| |
| |
| |
Hans Andreus
door Jan van der Vegt
1. Biografie
Hans Andreus is het pseudoniem van Johan Wilhelm van der Zant, die op 21 februari 1926 te Amsterdam is geboren en op 9 juni 1977 te Putten overleden. Hij was het enige kind van Johan Wilhelm van der Zant, werkzaam bij een assurantie- en begrafenisbedrijf, en Willemina de Wit. Later in zijn leven nam hij echter aan dat Benjamin Visser, een oudere vriend van zijn moeder, zijn verwekker was. Visser was een jood, die in 1943 in Auschwitz is omgebracht.
Johans ouders scheidden in 1929 en in 1930 hertrouwde zijn moeder met Martin K.G. de Jong, handelsreiziger en later autoverkoper. Het echtpaar verhuisde naar Den Haag en Johan van der Zant bezocht van 1932 tot en met 1937 de openbare lagere school in de Deventersestraat in Scheveningen. Toen zijn ouders naar Amsterdam waren teruggekeerd, maakte hij daar in 1938 de hoogste klas van het lager onderwijs af op de École Wallone. Vervolgens werd hij leerling van de gemeentelijke hbs aan de Keizersgracht.
In Amsterdam sloot Johan van der Zant vriendschap met zijn buurtgenoot Bertus Swaanswijk (Lucebert), en beide jongens zagen toen al een literaire en artistieke toekomst voor zich. Johan schreef op zijn dertiende jaar zijn eerste gedichten.
In maart 1943 (hij zat toen voor de tweede keer in de vierde klas) verliet Johan van der Zant de hbs, omdat hij zich voor dienst aan het oostfront had aangemeld bij het Vrijwilligerslegioen Nederland. Pressie door familieleden die bij de N.S.B. waren, gecombineerd met de wens te ontsnappen aan een ouderlijk milieu dat hij als vijandig ervoer, had hem hiertoe
| |
| |
gebracht. Hij raakte licht gewond en werd in april 1944 uit de Waffen-SS (waarin het Vrijwilligerslegioen inmiddels was opgegaan) ontslagen, omdat hij geronseld was. Om aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen, bracht hij de winter van 1944-1945 ondergedoken in Laren (N.-H.) door. Hij moest na de oorlog wegens vrijwillig dienstnemen bij de vijand voor het Amsterdamse tribunaal verschijnen, dat in december 1947 de aanklacht tegen hem vervallen verklaarde.
In september 1945 was Van der Zant naar de Amsterdamse Toneelschool gegaan, maar hij maakte deze opleiding niet af, omdat hij geen acteur wilde worden. Hij was in 1947 vervolgens enkele maanden als corrector in dienst van de Volkskrant, waarna hij besloot van het schrijverschap zijn beroep te maken. Hij was zich inmiddels Hans Andreus gaan noemen, en stelde zich voor met hoorspelen, kinderboeken en verschillende vormen van copy-writing zijn brood te verdienen.
Andreus debuteerde in november 1947 met een sonnet in het tijdschrift Centaur. Op 26 december 1947 zond de VARA zijn eerste hoorspel uit en in oktober 1948 debuteerde hij als prozaïst in Het Geladen Schip, een uitgave van de Nederlands-Hervormde Jeugdraad. Hij publiceerde poëzie in enkele literaire bladen, waaronder Podium, waarvan hij met ingang van januari 1951 redacteur werd. Hij legde voor Podium contact met een nieuwe generatie dichters, die van de experimentelen.
In 1951 verscheen Andreus' debuut in boekvorm, de dichtbundel Muziek voor kijkdieren, opgedragen aan zijn vriendin Jos Kroon. In dat jaar vestigde hij zich in Parijs, waar hij ging samenwonen met de Française Odile Liénard. In mei 1953 vertrok hij met haar naar Italië. Ze bezochten Elba, Sicilië en enkele kunststeden in Noord-Italië, en gingen in Rome wonen. Een psychische crisis die leidde tot een agressieve aanval op zijn geliefde, noodzaakte Andreus in augustus 1954 naar Nederland terug te keren. Hij werd opgenomen in een ziekenhuis in Scheveningen en kwam onder behandeling van Dr. M. Lietaert Peerbolte, voorstander van de prenatale psychoanalyse. Diens omstreden therapie had uiteindelijk succes, al zou het tot de vroege jaren zeventig duren eer Andreus' neurose bedwongen leek.
| |
| |
In de zomer van 1955 kwam het tot een breuk met Odile Liénard. Andreus woonde in Den Haag en elders op verschillende adressen en had veel contacten met artistieke en literaire vrienden. In 1957 keerde hij naar Amsterdam terug. Hij had in die jaren wisselende liefdesverhoudingen, tot hij in 1957 Ina Bouman ontmoette met wie hij in 1958 trouwde. Dit huwelijk, waaruit twee kinderen werden geboren (een dochtertje dat slechts kort geleefd heeft en een zoon), werd in april 1961 ontbonden. Andreus hertrouwde op 20 februari 1962 met Lucretia (Lukie) Paulides, met wie hij achtereenvolgens in Amsterdam, Scherpenzeel, 't Harde, Hoevelaken en Putten heeft gewoond. Er werden twee zoons en een dochter uit zijn tweede huwelijk geboren.
Andreus stierf aan kanker, de ziekte die hij onverhuld bij de naam noemt in het ‘Laatste gedicht’, waarmee hij vlak voor zijn dood zijn oeuvre heeft afgesloten. Hij werd te Putten begraven. Op 16 augustus 1995 werd hij herbegraven in Amsterdam.
Voor zijn werk kreeg Hans Andreus verscheidene prijzen. De bundel Schilderkunst werd in 1955 bekroond met de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam, die Andreus moest delen met M. Vasalis. In 1963 ontving hij deze poëzieprijs voor het gedicht ‘Aarde’. In 1970 volgde de Jan Campertprijs voor Natuurgedichten ten en andere; de Henriëtte Roland Holstprijs werd Andreus in 1977 postuum toegekend voor Gedichten 1948-1974 en de twee daarna verschenen bundels. Ook wat hij voor kinderen schreef, werd meer dan eens bekroond: in 1959 kreeg hij de Boekenmarktprijs van de Bijenkorf voor De kikado, in 1969 de jaarlijkse CPNB-prijs voor het beste kinderboek voor Meester Pompelmoes en de mompelpoes, en in 1971 een Zilveren Griffel voor De rommeltuin, een bundel kinderversjes.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling Kritiek
Hans Andreus heeft een omvangrijk en veelzijdig oeuvre op zijn naam staan. Hij publiceerde niet alleen 28 bundels gedichten, maar hij schreef ook verhalend proza, een toneelspel, luister- en televisiespelen en kritieken. Bovendien publiceerde hij verhalen en gedichten voor kinderen. Als vertaler gaf hij zijn naam aan zeer uiteenlopend werk: zowel een essay van Mircea Eliade als de musical ‘Irma la Douce’. Als dichter werd hij een van de populairste van zijn generatiegenoten, vooral door wat hij aan poëzie publiceerde tot en met De sonnetten van de kleine waanzin. De herdrukken van die vroege bundels bewijzen dat. De gemakkelijk aansprekende, muzikale verzen uit zijn debuutbundel Muziek voor kijkdieren zullen tot die populariteit hebben bijgedragen. Zijn latere bundels trokken minder de aandacht, zowel van het poëzie lezend publiek als van de kritiek, waarbij zich ten onrechte de mening had postgevat dat Andreus weinig anders zou doen dan zichzelf herhalen. Wel werden enkele critici (Gabriël Smit in de Volkskrant, 1-3-1969 en Harry van Santvoort in De Nieuwe Linie, 12-4-1969) getroffen door een nieuw, religieus element in De ruimtevaarder. Na zijn dood bleek er opnieuw een grote belangstelling voor Andreus' poëzie te zijn. De verzamelbundel Gedichten 1948-1974 raakte snel uitverkocht en de postume bundel Laatste gedichten moest herdrukt worden.
Maar zijn grootste populariteit heeft Andreus ongetwijfeld te danken aan zijn boeken voor kinderen en dan vooral aan de serie verhalen over Meester Pompelmoes. Hiervan verschenen ook vertalingen in het Engels en het Duits.
