| |
| |
| |
Fernand Auwera
door Paul de Wispelaere
1. Biografie
Fernand Auwera werd geboren op 26 november 1929 in Antwerpen, waar hij nog steeds woont. Na een vrij ziekelijke jeugd (astma), een van de oorzaken waardoor zijn voortgezette studie mislukte, werd hij in 1948 ambtenaar bij het stadsbestuur van Antwerpen, wat hij nog steeds is. In 1950 werd hij secretaris van de te Antwerpen gevestigde literaire en culturele vereniging ‘De Nevelvlek’. In 1952 kreeg hij, als eerste Vlaming, een eervolle vermelding in de Reina Prinsen Geerligsprijs voor een bundel ongepubliceerde verhalen, maar het zou nog tot 1963 duren voor hij werkelijk debuteerde met de roman De weddenschap. Eerder waren van hem echter al een aantal jeugdboeken verschenen.
Na een eerste reeks werken, afgesloten met Mathias 't Kofschip (1966), zat Auwera literair op een dood spoor. Twijfel aan de zin van het schrijven bracht hem ertoe een groot aantal auteurs en publicisten te interviewen over het probleem van het engagement. Vervolgens publiceerde hij enkele romans die duidelijk autobiografisch geïnspireerd zijn. Van 1970 af werd hij ook bedrijvig als journalist en werkte hij mee aan diverse kranten en tijdschriften, tot eind 1981 onder meer aan het Nederlandse dagblad De Volkskrant. Een keuze uit zijn journalistieke stukken werd gebundeld in Cowboy spelen. Voorts schreef hij enkele scenario's voor tv-spelen, werkte mee aan het scenario van De Witte van Sichem, en vertaalde een aantal toneelstukken, waaronder Het testament van Lenin door Robert Bolt. Sinds 1970 is Auwera redacteur van Dietsche Warande en Belfort. In 1974 kreeg hij de August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, de Arkprijs van het Vrije Woord en
| |
| |
Provinciale Premie voor het Proza van de provincie Antwerpen voor Zelfportret met gesloten ogen. Die laatste prijs kreeg hij ook in 1967, evenals de Yangprijs, voor Mathias 't Kofschip.
Hij is getrouwd en vader van een zoon, Stefan.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Het heeft een tijd geduurd voor het werk van Fernand Auwera ruimere aandacht kreeg in de kritiek. De belangstelling kwam pas goed en algemeen op gang bij het Verschijnen van zijn vierde roman, Mathias 't Kofschip, en is sindsdien zowel in Nederland als in Vlaanderen behoorlijk op peil gebleven. Vooral zijn beide interviewboeken en de daarop gevolgde autobiografische werken Zelfportret met gesloten ogen en We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel hebben zijn naam definitief gevestigd.
| |
Thematiek
Uit het oogpunt van de thematiek en het structuurpatroon vertonen Auwera's eerste drie romans een nauwe samenhang. In elk ervan treffen we een hoofdpersonage aan dat door het stellen van een ongewone daad in het reine poogt te komen met zichzelf. Alle zijn ze getrouwd met een vrouw met burgerlijke ambities die geen begrip heeft voor de ware, psychische en morele problemen waarmee zij kampen. En telkens worden die personages in een antagonistische relatie tot een ander personage geplaatst, waardoor hun innerlijke dualiteit in een crisistoestand naar buiten treedt. In De weddenschap, het verhaal van een zielige kantoorklerk die ervan droomt carrière te maken, komen de kenmerkende motieven van frustratie en zelfbedrog al op de voorgrond. In de twee volgende romans worden ze verbonden aan de problematiek van politiek engagement en menselijke verantwoordelijkheid, waardoor hun betekenis wordt verruimd en verdiept. De donderzonen speelt in de jaren voor en tijdens de tweede wereldoorlog. Hoofdpersonages zijn de gebroeders Leo en Frik Terdaan, die in hun jeugd op idealistische wijze het socialisme hebben beleden. Leo was van meetaf de bezonnen intellectueel die het meer van woorden dan van daden moest hebben. Als onderwijzer leidt hij later een uiterlijk fatsoenlijk burgerleven, terwijl Frik als ontnuchterde zakenman nogal uit de band springt. Onder de Duitse bezetting gaat Leo, die innerlijk overhoop ligt met zijn rustige en comfortabele bestaan waar hij angst en lafheid in onderkent, in het verzet. Hij neemt deel aan gevaarlijke sabotageopdrachten. Het besef actief opgenomen te worden in een collectieve onderneming vervult hem met het gevoel boven zijn kleine zelf uit
| |
| |
te stijgen. Frik van zijn kant gedraagt zich als een losbollige profiteur. Maar als Leo, die in een moeilijk parket is geraakt, op een gegeven moment zijn hulp inroept, aarzelt Frik niet. Beiden worden door de Duitsers gearresteerd en in een cel verhoord. De koppige Frik laat zich, liever doodfolteren dan de zaak te verraden, maar de veel angstiger en zwakkere Leo bezwijkt onder de druk.
