven werkelijkheid, zoals het in een van die gedichten wordt samengevat: ‘Zon en maan zijn doodstille constructies / En de mensen zijn ratelende machines’.
| |
Traditie
De gedichten waarin Ter Balkt zijn visie op de wereld laat blijken, heten bij hem vaak hymnen en oden. De benaming ‘ode’ herinnert aan Keats. Het kunnen lofzangen zijn aan de hooikeerder, aan de Grote Kiezelwal (een geologische formatie aan de zuidkust van Engeland), aan de bosbesstruiken of de nachthemel boven Rome. In Tegen de bijlen. Oden en Anti-Oden, waaruit deze voorbeelden komen, staat zelfs een ode in het kwadraat: ‘Ode aan de triomfzang tegen de bijlen’, dat wil zeggen tegen de bijlen die het bos bedreigen.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In Tegen de bijlen zijn verscheidene gedichten uit eerdere bundels in gewijzigde vorm opgenomen. Ter Balkt deed dit vaker, want hij staat zeer kritisch tegenover veel van zijn vroegere werk, wat zijn neiging verklaart herziene versies van gedichten in latere bundels opnieuw een plaats te geven. Dit is ook goed mogelijk door de hechte samenhang in zijn poëzie, die zichtbaar wordt in terugkerende motieven en thema's: planten en dieren, gereedschap uit betere tijden, de bedreigde natuur, sympathieke dichters. Bij de thematische eenheid lijkt de dichter het veld waarin hij zijn motieven kiest, in de loop der jaren te hebben verruimd: de uitwerking van het spel met het periodieke systeem der elementen, dat in de ‘Joseph Beuys’-gedichten begon en in Verkeerde raadhuizen werd voortgezet, of de op sciencefiction geïnspireerde ‘Gedichten in een ver sterrenstelsel gevonden’ in diezelfde bundel, geven voorbeelden daarvan. De samenhang in Ter Balkts poëzie rijmt op die in de wereld zoals hij die als ideaal ervaart, die van ‘alle kelen / die spreken en drinken bij aardes deuren’ (Aardes deuren). In die eenheid schuilt de kracht
| |
| |
van zijn werk. Duidelijker dan tevoren werd ze zichtbaar in de bundel In de waterwingebieden (2000), waarin Ter Balkt uit zijn poëzie streng heeft geselecteerd, de gedichten vele varianten vertonen en de compositie van de oorspronkelijke bundels in veel gevallen is losgelaten.
| |
Techniek / Traditie
De Laaglandse hymnen zijn Ter Balkts work in progress, waarin hij zich houdt aan de sonnetvorm. De 194 hymnen in de verzamelbundel presenteren zich op zes na typografisch als sonnetten, met twee vierregelige en twee drieregelige strofen zonder eindrijm. De zes uitzonderingen zijn sonnetten met een coda van een of meer terzinen. Het is een vrije toepassing van deze vorm, in de moderne poëzie niet ongebruikelijk, waarbij een volta kan ontbreken. Met de norm van veertien regels die ongebreidelde uitweidingen voorkomt maar afwijkingen toelaat, lijkt Ter Balkt de ideale vorm voor zijn hymnenproject gevonden te hebben. Hij vermijdt zelf overigens de aanduiding ‘sonnet’.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In 2002 verscheen een tweede bundel met deze hymnen, over de periode van 1600 tot ‘1899’ (de titel van het slotsonnet). Snel daarna, in 2003, het jaar waarin hem de P.C. Hooftprijs werd uitgereikt, kwam de omvangrijke verzamelbundel Laaglandse hymnen I-III uit. Aan de complete delen I en II is een reeks hymnen toegevoegd, deels al bekend uit eerdere bundels, die hun stof ontlenen aan de twintigste eeuw.
De hymnen vormen zo een dynamische cyclus vol interactie tussen de gedichten en met allerlei verbindingen naar vorige bundels. Overzien we de volledige reeks, dan overheerst in deel I het historisch-didactisch aspect en is er in deel II veel aandacht voor bekende kunstwerken (‘Het puttertje’ van Fabritius, ‘De aardappeleters’ van Van Gogh) of markante persoonlijkheden uit de drie eeuwen. Deel III plaatst vooral de persoonlijke geschiedenis van de dichter in een historische of actuele context. Het zijn lofdichten op de vitaliteit van het bestaan in vroeger tijden, maar de hymnen zijn ook polemisch, met hun verontwaardiging over het verval in de moderne tijd waarin lofwaardige helden schaars zijn. In ‘Steentijd’, een hymne voor in de bundel, ziet de dichter in de louche grijns van een mesolithisch beeldje al de negatief ingestelde ‘navolger en/ verduisteraar’ van de moderne tijd aangekondigd. ‘Overal jan
| |
| |
gassen in de straten van oud kwaad/ sprekersland’, zo begint dan ook ‘Aan de mensen die machines geworden zijn’, een hymne uit het derde deel.
Opmerkelijk zijn opening en afsluiting in de verzamelbundel. Aan ‘Steentijd’ gaat het gedicht ‘Gas nog de geest’ vooraf, dat het heden verbindt met een evocatie van heel de oertijd, met ‘trilobietenschemer/ In de mammoettand’, en waarin als een ‘Er zij licht’ ook het logo van de Osram gloeilampen is opgenomen, wat naar De gloeilampen De varkens verwijst. Aan het slot staat ‘De maïskneuzer’, een met drie terzinen uitgebreid sonnet over een landbouwwerktuig dat als een draak in stofwolken een apocalyptisch visioen oproept. Het op één na laatste gedicht is, over de hele chronologische reeks heen, een antwoord op ‘Steentijd’, waarmee de hymnen oorspronkelijk openden: ‘Ötziman op de Ötztaler Alp’, ingegeven door de vondst van een prehistorische mummie in een Alpengletsjer in 1991:
Ötziman op zijn Alp, met zijn koperen bijl,
tuurde uit over Europa, ruim 5000 jaar
lang aten steenkorstmossen steen en de gletsjer, mild,
vroor hem in, met verduisterd oog. Gierbestendig
keek je uit over de te keer gaande eeuwen,
tot aan de lage landen bij de Noordzee; kruisboog
verging; wouden kantelden om, hoger steeg de rook,
steden hoonden de dorpen. As volgde vuren.
Je balzak snel leeggeroofd, je kleine vuursteen
nog bij je. Eén uitvinding achter je, 't ronde
wiel, geschiedde alles onder je blinde ogen.
De vleugelslag van de arenden, het suizelen
van de wind, bleven hetzelfde. En het wolkenpak,
snelvoetig reizend. De Alp alleen, Ötziman.
Het gedicht stond eerder in Ode aan de Grote Kiezelwal en kreeg, uiteraard met varianten, zijn plaats aan het slot van de historische hymnenreeks, om een ooggetuige uit de bronstijd vanaf
| |
| |
de Alpen terug te laten kijken over vijftig eeuwen geschiedenis. De uitvinding van het wiel verbindt het met de derde hymne, getiteld ‘Klokbekervolken en Trechterbekervolken’, over Ötzimans tijdgenoten, die het wiel al kenden.
| |
Techniek / Thematiek
Dat Ter Balkt een opvallende afronding gaf aan de reeks hymnen, wil niet zeggen dat deze voltooid is. In zijn bundel Vliegtuigmagneet (2011) staan twaalf nieuwe Laaglandse hymnen die op verschillende plaatsen in de chronologie passen. ‘Aan de Catten’ gaat over het Germaanse volk dat de Romeinen bestreed, maar zinspeelt ook op het gedicht ‘Katten bouwden de kathedralen’, terwijl ‘Het Nederlandse paviljoen op de Expo 2000 in Hannover’ eigentijds is.