Zijn ‘volwassen’ proza, waarvan drie titels in boekvorm verschenen, heeft betrekkelijk weinig kritische belangstelling gekregen.
| |
Verwantschap
Hans Andreus behoort tot de Vijftigers, de dichtersgeneratie die omstreeks 1950 de Nederlandse poëzie een modernistische impuls gaf. Paul Rodenko rekent hem (onder andere in Tussen de regels) tot de experimentelen, de meest avant-gardistische dichters van deze generatie, maar hij noemt hem ook de meest ‘proteïsche’, veranderlijke, onder hen. Andreus
| |
| |
was eerder door persoonlijke banden, zoals vriendschappen met Lucebert, Vinkenoog en anderen, met deze generatie verbonden dan door een programmatisch uitgangspunt voor zijn poëzie. Voor een deel kan zijn vroege werk tot de eigenlijke experimentele poëzie gerekend worden, voor het overige kiest hij een eigen weg, die parallel loopt aan die van de nieuwe poëzie van de jaren 50. Bij de activiteiten en manifestaties van zijn generatiegenoten is hij steeds op een wat afzijdige wijze betrokken, zoals R.L.K. Fokkema ook laat zien in Het komplot der Vijftigers.
| |
Ontwikkeling Techniek
Andreus debuteerde in Centaur met een sonnet dat zich niet onderscheidde van de vele traditionele sonnetten die in de na-oorlogse jaren werden geschreven. In zekere zin laat ook zijn eerste bundel, Muziek voor kijkdieren, banden met de traditie zien, bijvoorbeeld door het toepassen van rijm en strofenbouw en door een zangerige, muzikale taalbehandeling. Opvallend is het veelvuldig toepassen van stijlvormen als repetitio en parallellisme. Veel gedichten hebben het karakter van een liedje, iets wat zich ook in zijn latere werk wel voordoet. Maar de invloed van Paul van Ostaijen, die zich laat gelden in de speelse fantasie die een deel van de bundel beheerst, maakt dit tot werk dat onmiskenbaar bij de moderne poëzie thuishoort. Laat deze eerste bundel een duidelijk muzikaal aspect van Andreus' poëzie horen, uit zijn tweede bundel blijkt dat zijn werk ook picturale bindingen heeft. De ronde kant van de aarde, in 1952 in eigen beheer in Parijs uitgegeven, bevat vijf gedichten naast tekeningen van Karel Appel. Later combineert Andreus in Klein boek om het licht heen gedichten met tekeningen van Frank Lodeizen.
In dit tweede bundeltje, maar vooral in Italië (1952) en De taal der dieren (1953) ontwikkelt de poëzie van Andreus zich in een experimentele richting. Kenmerkend hiervoor is het vrij associëren in beeldspraak en woordkeus, zoals in dit voorbeeld uit Italië:
De liefde een schijf pompoen
de liefde een pauper een kortjan
een oorlam een klonter bloed
| |
| |
De poëzie in Schilderkunst (1954) is hier nog mee verwant, maar laat ook de terugkeer naar een traditioneler taalgebruik zien in een overwegend vrije versvorm.
In Empedokles, de ander (1955) voegt Andreus een nieuwe vorm aan zijn werk toe: die van het prozagedicht. Deze vorm treffen we opnieuw aan in Het land van horen en zien (1957) waarbij hij zich ook van het Frans bedient. Gedichten en prozagedichten combineert hij later nog eens in de bundel Jubal (1971).
In een van de gedichten in Het explosieve uur (1955) is de dichter teruggekeerd naar de vorm van het sonnet, die hij met ongelijke regellengtes en met het rijmschema abac-cbab - ded-edd op een wat eigenzinnige wijze toepast. Ook in Het land van horen en zien staan sonnetten, maar de meest indrukwekkende interpretatie van deze vorm geeft hij in de bundel De sonnetten van de kleine waanzin (1957). Hij wisselt in het eindrijm (het gebruikelijke) volrijm af met assonanties, past veelvuldig zware enjambementen toe en geeft aan de versregel een ritme dat niet op een klassiek metrum is gebaseerd. Dit alles geeft aan deze sonnetten een heel eigen en niet traditioneel karakter, zoals dat ook in soortgelijke gedichten van Achterberg het geval is. Het 39ste en laaste sonnet van de bundel loopt uit in een zo gespannen volzin, dat het sonnet zijn geijkte begrenzing doorbreekt en een 15de regel nodig heeft:
Herinner mij. Ik heb mij neergeschreven
op de rand van nu en daarna en toen,
omdat ik niet anders kon, wilde doen
en ik leven moest, het uitriep van leven.
Vergeet mij - want die het schrijft is het niet
en wat hij schrijft laat niet los van zijn vingers
dan ondanks hemzelf. Er is niets geringer
dan een mens en iets beters is er niet.
Dubbele tong. En daarin de waanzin
en de zin, het haast onuitspreekbaar tasten,
onderwoords aftasten van een begin-
| |
| |
nend geluk, geluk waar? Overal waar ik
doodga aan ik, leef door mij niet meer vast te
houden, - hier: in het aards en ruimtelijk
vuur, - hier: in het vogelvrij ogenblik.
Later zet zich in zijn poëzie een versobering van taalgebruik en vormgeving door, die vooral blijkt uit het Klein boek om het licht heen (1964). In Syntropisch (1965) ontwikkelt Andreus' stijl zich zelfs tot zeer zakelijke, haast prozaïsche notities, waaraan de op de fysica geïnspireerde inhoud van deze bundel niet vreemd zal zijn. De laatste bundels geven een mengeling van vormen: gebonden vormen, waaronder soms weer sonnetten, en vrijere vormen; nuchter zakelijk woordgebruik naast een meer lyrische taal. Tot een uiterst simpele, haast ijle versvorm komt Andreus in de ‘12 liefdesgedichten’ in De witte netten van zon en maan (1974), waarin van het sonnet alleen de verdeling in twee × vier en twee × drie overgebleven is (de termen octaaf en sextet lijken niet meer van toepassing) en de versregel tot soms een enkel woord is ingekort. En voor zijn laatste gedicht kiest Andreus opnieuw de vorm van het sonnet, die van zijn debuut uit 1947.
| |
Ontwikkeling Thematiek
Ondanks de formele verscheidenheid is de poëzie van Hans Andreus opvallend homogeen door de eenheid van thematiek. Er is een nauw samenhangend complex van thema's dat dit werk vanaf het begin beheerst. Het bekendst daarvan is het licht, maar dit staat niet op zichzelf. Het is verweven met liefde en dood, met schuld en het zoeken naar eigen identiteit. Dit thematische complex vormt de constante factor in deze poëzie, zonder dat dit tot verstarring leidt. De grote poëtische produktiviteit van Andreus lijkt zichzelf te rechtvaardigen door de voortdurende ontwikkeling die in het werk is waar te nemen.
In de vroegste fase staat de zintuiglijke ervaring in het middelpunt. De titel Muziek voor kijkdieren wijst op het synesthetische karakter van deze ervaring: ‘Ik hoor het licht’. Het gedicht dat met deze woorden begint (‘Liggen in de zon’) drukt ook het allesbeheersende van de lichtervaring uit: ‘ik lig weer monomaan weer monodwaas van licht’. Dit licht is levenbrengend en contrasteert in de eerste bundel met het
| |
| |
grijze van de regen, wat staat voor moeheid en dood. De onmogelijkheid met dit ‘licht van wonder boven wonder’ in contact te treden, drukte Andreus uit in de aanhef van ‘Het lied van het morgenlicht’: ‘Ik groet het morgenlicht maar of het zich laat groeten’. De ernst achter deze speelse regel blijkt uit de speurtocht die Andreus door al zijn bundels heen maakt naar het wezen van dit licht.
De lichtervaring krijgt een overweldigend karakter in de bundel Italië: ‘het licht is er een totalitaire staat’. Ze is hier verbonden met de liefde, en het extatische karakter van deze sensaties vindt een uitweg in het vrij associërende procédé van de experimentele poëzie. ‘Een exces zijn van leven’ is een karakteristieke regel uit deze bundel.