De honing van de bijen speelt in de dagen van de bevrijding. Antagonisten zijn hier Anton Herebaut, die aan de kant van het verzet staat, en zijn vader die een berucht collaborateur is geweest. Onder het oog van de bevrijders schiet deze in een volle straat nog een verzetsleider neer. Hij wordt gepakt en gefolterd, maar kan ontsnappen en zoekt toevlucht bij zijn zoon. In deze situatie komt bij Anton een versheld en verhevigd innerlijk proces op gang. Het in zijn ogen twijfelachtige bestaan van een eerzaam burger leidend, heeft hij zich vanaf zijn jeugd de mindere gevoeld van zijn sterke vader, die er zelfs niet voor is teruggedeinsd terwille van zijn ideaal misdaden te plegen. Alles op het spel zettend weigert hij nu die vader te verraden en verpleegt hem in zijn huis. Bij het naderen van een wraakzuchtige menigte verzetslieden trekt hij het SS-uniform van zijn vader aan om de achtervolgers op een dwaalspoor te brengen. Hij wordt op zijn beurt gepakt en mishandeld, maar komt uit deze daad gelouterd te voorschijn: door de identificatie met zijn vader heeft hij diens overwicht af kunnen schudden en zich tegenover zichzelf gerehabiliteerd. Bovendien heeft hij door zijn offer opnieuw de relativiteit van goed en kwaad aangetoond: de verzetslieden hebben zich immers niet minder beestachtig gedragen dan de door hen opgejaagde collaborateurs.
| |
Ontwikkeling
In Auwera's vierde roman, Mathias 't Kofschip, wordt het hiervoor beschreven complex van problemen voortgezet, maar er treden ook enkele veranderingen in. De voornaamste ervan zijn dat hier voor 't eerst de zelfconfrontatie van de hoofdfiguur verbonden wordt met de problematiek van het autobiografische schrijven, en dat de thematiek op een meer symbolisch-allegorische wijze wordt uitgewerkt. Het conflict tussen bezinning en politiek engagement wordt tot een hoogtepunt gevoerd doordat beide polen verabsoluteerd worden tot autistische zelfanalyse enerzijds en apocalyptische daden- | |
| |
drang anderzijds. In deze toestand van schizofrenie, waarin de grenzen tussen realiteit en hallucinatie wegvallen, gaat het personage Mathias reddeloos ten onder. Aanvankelijk poogt hij zijn geestelijke ontreddering te boven te komen door het schrijven van een genadeloze autobiografie. Maar deze poging is tot mislukken gedoemd, want ‘alle herinneringen, gewetensonderzoeken en inventarissen leveren slechts komisch bedrog en smerige leugen op’. Om aan deze mallemolen te ontsnappen geeft Mathias dan gehoor aan de oproep van een geheimzinnige revolutionaire organisatie om een politieke opdracht uit te voeren in de stad Naakan. Daar komt hij echter in een carnavaleske feestroes terecht en raakt in een reeks dolle, absurde gebeurtenissen verwikkeld, die hem regelrecht uit de werkelijkheid leiden. Beticht van moord op een kind wordt hij voor een soort rechtbank gesleept, waar hij zijn huid redt door het houden van een pathetische evangelische toespraak. Bespot en mishandeld staat hij daarna, weer in zijn kamer ‘als toeschouwer en scherprechter’ voor de spiegelkast, waar hij door een inslaande bom samen met zijn spiegelbeeld in tientallen fragmenten uiteenspat. Zo sterft hij als een groteske antiheld, die iets heeft van een Faust en een Christus tegelijk.