| |
Kritiek
Over geen onderdeel van Ter Balkts oeuvre is zoveel geschreven als over de Laaglandse hymnen. De hymnen zijn voer voor filologen die de toespelingen op de historische en cultuurhistorische context willen thuisbrengen, en voor de interpretatoren van het omvangrijke web aan intertekstualiteit. Een eerste aanzet daartoe was de reeks ‘Extra verhelderingen’ in het aan Ter Balkt gewijde nummer van Parmentier (1998), waarin specialisten op verschillende gebieden de achtergrond van enkele hymnen toelichtten. Piet Gerbrandy is een van de productiefste en beste kenners van dit werk. Hij noemde Ter Balkt ‘de enige echte Dichter des Vaderlands’ (2003). In zijn studie De gong en de rookberg (2011) onderzoekt hij de verschillende soorten bronnen in deel I van de Laaglandse hymnen en analyseert vijftien ervan uitvoerig. Hij gaat in op Ter Balkts ‘Verhelderingen’ die achter in de bundels met hymnen staan en weinig over de gedichten verduidelijken, eerder ‘dwaalsporen’ zijn, al geven ze soms achtergrondinformatie. Ze horen volgens Gerbrandy bij ‘het fictionele gebouw van de bundel als geheel’.
| |
Ontwikkeling / Kunstopvatting / Visie op de wereld
Niet alleen van gedichten staat de tekst niet vast, zo bleek in 2007 bij de tweede druk van de roman Zwijg. Het verhaal was zelfs van de jaren zestig naar de jaren zeventig verplaatst. Het tweede deel van Ter Balkts verzamelde proza bevatte onder de veelzeggende titel De gedenatureerde Delta (2007) een keus uit korte essays en prozagedichten en de complete serie kritieken uit Het Parool, waarvan al een kleine selectie in het Parmentier-nummer had gestaan.
| |
| |
Deze kritieken geven eerder een eigen poëtica dan een betrouwbaar beeld van de Nederlandse poëzie in de periode 1988-1990. Ter Balkt is tegen elke poëzie die volgens hem door relativering of symbolisme de werkelijkheid en de waarheid aantast. Zijn herhaalde uitvallen tegen ‘vernietigers’ als Calvijn en Nietzsche, tegen symbolisten, surrealisten en dadaïsten bepalen zijn oordeel. Degene die hij ervan verdenkt een adept te zijn van Mallarmé's streven naar het absolute of van Tzara's creatieve vernietiging, vindt geen genade. Voor dichters als J. Bernlef en Rutger Kopland heeft hij geen goed woord over, evenmin als voor de Amerikaan Wallace Stevens, maar hij kan zo verschillende dichters als Ida Gerhardt en Hans Faverey bewonderen. Het werk van de Vijftigers verfoeit hij, maar Lucebert, ooit de inspirator van zijn eerste bundel, krijgt lof voor Troost de hysterische robot. Actualiseringen leveren soms verrassingen op. Arjen Duinker, van wie Ter Balkt het debuut in 1988 prijst, wordt in een aanvulling uit 2005 of later met hoon overladen om zijn nieuwe poëzie.
Dat hij zelf niet met een negatieve houding geassocieerd wil worden, maakt hij ten overvloede duidelijk in een kort, niet eerder gepubliceerd stuk getiteld ‘Habakuk’, dat hij in 2009 toevoegt aan de herziene tweede druk van de prozabundel. Hier verklaart hij nadrukkelijk dat zowel de oude als de nieuwe Habakuk geen onheils- maar een heilsprofeet is. Hij wil blijkbaar zeggen dat zijn woede tegen de verwording een betere tijd mogelijk moet maken.
| |
Verwantschap
Na Laaglandse hymnen I-III heeft Ter Balkt, afgezien van bibliofiele uitgaven, nog vier bundels gepubliceerd. In 2004 verscheen Anti-canto's en De Astatica. De eerste helft bestaat uit eenenveertig gedichten van uiteenlopende lengte waarvan enkele sterk herinneren aan de Cantos van Pound, naar wie Ter Balkt enkele malen verwijst. Dat is niet vreemd, want het oordeel ‘contra naturam’ in Pounds usura-canto (xlv) vat ook Ter Balkts visie op de moderne wereld samen.
| |
Techniek
Evenals in eerdere bundels geeft Ter Balkt beeldende elementen een plaats, waaronder tekeningetjes die aan de Chinese karakters herinneren waarmee Pound zijn latere canto's lardeerde. Die van Ter Balkt staan vol beelden, feiten en oordelen, vaak
| |
| |
ontleend aan het boerenland van zijn jeugd. Ötziman figureert er opnieuw in als verre toeschouwer, nu bij de tragische dood van twee Afrikaanse jongens die in het landingsgestel van een vliegtuig meevlogen om in Europa begrip voor Afrika's problemen te vragen.
Het tweede deel van het boek bestaat uit prozagedichten. De titel verwijst naar het astatium, een in 1940 ontdekt element dat uiterst onstabiel is en daarom voor Ter Balkt het tegendeel van het absolute symboliseert. Het kwam al in eerdere bundels voor: ‘Leve het astatium dat er was en toch niet was’, staat in Waar de burchten stonden en de snoek zwom.
| |
Ontwikkeling
Verscheidene Anti-canto's en verzen in de bundels Vuur (2008), Onder de bladerkronen (2010) en Vliegtuigmagneet zijn herschreven oudere gedichten, waarbij Ter Balkt teruggaat tot zijn debuutbundel. Het valt op dat zijn neiging om eerder werk te herzien toeneemt, wat niet altijd een verbetering oplevert. In Onder de bladerkronen staat bijvoorbeeld de derde versie van ‘Potvissen’, een gedicht dat voor het eerst in Hemellichten voorkwam en met slechts één variant in In de waterwingebieden werd opgenomen: het kreeg daar een andere en sterkere slotregel. Maar de varianten in de derde versie verzwakken het.
| |
Verwantschap
Dit voortdurend herzien van gedichten komt voort uit de behoefte om in het oudere werk het creatieve proces te laten doorgaan, om te blijven roeren voordat stolling optreedt en zo te voorkomen dat dit werk tot het ‘absolute’ gaat behoren. Absoluut, letterlijk ‘losgelaten’, wil bij Ter Balkt immers zeggen: verstard. Er blijkt ook een sterke onzekerheid uit, die zelfs tot achterdocht jegens critici kan leiden. Gerbrandy (2011) meent daarom zelfs, met De Roders commentaar bij ‘Steentijd’ als voorbeeld, dat Ter Balkt wel eens een gedicht herschrijft zodra een essayist het weet te duiden. Oosterman (2007) ziet in dit hergebruik van ouder werk een verwantschap met Ter Balkts zestiende-eeuwse favoriet Anthonis de Roovere.
| |
Relatie leven/werk
Thematiek
Uit het Parmentier-nummer weten we dat de zesjarige Harry in het bezit kwam van een magneet uit een neergeschoten Engels jachtvliegtuig. In In de waterwingebieden staat de ‘Tijding van een vliegtuigmagneet, volgens het Arabisch stelsel genummerd’, zeven aforismen en korte prozateksten. Er staat een fotootje van de
| |
| |
vliegtuigmagneet bij. Een fotomontage op het omslag van de bundel Vliegtuigmagneet toont dit voorwerp, zwevend als een geheimzinnig ruimtevaartuig boven een idyllisch landschap. Het gedicht ‘De stofsliert en de vliegtuigmagneet’ geeft het een boodschap mee: ‘Wantrouw 't sprekend stof altijd/ en 't worstmolentje dat geest maalt.’ Dat worstmolentje kenden we al uit een gedicht in Oud gereedschap mensheid moe, dat in herschreven vorm aan ‘De stofsliert en de vliegtuigmagneet’ voorafgaat. Het molentje is een dodelijk ‘klokhuis’ waarin het varken wordt vermalen. De ‘stofsliert met de drakenkop’ verwijst naar de stof opwerpende maïskneuzer in het slotgedicht van Laaglandse hymnen I-III, maar met de woorden ‘Stof zijn wij’ misschien ook naar een beroemde foto van het ongeluk met de spaceshuttle Challenger in 1988, met een stof(rook)sliert die een monsterachtige kop vertoont. Het is een voorbeeld van hoe bij Ter Balkt in en rondom een gedicht een web van beelden, feiten en associaties kan ontstaan.