De voorstelling van een concreet, lichamelijk woord, bekend uit het werk van ook andere experimentelen, is in De taal der dieren met dit levensgevoel verbonden. Omdat elk ding uit de werkelijkheid beeld kan zijn voor elke zaak, kan alles uit de realiteit op de liefde en de geliefde betrokken worden. Daardoor kan de beeldspraak in deze experimentele fase van Andreus' poëzie een ervaring uitdrukken, waarin via de erotiek alles met alles is verbonden. Het gedicht ‘Slaap: een ruimte’ uit Schilderkunst brengt dit opnieuw onder woorden. In de slaap is er toegang tot een ruimte, waarin het eigen bestaan in relatie kan treden met ‘beest, kind, steen’, een bestaan dat van dood en vermoeidheid verlost is. Dit is voor de dichter een voorwaarde om te kunnen leven.
Achter de prozateksten van Empedokles, de ander schuilt de gedachte dat de kringloop van al het bestaande door de krachten van liefde en haat in beweging wordt gehouden. Met deze verwijzing naar de antieke natuurfilosofie creëerde Andreus een kader voor het zoeken naar eigen identiteit: ‘wie, wie zal ik zijn?’. Dat tegenstrijdigheden in eigen wezen daar een rol bij spelen, was al in voorgaande gedichten duidelijk geworden, maar het spreekt het sterkst uit de gedichten in Variaties op een afscheid waarin schuld en onschuld tegenover elkaar worden geplaatst. In ‘Credo’ is sprake van de ‘hartstochtelijke onschuld’ van de dichters, maar in ‘Vita brevis’ noemt de dichter zichzelf ‘Dertigjarige Oorlog’ en associeert hij eigen bestaan met ‘Verbrand land, pestilenties,/lepers en kinderdoden -’.
| |
| |
De aard van dit schuldgevoel onderzoekt de dichter in De sonnetten van de kleine waanzin, die een hoogtepunt vormen in zijn werk. Vormgeving moet hier de kracht van de emoties beteugelen. ‘Ik ben die liefde en ik ben die haat’ schrijft hij in het 16de sonnet, ‘en jij bent die ik ben’. De geliefde wordt in deze contrasterende gevoelens met de dichter geïdentificeerd, en is daarin juist onbereikbaar geworden. Maar het schuldgevoel heeft nog een andere oorzaak, zoals het 11de sonnet duidelijk maakt. In het ‘Groot Grand Guignol de negenmaandse schoot’ is een ander ik, een tweelinghelft, gestorven en verteerd tot ‘ergste maaltijd voor mijn dom overleven’. Dit prenatale drama is ook te herkennen achter de regels in het eerdere gedicht ‘Vita brevis’, waarin de dichter zichzelf om dit schuldgevoel de naam ‘Dertigjarige Oorlog’ geeft: ‘En steeds de tocht naar het vóórbestaan:/dubbelganger en gedeelde vreugde.’ De spanningen en de angst in deze gedichten worden opgelost in het 39ste sonnet (hiervoor geciteerd), waarin de paradox van de ‘dubbele tong’ zich oplost in een verliezen van zichzelf dat leven in een ‘vogelvrij ogenblik’ is, waarin de tegenstellingen van liefde en haat, leven en dood in evenwicht zijn gekomen.
In de volgende bundels wordt het zoeken naar dit rustpunt voortgezet. Nauw met elkaar verwant zijn Zoon van Eros (1958) en Al ben ik een reiziger (1959). ‘Angst zit overal op de troon’ schrijft Andreus in de eerstgenoemde bundel, maar in hetzelfde gedicht (‘Moderne ballade voor een uit de lucht gevallen geliefde’) staat ook: ‘Ik moet weer van de dieren spreken’. Die dieren symboliseren een schuldloos bestaan dat opweegt tegen moeheid, angst en doodsbesef. Ook de liefde, die in deze bundels als een nieuwe ervaring wordt voorgesteld, hoort hier bij. Liefde, zegt de dichter, is een vorm van bestaan waarin de tijd opgeheven kan worden. Tegenover de extatische verrukking van de erotiek in de vroegere gedichten staat nu de verlossende warmte ervan.
In het Klein boek om het licht heen (1964) geeft Andreus weer de volle aandacht aan dat belangrijke thema uit zijn eerste bundels. De ervaring van het licht is nu verdiept, het doortrekt heel het bestaan: ‘ik grens/aan alle kanten/aan het licht’. Dat alles doordringende licht is volmaakt in zichzelf:
| |
| |
Het licht doet me van tijd
De woorden ‘van tijd tot tijd’ wijzen hier heel letterlijk op het constante karakter van het licht.
Doet de ervaring van het licht hier aan mystiek denken, de bundel Syntropisch (1965) daarentegen koppelt begrippen uit de moderne fysica aan de bestaansproblematiek, waarbij het zoeken naar een rustpunt soms een verrassend relativerende toon kan krijgen: ‘Ach, ware ik een foton/of ware ik een neutrino,/dan ware mijn ruitmassa nul.’
Die bestaansproblematiek komt nog steeds voort uit wat ook De sonnetten van de kleine waanzin beheerst: het schuldbesef tegenover ‘het ongeboren spiegelkind’, zoals Andreus het uitdrukt in Om de mond van het licht (1973), een bundel die eveneens de weerslag is van een psychische crisis. Ook hier is heel sterk het licht een reddende kracht: ‘Alleen door het licht heen/kan ik bij de mensen/terug.’ Vooral in deze latere bundels van Andreus komt steeds de fysische kwaliteit van dat licht sterk naar voren: het verbindt de dichter met de kosmische ruimte, de ruimte waarin hij eerder in zijn werk alle bestaansmogelijkheden aanwezig zag. In de ‘5 gedichten met ekskuses aan Einstein c.s.’ uit De witte netten van zon en maan (1974) omschrijft hij de oneindige snelheid als ‘een heelal vol/rustend licht’. In de ‘12 liefdesgedichten’ uit dezelfde bundel wordt ook de erotiek betrokken in dit zoeken naar een rustpunt, dat evenals het ‘vogelvrij ogenblik’ aan het slot van de Sonnetten genezing kan geven uit de crisis. In Holte van licht (1976) schrijft Andreus over de onrust die hem bevangt bij de gedachte aan een zwart gat waarin het licht kan verdwijnen en op de ironie waarmee hij dit doet, moet men zich niet verkijken. Dat licht raakt zijn existentie, hij wil dat er antwoord ‘uit losbreekt’. Dit staat niet los van een religieus motief waarmee het licht in de laatste bundels verbonden is. In De witte netten van zon en maan schrijft hij over een laat in zijn leven ontdekte joodse identiteit: ‘Van een verzwegen vader/de harde God van de joden’. Deze God blijft hem fascineren en hij ziet in de naam ‘Eén in het Ene’ de gelijkenis met het licht dat aan zichzelf grenst. Maar als hij
| |
| |
God noemt de ‘rechtlijnige verwekker van een krom universum’ onderkent hij ook het verschil met de oneindige kromme van het licht. Maar tot in het ‘Laatste gedicht’ blijft de relatie tussen God en het licht Andreus bezighouden, zodat hij zijn poëzie afsluit met de vraag of God hem het uiteindelijke woord voor het licht in de dood zal geven. God toesprekend, ‘ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel’, zegt hij:
hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht
van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in
het onverhoeds onnoemelijke begint?
Of is het dat jij me er een onverdicht
woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?
In die laatste regels heeft Andreus zijn gerichtheid op het licht en de existentiële waarde die dat voor hem heeft, samengevat.
Rodenko noemde Andreus een proteïsch dichter. De speelse bundel Jubal (1971) is daar een illustratie van. Jubal, mythische oerdichter, heeft geen vast personage, zoekt steeds naar identiteit. Dit zoeken bepaalt de ontwikkeling die Andreus' poëzie heeft doorgemaakt en de thema's van licht, eros en dood zijn daar steeds op betrokken.