Een jaar nadien verscheen de bundel Vogels met rode beulskoppen. De negen erin opgenomen verhalen dateren van 1952 tot 1966 en laten zodoende ook de hiervoor beschreven, evolutie van de schrijver zien. Zo wurgt in het titelverhaal een zestienjarige schooljongen een meisje, om zich door deze misdaad van zijn klasgenoten te onderscheiden. En ‘De nacht bekijken’ bevat de biecht van de in de gevangenis opgesloten Andreas Richter, die zijn vrouw heeft vermoord toen die hem ontmaskerde als een man ‘die te klein was voor zijn dromen’.
| |
Kunstopvatting
Inmiddels bleek Auwera in een literaire impasse te zijn geraakt. Het niet aflatende probleem van de tegenstelling tussen woord en daad en van het engagement van de schrijver ging hij in de volgende jaren op een andere manier te lijf. Hij probeerde het kennelijk te objectiveren en te veralgemenen in een groot aantal gesprekken met andere auteurs en journalisten, die in twee lijvige delen, Schrijven of schieten? en Geen
| |
| |
daden maar woorden werden gebundeld. Beide zijn voorzien van een uitvoerige inleiding waarin de samensteller zijn opzet verantwoordt en zijn literatuuropvatting toelicht. Twee citaten mogen dit verduidelijken: ‘Enkel en alleen door de invloed die de literatuur op me heeft uitgeoefend ben ik sociaal bewust geworden, mij mede verantwoordelijk gaan voelen voor de maatschappij waartoe ik behoor, met of tegen mijn zin. Tegelijkertijd echter ondervind ik geweldige weerstanden als ik tracht dit vrij recente besef in mijn werk te structureren.’ En: ‘Het woord ligt aan de basis van de menselijke vrijheid - dus moet de literatuur trachten ons uit het menselijke tekort, uit het schandaal van onze existentiële eenzaamheid te redden door de grens van de communicatie-mogelijkheden te verleggen, en zo onze vrijheid te vergroten. Wie zo'n geëngageerdheid op niet-hypocriete wijze interpreteert aanvaardt ook zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wat niet noodzakelijk wil zeggen dat er in elk boek een sociaal protest moet zitten.’
| |
Thematiek / Ontwikkeling
In 1973 breekt voor Auwera een nieuwe periode van creativiteit aan. In de twee prozabundels Zelfportret met gesloten ogen en We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel wordt de thematische draad van het voorgaande werk weer opgenomen maar anderzijds in een ander patroon geweven. Dit heeft vooral te maken met drie op elkaar betrokken kenmerken van deze boeken, die als verzamelingen van heterogene tekstsoorten zijn samengesteld: het definitief beslechten van de keuze tussen ‘schrijven of schieten’ ten voordele van het eerstgenoemde, het op de voorgrond treden van de eigen autobiografie en het gebruik van ironie. Door de gemaakte keus valt de eerdere, wat opgeschroefde spanning tussen woord en daad weg, het probleem van de authenticiteit wordt verbonden met de praktijk van het onverbloemde autobiografisch schrijven, en dit probleem wordt gelijktijdig gerelativeerd door het invoeren van ironische en groteske verhaalelementen. De gelukkige combinatie van al deze factoren heeft tot boeiende resultaten geleid, zodat de beide voornoemde prozaboeken een onbetwistbaar hoogtepunt in Auwera's oeuvre vormen. Merkwaardig is de hoge graad van bewustzijn waardoor van nu af het autiobiografisch schrijven
| |
| |
door ambivalentie wordt aangetast:. de leugen en het bedrog ten aanzien van de eigen persoon en de anderen worden er zowel door ontmaskerd als in stand gehouden. De ambivalentie komt er immers op neer, dat er literatuur ontstaat vanuit een, tegelijk frustrerend en inspirerend gevoel van fatale mislukking. In sommige parabelachtige verhalen wordt er bovendien een bovenpersoonlijke, universele betekenis aan toegekend. Meer bepaald in het tweede boek wordt de problematiek van het authentieke schrijven ook nog verbonden aan die van de beleving van lief de en erotiek: beide ervaringsgebieden worden principieel door onwaarachtigheid en machteloosheid ondergraven.