| |
Verwantschap / Kritiek
Binnen de Nederlandse poëzie staat zijn werk op zichzelf, nadat hij zich van een vroege verwantschap met Lucebert, vooral merkbaar in het associërend woordgebruik en in de beeldspraak, naar een eigen stijl heeft ontwikkeld. Ook in kritische reacties op In de waterwingebieden, die overwegend positief waren, werd benadrukt dat Ter Balkt een eenling is, bijvoorbeeld door Arie van den Berg, die hem ‘een absolute idiosyncraat in het Nederlandse dichtersveld’ noemde. De kritiek heeft op de bundels van Ter Balkt meestal ruimschoots gereageerd, al was dat meer dan eens met enige wrevel over wat men het chaotische en de overdaad noemde of een neiging tot duisterheid. Er was vaak uitgesproken bewondering, zoals van Hans Tentije die een artikel over Aardes deuren besloot met: ‘H.H. ter Balkt is een groot dichter.’ Wel valt op dat de latere bundels minder aandacht krijgen, al blijven critici als Van den Berg en Gerbrandy hem bewonderend volgen.
| |
Visie op de wereld
Bindende factoren in het werk van Ter Balkt zijn een grote taalrijkdom, een verrassend beeldend vermogen en een visie op natuur en wereld die gebaseerd is op zowel emotionele als historische betrokkenheid. Hans Warren, die verscheidene bundels bewonderend besprak, waardeerde naar aanleiding van In de
| |
| |
waterwingebieden de gedrevenheid, de inzet van deze ‘poëzie als wapen tegen de terreur van de bulldozer’. Het engagement is een constante in zijn werk. Tegenover interviewer John Vervoort noemde Ter Balkt zich in 1994 ‘een van de laatste geëngageerden’. Het symbolisme had, zo schreef hij in het prozastuk ‘In de dagen na Gerrit Achterberg’ (De gedenatureerde Delta), de poëzie haar geweten ontnomen. In zijn werk spreekt dit geweten, zeker waar hij het voor de zwakke en het weerloze opneemt. De in wezen romantische grondslag van zijn poëzie, het heimwee naar een verleden dat natuurlijker en dus beter was, wordt steeds bij de actualiteit aangepast. Rotondes, waterwingebieden, pompstations en al hun verwanten, het zijn in deze gedichten ingrepen in het natuurlijke leven waarmee de dichter de lezer voortdurend confronteert, maar het zijn tegenstanders die hem tegelijkertijd fascineren. Zijn protest is nooit een gemakkelijk cliché.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Habakuk II de Balker, Boerengedichten, ofwel Met de Boerenbijl, bijeengelezen door zijn lintworm 96 bladzijden verfomfaaid en bespat met spreuken, raadsels en verkrommingen; in het groen groen knollenland van de haas. Een natuurtalent, Nederlandsch Fabrikaat; Goedgekeurd door de Ver. van Huisvrouwen. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, De Bezige Bij poëzie nr. 6, GB. (3e, herziene druk, samen met Uier van t oosten, 1974) |
Habakuk II de Balker, Uier van t oosten (nieuwe melk- en bloedspugingen). Amsterdam 1970, De Bezige Bij, De Bezige Bij poëzie nr. 9, GB. (2e, herziene druk, samen met Boerengedichten, 1974) |
Habakuk II de Balker, De gloeilampen De varkens. Amsterdam 1972, De Harmonie, GB. |
Habakuk II de Balker, Groenboek. Met tekeningen van Willemien Gorselink. Amsterdam 1973, De Harmonie, GB. |
Foel Aos (Habakuk II de Balker), Zwijg. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, R. (2e, herziene druk onder de auteursnaam H.H. ter Balkt, 2007) |
Habakuk II de Balker, Ikonen. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, GB. |
Habakuk II de Balker, Oud gereedschap mensheid moe. Amsterdam 1975, De Harmonie, GB. |
Habakuk II de Balker, De vliegen dragen de zomer. Amsterdam 1976, J. Meijer, G. (opgenomen in Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Habakuk II de Balker, Helgeel landjuweel bij de 400-jarige Herdenking van de Beeldenstorm 1566-1966. Amsterdam 1977, De Harmonie, GB/T. |
H.H. ter Balkt, Joseph Beuys. Tweetalige uitgave, met zeefdrukken naar tekeningen van Joseph Beuys. Arnhem 1978, Stichting Ravenberg Pers, GB. (zonder de prenten opgenomen in Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Ter Balkt, Waar de burchten stonden en de snoek zwom. Amsterdam 1979, De Harmonie, GB. |
H.H. ter Balkt, ‘Beveel de haren op de hoofden’. Met een zeefdruk van Koos van Tol. Nijmegen 1979, G. (eerder gepubliceerd in Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
H.H. ter Balkt, Katten bouwden de kathedralen. Amsterdam 1980, J. Meijer, G. (eerder gepubliceerd in Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
H.H. ter Balkt, De lampionplanten en andere gedichten. ‘Vervolg op en slot van: Groenboek’. Banholt 1981, In de Bonnefant, GB. |
H.H. ter Balkt, Loden gansje van het ganzenbord. Banholt 1982, In de Bonnefant, De Tand des Tijds, dl. 1, G. (opgenomen in Hemellichten) |
H.H. ter Balkt e.a., Gheselscap goet. Banholt 1982, In de Bonnefant, GB. |
Herman Hendrik ter Balkt en Klaus van de Locht, Labyrint. Nijmegen 1982, Dekker van de Vegt, T. (bevat ‘Labyrint’, een reeks prenten van Van de Locht, en ‘De roeiers’, drie fragmenten van een toneelstuk in zeven taferelen door Ter Balkt) |
| |
| |
H.H. ter Balkt, Machines! Maai ons niet, maai de rogge. Bloemlezing uit de gedichten 1969-1979. Amsterdam 1982, De Harmonie, Bl/GB. |
H.H. ter Balkt, Hemellichten. Amsterdam 1983, De Harmonie, GB. |
H.H. ter Balkt, How to start a wine cellar. Selected poems: 1969-1984. Met een inleiding door Johanna H. Prins. Vertaald door Wanda Boeke e.a. Amsterdam 1984, Bridges Books, One World Poetry Project Series 1, Bl/GB. |
H.H. ter Balkt, Kun$t. Amsterdam 1984, Frits Gramberg, G. (affiche met de tweede strofe van het gedicht ‘Tijd en geest’, later opgenomen in In de kalkbranderij van het absolute) |
H.H. ter Balkt, Het hooi wordt op de hooimarkt verzameld. Wijhe 1985, Elferink, GB. (opgenomen in Verkeerde raadhuizen) |
H.H. ter Balkt, Verkeerde raadhuizen. Met zes etsen van Ronald Tolman. Arnhem 1986, Gelderse Culturele Raad / Nova Zembla, Gelderse Cahiers dl. 2, GB. |
H.H. ter Balkt, Verkeerde raadhuizen. Zes etsen van Ronald Tolman bij gedichten van H.H. ter Balkt. Amsterdam 1986, Printshop, GB. (bevat zes gedichten uit de bundel Verkeerde raadhuizen) |
H.H. ter Balkt, Aardes deuren. Amsterdam 1987, De Harmonie, GB. |
Heathcote Williams, Het rijk van de walvis. Vertaald door H.H. ter Balkt en W.W. Gorselink. Amsterdam 1988, De Harmonie, Natuurbeschrijving (vert.) |