De eerste afzonderlijke prozapublikatie van Andreus was de novelle Bezoek (1960), een luchtig verhaal over een dichterlijke jongeman die artistieke en niet-artistieke figuren op bezoek krijgt. Ook in 1960 verscheen de roman Valentijn, die door C.J. Kelk in De Groene Amsterdammer (28-1-1961) een parodie op een sleutelroman genoemd werd. Valentijn is een jonge dichter die in de redactie van het tijdschrift ‘De Valreep’ terechtkomt. Andreus heeft hier zichzelf en zijn ervaringen in de Podium-redactie ironisch tot model gekozen en het literaire bedrijf gerelativeerd. De roman Denise (1962) vertelt over het verblijf van de hoofdpersoon en zijn geliefde in Parijs, hun reis naar Italië en de psychische ineenstorting van de ik-figuur, waardoor aan de liefde een eind komt, nadat hij in een vlaag van verstandsverbijstering haar wilde doden.
| |
Stijl
Als schrijver van kinderverhalen gaf Andreus blijk van een
| |
| |
duidelijke voorkeur voor het kortere verhaal boven werk van langere adem. Het lag hem ook beter en in zijn proza voor volwassenen wreekte dit zich in de romans Valentijn en Denise, die weinig samenhang vertonen en meer een opeenvolging van losse episodes zijn.
| |
Kritiek
Kunstopvatting
Vooral na de publikatie van Denise leidde dit tot negatieve reacties, zoals van L.Th. Lehmann, die in Vrij Nederland een ‘algeheel onvermogen tot vertellen’ constateerde. Maar op de flaptekst van Denise verklaarde Andreus voor dit wat slordiger geschreven proza juist een voorkeur te hebben, omdat het ‘meer direct met iets van het leven te maken heeft’ (Verzameld proza, p. 623).
| |
Relatie leven/werk
De kort voor Andreus' dood nagenoeg voltooide en postuum gepubliceerde novelle Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet kreeg mede door haar geringe omvang meer samenhang dan de romans. Evenals Denise is het een opvallend autobiografisch verhaal, waarin Andreus door middel van de hoofdpersoon, in wie een alter ego makkelijk te herkennen is, een subjectieve reconstructie geeft van zijn kindertijd, zijn hbs-jaren en latere episodes in zijn leven. De joodse ‘verzwegen vader’ uit De witte netten van zon en maan wordt hier nadrukkelijk als Blovoets werkelijke vader ten tonele gevoerd. Men kan dit vergelijken met de slotpassage van Denise, die even nadrukkelijk naar het autobiografische substraat van De sonnetten van de kleine waanzin verwijst.
| |
Kritiek
Veel aandacht trok de publikatie van de postuum verschenen novelle niet. Bij de reacties valt het op dat Frank Ligtvoet (de Volkskrant) het autobiografische in het verhaal niet van belang acht, maar het ‘een zorgvuldig gecomponeerd werk van de verbeelding’ noemt, terwijl Wiel Kusters (NRC Handelsblad) het als verhaal niet erg geslaagd vindt, maar wel interressant als bijdrage aan Andreus' autobiografische mythe.
Het Verzameld proza (1990) van Hans Andreus, waarin ook dit verhaal over Melchior Blovoet is opgenomen, kreeg bij verschijnen opvallend minder aandacht van de kritiek dan de Verzamelde gedichten (1983). Toen dit eerste deel van het verzameld werk uitkwam, relativeerden de critici Andreus' belang onder de Vijftigers, maar waardeerden ze veel in zijn poëzie, in
| |
| |
het bijzonder De sonnetten van de kleine waanzin. Aad Nuis verwoordde een dergelijk standpunt in Vrij Nederland door te spreken van ‘geen reden hem groot te noemen’ .... ‘nog veel minder reden hem te versmaden’. Alfred Kossmann (Het Vrije Volk) vond hem ‘in zijn hele oeuvre volwaardig een dichter’.
| |
Relatie leven/werk
Verzamelde gedichten laat zien hoe waar het is dat Andreus' poëzie - zoals hij het zelf formuleerde - achter elkaar gelezen een levensverhaal vormt. Er zijn impressies van zijn verblijf in Amsterdam, Parijs, Italië, later de Veluwse dorpen, er zijn af en toe flitsen van zijn oorlogservaringen, maar vooral wordt in de gedichten het verloop van zijn neurose zichtbaar: de spanningen die eraan voorafgingen in Schilderkunst, de innerlijke strijd ertegen in De sonnetten van de kleine waanzin, een latere terugval in Om de mond van het licht en de genezing in De witte netten van zon en maan. Leven en werk staan bij Andreus in nauw verband met elkaar.
In het Verzameld proza werden voor het eerst de verspreide literaire kritieken en de columns van Andreus bijeengebracht. In die kritieken gaf hij er blijk van onbevooroordeeld te willen zijn en weinig belang te hechten aan modes of stromingen. Hij kan werk in zeer uiteenlopende stijlen waarderen, maar valt over slordigheid en overdreven relativeringen. Zijn literaire kroniek in De Gids gaf hem de gelegenheid zijn favoriete definitie van poëzie te formuleren, ontleend aan Paul van Ostaijen: poëzie is de laagste vorm van extase; waarbij dat laatste woord voor Andreus een mystieke lading had.
| |
Stijl
De columns die Andreus voor Vrij Nederland schreef, zijn overwegend verhaaltjes met een absurdistische inslag. Die schreef hij eveneens voor zijn ‘Illiteraire kroniek’ in De Nieuwe Linie, waarin ook korte essays over literatuur, mystiek en katholicisme een plaats kregen. De stijl van dit korte proza, met zijn mengsel van zorgvuldigheid en lichtheid, maakt het nog steeds zeer leesbaar.
| |
Ontwikkeling
Als schrijver van dramatisch werk had Andreus vooral aanleg voor de dialoog. Het enige toneelstuk dat ooit van hem is opgevoerd, De witters (1966), een eenakter die aan het werk van Ionesco doet denken, vertoont een zeer nauwe samenhang tussen dialoog en regie-aanwijzingen, waardoor het een moeilijk
| |
| |
speelbaar stuk is. Onvoldoende gevoel voor de handeling in een spel war er de oorzaak van dat geen oorspronkelijke televisiepelen van Andreus zijn uitgevoerd. Hij had meer talent voor het hoorspel.
| |
Visie op de wereld
Onder zijn hoorspelen voor volwassenen (waarvan de teksten in het derde deel van zijn verzameld werk voor het eerst, in 1995, werden gepubliceerd) zijn er enkele die een speelse satire geven op het politieke bedrijf. Zo blijkt uit zijn laatste, pas na zijn dood uitgezonden luisterspel, Mannetje Timpetee, of Geen visserslatijn (naar het sprookje van Grimm), zijn afkeer van het streven naar macht. Zijn aversie tegen oorlog kreeg op ironische wijze vorm in het hoorspel Habbekrats, minister van Vrede (1961), maar op ernstiger manier in de Laatste gedichten (1977), als hij schrijft over ‘de gezichten van de macht’ die verantwoordelijk zijn voor ‘de onbeholpen doden, / voddige stapels lijken’. Als hij in dezelfde bundel schrijft: ‘ik wil geen nieuwe aarde, / maar een bestaanbare’, is daarin zijn wereldbeschouwing misschien het best samengevat.
In het hoorspel Het verhaal van Ruth, en de rest van het verhaal (1976) laat Andreus kritiek blijken op de traditionele positie van de vrouw in een door mannen gedomineerde maatschappij, al neemt hij te veel afstand om feministische standpunten te kunnen delen. Zijn engagement was dat van een relativerend ‘politicus zonder partij’.
| |
Traditie
Andreus was een dichter die te veelzijdig was, te ‘proteïsch’ zoals Rodenko het noemde, om bij ‘traditioneel’ of ‘modern’ thuis te horen. Zijn vroegste gedichten vertonen invloeden die behalve van Paul van Ostaijen zowel van de erotisch-muzikale verzen van Jan Engelman komen als van de ‘kleine liederen’ van Pierre Kemp. Om zijn bundels De taal der dieren en Italië is men hem hardnekkig bij de ‘experimentelen’ blijven rekenen, hoewel hij zelf ontkende bij een richting te horen.