Het is vooral dit laatste thema dat in de verdere romans wordt uitgewerkt. In Bloemen verwelken, schepen vergaan... is het hoofdpersonage in jaren mee opgeschoven met de auteur: hij is opnieuw een kantoorbediende wiens crisis nu mee wordt bepaald door de middelbare leeftijd. Als toneelschrijver op een dood spoor geraakt, verlaten door zijn vriendin, nog gebonden aan zijn vrouw van wie hij vervreemd is, is ook hij in een toestand van toenemend realiteitsverlies terechtgekomen. Een poging om zich te redden in het schrijven van een nieuw stuk komt niet van de grond, drinkpartijen en bordeelbezoek brengen geen soelaas. Steeds verder wegdeemsterend is ook hij tenslotte aan de bevrijdende daad toe: hij zegt zijn baan op en ontmoet opnieuw de verloren geliefde. Nadat in bed is gebleken hoezeer hij nog van haar houdt, verlaat hij haar bruusk uit eigen beweging. Dit boek is helemaal doortrokken van een miezerige sfeer van machteloos verdriet en zielig kroeglopen, die de auteur uitmuntend weet te vertolken.
In Zonder onderschriften treedt een journalist op die zich nutteloos voelt omdat hij gedwarsboomd wordt in het publiceren van zijn maatschappijkritische reportages, en die zich als romanschrijver mislukt acht. En Ik wou dat ik een marathonloper was voert een gefrustreerde beeldend kunstenaar ten tonele. Beide teleurgestelde artiesten zinken weg in een malaise waarvan de ingrediënten uit alle vorige romans bekend zijn. Het begeleidend motief van het voeren van een onwerkelijk schijnbestaan, van meer de acteur dan de auteur van het eigen leven te zijn, wordt hier sterk beklemtoond.
| |
| |
| |
Stijl / Techniek / Ontwikkeling
Auwera's eerste twee romans zijn rechtlijnig opgebouwd, sober van stijl en strak van compositie. De korting van de bijen daarentegen vertoont een technische innovatie door een vermenigvuldiging van de gezichtspunten, die meestal slechts door overgangen van het persoonlijk voornaamwoord worden aangeduid en haast onmerkbaar in elkaar overvloeien. Deze werkwijze dwingt tot zeer aandachtig lezen. Het effect ervan betreft vooral de simultaneïstische weergave van verschillende stemmen en handelingen in de haast anonieme chaos van de bevrijdingsdagen. Mathias 't Kofschip valt vooral op door de complexe structuur waarin drie draden door elkaar worden geweven: de autobiografische draad van de, confrontatie met het ‘woord’, de draad van de revolutionaire handeling, die veel symboliek en onder meer verwijzingen naar de bijbel bevat, en de psychologische draad waarlangs de mentale instorting van het personage via fantasma's en hallucinaties wordt gevolgd. Ook al is de verbinding van deze draden niet altijd overtuigend, toch heeft Auwera hier een poging ondernomen om het conventionele stramien van de roman te doorbreken. In Zelfportret met gesloten ogen en We beginnen de dag opgeruimd en lopen rondde tafel heeft hij op weer een andere manier met de romanvorm geëxperimenteerd. Deze boeken zijn samengesteld uit een autobiografisch deel waarin analyse van en reflexie over het genre mee zijn ingebouwd, en een vrij groot aantal fantastische, groteske en andere verhalen waarin de autobiografische motieven worden weerspiegeld en geobjectiveerd. In de daarop volgende romans is Auwera echter teruggkeerd naar een traditioneler type van plot en verhaal, behalve in Zonder onderschriften, waarvan de intrige louter uit een geheel van zeventig korte dialogen is opgebouwd.
| |
Verwantschap
Wat de autobiografische fundering van zijn existentiële thematiek betreft, vertoont Auwera enige verwantschap met andere Vlaamse auteurs als Willy Spillebeen en Clem Schouwenaars. Gesitueerd in een ruimer, internationaal kader kunnen vooral zijn vroegere romans ook in verband worden gebracht met de problematiek van het engagement en van goed en kwaad zoals die in het werk van schrijvers als Malraux en Camus gestalte heeft gekregen. Meer bepaald in zijn bekommernis om de vraagstukken van de verhouding tussen
| |
| |
kunst en politiek en de maatschappelijke relevantie van de literatuur is hij ongetwijfeld mee beïnvloed door de maatschappijkritische beweging die na 1968 op gang is gekomen. En in sommige technische opzichten heeft hij wellicht een en ander te danken aan vernieuwingen in de Nouveau Roman of aan een auteur als Peter Handke.