H.H. ter Balkt, Mei. Met prenten van Dirk Bakker. Alkmaar 1988, Stichting Vrienden van het Grafies Atelier, Bl/GB. |
H.H. ter Balkt, Nijmegen. Met een prent van Robert Terwindt. Arnhem 1988, Stichting Beeldende Kunst Gelderland, Gelderland in proza, poëzie en prenten nr. 29, G. (opgenomen in Op de rotonden) |
H.H. ter Balkt, Schaamte. Den Haag 1988, Mikado Pers, Jan Campert-reeks nr. 2, G. (eerder gepubliceerd in Aardes deuren) |
H.H. ter Balkt, Gesprek tussen twee zandkorrels op het Korenplein voor het huis waar het hert uithangt in Noyon op de tiende dag van de maand juli in 't jaar 1509. Megen 1989, Literafiele uitgeverij Perifeer, Dialogen dl. 4, T. (opgenomen in Het strand van Amsterdam, 1990) |
H.H. ter Balkt, Het strand van Amsterdam. Eenakter. Megen 1989, Literafiele uitgeverij Perifeer, T. (opgenomen in Het strand van Amsterdam, 1990) |
H.H. ter Balkt, In de kalkbranderij van het absolute. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, GB. |
H.H. ter Balkt, Het strand van Amsterdam. Oosterbeek 1990, Ravenberg Pers, TB. (opgenomen in De gedenatureerde Delta) |
H.H. ter Balkt, Brief aan de vinder van de Voyager II. Megen 1991, Literafiele uitgeverij Perifeer, Brieven nr. 5, E. (opgenomen in Anti-canto's en De Astatica) |
| |
| |
H.H. ter Balkt, Laaglandse hymnen. Middelburg 1991, S.B.K.-Zeeland, Slibreeks nr. 53, GB. (opgenomen in Laaglandse hymnen, 1993) |
H.H. ter Balkt, Ode aan de Grote Kiezelwal en andere gedichten. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
H.H. ter Balkt, [Zonder titel]. Gedichten van H.H. ter Balkt en kleurlitho's van Theo Elfrink. Brummen 1992, Stichting Signature, Signature-reeks nr. 4, GB. |
H.H. ter Balkt, Het bonenstro. Hoogeveen 1993, Breukenpers, G. (eerder gepubliceerd in De lampionplanten) |
H.H. ter Balkt, Dit verstrijkend ogenblik. Arnhem 1993, Gelderse Stichting voor Kunst en Cultuur, Gelderse Cahiers dl. 10, GB. |
H.H. ter Balkt, Gilleleje. Met een tekening door de auteur. Landgraaf 1993, Herik, Zwarte reeks nr. 22, GB. |
H.H. ter Balkt, Laaglandse hymnen. Amsterdam 1993, De Bezige Bij, GB. |
H.H. ter Balkt, Hekken. Banholt 1994, In de Bonnefant, G. (opgenomen in Op de rotonden) |
H.H. ter Balkt, Gebed aan de razernij. Met tekeningen van Riemko Holtrop. Hengelo (O.) 1995, Stichting Kader, GB. (opgenomen in Op de rotonden) |
H.H. ter Balkt, Ode aan de triomfzang tegen de bijlen. Nijmegen 1996, G. (opgenomen in Tegen de bijlen) |
H.H. ter Balkt, Op de rotonden. Banholt 1996, In de Bonnefant, GB. |
H.H. ter Balkt, Weermannen. Banholt 1996, In de Bonnefant, G. (opgenomen in Tegen de bijlen) |
H.H. ter Balkt, De windvlaag aan de woudzoom (Ensor). Terhorst 1997, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Laaglandse hymnen II) |
H.H. ter Balkt, De vrede van Nijmegen (1678). Banholt 1997, In de Bonnefant, G. (eerder gepubliceerd in Laaglandse hymnen) |
H.H. ter Balkt, Tegen de bijlen. Oden en anti-oden. Amsterdam 1998, De Bezige Bij, GB. |
H.H. ter Balkt, Charles Leickert, het Utrechts Psalter en Torrentius. Enschede 1999, Rijksmuseum Twenthe, E. (opgenomen in De gedenatureerde Delta) |
H.H. ter Balkt, In de waterwingebieden. Gedichten 1953-1999. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, Bl/GB. |
H.H. ter Balkt, Sneeuwlandschap. Met een tekening van Theo Elferink. Bredevoort 2000, Galerie Bredevoort, Dichter bij het Beeld nr. 7, GB. (bevat enkele gedichten uit 1953 en 1954, niet opgenomen in In de waterwingebieden) |
H.H. ter Balkt, Uitlegging waarom een ouwe aan nierziekte gecrepeerde kat rechtstreeks naar de hemel gaat. Groningen 2000, Hester Verkruissen, G. (eerder gepubliceerd in Verkeerde raadhuizen) |
H.H. ter Balkt, Laaglandse hymnen II. Amsterdam 2002, De Bezige Bij, GB. |
H.H. ter Balkt, Rivierdal. Met houtsneden van Dirck Nab. Bergen NH 2002, Eerste Bergensche Boekhandel, Oost-West reeks dl. 2, G. (opgenomen in Anti-canto's en De Astatica) |
| |
| |
H.H. ter Balkt, Laaglandse hymnen I-III. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, GB. (waarin opgenomen herziene versies van Laaglandse hymnen 1993, en Laaglandse hymnen II) |
H.H. ter Balkt, Anti-canto's. [Z.pl.] 2003, Stichting P.C. Hooftprijs / De Bezige Bij, GB. (opgenomen in Anti-canto's en De Astatica) |
H.H. ter Balkt, 1313. Banholt 2003, In de Bonnefant, G. (opgenomen in Vliegtuigmagneet) |
H.H. ter Balkt, Anti-canto's en De Astatica. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, GB/EB. |
H.H. ter Balkt, Drie gedichten. Hilversum 2005, Uitgeverij 69, GB. (opgenomen in Vuur) |
H.H. ter Balkt, De gedenatureerde Delta. Rêverieën, kritieken, dankwoorden, eenakters en verhalen. Amsterdam 2007, De Bezige Bij, EB/VB. (2e, vermeerderde druk 2009) |
H.H. ter Balkt, Vuur. Gestaag vermeerderen de velden, gestaag verminderen de velden. Amsterdam 2008, De Bezige Bij, GB. |
H.H. ter Balkt, Negende eeuw. Met etsen van Ronald Noorman. Gent 2008, Ergo Pers, GB. |
H.H. ter Balkt en Nachoem M. Wijnberg, [Zonder titel]. Middelburg 2008, Uitgeverij 117-234. (de gedichten van Ter Balkt zijn opgenomen in Vliegtuigmagneet) |
Boog en Ter Balkt, 't Weerlichten langs de weg. Een gedichtenwisseling. Baarn 2009, Atalanta Pers, serie Dialogen, dl. 6, GB. (de gedichten van Ter Balkt zijn opgenomen in Vliegtuigmagneet) |
H.H. ter Balkt, Onder de bladerkronen. Amsterdam 2010, De Bezige Bij, GB. |
H.H. ter Balkt, Vliegtuigmagneet. Amsterdam 2011, De Bezige Bij, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Kees Fens, Boerengedichten, Anti-poëet stikt van talent. In: De Volkskrant, 3-1-1970. |
Huub Beurskens, Boerengedichten: een beetje te onstuimig. In: Dagblad van Noord-Limburg, 17-1-1970. |
J. Bernlef, Habakuk II de Balker. In: De Gids, jrg. 133, nr. 4/5, 1970, p. 320 (over Boerengedichten) |
Karel Soudijn, Judith en Habakuk. In: NRC Handelsblad, 22-1-1971. (over Uier van t oosten) |
J. Bernlef, De uier van t oosten. In: Algemeen Dagblad, 20-8-1971. |
Riekus Waskowsky, Habakuks verloren oorlog. In: Het Parool, 10-4-1971. (over Uier van t oosten) |
Ben Bos, Gesprek met Habakuk II de Balker. In: Literama, jrg. 6, nr. 12, 1971. (interview) |
Klaas de Wit, Omkijken in weemoed of in wrok (variaties in romantiek). In: Leeuwarder Courant, 1-5-1971. (over Uier van t oosten) |