Waar Andreus de vorm van het prozagedicht kiest, is hij door het werk van Arthur Rimbaud en Henri Michaux geïnspireerd. Zijn grote bewondering voor Daniel wordt niet alleen zichbaar in een detail als de vijftiende regel van het slotgedicht van De sonnetten van de kleine waanzin, die aan de bundel het karakter van een canto geeft, maar vooral in de lichtmystiek van Klein
| |
| |
boek om het licht heen. Het lachen van het licht lijkt daar rechtstreeks te verwijzen naar het slot van Dantes Paradiso. En de diepe indruk die Het Tibetaanse dodenboek op Andreus heeft gemaakt, weerspiegelt zich in de conceptiebeelden in De witte netten van zon en maan. De tradities waarbij hij zich heeft aangesloten, zijn zeer gevarieerd.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie zijn in het algemeen niet de herdrukken van kinderboeken vermeld. Na de dood van Andreus verschenen enkele hiervan onder andere titels en in gewijzigde samenstellinh. Zie voor een meer gedetailleerde bibliografie van de kinderboeken het lemma Hans Andreus in het Lexicon van de Jeugdliteratuur.
Hans Andreus, Muziek voor kijkdieren. Amsterdam 1951, Holland, De Windroos 12, GB. |
Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus en Simon Vinkenoog, Vierendelen. Parijs 1951, Eigen beheer, GB. |
Hans Andreus, De ronde kant van de aarde. Met tekeningen van Karel Appel. Parijs 1952, Eigen beheer, GB. (2e druk, in facsimile: Utrecht 1979, Reflex) |
Hans Andreus, Italië. Met tekeningen van Lucebert. 's-Gravenhage 1952, Stols, GB. |
Hans Andreus, De taal der dieren. Amsterdam 1953, De Bezige Bij, Ultimatumreeks, tweede reeks, deel 1, GB. |
Hans Andreus, Schilderkunst. Amsterdam 1954, De Beuk, 1e serie A deel 4, GB. (2e, herziene druk: 1956, Holland; 3e druk, met tekstverzorging en toelichting door Jan van der Vegt: Haarlem 1989, Holland) |
Hans Andreus, Het explosieve uur. 's-Gravenhage 1955, Bert Bakker/Daamen, GB. |
Hans Andreus, Empedocles de ander. Met tekeningen van W. Hussem. 's-Gravenhage 1955, Stols, GB. (Prozagedichten) |
Hans Andreus, Variaties op een afscheid. Amsterdam 1956, Holland, De Windroos 41, GB. |
Hans Andreus en Simon Vinkenoog, Tweespraak. 's-Gravenhage 1956, Stols, GB. |
Hans Andreus, Misschien. Amsterdam 1956, De Beuk, 5e serie A deel 1, GB. |
Hans Andreus, De reis van Langhaard de Twaalfde. Met tekeningen van Tientje Louw. Amsterdam 1956, Holland, J. |
Hans Andreus, De sonnetten van de kleine waanzin. 's-Gravenhage 1957, Stols, GB. (2e afzonderlijke druk: Amsterdam 1964, Holland) |
Hans Andreus, Het land van horen en zien. Amsterdam 1957, De Bezige Bij, De Litteraire Raat, derde serie, GB. |
Hans Andreus, Stel je voor. Met tekeningen van Babs van Wely. Amsterdam 1957, Holland, Kwikstaartreeks, J. |
De dichter en het afscheid van de jeugd. Gedichten over het afscheid van de jeugd. Keuze en inleiding van Hans Andreus. Haarlem/Antwerpen 1958, Gottmer, Bl. |
Hans Andreus, Gedichten. Eerste verzamelbundel. Amsterdam 1958, Holland, GB. (waarin opgenomen Muziek voor kijkdieren, Variaties op een afscheid, Misschien en de nieuwe bundel Zoon van Eros) |
| |
| |
Hans Andreus, De kikado. Met tekeningen van Loes van Galen. Amsterdam 1958, Holland, J. (2e druk, met tekeningen van Elly van Beek: Haarlem 1969) |
Hans Andreus, Gedichten. Tweede verzamelbundel. Amsterdam 1959, Holland, GB. (waarin opgenomen De taal der dieren, Schilderkunst, De sonnetten van de kleine waanzin en de nieuwe bundel Al ben ik een reiziger) |
Karl Bruckner, De gouden farao. Vertaald door Hans Andreus. Amsterdam 1959, Holland, J. (vert.) |
Hans Andreus, Bezoek. Amsterdam 1960, Holland, N. |
Hans Andreus, Luisteren met het lichaam.... Amsterdam 1960, De Beuk, 8e serie A deel 5, GB. |
Hans Andreus, Valentijn. Amsterdam 1960, Holland, R. (2e druk: 1963, Querido, Salamanderpocket 149; 4e druk: 1987, Bert Bakker) |
Hans Andreus, En toen.... Met tekeningen van Babs van Wely. Amsterdam 1960, Holland, J. |
Hans Andreus, 125 jaar Koninklijke Jutespinnerij en -weverij Ter Horst & Co. N.V. Rijssen Holland 1835-1960. Rijssen/Wormerveer 1960, Ter Horst/Meijer's Industriële Uitgeverij, Documentaire uitgave. |
Hans Andreus, Groen land. Amsterdam 1961, Holland, De Windroos 60, GB. |
Hans Andreus, Tjirp de krekel. Met tekeningen van Babs van Wely. Amsterdam 1961, Holland, Boekjes van de bonte wonderboom 1, J. |
Hans Andreus, Nico Verhoeven en Simon Vinkenoog, Drie staat tot een. Bij tekeningen van Martin van Veen. Amsterdam 1962, Moussault, GB. |
Hans Andreus, Denise. Amsterdam 1962, Holland, R. (2e druk: 1970, Querido, Salamanderpocket 273; 3e druk: 1986, Bert Bakker) |
Mircea Eliade, Het gewijde en het profane. Vertaald en van een inleiding en verklaring voorzien door Hans Andreus. Hilversum 1962, C. de Boer Jr./Paul Brand, E. (vert.) (2e druk, onder de titel Het heilige en het profane en zonder inleiding: Amsterdam 1977, Meulenhoff) |
A. Laurens-Koop, Het grote boek vol dierenverhalen. Vertaald en bewerkt door Hans Andreus. Amsterdam 1962, Ploegsma, J. (vert.) |
Hans Andreus, Aarde. Amsterdam 1963, Holland, De Windroos 64, GB. |
William Shakespeare, Kimbelijn. Vertaald door Hans Andreus. Amsterdam 1963, Van Ditmar, T. (vert.) |
D.H. Lawrence, De oude Adam en zijn nieuwe Eva, en andere verhalen. Vertaald door H.J. Scheepmaker en Hans Andreus. Amsterdam 1963, Contact, VB. (vert.) |
D.H. Lawrence, De vrouw die wegreed, en andere verhalen. Vertaald door H.J. Scheepmaker en Hans Andreus. Amsterdam 1963, Contact, VB. (vert.) |
Hans Andreus, Viermaal J en Janus. Met tekeningen van Babs van Wely. Amsterdam 1963, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, J. (2e druk: Haarlem 1973, Holland) |
| |
| |
Hans Andreus, Kinderverhalen. Met tekeningen van Babs van Wely. Amsterdam 1963, Holland, J. |
Hans Andreus, Henry de filmhond. Met tekeningen van Babs van Wely. Amsterdam 1963, Holland, De Bonte Reuzenboeken 5, J. |
Hans Andreus, Klein boek om het licht heen. Met tekeningen van Frank Lodeizen. Haarlem 1964, Holland, GB. (2e druk: 1981; bibliografie heruitgave, met een originele tekening van Frank Lodeizen en een gedicht in handschrift: Amstelveen 1983, AMO) |
William Shakespeare, Leer om leer. Vertaald door Hans Andreus. Amsterdam 1964, Van Ditmar, T. (vert.) |
Hans Andreus, De verhalen veen Meester Pompelmoes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1964, Holland, J. |
Hans Andreus, Een keuze uit zijn gedichten. Haarlem 1965, Holland, GB/Bl. |
Hans Andreus, Syntropisch. Haarlem 1965, Holland, GB. |
Hans Andreus, Een bos vol dieren. Met tekeningen van Hiemstra en Mulder. 's-Gravenhage 1965, N.V. Assurantiemaatschappij De Nederlanden 1845, J. |
Hans Andreus, Op avontuur met Meester Pompelmoes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1965, Holland, J. |
Hans Andreus, De nieuwe avonturen van Meester Pompelmoes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1965, Holland, J. |
