| |
| |
| |
Theo van Baaren
door J.M.J. Sicking
1. Biografie
Theodoor Pieter van Baaren (een enkele keer ook publicerend onder het pseudoniem Peter Bar) werd op 13 mei 1912 geboren te Utrecht. Zijn vader, die tijdens de crisisjaren failliet ging, handelde onder meer in papierwaren en feestartikelen. Van huis uit was Van Baaren eigenlijk rooms-katholiek, maar in zijn jeugd werd hij vrijzinnig hervormd. In 1932 voltooide hij zijn opleiding aan de kweekschool. Nadat hij het staatsexamen gymnasium-alfa had afgelegd, begon hij in 1938 te Utrecht aan de studie theologie; als bijvak koos hij egyptologie. In 1939 leerde hij Gertrude Pape kennen, met wie hij in 1945 zou trouwen.
Tegen het einde van de jaren dertig begon hij zich in protestantse tijdschriften als Opwaartsche Wegen, De Werkplaats en Elckerlijc als dichter te manifesteren; maar ook aan Werk, De Gids, en Groot-Nederland leverde hij toen bijdragen. Tijdens de oorlog dook hij onder bij Gertrude Pape. Uit die periode dateren het later befaamd geworden tijdschriftje De Schone Zakdoek en het uitgeverijtje ‘Clean Kerchief Inc.’.
Van Baaren, die onder meer ook nog heeft meegewerkt aan Ad Interim, Het Woord en Criterium, studeerde in 1945 af, maar deed geen kerkelijk examen. Hij werd te Utrecht assistent bij professor Obbink, bij wie hij in 1951 promoveerde. In het jaar daarna volgde hij aan de Groningse universiteit G. van der Leeuw op als hoogleraar in de godsdienstwetenschappen. Hij werd de grondlegger van het Volkenkundig Museum in zijn nieuwe woonplaats en publiceerde veel op zijn vakgebied. Als dichter zweeg hij voorlopig.
| |
| |
Na zijn emeritaat in 1981 besteedde hij veel tijd aan een studie over Jeroen Bosch. Maar vanaf 1976 waren er ook weer dichtbundels van zijn hand gaan verschijnen en in de jaren tachtig werd ook de ‘Clean Kerchief Inc.’ opnieuw actief. Op 4 mei 1989, een half jaar na zijn vrouw, overleed Theo van Baaren te Groningen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie / Verwantschap / Ontwikkeling
Theo van Baaren kan gerekend worden tot de dichters die zich rond 1940 in de tijdschriften Werk en Criterium verzamelden en zich ook in bloemlezingen manifesteerden. In leuzen had toen niemand vertrouwen meer en partijzucht riep alleen nog maar afkeer op. De westerse beschaving leek zieker dan ooit te zijn; de economische crisis had ook het dagelijks leven ontwricht en een tweede wereldoorlog leek onvermijdelijk. Aan deze beangstigende werkelijkheid viel niet te ontsnappen, al werd dat soms nog wel geprobeerd. Ontgoocheling was eigenlijk al van meet af aan aanwezig.
In de romantisch-realistische poëzie van deze generatie, waarvan Ed. Hoornik een van de leidende figuren was, komen dikwijls grensvervagingen voor tussen logica en werkelijkheid aan de ene en droom en fantasie aan de andere kant. Van Baaren ging echter een hele stap verder, nadat hij in het voetspoor van Gertrude Pape al vroeg geboeid was geraakt door het werk van de buitenlandse avant-garde. Samen met enkele vrienden - onder wie ook de fotograaf Emile van Moerkerken en later bekend geworden dichters als C. Buddingh', Chr.J. van Geel en L.Th. Lehmann - leefde hij zijn belangstelling voor surrealistische en ook wel dadaïstische kunst uit in De Schone Zakdoek (1941-1944). Van dat tijdschriftje, dat pas veel later beroemd is geworden, werd steeds maar één exemplaar gemaakt. Daarin konden gemakkelijk tekeningen, foto's en collages worden opgenomen; bovendien vormden de publikatieregels van de Duitse bezetter bij deze opzet geen belemmering.
