| |
| |
| |
Jan-Willem Anker
door Gijsbert Pols
1. Biografie
Jan-Willem Anker is op 22 maart 1978 geboren in het Havenziekenhuis in Rotterdam, als tweede van vier kinderen. Zijn vader, die als zelfstandig ondernemer in de bouwsector actief is, komt uit de Krimpenerwaard; zijn moeder uit Den Haag. Aanvankelijk woont het niet-kerkelijke gezin in Krimpen aan de Lek, een forenzendorp in de periferie van Rotterdam. Na Ankers zesde verjaardag (in 1984) verhuist het gezin naar het Noord-Brabantse Oosterhout.
Van 1997 tot 2003 studeert Anker in Utrecht, het eerste jaar Nederlands en daarna literatuurwetenschap, met een onderbreking in het collegejaar 1999-2000. Tijdens deze studiepauze reist hij vier maanden door Australië. In 2003 studeert hij af en besluit Slavische talen te gaan volgen in Leiden, maar deze studie wordt niet afgerond.
Tijdens zijn studie begint Anker met het schrijven van gedichten, waarvan hij er enkele publiceert in Bunker Hill. Anders dan de meeste van zijn generatiegenoten is Anker nauwelijks actief op poëziepodia. Dat zijn debuut Inzinkingen in 2005 bij De Bezige Bij verschijnt, geldt als verrassend, met name omdat deze uitgever jarenlang geen poëziedebuten op de markt heeft gebracht.
In 2006 maakt hij samen met Maria Barnas en Mustafa Stitou een lezingentournee door Engeland. Tevens wint hij in dat jaar de Jo Peters Poëzieprijs voor Inzinkingen. Momenteel is Anker werkzaam als programmamaker voor het Rotterdamse poëzie-festival Poetry International. Hij is ongehuwd en woont sinds 2004 in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Het is niet eenvoudig om vat te krijgen op de poëzie van Jan-Willem Anker, alleen al omdat er nauwelijks poëticale uitspraken van hem bestaan die interpretatief houvast kunnen bieden. Wel staat in zijn debuutbundel Inzinkingen (2005) het gedicht ‘Ars poëtica (onvolledig)’. Ondanks het voorbehoud met betrekking tot de volledigheid geeft de Latijnse titel duidelijk aan dat het hier om een programmatisch gedicht gaat. Het gedicht zelf is bovendien stellig waar het opent met: ‘Ook wil ik een kinderlijk soort verwarring -’, een uitspraak die in de rest van het gedicht gerelateerd wordt aan een jeugdervaring. Vanuit een toestand waarin hij ‘louter oog’ was, probeerde de ‘ik’ zonder ‘schellen’ te zien, ‘maar ik herkende de continenten en schiereilanden niet/omdat ik dacht vanuit de vorm van de omsluitende oceaan’. De verwarring van het kind ontstaat doordat het de landkaart niet op de gebruikelijke manier ‘leest’, door zich te oriënteren op de continenten. In plaats daarvan concentreert het zich op de oceanen. Impliciet geeft Anker daarmee te kennen dat hij in zijn poëzie op zoek is naar ervaringen die buiten het alledaagse, gebruikelijke vallen. De vooronderstelling bij dit streven is dat onze waarneming van de wereld om ons heen gestuurd wordt door gebruiken, taboes en culturele of wetenschappelijke concepten die een herkenbare orde in de werkelijkheid aanbrengen. Veel moderne schrijvers, eigenlijk al vanaf de romantiek, zoeken naar mogelijkheden aan dergelijke ordeningen te ontsnappen.
| |
Traditie / Verwantschap
Wat de Nederlandstalige literatuur betreft zijn deze ideeën aan te treffen bij zo uiteenlopende figuren als Lodewijk van Deyssel en Lucebert. Ook een postmoderne dichter als Dirk van Bastelaere probeert in zijn poëzie te ‘ontregelen’ en problematiseert zelfs de taal als instrument dat de werkelijkheid voorvormt. Bij Anker lijkt dit laatste niet het geval: in ‘Ars poëtica (onvolledig)’ is geen twijfel aan te treffen over de mogelijkheid de genoemde ‘verwarrende’ ervaring in taal uit te drukken. Waar Anker die ervaring op een kind projecteert, lijkt hij de onconventionele blik met een notie van oorspronkelijkheid te verbinden. Dat brengt hem in de buurt van de romantiek.
| |
| |
| |
Techniek
Deze onconventionele kijk is in veel van Ankers poëzie terug te vinden. Vaak begint een gedicht met een alledaags beeld (van een vrouw, van vogels, een terras, een autokerkhof, een jogger), waarvan de herkenbaarheid wordt verstoord door een suggestieve beschrijving, eigenzinnige vergelijkingen en door beelden die men niet vanzelfsprekend met het eerste beeld in verband zou brengen. Zo wordt in ‘Over de heuvel’ de beweging van een op ‘ijswitte sportschoenen’ rennende vrouw vergeleken met een ‘astronaute’
die het landschap in kaart brengt
De lucht buigt voor haar passen.