| |
Relatie leven/werk
Auwera behoort tot het type auteurs voor wie leven en schrijven nauw met elkaar verbonden zijn. Vooral zijn twee autobiografische boeken leggen daar onverhuld getuigenis van af. ‘Schrijven om tenminste op die manier eerlijk te kunnen zijn met woorden’, lezen we in zijn Zelfportret met gesloten ogen. Uit dit zelfportret kunnen we ook afleiden op welke manier en in welke mate Auwera's romanpersonages vermomde maar steeds herkenbare spiegelbeelden zijn van zijn eigen, persoon. Een groot deel van zijn oeuvre speelt trouwens op herkenbare plaatsen in zijn geboortestad en woonplaats Antwerpen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Fernand Auwera, Kamiel de geleerde kameel. Antwerpen 1960, De Nederlandsche, Boekhandel, J. |
Fernand Auwera, Okidoki's reis naar de sterren. Antwerpen 1961, Uitg. L. Opdebeek, J. |
Fernand Auwera en E. Scholliers, Een fort in de rimboe. Antwerpen 1961, De Sikkel, Historische verhalen voor de jeugd, 9e reeks, nr. 2, J. |
Fernand Auwera en E. Scholliers, Verkenners varen naar Indië. Antwerpen 1962. De Sikkel, Historische verhalen voor de jeugd, 9e reeks, nr. 7, J. |
Fernand Auwera, Het wonderlijke avontuur van Silvester de stenen kabouter. Antwerpen, 1962, Uitg. L. Opdebeek, J. |
Fernand Auwera, De St. Maartensramp. Antwerpen 1963, De Sikkel, Historische verhalen voor de jeugd, 11e reeks, nr. 4, J. |
Fernand Auwera, Het manneke en de roestige ridder. Antwerpen 1963, Uitgeverij Helios, J. |
Fernand Auwera, De weddenschap. Den Haag 1963, A.A.M. Stols/J.P. Barth, R. (Licht gewijzigd herdrukt in Romanomnibus, Amsterdam/Borsbeek 1980, Publiboek.) |
Fernand Auwera, De donderzonen. Amsterdam 1965, J.M. Meulenhoff, R. |
Fernand Auwera, De koning van de bijen. Amsterdam 1966, J.M. Meulenhoff, E 85, R. |
Fernand Auwera, Karel Kruisdegen en de inktvissen. Antwerpen 1966, De Sikkel, J. |
Fernand Auwera, De dode kathedraal. Antwerpen 1966, De Sikkel, Historische verhalen voor de jeugd, 13e reeks, nr. 6, J. |
Fernand Auwera, De misdaad in de dierentuin. Antwepen z.j., uitg. L Opdebeek, J. |
Fernand Auwera, Mathias 't Kofschip. Amsterdam 1967, J.M. Meulenhoff, E 114, R. |
Fernand Auwera, Vogels met rode beulskoppen. Antwerpen/Utrecht 1968, Standaard Uitgeverij, VB. |
Fernand Auwera, In memoriam A.L. (Een misdaadverhaal). Utrecht/Antwerpen 1968, Het Spectrum, Prismaboek 1322, R. |
Fernand Auwera, Schrijven of schieten? Antwerpen/Utrecht 1969, Standaard Uitgeverij, Interviews. |
Vlaanderen vandaag. Bijeengebracht door Frans de Bruyn en Fernand Auwera, Utrecht/Antwerpen 1970, Bruna, Vandaag 14, Bl. |
Fernand Auwera, Geen daden maar woorden, Antwerpen/Utrecht 1970, Standaard Uitg. Interviews. |
Fernand Auwera, Zelfportret met gesloten ogen. Antwerpen/Amsterdam 1973, Standaard Uitg./P.N. van Kampen en Zoon, GLP 20, VB. |
Fernand Auwera, We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel. Antwerpen/ Amsterdam 1974, Standaard Uitg. /P.N. van Kampen en Zoon, GLP 30, VB. |
Fernand Auwera, Piet van Aken. Antwerpen 1974, Helios, Monografieën over Vlaamse Letterkunde, E. |
| |
| |
Fernand Auwera, Bloemen verwelken, schepen vergaan... Antwerpen/Amsterdam 1976, Standaard Uitg./P.N. van Kampen en Zoon, GLP 52, R. |
Fernand Auwera, De gnokkel. Lier 1976, Van In, J. |
Fernand Auwera, Zonder onderschriften ('n kleurboek voor volwassenen). Antwcrpen/Amsterdam 1977, Standaard Uitg./P.N. van Kampen en Zoon, R. |