Ben Bos, Habakuk II de Balker: ‘De dichter is een soort dorpsgek’. In: De Nieuwe Linie, 22-7-1971. (interview) |
Anton Korteweg, Habakuk II de Balker in herfstsfeer. In: Het Parool, 10-6-1972. (over De gloeilampen De varkens) |
Willem Wilmink, Habakuk II de Balker en zijn gloeilampenkerkhof. In: De Tijd, 27-5-1972. (over De gloeilampen De varkens) |
R.L.K. Fokkema, Het gemengd bedrijf van Habakuk II. In: Trouw, 24-6-1972. (over De gloeilampen De varkens) |
Rein Bloem, Potige poëzie. In: Vrij Nederland, 30-9-1972. (over De gloeilampen De varkens) |
Jan van der Vegt, Habakuk II de Balker: een rauwe stem uit de natuur. In: Ons Erfdeel, jrg. 15, nr. 5, november/december 1972, pp. 93-96. (over de eerste drie bundels) |
Harry van Santvoort, Ik ben een rustig oog, ik flikker. In: De Nieuwe Linie, 25-4-1973. (over Groenboek) |
Rein Bloem, Habakuks spectaculaire groenboek. In: Vrij Nederland, 19-5-1973. |
J. Bernlef, Catalogus van het weerbarstig kruid. In: Haagse Post, 21/26-5-1973. (over Groenboek) |
K.L. Poll, Student met boerenmasker. In: NRC Handelsblad, 15-6-1973. (over Groenboek) |
Bibeb, Habakuk II de Balker. ‘Had ik meer spieren in m'n lijf dan was ik boerenknecht geworden’. In: Vrij Nederland, 16-6-1973. (interview) |
Arie van den Berg, Gevoelige snaren (2). De pastorale van een druïde. In: Maatstaf, jrg. 21, nr. 2/3, juni/juli 1973, pp. 105-108. (over het pastorale in Ter Balkts poëzie; polemiek tegen K.L. Poll) |
Ben Bos, ‘Zwijg’: boeiend om zijn weerbarstigheid. Grillig boek van Habakuk II de Balker. In: De Nieuwe Linie, 7-11-1973. |
Lidy van Marissing, Met Habakuk de Balker terug het grote bos in. ‘Zwijg’: barokke boerenroman. In: De Volkskrant, 1-12-1973. |
J.F. Vogelaar, Balkend groen knollenland. In: De Groene Amsterdammer, 16-1-1974. (over Zwijg) |
Wim Jassies, Habakuk II de Balker. In: Nieuwsblad van het Noorden, 18-1-1974. (over Zwijg) |
Joh. M. Pameijer, Twentse profeet Habakuk de Balker: ‘Zwijg, er wordt al zoveel geleuterd’. In: Het Binnenhof, 9-2-1974. (interview) |
Ab Visser, Verteller tegen wil en dank. In: Leeuwarder Courant, 23-2-1974. (over Zwijg) |
Gerrit Komrij, Alles oer, alles gezond. Zwijg! Leef! Mythologische diarree van Habakuk II de Balker. In: Vrij Nederland, 2-3-1974. (over Zwijg) |
R. Bloem, Glorie reed heen. Eindstationzinnen en winterse ikonen van Habakuk. In: Vrij Nederland, 12-10-1974. (over Ikonen) |
Jan van der Vegt, Ikonen in blauw en groen: nieuwe gedichten van Habakuk II de Balker. In: Kentering, jrg. 14, nr. 5, april 1975, pp. 4-8. (over Ikonen) |
Sjef Vromans, Het balkt in den oosten. De poë- |
| |
| |
zie van Habakuk II de Balker. In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 41, nr. 5, 1975, pp. 517-522. |
Jan van der Vegt, De ruige kracht van Habakuk II de Balker. In: De Nieuwe Linie, 24-3-1976. (over Oud gereedschap mensheid moe) |
Rein Bloem, Blues zonder swing. Nieuwe bundel van Habakuk II de Balker. In: Vrij Nederland, 22-5-1976. (over Oud gereedschap mensheid moe) |
Anton Korteweg, Klaaglied voor een hooikeerder. In: Het Parool, 17-7-1976. (over Oud gereedschap mensheid moe) |
J. Bernlef, Het gevaar van de retoriek. In: Haagse Post, 4-9-1976. (over Oud gereedschap mensheid moe) |
Daniël Billet, Poëzie moet muiten. Interview met Habakuk II de Balker. In: Poëziekrant, jrg. 0, nr. 0, november/december 1976, pp. 1, 4. (interview) |
Arie van den Berg, Het filmrijm van een beeldenstormer. In: NRC Handelsblad, 7-10-1977. (over Helgeel landjuweel) |
Anton Korteweg, Habakuk ‘rederijkert’ hinderlijk. In: Het Parool, 8-10-1977. (over Helgeel landjuweel) |
Willy Spillebeen, De boerendichter Habakuk II de Balker. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 122, nr. 10, december 1977, pp. 765-769. (over Oud gereedschap mensheid moe) |
Remco Ekkers, Habakuk II de Balker. De profeet als rederijker. In: Poëziekrant, jrg. 2, nr. 1, januari/februari 1978. (over Helgeel landjuweel) |
Wim Hazeu, De muitende gedichten van Hendrik ter Balkt. In: Hervormd Nederland, 15-12-1979. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Herman Hendrik ter Balkt. In Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Dichters. Interviews. Amsterdam 1980, pp. 9-45. |
J. Bernlef, Van fluisteren naar brullen. In: Haagse Post, 26-1-1980. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Hans van de Waarsenburg, De poëzie is wat moet en niet kan. De nieuwe bundel van H.H. ter Balkt. In: Bzzlletin, jrg. 8, nr. 74, maart 1980, pp. 41-43. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Peter Nijmeijer, Poëzie is geen heilige koe. In: De Volkskrant, 1-3-1980. (interview) |
Murk Salverda, Het pure boerendorp. In: Het Parool, 7-3-1980. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Rein Bloem, Goede meester en slechte knechten. In: Vrij Nederland, 22-3-1980. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Graa Boomsma, H.H. ter Balkt als strandjutter en marskramer. In: De Waarheid, 25-3-1980. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Maria de Groot, Alles is één: over de poëzie van Ter Balkt. In: Wending, jrg. 35, nr. 4, april 1980, pp. 257-262. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Wam de Moor, H.H. ter Balkt en de liefde voor een jeugd. ‘Het moet leven hebben, rijk zijn, het moet de volheid hebben’. In: De Tijd, 18-4-1980. (interview) |
Jan van der Vegt, De werkelijkheid van Ter Balkt. In: De Nieuwe Linie, 23/30-7-1980. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Hugo Brems, Wat moet en niet kan. In: Hugo Brems, Al wie omziet. Opstellen over Nederlandse poëzie 1960-1980. Antwerpen/Amsterdam 1981, pp. 71-81. (over Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Wiel Kusters, Troostende vuren. Nieuwe gedichten van H.H. ter Balkt. In: NRC Handelsblad, 27-1-1984. (over Hemellichten) |
Arjaan van Nimwegen, H.H. ter Balkt: dichter van de levende dingen. In: Utrechts Nieuwsblad, 10-2-1984. (over Hemellichten) |
Ad Zuiderent, De hoge toon en de noodzaak een belangrijk dichter te worden. In: De Tijd, 9-3-1984. (over Hemellichten) |
Huub Beurskens, Alles praat, murmelt, ritselt. In: De Groene Amsterdammer, 28-3-1984. (over Hemellichten) |
Peter Nijmeijer, Plattelandsgedichten van Ter
|
| |
| |
Balkt. In: de Volkskrant, 30-3-1984. (over Hemellichten) |
Peter de Boer, Speelse zwartkijkerij. Nieuwe poëzie van H.H. ter Balkt. In: Bzzlletin, jrg. 12, nr. 117, juni 1984, pp. 77-80. (over Hemellichten) |