Hans Andreus, Spookuur tussen de middag. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1965, Holland, J. |
Hans Andreus, De witters. Toneelstuk in één bedrijf. Bussum 1966, De Toneelcentrale, T. |
Hans Andreus en Mies Bouhuys, De trapeze 4. Verhalen door Mies Bouhuys, versjes door Hans Andreus. Groningen 1966, Noordhoff, J. |
Hans Andreus en Diet Huber, De trapeze 5. Verhalen door Hans Andreus, versjes door Diet Huber. Groningen 1966, Noordhoff, J. |
Hans Andreus, Mannetje Muk. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1966, Holland, J. |
Hans Andreus, Meester Pompelmoes koopt een auto en andere verhalen. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1966, Holland, J. |
Hans Andreus, The exploration of space. Rijmprent met facsimile van het handschrift van Hans Andreus en een gouache/collage van Jacob Boots. Amsterdam 1967, Thomas Rap, G. |
Hans Andreus, Straat op stelten. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1967, Holland, J. |
Hans Andreus, Waarom daarom. Kinderversjes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1967, Holland, J/GB. |
| |
| |
Hans Andreus, Meester Pompelmoes en de lachplaat. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1967, Holland, J. |
Hans Andreus, Het land van de zingende mensen. Kindermusical, met muziek van Han Reiziger en tekeningen van Ad Pieters. Stichting Nederlandse Schoolradio 1966-1967, J/T. |
Carlo Collodi, De vreemde, wonderlijke, ongelooflijke avonturen van Pinokkio. Vertaald en bewerkt door Hans Andreus. Leiden 1968, Rotogravure Pers, J. (vert.) |
Hans Andreus, De ruimtevaarder en andere gedichten. Haarlem 1968, Holland, GB. |
Hans Andreus, Meester Pompelmoes en de mompelpoes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1968, Holland, J. |
Eva's Groot vertelboek. Alice in Wonderland en Sprookjes van Andersen. Vertaald door Hans Andreus. Amsterdam 1968, Rotogravurepers, J. (vert.) |
Hans Andreus, Het grote boek van Meester Pompelmoes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1969, Holland, J. (een keuze uit De verhalen van Meester Pompelmoes, Op avontuur met Meester Pompelmoes, De nieuwe avonturen van Meester Pompelmoes, Meester Pompelmoes koopt een auto en Meester Pompelmoes en de lachplaat) |
Hans Andreus, Meester Pompelmoes en het tijgervel. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1969, Holland, J. |
Hans Andreus, Schip te water. Schoolradio-musical in acht bedrijven, met muziek van Bernard van Beurden en tekeningen van Nico Leenders. Stichting Nederlandse Schoolradio 1968-1969, J/T. |
Hans Andreus, Natuurgedichten en andere. Haarlem 1970, Holland, GB. |
Hans Andreus, Maarten en Birro. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1970, Holland, J. |
Hans Andreus, Meester Pompelmoes gaat naar Parijs, en andere verhalen. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1970, Holland, J. |
Hans Andreus, De rommeltuin. Versjes voor kinderen. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1970, Holland, J/GB. |
Oscar Wilde, De gelukkige prins. Vertaald door Hans Andreus. Haarlem 1970, Holland, N. (vert.) |
Hans Andreus, Jubal. Haarlem 1971, Holland, GB. |
Hans Andreus, Meester Pompelmoes en de kriebels. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1971, Holland, J. |
Hans Andreus, Grote dieren, kleine dieren. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1971, Holland, J. |
Hans Andreus, Dorp zonder muziek. Met muziek van Tera de Marez Oyens en tekeningen van Martin Postma. Bussum 1972, De Toneelcentrale, J/T. |
Hans Andreus, Blikkie de robot. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1972, Holland, J. |
| |
| |
Hans Andreus, Het vliegende tuintje, en andere verhalen. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1972, Holland, J. |
E.B. White, De trompet van de zwaan. Vertaald door Hans Andreus. Naarden 1972, Strengholt, J. (vert.) |
Hans Andreus, Vehikel. Haarlem 1972, Holland, GB. |
Hans Andreus, Om de mond van het licht. Een kleine case-story. Haarlem 1973, Holland, GB. |
Hans Andreus, De fontein in de buitenwijk. Gedichten voor kinderen. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1973, Holland, J/GB. |
Hans Andreus, Kiliaan op weg naar de stad. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1973, Holland, J. |
Hans Andreus, De witte netten van zon en maan. Haarlem 1974, Holland, GB. |
Hans Andreus, Meester Pompelmoes en het zoekgeraakte grapje. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1974, Holland, J. |
Hans Andreus, De wijze vis. En andere verhalen. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1974, Holland, J. |
Hans Andreus, Gedichten 1948-1974. Haarlem 1975, Holland, GB. |
Hans Andreus, Holte van licht. Haarlem 1975, Holland, GB. |
Hans Andreus, Een boek vol verhalen van Meester Pompelmoes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1975, Holland, J. (een keus uit de eerder verschenen bundels met Pompelmoes-verhalen) |
Hans Andreus, Kinderversjes. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1975, Holland, J/GB. |
Hans Andreus, Het verhaal van Baldus Beer en Iwan Krasnowitsj. Met tekeningen van Jack Prince. Haarlem 1976, Holland, J. |
Hans Andreus, Dierenverhalen. Met tekeningen van Tineke Schinkel. Haarlem 1976, Holland J. |
David Christie-Murray, Bijbelse verhalen voor de jeugd. Vertaald en bewerkt door Hans Andreus met medewerking van Emy Giphart. Amsterdam 1976, Becht, J. (vert.) |
Ruth Craft, Pieter Brueghel De boerenkermis. Bewerkt door Hans Andreus. Bussum 1976, Van Holkema & Warendorf, J/G. (vert.) |
Hans Andreus, Het verhaal van de draak Fabiaan. Met tekeningen van Jack Prince. Haarlem 1977, Holland, J/G. |
Hans Andreus, Laatste gedichten. Haarlem 1977, Holland, GB. |
Hans Andreus, Woutertje Wonderling. Met tekeningen van Babs van Wely. Haarlem 1978, Holland, J. |
Hans Andreus, Dat licht van mij. Een bloemlezing uit de poëzie van Hans Andreus. Samengesteld door Jan van der Vegt. Haarlem 1978, Holland, Bl. |
| |
| |
Hans Andreus, Hademar de straatzanger. Poppenkastverhalen. Baarn 1983, De Fontein, J/T. |
Hans Andreus, Verzamelde gedichten. Onder redactie van Gerrit Borgers, Jan van der Vegt en Pim de Vroomen. Amsterdam 1983, Bert Bakker, GB. |
Hans Andreus, Raffia. Tekstverzorging en toelichting door Jan van der Vegt. Baarn 1984, De Prom, Bibliofiel deel 3, GB. |
Frank Lodeizen, Herinnering aan Hans Andreus. Gevolgd door Hans Andreus, Kleine kabbala voor Frank Lodeizen. Amstelveen 1985, AMO, G. |
Hans Andreus, Een brief. Amstelveen 1986, AMO, Br. |
Hans Andreus, Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet. Een novelle en tijdsbeeld. Amsterdam 1986, Bert Bakker, N. |
Hans Andreus, Zoon van Eros. Haarlem 1986, Holland, GB. (eerste afzonderlijke uitgave van de in 1958 in Gedichten gepubliceerde bundel) |