Fernand Auwera, Ik wou dat ik een marathonloper was. Antwerpen/ Amsterdam 1978, Standaard Uitg., R. |
Fernand Auwera, C. Buddingh'. Nijmegen/Brugge 1980, Uitg. B. Gottmer/Orion, Grote Ontmoetingen, E. |
Fernand Auwera, Cowboy spelen (en andere literaire bezigheden). Brussel/Amsterdam 1980, Elsevier Manteau, gmp 200, E. |
Fernand Auwera en Robbe de Hert. De Witte van Sichem. Brussel/Amsterdam 1980, Elsevier Manteau, (filmboek). |
Fernand Auwera (samensteller). Drinken tot we zinken (dronkemansverhalen). Antwerpen/Amsterdam 1980, Standaard Uitg., Bl. |
Heere Heeresma, Een vete met Fernand Auwera. z.p. 1982, Vicor et Embargo (piratenuitgave zonder toestemming van F.A.), Br. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Walravens, ‘De weddenschap’ door Fernand Auwera. In: Het Laatste Nieuws, 1-8-1963. |
Han Jonkers, Listen en lagen van het leven. In: Eindhovens Dagblad, 5-10-1963. (over De weddenschap) |
Bernard Kemp, ‘De weddenschap’. In: De Linie, 24-1-1964. |
H.L., Romandebuut van Fernand Auwera. In: Volksgazet, 8-8-1964. (over De weddenschap) |
A. van den Hoogte, De Donderzonen. In: Elseviers Weekblad, 22-2-1964. |
Jan Walravens, Romanschrijvers met een morele zin. In: Het Laatste Nieuws, 18-12-1964. (over De Donderzonen) |
C.J.E. Dinaux, Een nieuwe Vlaamse roman. In: Haarlems Dagblad, 12-6-1965. (over De Donderzonen) |
Bernard Kemp, Verzet en bevrijding bij Auwera. In: De Standaard, 29-10-1966, (over De Donderzonen en De koning van de bijen) |
P.v.A., In volle mutatie. In: De Werker, 18-5-1966. (over De koning van de bijen) |
Anne Wadman, De koning van de bijen. In: Leeuwarder Courant, 13-8-1966. |
Tom Schalken, Fernand Auwera en het astmatische woord. In: De Gelderlander, 19-1-1968. (over Mathias 't Kofschip) |
Anne Wadman, Vlaamse virtuositeit. In: Leeuwarder Courant, 11-5-1968. (over Mathias 't Kofschip) |
Paul de Wispelaere, Verraad en onmacht van het woord. In: Paul de Wispelaere, Facettenoog, Brussel/Den Haag 1968, pp. 49-53. (over Mathias 't Kofschip) |
René Gysen, Vogels met rode beulskoppen. In: De nieuwe Gazet, 1-8-1968. |
Willem M. Roggeman, Auwera en het geweld. In: Het Laatste Nieuws, 12-9-1968. (over Vogels met rode beulskoppen) |
Marcel Janssens, De wereld van de jongeren. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 113, nr. 10, december 1968, pp. 780-782. (over Vogels met rode beulskoppen) |
Bernard Kemp, Schrijven is reeds engagement. In: De Standaard, 25-4-1969. (over Schrijven of schieten?) |
Kees Fens, Een boek schrijven als geneesmiddel. In: De Volkskrant, 24-6-1969. (over Schrijven of schieten?) |
Anne Wadman, Vanuit mijn comfortabele zetel. In: Leeuwarder Courant, 4-8-1970. (over Schrijven of schieten?) |
Anne Wadman, Kijkt u mee uit naar de revoluutsie? In: Leeuwarder Courant, 15-8-1970. (over Geen daden maar woorden) |
Adriaan van der Veen, Geen daden maar woorden. In: NRC Handelsblad, 16-1-1971. |
Gaston Durnez, 't Is maar een woord. In: De Standaard, 19-2-1971. (over Schrijven of schieten? en Geen daden maar woorden) |
Jan Mestdagh, Geen daden maar woorden. In: De Rode Vaan, 1-7-1971. |
Hugo Bousset, Mathias 't Kofschip. In: Hugo Bousset, Schreien, schrijven, schreeuwen, Brugge 1973, pp. 25-31. |
Hugo Bousset, Zonder beulskop. In: Hugo Bousset, Schreien, schrijven, schreeuwen, Brugge 1973, pp. 21-25. (over Vogels met rode beulskoppen) |