De Schone Zakdoek bood allereerst de mogelijkheid in een kleine en afgeschermde kring op een minder zware en serieuze wijze kunst en literatuur te beoefenen en te experimenteren met nieuwe genres; de politiek werd daarbij buiten de deur gehouden. In hun hang naar artistieke bevrijding zochten verschillende medewerkers ook welbewust aansluiting bij de surrealistische beweging, die toen in Nederland nog niet of nauwelijks geaccepteerd was. Enkele Utrechtse schilders waren hen daarin al voorgegaan: Willem Wagenaar, Willem van Leusden, J.H. (‘Jopie’) Moesman.
| |
| |
Pas rond 1975 is Van Baaren - daartoe aangemoedigd door vrienden - zich verder gaan ontplooien als dichter. Door Laurens Vancrevel, die zelf zeer geïnteresseerd was in het surrealisme, werd hem bij uitgeverij Meulenhoff een nieuwe publikatie-mogelijkheid geboden. Schilders en dichters die Van Baaren vroeger al bewonderd had, kan men ook in zijn nieuwe bundels tegenkomen: bijvoorbeeld Rainer Maria Rilke, Georg Trakl, H. Marsman, T.S. Eliot, René Magritte, Max Ernst, Emily Dickinson.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
In de gedichten van Van Baaren die verwant zijn aan de Criterium-poëzie, overheerst een pessimistische toon. De liefdesgedichten doen melancholiek aan en het soms nog uitgesproken Godsvertrouwen is niet erg krachtig meer. Problemen van religieuze aard worden, niet zonder retoriek, direct verbonden met de tijdsomstandigheden.
Overheersend zijn gevoelens van angst en verlatenheid, van bederf en dreigende ondergang. Behalve op de natuur worden die met name betrokken op stadsbeelden. Typerend in dat opzicht is het gedicht ‘Dode stad’ (uit Gedichten).
Holle buizen kaatsen stappen. Nacht.
Water druipt langs scheefgezakte muren,
waar de wind de takken langs doet schuren -
haast onhoorbaar door de schimmelvacht -
van de kale kromgegroeide bomen,
staalzwart glimmend in de koude maan.
Ruiten breken. Deuren hoor ik slaan.
't Is de wind. Maar reeds rukt aan de zomen
van mijn moed een natte koude hand.
Stappen sloffen in een kromme steeg.
Wolken. Regen. Het heelal stroomt leeg
en niets blijft over dan een kille wand.
Deze spookachtige werkelijkheid vermengt zich gemakkelijk met die van de angstdroom en de hallucinatie. Soms krijgt het droommotief echter een andere betekenis. Een voorbeeld daarvan is het speels klinkende gedichtje ‘De droomhaas’. Daarin wordt de droomwereld gekoesterd en vormt de werkelijkheid het verstorend element.
| |
| |
De droomhaas vlucht op het eerste geluid
van mijn ontwaken de dekens uit.
Hij was zo lief, hij was zo zacht,
hij lag bij me de hele nacht.
Nu lig ik tussen de lakens alleen,
hij vlucht al over de melkweg heen.
‘De droomhaas’ is opgenomen in de bundel Versteend zeewier (1944), maar heeft eerst ook in De Schone Zakdoek gestaan. In dat blad, dat hij samen met Gertrude Pape in goede banen leidde, deed Van Baaren met veel animo mee aan het maken van typische nonsenspoëzie en aan surrealistische (gezelschaps)spelletjes waarbij het toeval als scheppend principe werd gehanteerd. Van een bepaalde thematiek was toen geen sprake meer; alleen de verrassende combinaties en de grappige vondsten telden.
De tot op de draad versleten
Zeester uit de baai van Biscuitje
Zijn met zweren overdekte dochter.
Soms kwam daar de muzikaliteit van de vorm bij, zoals in een strofe als de volgende:
Oranje bloost de nachtegaal
Verwant aan dergelijke gedichten en andere literaire genres zijn Van Baarens collages, die vooral humoristisch en vervreemdend bedoeld zijn. Het hoofdkenmerk van dit ingenieuze knip- en plakwerk is, dat zaken die eigenlijk niet bij elkaar horen, nu in een nieuw en verrassend verband worden samengebracht; de met zorg gekozen titels versterken het beoogde effect. Veel van deze collages hebben een erotische inslag.