Hans Andreus, Al ben ik een reiziger. Haarlem 1987, Holland, GB. (eerste afzonderlijke uitgave van de in 1959 in Gedichten (2) gepubliceerde bundel) |
Hans Andreus, Voor Frank. Met een aantekening door Gert Jan Hemmink. Amstelveen 1988, AMO, G. |
Hans Andreus en Simon Vinkenoog, Brieven 1950-1956. Inleiding, tekstverzorging en aantekeningen door Jan van der Vegt. Baarn 1989, De Prom, Br. |
Hans Andreus, Ik hoor het licht. Een bloemlezing uit zijn gedichten. Samengesteld en ingeleid door Jan van der Vegt. Haarlem 1990, Holland, Bl. |
Hans Andreus, Verzameld proza. Onder redactie van Gerrit Borgers, Jan van der Vegt en Pim de Vroomen. Amsterdam 1990, Bert Bakker. |
Hans Andreus, Het overige werk. Dramatisch werk, vertalingen en andere teksten. Onder redactie van Jan van der Vegt en Pim de Vroomen. Amsterdam 1995, Bert Bakker. (bevat ook aantekeningen bij Verzamelde gedichten en Verzameld proza) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Anthonie Donker, Een spel boven de boomgrens. In: Critisch Bulletin, jrg. 18, nr. 12, 1951, pp. 545-555. (over Muziek voor kijkdieren) |
Hendrik de Vries, Vier nieuwe Windrozen. In: Vrij Nederland, 19-12-1951. (over Muziek voor kijkdieren) |
Michel van der Plas, Nieuwe experimentele poëzie. Onderdompeling in chaos. In: Elseviers Weekblad, 17-1-1953. (over Italië) |
Gerrit Borgers, Poëzie van de jongeren. In: Vrij Nederland, 28-2-1953. (over Italië) |
A.G. Kloppers, Fraaie borduursels op spinrag. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 14-3-1953. (over Italië) |
Gerrit Borgers, De hartstocht voor lichaam en beeldspraak. De poëzie van Hans Andreus. In: Vrij Nederland, 30-5-1953. (algemeen) |
Ad den Besten, Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie. Amsterdam 1954, pp. 250-256. |
Harry Mulisch, Hans Andreus op weg naar de geest. In: Het Parool, 26-6-1954. (over Schilderkunst) |
Halbo C. Kool, Muze zonder corset. Amsterdam 1955, pp. 126-145 en passim. |
Pierre H. Dubois, Persoonlijkheden en stromingen. Nieuwe bundels van drie dichters. In: Het Vaderland, 14-1-1956. (over Empedocles de ander en Het explosieve uur) |
C.J.E. Dinaux, De ‘Columbiade’ der experimentelen. De dichter Hans Andreus. In: Haarlems Dagblad, 20-10-1956. (over Empedocles de ander en Het explosieve uur) |
Gerrit Kouwenaar, Experimentelen snellen geen koppen meer. Moderne dichters in nieuw stadium. In: Vrij Nederland, 23-2-1957. (over Tweespraak en Misschien) |
Hendrik de Vries, Een ongewenste terugweg: In: Haagsch Dagblad, 17-8-1957. (over De sonnetten van de kleine waanzin) |
Th. Govaart, Experimentelen 1. In: De Nieuwe Eeuw, 24-8-1957. (over De Sonnetten van de kleine waanzin) |
Pierre H. Dubois, Spanning tussen experimenten en traditie. Bewonderenswaardige poëzie van Hans Andreus. In: Het Vaderland, 23-11-1957. (onder meer over De sonnetten van de kleine waanzin) |
Nol Gregoor, Ontmoetingen met de dichter Hans Andreus. In: Boek van Nu, jrg. 12, april 1958, pp. 149-151. (interview) |
C.J. Kelk, ‘De sonnetten van de kleine waanzin’, bestaan half voorheen, half in het nu. In: De Groene Amsterdammer, 10-5-1958. |
Antal Sivirsky, Over en van Hans Andreus. In: Wikor, jrg. 6, nr. 9, oktober 1958, pp. 332-335. (over De sonnetten van de kleine waanzin, met een reactie van Hans Andreus) |
J.H.W. Veenstra, Nieuwe dichtbundels van Hans Andreus en Gerrit Kouwenaar. In: Vrij Nederland, 8-11-1958. (over Het land van horen en zien) |
Gerrit Kouwenaar, De ex-experimentele poëzie in theorie en praktijk. In: Vrij Nederland, 28-2-1959. (over Gedichten) |
A. Marja, Ernst en pose in poëzie van Andreus en Croiset. In: Het Vrije Volk, 7-3-1959. (over Gedichten) |
Piet Calis, Om het laatste gezicht van een vers. Andreus' houding tegenover het leven. In: De Gooi- en Eemlander, 26-3-1959. (over Gedichten) |
Pierre H. Dubois, Experimentele poëzie, ontdaan van zelfverzekerdheid. Belangwekkende bundels van drie dichters. In: Het Vaderland, 22-8-1959. (over Gedichten) |
Adriaan Morriën, Terug naar de aarde. In: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, pp. 94-98. (over De sonnetten van de kleine waanzin) |
C. Rijnsdorp, Gedichten van Hans Andreus. Geen bevrijdende doorbraak. In: Nieuwe Haagsche Courant, 3-10-1959. (over Gedichten) |
| |
| |
H. Hunnekens, Een detective op versvoeten. Inleiding tot de poezie van Hans Andreus. In: Jaarboek 1959 van het Bisschoppelijk College Weert, pp. 70-80. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, An interview with Hans Andreus. In: Delta, jrg. 2, nr. 2, 1959-1960, pp. 16-21. |
W.A.M. de Moor, Eros en dood. In: De Gelderlander, 18-1-1960. (over Gedichten 2) |
Piet Calis, Is de experimentele poëzie in Nederland vastgelopen? In: Ons Erfdeel, jrg. 3, nr. 3, 1960, pp. 32-34. (over Andreus en Lucebert) |
Piet Calis, Spel of vermomde ernst? Bij herlezing van ‘Muziek voor kijkdieren’ van Hans Andreus. In: De Gids, jrg. 123, nr. 3, 1960-I, pp. 178-185. |
Lambert Tegenbosch, De derde fase van Andreus. In: Roeping, jrg. 35, nr. 8, 1960, pp. 507-511. (over Gedichten 2) |
S. Vestdijk, Persoonlijkheden zonder persoonlijkheid. In: S. Vestdijk, Voor en na de explosie. 's-Gravenhage 1960, pp. 180-188. |
Ton Neelissen, Hans Andreus speelt met zijn eigen roman. In: Elseviers Weekblad, 19-11-1960. (over Valentijn) |
Ben Stroman, Valentijn, een idyllische Vincent Haman. Hans Andreus als prozaschrijver. In: Algemeen Handelsblad, 24-12-1960. (over Bezoek en Valentijn) |
A. Nuis, Een mens is een mens is een mens. Poëzie en proza van Hans Andreus. In: Vrij Nederland, 24-12-1960. (over Luisteren met het lichaam..., Bezoek en Valentijn) |
J. Greshoff, Proza van Hans Andreus. ‘Bezoek’ en ‘Valentijn’: twee boeken met geheel eigen toon. In: Het Vaderland, 31-12-1960. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, In het spinhuis. In: Tirade, jrg. 5, januari 1961, pp. 31-33. (over het gedicht ‘Eekhoorn (in potlood)’) |
C.J. Kelk, Hans Andreus, parodist van de sleutelroman. In: De Groene Amsterdammer, 28-1-1961. (over Valentijn) |
Peter van Eeten, Hans Andreus als prozaïst. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 28-1-1961. (over Bezoek en Valentijn) |
Anne Wadman, Lof der luchthartigheid. Roman van Hans Andreus. In: Leeuwarder Courant, 4-2-1961. (over Valentijn) |
Daaldreef, Hans Andreus, Bezoek. In: Roeping, jrg. 37, 1961-1962, pp. 62-64. |
Th. Govaart, Waar gaat het over?: ‘een in ignorante mist drijvende wijsvinger’. In: Te Elfder Ure, jrg. 8, 1961, pp. 196-201. (over levensbeschouwelijke aspecten) |
C. Buddingh', Andreus en Polet: twee experimentele tegenpolen. In: Het Vrije Volk, 16-9-1961. (over Luisteren met het lichaam) |
Kees Fens, Van stad tot land, met of tegen de tijd. Poëzie van Hans Andreus en Guillaume van der Graft. In: De Tijd-Maasbode, 20-1-1962, (over Groen land) |