Paul de Wispelaere, Theoretisch bewustzijn van het schrijven. In: Het Vaderland, 23-2-1974. (over Zelfportret met gesloten ogen) |
Ab Visser, De magie van het woord. In: Leeuwarder Courant, 16-3-1974. (over Zelfportret met gesloten ogen) |
Willy Vaerewijck, De schrijver en zijn vagevuur. In: Impact, juni 1974. (over Zelfportret met gesloten ogen) |
J.J. Wesselo, Fantastische flessepost. In: Raam nr. 103, juli 1974, pp. 58-61. (over Zelfportret met gesloten ogen) |
Paul de Wispelaere, Transparanteffecten van Fernand Auwera's verhalen. In: Het Vaderland, 11-1-1975. (over We beginnen de
|
| |
| |
dag opgeruimd en lopen rond de tafel) |
Ab Visser, Uitgediept zelfportret van Fernand Auwera. In: Leeuwarder Courant, 25-1-1975. (over We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel) |
Phil Cailliau, Fernand Auwera, of de revolte tegen de eenzaamheid. In: 't Kofschip zonder meer, jrg. 2, 1975, pp. 29-31. (over We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel) |
Herman Leys, Nooit verslagen. In: De Standaard, 4-7-1975. (over We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel) |
Ab Visser, Engagement met en zonder humor. In: Leeuwarder Courant, 28-8-1976. (over Bloemen verwelken, schepen vergaan...) |
Paul de Wispelaere, Nieuwe roman van Fernand Auwera. In: Het Vaderland, 8-1-1977. (over Bloemen verwelken, schepen vergaan...) |
J.J. Wesselo, Fernand Auwera als exponent. In: Kultuurleven, jrg. 44, nr. 4, mei 1977, pp. 383-386. (algemeen overzicht en over Bloemen verwelken, schepen vergaan...) |
Marcel Janssens, Maar blijft de liefde bestaan? In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 122, nr. 4, mei 1977, pp. 297-299. (over Bloemen verwelken, schepen vergaan...) |
Hugo Bousset, Zelfportret met gesloten ogen. In: Hugo Bousset, woord en schroom, Nijmegen/Brugge 1977, pp. 49-54. |
Hugo Bousset, Vleugels binnenin. In: Hugo Bousset, Woord en schroom, Nijmegen/Brugge 1977, pp. 54:58. (over We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel) |
Ab Visser, Romans van Fernand Auwera en Paul Biegel. In: Leeuwarder Courant, 26-11-1977. (over Zonder onderschriften) |
R. Vanbrabant, Fernand Auwera: authentiek auteur. In: Het belang van Limburg, 6-2-1978. (over Zonder onderschriften) |
Paul de Vree, Fernand Auwera's origineel kleurbpek voor volwassenen. In: De Periscoop, jrg. 28, nr, 7, mei 1978. (over Zonder onderschriften) |
Adriaan van der Veen: Jeremiades van een slapjanus. In: NRC Handelsblad, 2-6-1978. (over Zonder onderschriften) |
Pol Moyaert, De zwakke longen van Fernand Auwera. In: De Morgen, 20-1-1979. (over Ik wou dat ik een marathonloper was) |
Paul de Vree, Fernand Auwera of het realisctische opus der relativering. In: De Periscoop, jrg. 29, nr. 5, maart 1979. (over Ik wou dat ik een marathonloper was) |
Remi van de Moortel, De opmerkelijke schrijversgaven van Fernand Auwera. In: Gazet van Antwerpen, 3-8-1979. (over Ik wou dat ik een marathonloper was) |
Ronald Soetaert, Auwera, aangenaam. In: De Morgen, 6-6-1980. (over Cowboy spelen) |
Hans Hoenjet, De Vlaamse excentriciteit van Fernand Auwera. In: De Tijd, 1-8-1980. (over Cowboy spelen) |
Rob Vooren, Auwera: een auteur met een restant boter op zijn hoofd. In: Leidsch Dagblad, 16-8-1980. (over Cowboy spelen) |
Fons Vandergraesen, Zuidnederlands proza. In: Dietsche Waranda en Belfort, jrg. 125, nr. 9, november 1980, pp. 697-699. (over Cowboy spelen) |
10 Kritisch lit. lex.
mei 1983
|
|