Frans Deschoemaecker, Hemellichten, nieuwe gedichten van H.H. ter Balkt. In: Diogenes, jrg. 1, nr. 7, september 1984, pp. 355-357. |
Theo Hermans, Hemellichten, keldermotten. Kroniek van de poëzie. In: Neerlandica Extra Muros, nr. 44, voorjaar 1985, pp. 5-8. (over Hemellichten) |
Peter Nijmeijer, Gogol in een koets door Praag. Reisfantasieën van H.H. ter Balkt. In: de Volkskrant, 27-6-1986. (over Verkeerde raadhuizen) |
Jan van der Vegt, De poëzie van H.H. ter Balkt. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 5, november-december 1986, pp. 691-696. (overzichtsartikel) |
Ad Zuiderent, Sneeuw, sneeuw, sneeuw omringt ons. De repliek van de plattelandsdichter. In: De Tijd, 29-1-1988. (over Aardes deuren) |
Thomas Verbogt, H.H. ter Balkt door het landschap van de tijd. In: Tubantia, 16-1-1988. (over Aardes deuren) |
Hans Tentije, Bijna alles aan goeds is te weinig. H.H. ter Balkt is een groot dichter. In: De Groene Amsterdammer, 20-4-1988. (over Aardes deuren) |
Wiel Kusters, Een dichter met drie sterren. In: Harry Bekkering (red.), Jan Campertprijzen 1988. 's-Gravenhage 1988, pp. 47-55. |
Tomas Lieske, Onder iedere hoef een bovist. In: Tomas Lieske, Een hoofd in de toendra. Amsterdam 1989, pp. 102-111. (over Aardes deuren) |
Eric Kok, H.H. ter Balkt, 'n Onhollandse dichter. In: Noordhollands Dagblad, 8-11-1990. (over In de kalkbranderij van het absolute) |
Hans Warren, De eigen weg en het gebaande pad. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 10-11-1990. (over In de kalkbranderij van het absolute) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 34, nr. 331, november-december 1990, pp. 573-583 (over In de kalkbranderij van het absolute) |
Rob Schouten, De Savonarola van de Nederlandse poëzie. In: Vrij Nederland, 1-12-1990. (over In de kalkbranderij van het absolute) |
Marc Reugebrink, H.H. ter Balkts nieuwe bundel ‘In de kalkbranderij van het absolute’. In: Nieuwsblad van het Noorden, 1-2-1991. |
Marc Reugebrink, H.H. ter Balkt: branden moet 't. In: Poëziekrant, jrg. 15, nr. 2, maart-april 1991, pp. 25-26. (over In de kalkbranderij van het absolute) |
Frans Pasma, De wereld wacht op haar ziel. Nieuwe poëzie van H.H. ter Balkt. In: De Limburger, 16-3-1991. (over In de kalkbranderij van het absolute) |
Tomas Lieske, De vlucht naar het noorden. In: Tirade, jrg. 35, nr. 334, mei-juni 1991, pp. 247-264. |
Wouter Veraart, ‘Ik houd van poëzie met inzet’. Een interview met H.H. ter Balkt. In: Poëzie-Nieuws nr. 7, december 1991-januari 1992, pp. 1-3. |
Henny van Boekel, Toine Heymans en Wam de Moor, ‘Eigenlijk is het nergens pluis meer’. In gesprek met H.H. ter Balkt. In: Wam de Moor (red.), Dit is de plek. De betekenis van plaats en emotie in het werk van schrijvers en schilders. In gesprek metArmando, H.H. ter Balkt [e.a.]. Zutphen 1992, pp. 28-30. |
Ad Zuiderent, Dichters moeten niet horen maar voelen, lezers ook. In: Trouw, 17-9-1992. (over Ode aan de Grote Kiezelwal) |
Hans Warren, De grote adem van Ter Balkt. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 18-9-1992. (over Ode aan de Grote Kiezelwal) |
Piet Meeuse, Oeroud verkeer. In: Piet Meeuse, De jacht op Proteus. Amsterdam 1992, pp. 116-138. |
Guus Middag, Valsheid is nu Gouden Standaard. In: NRC Handelsblad, 12-2-1993. (over Ode aan de Grote Kiezelwal) |
Remco Ekkers, H.H. ter Balkt. Denengel. In: Poëziekrant, jrg. 17, nr. 3, mei-juni 1993, p. 16. (over Ode aan de Grote Kiezelwal) |
Paul van der Haar, Ter Balkt, dichter van het aardse. In: Hervormd Nederland, 13-11-1993. (over Laaglandse hymnen) |
| |
| |
Michel Maas, Dikke vliegen op je pannekoek. In: de Volkskrant, 26-11-1993. (interview) |
Hans Wanen, Geschiedenis in zeventig gedichten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-12-1993. (over Laaglandse hymnen) |
Guus Middag, Als ik maar maal! In: NRC Handelsblad, 17-12-1993. (over Laaglandse hymnen) |
Guus Middag, Terug naar het rapenveld. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 14-16. (over Aardes deuren) |
K. Michel, Het lot van het zuurkoolvat: H.H. ter Balkt. In: Nicolaas Matsier (red.), Het literair klimaat 1986-1992. Amsterdam 1993, pp. 214-219. |
Hans Kloos, Bekkentrekken. Het knoerpen vim de geschiedenis. In: De Groene Amsterdammer, 26-1-1994. (over Laaglandse hymnen) |
John Vervoort, H.H. ter Balkt, ‘Ik ben een der laatste geëngageerde dichters.’ In: Poëziekrant, jrg. 18, nr. 1, januari-februari 1994, pp. 36-38. (interview) |
J. Heymans, De versmalde regenboog van de hoop. In: Twentsche Courant, 10-2-1994. (over Laaglandse hymnen) |
Theo Hakkert, ‘Wat je ook voor verstandigs zegt, ze luisteren toch niet.’ In: Noordhollands Dagblad, 27-4-1994. (interview) |
Ed Leeflang en H.H. ter Balkt, Over en weer. In: De Gids, jrg. 175, nr. 8, september 1994, pp. 656-657. (over het gedicht ‘De overeenkomsten tussen mij en de mispel’) |
Koen Vergeer, Stekelige stukjes geschiedenis. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 5, november-december 1994, pp. 753-754. (over Laaglandse hymnen) |
John Heymans, Brokkelende ode aan het Mastbos. H.H. ter Balkt. In: John Heymans, Terug naar De Brug. Over schrijvers uit Overijssel. Enschede 1995, pp. 74-81. |
Elly de Waard, 't Vers joelt in de beenderen. In: NRC Handelsblad, 14-6-1996. (over vroeger en later werk) |
Ad Zuiderent, ‘Ceterum censeo Revisorem esse delendam.’ Livius binnenstebuiten gekeerd door H.H. ter Balkt. In: Receptie van de klassieken VIII. Emmeloord 1996, pp. 67-84. (over ‘Slechte knechten’ uit Waar de burchten stonden en de snoek zwom) |
Vincent Hunink, Citroenen, ingekrastheid en wijn. De Romeinen in de poëzie van H.H. ter Balkt. In: Hermeneus, jrg. 70, nr. 1, januari 1998, pp. 2-10. (over ‘Tacitus op 't Noordzeestrand’ uit Hemellichten) |
Y. Né, De bijl die wortels loshakt en scheidt. In: De Stem/Brabants Nieuwsblad, 6-8-1998. (over Tegen de bijlen) |
Hans Warren, H.H. ter Balkt bezingt het vergankelijke. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-8-1998. (over Tegen de bijlen) |
Theo Hakkert, Altijd weer het Mastbos, waar de jongen dichter werd. In: Twentsche Courant, 3-9-1998. (over Tegen de bijlen) |
Maarten Doorman, Botsauto in de lindeboom. H.H. ter Balkt tussen Normaal en Hölderlin. In: NRC Handelsblad, 4-9-1998. (over Tegen de bijlen) |