In de gedichten die Van Baaren in de jaren zeventig en tachtig
| |
| |
in negen opeenvolgende bundels officieel heeft gepubliceerd, is de vroegere thematiek rond verval, ondergang, dood en ontbinding allesbeheersend geworden, los van speciale tijdsomstandigheden. De dichter, die zijn levensjaren heeft zien verstrijken, kan de doodsgedachte niet meer verdrijven.
In 't smalle koude donker groeit alleen
de dood aan alle kanten om mij heen.
Deze regels uit In de tussen van de taal (1980) zijn representatief voor alle andere bundels, waarin veelvuldig werkwoorden voorkomen als: stollen, verwelken, bevriezen, verschrompelen, verdrogen, verstenen. Niet alleen de eigen dood houdt de dichter bezig, maar ook de zekerheid dat alle leven overal en altijd de dood al in zich draagt. Steeds weer moet hij tot de conclusie komen dat leven en dood bij elkaar horen, evenals vuur en as, licht en donker, vloed en eb. Erg troostend is dat denkbeeld meestal niet, mede doordat de balans van het eigen leven een negatief saldo te zien geeft. De mens lijkt erin te moeten berusten, zo staat in Een wereld van as (1981), dat de vlammen van zijn dromen ten slotte gaan doven en dat geen enkel licht verraadt of er uiteindelijk een overkant bestaat.
Bij voorkeur houdt de dichter zich op in overgangs- en tussengebieden. In Trommels van marmer (1986) wordt dat als volgt uitgedrukt:
Tussen het landschap en de lucht
ligt een randschap waarheen ik vlucht;
waar mensen opgehouden zijn
en de goden nog niet begonnen
ligt, onaangetast, een klein
en smal gebied, nog onontgonnen
fantasie- en droómterrein.
Maar die tussenpositie is niet te handhaven. Altijd weer doemt ten slotte de gedachte aan de dood op, die telkens verbonden wordt met nacht en duisternis. Beide associaties hebben betrekking op geheim en mysterie, maar werken ook bedreigend en beangstigend. Als er al een antwoord te vinden zou zijn op
| |
| |
de grote bestaansvragen, dan zou dat gezocht moeten worden in het overgangsgebied tussen leven en dood, staat er in dezelfde bundel.
Wanneer de hulst met zwarte bladeren
om de gunst smeekt van de nacht, met rode
bessen om de dood bidt hij de vogels,
graaf ik met roestige handen tussen de wortels,
of daar het geheim ligt van de overgang
van leven naar dood, want enkel hij die dit
probleem ontraadseld heeft, ontcijfert ook
het cryptogram van leven uit de dood.
Het mysterie is echter niet te doorgronden en de gevoelens van zin- en doelloosheid blijven terugkeren. In het gedicht ‘Pareen’ (Een tafel in de wind, 1989) zijn zelfs de aloude schikgodinnen de weg kwijtgeraakt. Zij wachten in het park op een gids, maar hun hoop verkwijnt; het wordt donker en de nacht valt in.
De beelden die Van Baaren oproept, bestaan dikwijls uit landschappen en stadsgezichten en hebben dan een sterk picturale inslag. De grens tussen waarneming en visioen valt soms moeilijk te trekken; binnen- en buitenwereld werken op elkaar in. Dat is ook van toepassing op de droom, staat er bijvoorbeeld in Dromen hardop (1984): ‘Droom is metamorfose, / tweerichtingsverkeersosmose / tussen binnen en buiten.’
Als onderwerp op zichzelf is de droom meermalen in Van Baarens bundels aanwezig: als oerstaat van de geest, als nachthelft van het leven, als reservoir van onverwachte associaties en herinneringen, als bron van angst. Daarnaast moet ook het motief van de spiegel genoemd worden, dat in De leegte tussen twee lampen (1979) als volgt voorkomt:
De spiegel is een blinkend schild
zolang ik mij in de spiegel zie,
maar als het glas beslagen is,
wordt mijn bestaan ongewis.
| |
| |
| |
Stijl / Techniek
In zijn vroege gedichten gebruikt Van Baaren de gewone gebonden versvormen. In het werk dat speciaal voor De Schone Zakdoek was bedoeld, worden die losgelaten of louter als spelmogelijkheid benut. Opvallend zijn ook de uit het Franse surrealisme overgenomen vraag- en antwoordspelletjes en de zogenaamde ‘cadavres exquis’; in beide gevallen moeten verschillende personen onafhankelijk van elkaar de bestanddelen van de uiteindelijke tekst aandragen. In de latere bundels permitteert de dichter zich allerlei vrijheden, maar bij herhaling bindt hij zich ook aan vaste strofevormen en rijmschema's. Soms lijken de gedichten op korte notities; ook kleine prozagedichten komen wel voor.