Ze maakt een tunnel door de wind
rekt het uitzicht op en de weg
voegt zich vanzelf naar haar gang.
Een aanhangwagen vol sneeuw
rolt voor haar voeten de helling af.
De rennende vrouw blijkt geen parcours af te leggen, maar creërt met haar beweging zelf een route: ze brengt het landschap in kaart en de weg voegt zich naar haar gang, niet omgekeerd. Zelfs de wind lijkt door haar beweging bepaald te worden, een voorstelling die nog versterkt wordt doordat de ‘windtunnel’ in de derde regel door haarzelf is voortgebracht. En wat te denken van het tamelijk absurde beeld van een ‘aanhangwagen vol sneeuw’? Een aanhangwagen die bovendien niet, zoals gewoonlijk het geval is, achter iets aan, maar voor de vrouw uit rolt.
| |
Thematiek
Toch mondt dit gedicht uit in de regels: ‘Er is niemand die loopt/ in onvoorspelbare richtingen.// Elk contact is een botsing/ tussen gelijkmoedige grootheden.’ De verwarrende opeenstapeling van beelden leidt in dit gedicht niet tot een bevrijding van de alledaagse blik, maar in een zeker niet ‘kinderlijk’ te noemen constatering over voorspelbaarheid en menselijk contact: iedereen loopt in zijn eigen tunnel. Deze constatering klinkt zo somber dat de lezer zich af kan vragen of een bevrijding uit
| |
| |
het conventionele überhaupt wel mogelijk is. Deze uitzichtloosheid is kenmerkend voor de gehele bundel Inzinkingen, waarin steeds weer lethargie en eenzaamheid gethematiseerd worden.
| |
Visie op de wereld / Ontwikkeling / Verwantschap
De tweede bundel, Donkere arena (2006), en de bibliofiele bundel Luchthaven (2008) zijn op dit punt nog meer uitgesproken. De veelal volkomen apathische personages bewegen zich door een volkomen vrijblijvend geworden wereld: meteen al in het openingsgedicht ‘Waar we zijn’ wordt het hart opgevoerd als ‘donorhart/ dat elk soort vlees/ bedienen kan’. Het hart, in de westerse cultuur veelal gelijkgesteld aan de ziel, lijkt naar willekeur te kunnen worden bezet.
In het gedicht ‘We zijn vrij’ (uit Donkere arena) wordt de notie van menselijke vrijheid gereduceerd tot:
te hangen als een vliegtuig
tussen landen en opstijgen -
Tekenend is dat Anker in Donkere arena zijn lethargische en betekenisloze wereld articuleert met symbolen van de moderne, westerse consumptiemaatschappij: toeristenoorden in de Algarve, centerfolds, snapshots en vliegvelden. Het bestaan in deze wereld lijkt net zo betekenisloos geworden als het winnen van een spelletje op een mobiele telefoon (‘Hungry Fish’).
| |
Techniek / Stijl
Deze poëzie beleert of veroordeelt niet. Omdat zij vooral toont, blijft de kritiek die in deze poëzie doorklinkt, impliciet. Hiertoe zet Anker niet alleen desolate beelden en sombere aforismen in. Ook met het vlakke ritme, de eenvormige versbouw en het veelvuldige gebruik van wit verbeeldt hij een leeg geworden Wereld. Bovendien lijkt deze dichter de lezer nogal nadrukkelijk bij zijn poëzie te willen betrekken. Zo kan het gebruik van het prozagedicht in Donkere arena opgevat worden als een poging om op een explicieter manier te communiceren dan in het vrije vers mogelijk is. Een nog in het oog springender kenmerk is het veelvuldig gebruik van de woorden ‘jij’ en ‘wij’ (in Donkere arena is zelfs geen enkel ‘ik’ aan te wijzen), waarmee de lezer direct wordt aangesproken. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat
| |
| |
met name de tweede persoon in Ankers gedichten meestal uitgesproken mannelijk is.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
In deze drang tot communicatie toont Anker zijn onwil om voor de door hem opgeroepen, leeggeworden wereld te capituleren. Door zijn lezers deze wereld namelijk nadrukkelijk als de eigene te presenteren, wil hij ‘jou’ en ‘ons’ wijzen op de alarmerende noodzaak die wereld zelf van betekenis te voorzien. In Inzinkingen heeft hij het dan ook over: ‘in het gif het tegengif’. Die noodzaak wordt nog versterkt doordat Anker zijn lethargische beelden vaak onder spanning zet door wat Schouten (2005) als een oerkracht omschreef. Al in Inzinkingen is sprake van een ‘donkere plek’ (in ‘De plek’), van waaruit ‘je’ teruggebracht kan worden tot een dierlijker, instinctiever en lichamelijker zelf. In Donkere arena wordt deze ‘donkering’, die ‘we’ zijn ‘vergeten’ (‘Waar we zijn’) in de titel gethematiseerd.