Eric Kok, Ter Balkt zingt lof van platteland. In: Noordhollands Dagblad, 9-9-1998. (over Tegen de bijlen) |
Piet Gerbrandy, Stenen darmkronkelingen. In: de Volkskrant, 11-9-1998. (over Tegen de bijlen) |
Wam de Moor, Elitaire kunst. In: De Gelderlander, 12-9-1998. (over Tegen de bijlen) |
Marc Reugebrink, Klink nog helder op. In: De Groene Amsterdammer, 14-10-1998. (over Tegen de bijlen) |
Parmentier, jrg. 9, nr. 1, najaar 1998. Speciaal Ter Balkt-nummer, waarin bijdragen over Laaglandse hymnen en de achtergronden ervan:
- | Piet Meeuse, Bezingen en bezweren. Over de nieuwe poëzie van H.H. ter Balkt, pp. 22-30. (over Tegen de bijlen) |
- | J.H. de Roder, U dichten was genieten. Een inleiding tot Laaglandse hymnen, pp. 63-67. |
- | Marco Mostert, De dichter bij de Merovingers, pp. 69-71. (over ‘Bij de Merovingers’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Veerle Fraters, De fabricatie van een gedicht, pp. 73-75. (over ‘De alchemist’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Mikel Kors, Een Noord-Zuid confrontatie in de bossen bij Brussel, pp. 77-79. (over ‘Geert Groote bezoekt Jan van Ruusbroec
|
|
| |
| |
| in het klooster Groenendaal bij Brussel’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Bart Ramakers, Twee malder rogge en applaus, pp. 81-83. (over ‘Mariken joculatrici et Otthoni Hystrioni de Noviomagio silig. duo ml. ex jussu Domini silig. mald’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Paul Wackers, O Fortuna, velut luna, pp. 86-90. (over ‘Twee miniaturen uit het Getijdenboek van Catharina van Kleef, hertogin van Gelre en gravin van Zutphen (1417-1476); ca. 1430-1460’ en ‘Rad van fortuin’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Johan Oosterman, Anthonis de Roovere, poète maudit of burgerman-dichter?, pp. 92-95. (over ‘Anthonis de Roovere’ uit Laaglandse hymnen) |
- | István Bejczy, In cauda venemum, pp. 97-99. (over ‘Zeer groot is de dwingelandij hier van de vermomde windbuilen’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Vincent Hunink, Metamorfose: Ter Balkt en Apuleius, pp. 101-103. (over ‘Kopergravure’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Herman Pleij, Vreten en luieren in de lage landen?, pp. 106-108. (over ‘Het luilekkerland’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Arie Jan Gelderblom, De ruimte van het leven, pp. 110-112. (over ‘Coomhert luistert naar de storm’ uit Laaglandse hymnen) |
- | Karel Bostoen, Vijfwouter gejaagd. Over een schitterend sonnet van Karel van Mander, pp. 115-119. (over ‘Sonnet van Carel van Mander, ten dele nagevolgd’ uit Laaglandse hymnen) |
|
Piet Gerbrandy, Tegen de spotters. Het romantisch engagement van H.H. ter Balkt. In: Harry Bekkering en Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1998. Nijmegen 1998, pp. 7-26. |
Jos Joosten, Onvergelijkbare gedichten. In: De Standaard, 17-12-1998. (over Tegen de bijlen) |
Gerrit Komrij, Trou moet blijcken. In: NRC Handelsblad, 7-1-1999. (over het gedicht ‘Hoera! De herfst komt’) |
Rico van den Janckenbergh, Tweesnijdende bladen. In: De Houten Gong, nr. 1, februari 1999, pp. 16-20. (over Tegen de bijlen) |
George Reitsma, Poëzie is een vrolijke vlag die wappert boven de woede. Over de blijmoedige kant van H.H. ter Balkts poëzie. In: Schoon Schip '93, jrg. 6, nr. 1, maart 1999, pp. 60-69. |
Redbad Fokkema, Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poesje sinds 1945, Amsterdam/Antwerpen 1999, passim. |
Paul Demets, Een behoudsgezinde oproerkraaier. Over de recente poëzie van H.H. ter Balkt. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 5, november-december 1999, pp. 669-677. |
Hans Warren, De verwoesting heilig verklaard. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 26-5-2000. (over In de waterwingebieden) |
Rob van Erkelens, Boerendichter. In: De Groene Amsterdammer, 27-5-2000. (over In de waterwingebieden) |
Peter de Boer, De knoestige verzen van H.H. ter Balkt. In: Trouw, 10-6-2000. (over In de waterwingebieden) |
Arie van den Berg, Ode aan de dorsmachine. In: NRC Handelsblad, 11-8-2000. (over In de waterwingebieden) |
Piet Gerbrandy, Poëzie die de wereld wil veranderen. De gedichten van H.H. ter Balkt bruisen van taalplezier. In: de Volkskrant, 25-8-2000. (over In de waterwingebieden) |
Patrick Peeters, Van Habakuk II de Balker naar H.H. ter Balkt. Speculaties bij een pseudoniem. In: Poëziekrant, jrg. 24, nr. 5, september-oktober 2000, pp. 18-21. (over In de waterwingebieden) |
Ron Elshout, in: Bzzlletin 274, oktober 2000, pp. 128-129. (over In de waterwingebieden) |
Eric Kok, Trouw aan de aardappelsorteermachine. In: Noordhollands Dagblad, 4-1-2001. (over In de waterwingebieden) |
Jan van der Vegt, Wikke tegen onwikke. Kanttekeningen bij de gedichten van H.H. ter Balkt. In: Roodkoper, jrg. 6, nr. 2, april 2001, pp. 28-32. |
J.H. de Roder, U dichten was genieten. Een inleiding tot Ter Balkts Laaglandse hymnen. In: J.H. de Roder, Het onbehagen in de literatuur. Nijmegen 2001, pp. 183-189. |
Arie van den Berg, Alle eer gaat naar de
|
| |
| |
admiraal. In: NRC Handelsblad, 8-3-2002. (over Laaglandse hymnen II) |
Piet Gerbrandy, Als vanouds de kog. In: de Volkskrant, 5-4-2002. (over Laaglandse hymnen II) |
Hendrik Carette, Pleidooi voor een balorig poëet. In: De Houten Gong, nr. 13, september 2002, pp. 1-4. |
Arie van den Berg, Verdiende bekroning van volbloed poëet. H.H. ter Balkt wint P.C. Hooftprijs 2003. In: NRC Handelsblad, 17-12-2002. |
Arjan Peters, ‘Een zweem is alles wat er is’. Een gesprek met P.C. Hooftprijswinnaar H.H. ter Balkt. In: de Volkskrant, 27-12-2002. |
Ilja Leonard Pfeijffer, Aards profeet van meekrapakker. In: Ilja Leonard Pfeijffer, Het geheim, van het vermoorde geneuzel. Een poëtica. Amsterdam 2003, pp. 243-249. (over Laaglandse hymnen) |
Thomas van den Bergh, ‘Koeien zijn mystici’. In: Elsevier, 15-2-2003. (interview) |
P.C. Hooftprijs voor poëzie H.H. ter Balkt 2003, Den Haag/Amsterdam 2003, waarin opgenomen:
- | Juryrapport, pp. 5-12. |
- | Piet Meeuse, Een vrije stem reist. Feestrede, pp. 13-21. |
|
Piet Gerbrandy, Wie raaskalt zal verdwalen. P.C. Hooftprijswinnaar H.H. ter Balkt is de enige echte Dichter des Vaderlands. In: de Volkskrant, 16-5-2003. |