Bij het uitwerken van zijn hoofdthema maakt Van Baaren vaak gebruik van een vertrouwd klinkend idioom, met hier en daar verrassende vondsten. Speciaal de aandacht trekken de concrete manieren van zeggen die vooral tijdens het expressionisme en het surrealisme in zwang zijn geraakt en ook bij de Vijftigers voorkomen: ‘de magere maden van de tijd/ hadden de uren opgevreten’, ‘de kraaien vraten van de grond/ brokken regels uit zijn mond’, ‘met het gruis van de nacht nog in je ogen/ heb je de maan omvergestoten’. Verder houdt de dichter kennelijk ook van woordspelingen.
| |
Relatie leven/werk
Hoe Van Baaren over allerlei zaken heeft gedacht, valt af te lezen uit de notities die hij af en toe gepubliceerd heeft. De beoefening van kunst en wetenschap heeft hij steeds gescheiden gehouden, maar er zijn wel raakvlakken aan te wijzen. Zijn belangstelling voor de surreële elementen in de kunst lijkt te corresponderen met het gegeven dat hij in de godsdienstwetenschap graag onderzoek deed naar magie en occultisme en naar vormen van ‘bezielend beelden’ bij schriftloze volkeren. Hij beschouwde zichzelf zeker niet als een gelovig mens in de traditionele zin van het woord, maar de uiteenlopende manieren waarop mensen overal en altijd geprobeerd hebben een diepere betekenis aan de levensverschijnselen te geven, fascineerden hem wel.
Volgens Van Baaren zelf hebben de crisisjaren en de vroegere, nu grotendeels verdwenen typisch ‘morbide’ sfeer van Utrecht op hemzelf en anderen veel indruk gemaakt. Dat het thema
| |
| |
van dood en verval ook bepaald is door zijn eigen zwakke gezondheid, is aannemelijk.
| |
Kunstopvatting
Voor vastomlijnde kunst- en literatuuropvattingen heeft Van Baaren nooit veel gevoeld. Typerend is dat er op de eerste bladzijde van De Schone Zakdoek een zwarte rechthoek kwam te staan als een door de redactie ondertekende ‘beginselverduistering’. Wat voor zijn eigen dichtpraktijk heel belangrijk was, komt goed tot uitdrukking in de volgende opmerking: ‘De betekenis van het surrealisme is voor mij vooral de bevrijding van de fantasie. Dat is iets anders dan automatisch schrijven enzovoort. Verbeelding behoort een vrije samenwerking te zijn van bewustzijn en onderbewustzijn en niet door een van beide als tiran geregeerd te worden.’ (interview in Het Oog in 't Zeil, 1985)
Van Baarens gedichten kunnen ten dele gelezen worden als vergeefse bezweringspogingen. Aan de beperkingen en mogelijkheden van de taal zijn verschillende afzonderlijke gedichten gewijd, bijvoorbeeld in In de tussen van de taal (1980). Wat de dichter vooral hoopt, is dat hij uit de ‘kom van stilte’ af en toe woorden naar boven weet te halen die nog een ‘klein geheim’ in zich dragen. Soms wordt het dichtersbedrijf ook sterk gerelativeerd, zoals in een bekend gedichtje uit Hoe-korter-hoe-liever.
Ik heb de zwanen vaak benijd.