Het beeld van de ‘donkere arena’ zelf duikt op in het prozagedicht ‘Baard’. Hierin wordt de baardgroei voorgesteld als symbool voor een onpersoonlijk proces van verwildering, dat zich ongewild aan de mens voltrekt: ‘Buiten je om wikkelt zich iets af in jezelf.’ De volgende strofe vertelt in één zin het verhaal van een zoon die door zijn vader in het schoongewassen uniform van een gedode stierenvechter wordt gehesen en op de foto wordt gezet. Daarop volgt de vermaning zich te bedenken dat ‘[...] er stallen zijn waarin onrustig de vechtstieren slapen. De arena is donker, verlaten nog.’
Met deze verwildering lijkt Anker op zoek naar een alternatief voor de door hem gepresenteerde, leeggeworden wereld. Mettes (2005) typeerde hem als vitalist. Maar dit vitalistische alternatief blijft in zijn gedichten slechts een aangeduide mogelijkheid, een ‘donkere arena’. ‘We’ moeten die zelf gaan invullen.
| |
Kritiek
De ontvangst van Ankers werk mag over het algemeen positief genoemd worden. In enkele internetrecensies werd hem, met name naar aanleiding van Inzinkingen, gebrek aan spontaniteit verweten. Mettes (2005) en De Boer (2006) wezen er echter op dat Ankers originaliteit zich juist manifesteert in zijn verstorende omgang met beelden en zijn zelfbewuste omgang met de formele mogelijkheden van poëzie. Schouten (2005), die Anker een groot poëtisch vakmanschap toekende, wees erop dat zich in
| |
| |
zijn poëzie een herstel van het wit voltrekt, een herbezinning op het onbestemde, die in oppositie zou staan tot de poëzie van de Maximalen en de podiumdichters.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jan-Willem Anker, Inzinkingen, gedichten. Amsterdam 2005, De Bezige Bij, GB. |
Jan-Willem Anker, Donkere arena, gedichten. Amsterdam 2006, De Bezige Bij, GB. |
Jan-Willem Anker, Luchthaven. Amsterdam 2007, Perdu / Stichting Jo Peters Poëzieprijs, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Daniël Dee, Poëzie volgens het boekje bezorgt inzinkingen. Op: www.cut-up.com, 18-5-2005. (over Inzinkingen) |
Remco Ekkers, Boom of vrouw. In: Leeuwarder Courant, 19-05-2006. (over Inzinkingen) |
Edwin Fagel, Bewegen is inwaarts manoeuvreren. Op: www.derecensent.nl, 24-5-2005. (over Inzinkingen) |
Milla van der Have, Er is dreiging maar weinig nog. Op: www.meandermagazine.net, 5-6-2005. (over Inzinkingen) |
Jeroen Mettes, Dichtersalfabet. De A van Anker. In: Poezienotities, www.n30.nl, 31-6-2005. (over Inzinkingen) |
Marja Pruis, Eenmansduel. In: Awater, jrg. 4, nr. 2, zomer 2005, pp. 38-39. (over Inzinkingen) |
Rob Schouten, Leven is kleven. In: Vrij Nederland, 15-07-2005. (over Inzinkingen) |
Annemarie Opmeer, ‘Helden zijn voor kinderen en oorlogen’. Op: www.krakatau.nl, 23-10-2005. (interview) |
Peter de Boer, We vergeten de donkering. In: Trouw, 16-9-2006. (over Donkere arena) |
Peter Henk Steenhuis, Een wankele enkeling in de nacht. In: Awater, jrg. 5, nr. 3, najaar 2006, pp. 38-39. (over Donkere arena) |
Kiki Coumans, Heldere raadselachtigheid. Op: www.8weekly.nl, 12-10-2006. (over Donkere arend) |
Erik Jan Harmens, Een beetje eng. In: De Groene Amsterdammer, 20-10-2006. (over Donkere arena) |
Arie van den Berg, In een sonde door de ruimte. In: NRC Handelsblad, 27-10-2006. (over Donkere arena) |
Cees van der Pluijm, Donkere arena - Jan-Willem Anker. Op: www.poezierapport.blogspot.com, 12-4-2007. (over Donkere arena) |
111 Kritisch lit. lex.
november 2008
|
|