Kester Freriks, De lamheid te lijf. Gesprek met H.H. ter Balkt, dichter. In: NRC Handelsblad, 16-5-2003. |
Remco Ekkers, Het moet stromen. Gesprek met H.H. ter Balkt. In: Poëziekrant, jrg. 27, nr. 3, mei-juni 2003, pp. 8-15. |
Peter Henk Steenhuis, ‘Ik ben weer de grendel van het woud’. In: Trouw, 5-7-2003. (interview) |
Peter Altena, ‘Wat wordt het leven hier kunstig nagebootst!’ H.H. ter Balkt over Heinrich Heine, Holland en de trekschuit. In: Nieuw Letterkundig Magazijn, jrg. 21, nr. 1, juli 2003, pp. 11-17. (over het gedicht ‘De trekschuit’ in Aardes deuren) |
Joris Gerits, Geen kunst kam ik: boter! De poëzie van H.H. ter Balkt, P.C. Hooftprijs 2003, In: Streven (Vlaamse editie), jrg. 70, nr. 8, september 2003, pp. 736-741. |
Jos Joosten, Een bont gezelschap ontregelaars. Losse aantekeningen bij H.H. ter Balkts poëzie. In: Jos Joosten, Onttachtiging. Essays over eigentijdse poëzie en poëziekritiek. Nijmegen 2003, pp. 157-172. |
Ilja Leonard Pfeijffer, Mijn uitroeptekens trekken krom. In: NRC Handelsblad, 28-5-2004. (over Anti-canto's en De Astatica) |
Piet Gerbrandy, De taal droeg lang geen lover meer. H.H. ter Balkt breekt de staf over westerse verworvenheden. In: de Volkskrant, 28-5-2004. (over Anti-canto's en De Astatica) |
Hein Walter, Het geluid van een fax. In: Roodkoper, jrg. 9, nr. 2, zomer 2004, pp. 77-78. (over Anti-canto's en De Astatica) |
Eric Kok, Ter Balkt blijft vrolijk tegen de barbarij in. In: Noordhollands Dagblad, 31-7-2004. (over Anti-canto's en De Astatica) |
Enno de Witt en Peggie Breitbarth, De bard balkt in het roggeveld. Over H.H. ter Balkt in Twente. Zwolle/Almelo 2004. (een geschreven portret en een commentaar op kunstwerken die deels door Ter Balkts gedichten zijn geïnspireerd) |
Ad Zuiderent, De watersnood van 1953 volgens H.H. ter Balkt. In: Ad Zuiderent e.a. (red.), Een rijke bron. Over poëzie. Groningen 2004, pp. 34-44. |
Hans Groenewegen, De duivelsicoon van de poëzie. In: Ons Erfdeel, jrg. 48, nr. 1, februari 2005, pp. 134-136. (over Anti-canto's en De Astatica) |
Elisabeth Lockhorn, ‘Dichten is een vat vol vonken’. In: Vrij Nederland, 27-8-2005. (interview) |
Piet Gerbrandy, Bard in het roggeveld. H.H. ter Balkt en de blues. In: Maarten Steenmeijer (red.), Pop in de literatuur. Utrecht 2005, pp. 206-224. |
Piet Gerbrandy, Geschiedde alles onder je blinde ogen. De ‘Laaglandse hymnen’ van H.H. ter Balkt. In: Piet Gerbrandy, Omroepers van oproer. Breekijzers in taal. Amsterdam 2006, pp. 25-37. |
Piet Gerbrandy, Bemoediging verliet ons. Het ritme der overreding bij Steve Earle, George W.
|
| |
| |
Bush en H.H. ter Balkt. In: Idem, pp. 257-272. |
Enno de Witt, Onder een eikenboom in Boekelo: H.H. ter Balkt. In: Dick Lanting (red.), Sporen van schrijvers en dichters in Overijssel en Gelderland. Zwolle 2006, pp. 32-36. |
Theo Hakkert, ‘Ik kan mezelf goed in de wielen rijden’. Een gesprek met H.H. ter Balkt. In: Het Parool, 8-3-2007. (over De gedenatureerde Delta) |
Piet Gerbrandy, Welkom lomp varkensgras. Al het proza van dichter H.H. ter Balkt. In: de Volkskrant, 9-3-2007. (over Zwijg en De gedenatureerde Delta) |
Johan Oosterman, Een gedicht is bijna nooit af. De pre-moderne aspecten van het dichterschap van H.H. ter Balkt. In: Neerlandistiek.nl - 07.09f, oktober 2007. |
Geert Buelens, Laaglandse Luddites. Twee eeuwen landleven bij Guido Gezelle en H.H. ter Balkt. In: Geert Buelens, Oneigenlijk gebruik. Over de betekenis van poëzie. Nijmegen 2008, pp. 139-160. |
Arie van den Berg, Er kraken heel oude kranten. H.H. ter Balkts nieuwe bundel is een symfonie van woede en verwondering. In: NRC Handelsblad, 22-2-2008. (over Vuur) |
Erik Lindner, Ter Balkt oud? In: De Groene Amsterdammer, 14-3-2008. (over Vuur) |
Piet Gerbrandy, Het traklt in de beschaving. In: de Volkskrant, 21-3-2008. (over Vuur) |
Ron Rijghart, Ik verzet me tegen de grauwheid. H.H. ter Balkt over zijn nieuwe bundel ‘Vuur’. In: Awater, jrg. 9, nr. 3, zomer 2008, pp. 10-13. (interview) |
Piet Gerbrandy, Hoog genoeg om te zien. De wijze onuitroeibare vlier van H.H. ter Balkt. In: Hollands Maandblad, jrg. 50, nr. 1, januari 2009, pp. 3-5. (over het gedicht ‘De vlier’ in Vuur) |
Piet Gerbrandy, De gong en de rookberg. Intrigerende materie van H.H. ter Balkt en Jacques Hamelink. Groningen 2011. (dissertatie over onder meer de bronnen van Laaglandse hymnen I) |
Gaston Franssen, Vuur met vuur bestrijden. Over de poëzie van H.H. ter Balkt. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 154, nr. 3, juni 2009, pp. 491-499. (over Vuur) |
Jos Joosten, Poëzie laat/liet het fata morgana zien. Over ‘Uier van t Oosten. Nieuwe melk- en bloedspugingen’ (1970) van Habakuk II de Balker. In: Dirk de Geest e.a. (red.), ‘Ergens beginnen’. Bijdragen over Nederlandse poëzie (1967-2009) voor Hugo Brems bij zijn emeritaat. Leuven 2009, pp. 27-35. |
Janita Monna, Heya spindoctors, heya leugenkramers. In: Trouw, 2-10-2010. (over Onder de bladerkronen) |
Piet Meeuse, Ter Balkt als ruimtevaarder. Met ‘Onder de bladerkronen’ toont de dichter zijn vitaliteit. In: Awater, jrg. 9, nr. 3, najaar 2010, pp. 10-13. |
Piet Gerbrandy, Op weg naar het slachthuis. In: De Groene Amsterdammer, 9-9-2010. (over Onder de bladerkronen) |
Victor Schiferli, Poëzie kan niets verdedigen. In: Het Parool, 13-10-2010. (over Onder de bladerkronen) |
Erik Menkveld, Ontredderd draaft de ontsnapte koe door de straten. Waar is het troostrijke groen, vraagt ze zich af. In: de Volkskrant, 16-10-2010. (over Onder de bladerkronen) |
Johan Velter, Onaangedaan, en In het woud. In: Poëziekrant, jrg. 34, nr. 7-8, november-december 2010, p. 92. (over 't Weerlichten langs de weg) |
Elke Brems, Taalarcheoloog. Over ‘Onder de bladerkronen’ van H.H. ter Balkt. In: idem pp. 100-101. |
Paul Demets, Een drinklied op wat blijft en vergaat. ‘Onder de bladerkronen’ van H.H. ter Balkt. In: Ons Erfdeel, jrg. 54, nr. 2, mei 2011, pp. 157-158. |
Jeroen Dera, Hond aan zee, orerend varken. Woord en beeld in ‘Onder de bladerkronen’ van H.H. ter Balkt. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 156, nr. 3, juni 2011, pp. 484-492. |
Piet Gerbrandy, Het leven is vreseluk. In: De Groene Amsterdammer, 17-11-2011. (over Vliegtuigmagneet) |
Dieuwertje Mertens, ‘Wantrouw 't sprekende stof altijd’. In: Het Parool, 4-1-2012. (over Vliegtuigmagneet) |
133 Kritisch lit. lex.
mei 2014
|
|