Niet om hun dobbren op de vijver,
maar om de onvermoeide ijver
waarmee men ze gedichten wijdt.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Het wetenschappelijke werk van Van Baaren heeft ongetwijfeld veel meer lezers getrokken dan het literaire. Ook de professionele critici hebben maar weinig aandacht besteed aan zijn vele poëziebundels. Naar aanleiding van zijn officiële debuut constateerde Ed. Hoornik indertijd dat Van Baaren eigenlijk even weerloos tegenover de invloed van zijn tijdgenoten stond als tegenover de moderne wereld. Reminiscenties aan bijvoorbeeld M. Nijhoff, H. Marsman en J.J. Slauerhoff zijn ook later wel aangewezen.
| |
| |
In het dichtwerk dat Van Baaren vanaf 1976 heeft uitgegeven, werd een eigen toon ook meer dan eens gemist. Men vond de gebruikte symboliek te geijkt (Anton Korteweg), de natuurbeelden te weinig bezield (R.L.K. Fokkema) of de visie te weinig indringend (Guus Middag); bovendien zouden Van Baarens bundels weinig variaties vertonen. Andere critici (K.L. Poll, Karel Soudijn) wisten daarin echter wel ontdekkingen te doen. In het speciale nummer van Bzzlletin uit 1990 zijn enkele diepergravende beschouwingen te vinden, zoals die van Piet Calis en Han Drijvers.
Zijn huidige literaire faam heeft Van Baaren vooral te danken aan zijn bemoeienissen met De Schone Zakdoek, al is die beeldvorming erg eenzijdig. Toen het surrealisme, mede door toedoen van de Vijftigers, gemeengoed was geworden, werden ook de voorlopers interessant. De in 1981 verschenen bloemlezing uit De Schone Zakdoek en de expositie ‘De automatische verbeelding’ uit 1988 geven daar blijk van, evenals studies van Hans Renders en anderen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
De vele losse gedichten en prozastukjes die Van Baaren in de jaren 1945 en 1986-1988 in eigen beheer als uitgaafjes van de ‘Clean Kerchief Inc.’ liet verschijnen, zijn niet in deze bibliografie opgenomen; men kan hiervoor de collectie van de Universiteitsbibliotheek te Groningen raadplegen, alwaar ook het ongepubliceerde werk wordt beheerd. Uit Van Baarens wetenschappelijk oeuvre zijn alleen de hoofdwerken in boekvorm genoemd.
Theo van Baaren, Terugkeer. Z.p. 1936, [Eigen beheer], GB. |
Theo van Baaren, Toegang. Z.p. 1937, [Eigen beheer], GB. |
Theo van Baaren, Een nieuw kerstspel. Assen 1938, Van Gorcum, T. |
Theo van Baaren, Gedichten. Maastricht 1939, Boosten en Stols, Helikon, jrg. 9, nr. 4, GB. |
Theo van Baaren, Bezweringen. Utrecht [1940?], [Eigen beheer], GB. |
Theo van Baaren, Versteend zeewier. Utrecht 1941 [= 1944; volgens De Jong 1943], Odyssee-Pers, GB. |
Theo van Baaren, Journaal. In: Criterium, jrg. 4, nr. 2, november 1945, pp. 80-87; nr. 10/11, juli-augustus 1946, pp. 548-554; jrg. 5, nr. 5, mei 1947, pp. 301-306; voortgezet in: Columbus, jrg. 2, nr. 2/3, november/december 1947, pp. 46-52, E. |
Theo van Baaren, De koning van Madagaskar. Avonturenroman. Utrecht 1947, Bruna, R. |
T.S. Eliot, Braakland. Een gedicht. Uit het Engels vertaald door Theo van Baaren. Amsterdam [1949], Van Oorschot, G. (vert.) |
Th.P. van Baaren, Voorstellingen van openbaring phaenomenologisch beschouwd. Proeve van inleidend onderzoek, voornamelijk aan de hand der primitieve en oude godsdiensten. Utrecht 1951, Schotanus & Jens, Dissertatie. |
Th.P. van Baaren, Geruststellingsriten. Een bijdrage tot de critiek op de gangbare opvattingen over magie. Groningen/Djakarta 1952, Wolters, Inaugurele rede. |
Aurelius Augustinus, Belijdenissen. Vertaling uit het Latijn door Th.P. van Baaren. Utrecht 1954, Bijleveld, Autobiografie. (vert.) |
Th.P. van Baaren, Uit de wereld der religie. Arnhem 1956, Van Loghum Slaterus, Wetenschappelijke publikatie. |
Th.P. van Baaren, Wij mensen. Religie en wereldbeschouwing bij schriftloze volkeren. Utrecht 1960, Bijleveld, Wetenschappelijke publikatie. |
Th.P. van Baaren, Van maansikkel tot rijzende zon. De grote godsdiensten van Azië. Antwerpen/Brussel/Gent/Leuven/Zeist 1960, De Haan/Standaardboekhandel, Phoenix-pocket nr. 34, Wetenschappelijke publikatie. |
Th.P. van Baaren, Doolhof der goden. Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap. Amsterdam 1960, Querido, Geïllustreerde Salamander nr. G 77, Wetenschappelijke pu- |
| |
| |
blikatie. (Tweede herziene druk, samen met L. Leertouwer: Groningen 1980, Wolters-Noordhoff) |
Th.P. van Baaren, Bezielend beelden. Inleiding tot de kunst der primitieve volkeren. Amsterdam 1962, Querido, Geïllustreerde Salamander nr. G 101, Wetenschappelijke publikatie. |
Th.P. van Baaren, Dans en religie. Zeist/Antwerpen 1962, De Haan/Standaardboekhandel, Phoenix-pocket nr. 66, Wetenschappelijke publikatie. |
Th.P. van Baaren, Mensen tussen Nijl en zon. De godsdienst van het oude Egypte. Zeist/Antwerpen 1963, De Haan/Standaardboekhandel, Phoenix-pocket nr. 93, Wetenschappelijke publikatie. |
Th.P. van Baaren, Scheppingsverhalen. De schepping der wereld volgens het geloof der volken. Amsterdam 1964, Querido, Geïllustreerde Salamander nr. G 182, Wetenschappelijke publikatie. |
Theo van Baaren, Kerstverhalen. Amsterdam 1964, Querido, VB. |
Th.P. van Baaren en D.J. Hoens, Stamreligies, hindoeïsme, boeddhisme. Groningen 1974, Wolters-Noordhoff, Wetenschappelijke publikatie. |
Th.P. van Baaren, Het offer. Inleiding tot een complex verschijnsel. Utrecht [1975], Bijleveld, Wetenschappelijke publikatie. |
Theo van Baaren, Hoe-korter-hoe-liever. Met een nawoord van C. Buddingh'. Amsterdam [1976], Meulenhoff, GB. |
Theo van Baaren, Op het water geschreven. Amsterdam [1978], Meulenhoff, GB. |
Theo van Baaren, De leegte tussen twee lampen. Amsterdam [1979], Meulenhoff, GB. |
Theo van Baaren, In de lussen van de taal. Amsterdam [1980], Meulenhoff, GB. |
Theo van Baaren, Een wereld van as. Amsterdam [1981], Meulenhoff, GB. |
C. Buddingh', Gertrude Pape en Theo van Baaren (red.), De Schone Zakdoek 1941-1944. Amsterdam 1981, Meulenhoff, Bl. (Voor een complete inhoudsopgave zie Renders 1989) |
Theo van Baaren, De steen vergat te bloeden. Amsterdam [1983], Meulenhoff, GB. |
Theo van Baaren, Dromen hardop. Amsterdam [1984], Meulenhoff, GB. |
Theo van Baaren, In mensen een onbehagen. Tegendraadse notities. Utrecht/Bunnik [1984], Sjaalmanpers, Sjaalmancahiers nr. 4, E. |
Theo van Baaren, Trommels van marmer. Amsterdam [1986], Meulenhoff, GB. |
Theo van Baaren, Het missaal en nog een verhaal. Utrecht/Bunnik 1987, Sjaalmanpers, Sjaalmancahiers nr. 24, VB. |
Theo van Baaren, Surda. Een gedicht. Amsterdam 1988, Carrefour, G. |
Theo van Baaren, Theo van Baaren. In: Her de Vries en Laurens Vancrevel (red.), Surrealistische ontmoetingen. Amsterdam [1988], Meulenhoff, pp. 267-272, E. |
Theo van Baaren, Een tafel in de wind. Amsterdam [1989], Meulenhoff, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
H. M[arsman], Theo van Baaren, Gedichten. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-9-1939. (over Gedichten) |
Jan Greshoff, Een lor van een begaafd jong schrijver. In: De Nieuwe Courant, 25-6-1949. (over De koning van Madagaskar) |
K.L. Poll, De beelden van de ouderdom. In: NRC Handelsblad, 10-12-1976. (over Hoe-korter-hoe-liever) |
Ed. Hoornik, Theo van Baaren. In: Ed. Hoornik, Kritisch proza. Amsterdam 1978, pp. 91-92. (over Gedichten) |
Anton Korteweg, Te geijkte symboliek. In: Het Parool, 6-5-1978. (over Hoe-korter-hoe-liever en Op het water geschreven) |
Hans van de Waarsenburg, De leegte tussen twee lampen. In: Bzzlletin, jrg. 7, nr. 67, juni 1979, pp. 85-86. (met name over De leegte tussen twee lampen) |
R. F[okkema], Een dichter in de leegte. In: Trouw, 5-12-1979. (over De leegte tussen twee lampen) |
Martijn de Rijk, ‘Iets waarvan je niets afweet is natuurlijk fascinerend’. In: NRC Handelsblad, 29-8-1981. (interview) |
Kees Fens, Verstoorde legende. In: de Volkskrant, 30-10-1981. (over de bloemlezing uit De Schone Zakdoek) |
Karel Soudijn, Scheuren in het ijs. In: NRC Handelsblad, 22-1-1982. (over Een wereld van as) |
R. F[okkema], Poëzie op grens van oerwoud en cultivering. In: Trouw, 20-1-1983. (over Een wereld van as) |
Karel Soudijn, Hij joeg zich een kogel door de kop. In: NRC Handelsblad, 13-5-1983. (over De steen vergat te bloeden) |
Guus Middag, Dichter, te ‘voorzichtig met dat mes’. In: Het Parool, 6-7-1983. (over De steen vergat te bloeden) |
Rob Schouten, Je blaast ertegen en het brengt geluid voort. In: Vrij Nederland, 26-1-1985. (over Dromen hardop) |
Peter Blom, Theo van Baaren: geboren surrealist. In: Nieuwsblad van het Noorden, 20-9-1985. (interview) |
Hans Renders en Mariëlle van de Ven, Theo van Baaren maakte van surrealisme een levenshouding. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 3, nr. 1, oktober 1985, pp. 34-38. (interview) |
Hans Renders en Mariëlle van de Ven, De waarheid van de verknipte werkelijkheid. In: Sic, jrg. 1, nr. 1, voorjaar 1986, pp. 56-60. (over de collages) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 31, nr. 308, januari/februari 1987, pp. 101-112. (over diverse bundels) |
Gerucht, jrg. 6, nr. 3/4, maart 1989, Moesman Stichting. Speciaal Theo van Baaren-nummer. (over verschillende aspecten van persoon en werk) |
Hans Renders, Verijdelde dromen. Een surrealistisch avontuur tussen De Stijl en Cobra. Haarlem 1989. (Zie met name pp. 31-63, over De Schone Zakdoek en Theo van Baaren) |
Agnes Grondman, John Steen en Laurens Vancrevel (red.), De automatische verbeelding. [Amsterdam 1989]. (geïllustreerde opstellenbundel, over Nederlandse surrealisten; zie voor de Utrechtse surrealisten en De Schone Zakdoek pp. 17-59 en 68-73) |
Piet Calis, Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945. Amsterdam 1989. (Bevat een apart hoofdstuk over De Schone Zakdoek, pp. 55-103) |
Bzzlletin, jrg. 20, nr. 180, november 1990. Speciaal Theo van Baaren-nummer, waarin onder meer:
- | Han J.W. Drijvers, Theo van Baaren, geleerde en kunstenaar, pp. 5-10. |
- | Dick Leutscher, Theo van Baaren - een leven, pp. 11-17. |
- | Piet Calis, Theo van Baaren tijdens de oorlog, pp. 18-26. |
- | Lolle Nauta, De onderbroken fietstocht; oftewel: het surrealisme als levensvorm, pp. 27-32. |
|
| |
| |
- | Hans van Straten, Ethische vlooien en wijfjeshagedissen. Over de notities van Theo van Baaren, pp. 33-38. |
- | Laurens Vancrevel, De zwarte humor van de melancholie. Over de dichter Theo van Baaren, pp. 39-43. |
- | Jan Elburg, De vrees voor ernst, pp. 44-50. (over de collages en montages) |
- | Lammert Leertouwer, Theo van Baaren, fenomenoloog van de godsdienst, pp. 54-59. |
- | Jan de Jong, Theo van Baaren over Jeroen Bosch, pp. 65-69. |
|
56 Kritisch lit. lex.
februari 1995
|
|