H. van den Bergh, Autografische romans. In: Hollands Weekblad, jrg. 3, nr. 152, 3-5-1962, pp. 9-12. (over Valentijn) |
Martien J.G. de Jong, De hogere wereld en de lagere. In: Elseviers Weekblad, 12-5-1962. (over Groen land) |
C.J.E. Dinaux, Zoeken van weg naar de werkelijkheid. In: Het Vaderland, 29-5-1962. (over Groen land) |
H. Doedens, Een experimenteel dichter, Hans Andreus, I en II. In: De Vacature, 14 en 25-9-1962. (over Gedichten) |
Hans Warren, ‘Denise’, nieuwe romanproeve van Hans Andreus. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-12-1962. |
A.P. Braakhuis, De thematische structuur van de versregel. 's-Gravenhage 1962, pp. 53-56 (over De sonnetten van de kleine waanzin), pp. 168-177 (over Schilderkunst) en passim. |
José Boyens, Hans Andreus: Groen land. In: Roeping,jrg. 38, 1962-1963, pp. 175-176. |
A. Marja, Angst bezwering volledigheid. In: A. Marja, Poëzieproeven. Den Haag 1963, pp. 96-104. (over Gedichten) |
[Anoniem], Hans Andreus. Ik sta om de hoek van het zonlicht. In: Remco Campert, H.J. Oolbekkink, Wim J. Simons,
|
| |
| |
Hans Verhagen en Simon Vinkenoog, Boekje open. Baarn 1963, pp. 8-11. (geschreven portret) |
Alfred Kossmann, Andreus' proza 't best als hij poëtisch wordt. In: Het Vrije Volk, 5-1-1963. (over Denise) |
Ben van Eysselsteijn, Hans Andreus - belangrijkste van zijn generatie - schrijft met ‘Denise’ ontroerende roman. In: Haagsche Courant, 5-1-1963. |
LT.h. Lehmann, Van ‘De stille zomer’ tot ‘Een dagje naar het strand’. In: Vrij Nederland, 19-1-1963. (over Denise) |
Albert van der Hoogte, Goede Hollandse romans. In: Elseviers Weekblad, 30-3-1963. (over Denise) |
Harry Scholten, Hans Andreus doorkruist in ‘Aarde’ zijn mildheid. In: Haagsche Courant, 31-8-1963. |
Rein Bloem, Het criterium van de Windroos: zes eendagsvliegen in een... In: Vrij Nederland, 20-9-1963. (over Aarde) |
Kees Fens, Poëzie in groepstaal. In: De Tijd-Maasbode, 5-10-1963. (over Aarde) |
Anne Wadman, Speelsheid met een kwaad geweten. Een romans boek van Hans Andreus. In: Leeuwarder Courant, 7-12-1963. (over Denise) |
Willem Brandt, Experimentele sonnetten. In: Willem Brandt, Keurschrift uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letteren. Amsterdam z.j. [1963], pp. 198-201. |
Dolf Verspoor, Neem nota van Hans Andreus. In: De Nieuwe Linie, 22-8-1964. (over De sonnetten van de kleine waanzin) |
Rein Bloem, Andreus en Elburg: ademloos en benauwd. In: Vrij Nederland, 28-11-1964. (over Klein boek om het licht heen) |
De beweging van Vijftig. Schrijversprentenboek 10. Met een inleiding door Simon Vinkenoog. 's-Gravenhage-Amsterdam 1965, passim. |
Harry van Santvoort, Hans Andreus, het dodelijk licht. In: De Nieuwe Linie, 9-1-1965. (over Klein boek om het licht heen) |
K. Schippers, Nieuwe gedichten van Hans Andreus en Jan G. Elburg. In: De Groene Amsterdammer, 9-1-1965. (over Klein boek om het licht heen) |
Simon Vinkenoog, Hans Andreus in gesprek met Simon Vinkenoog. In: Kunst van Nu, jrg. 2, nr. 4, februari 1965, pp. 12-14. |
Martien J.G. de Jong, Andreus loopt mis. In: Elseviers Weekblad, 6-2-1965. (over Klein boek om het licht heen) |
Fons Sarneel, Het zintuig van het authentieke. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 11, nr. 1, oktober 1965, pp. 26-31. (over het gedicht ‘Liggen in de zon’) |
Kees Fens, Versierd en onversierd. Gedichten van H. Andreus, A. Angevare en C. Buddingh'. In: De Tijd-Maasbode, 11-12-1965. (over Syntropisch) |
Harry van Santvoort, Experimenteren voor communicatie. Dichtbundels van Jan Elburg en Hans Andreus. In: De Nieuwe Linie, 5-3-1966. (over Syntropisch) |
Willem Brandt, Waartoe nog dichten? In: Willem Brandt, Pruik en provo. Amsterdam 1967, pp. 101-104. (over Klein boek om het licht heen) |
M. Rutten, Hans Andreus, van muziekkijkdier tot Empedocles. In: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Hasselt 1967, pp. 191-211. |
Ad den Besten, Ik uw dichter. Een hoofd-stuk uit de immanente poëtica van de dichters van '50. Haarlem 1968, pp. 67-70 (over het gedicht ‘Credo’) en passim. |
C.J.E. Dinaux, Hans Andreus als de dichter van het licht. In: C.J.E. Dinaux, Auteurs van nu. Gegist bestek III. Amsterdam 1969, pp. 34-38. (over Klein boek om het licht heen) |
Gabriël Smit, Poëzie met en zonder stemverheffing. In: de Volkskrant, 1-3-1969. (over De ruimtevaarder) |
Harry van Santvoort, ‘De ruimtevaarder, en andere gedichten’ van Hans Andreus. In: De Nieuwe Linie, 12-4-1969. |
Jan van der Vegt, Poëtische ruimtevaart. In:
|
| |
| |
Kentering, jrg. 10, nr. 3-4, mei-augustus 1969, pp. 25-37. |
Pim de Vroomen, Individu en intensiteit in de gedichten van Hans Andreus. In: Forum der Letteren, jrg. 10, nr. 3, 1969, pp. 174-202. (overzichtsartikel) |
Klaas de Wit, Ruimtevaart - een kwestie van poëzie. In: Leeuwarder Courant, 2-8-1969. |
Gertie Evenhuis, Kinderboekenauteurs miskend. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 15-10-1969. (interview naar aanleiding van CPNB-prijs) |
Harry Scholten, Poëzie van leegte van Andreus. In: Haagsche Courant, 11-11-1970. (over Natuurgedichten en andere) |
Harry van Santvoort, De verblindende leegte. ‘Natuurgedichten en andere’ van Hans Andreus. In: De Nieuwe Linie, 1-1-1971. |
Hugo Brems, Hans Andreus, God is een dwaas. In: Hugo Brems, De brekende sleutel. Antwerpen 1972, pp. 72-75. (over het gedicht ‘God is een dwaas’) |
Ad den Besten, Dichten als daad. Opstellen over hedendaagse poëzie. Baarn 1973, pp. 85-89. |
Jan van der Vegt, Ogenblik van licht. Een overzicht van de poëzie van Hans Andreus, gevolgd door een gesprek met de dichter. In: Kentering, jrg. 15, nr. 2, december 1975, pp. 42-49. |
Paul Beers, Overlevende van een tweeling. In gesprek met Hans Andreus. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 3, juni 1976, pp. 28-34. |
L. Bouwers, Forse bundels van twee Vijftigers. Werk van Hans Andreus en Remco Campert. In: Nederlands Dagblad, 14-8-1976. (over Gedichten 1948-1974) |
Anton Korteweg, Zonlicht, meisjes en verblinding. In: Het Parool, 18-9-1976. (over Gedichten 1948-1974) |
Karel Soudijn, Licht als verschijnsel. In: NRC Handelsblad, 29-10-1976. (over Holte van licht) |
Hugo Brems, Lichamelijkheid in de experimentele poëzie. Bijdrage tot de karakterisering en de literair-historische situering van de moderne Nederlandse poëzie 1950-1960. Hasselt 1976, pp. 127-128 en passim. |
Willy Spillebeen, Hans Andreus, klassiek experimenteel. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 122, nr. 5, juni 1977, pp. 377-384. (herdenkingsartikel) |
Maria de Groot, De dichter van het licht. In: Hervormd Nederland, 2-7-1977. (herdenkingsartikel) |
Rudolf van de Perre, Hans Andreus tussen donker en licht. In: Teken, jrg. 50, nr. 2, juli-augustus 1977, pp. 39-44. (herdenkingsartikel) |
Erik Slagter, Hans Andreus: schrijver met het hart in de hand. In: Lezerskrant, jrg. 4, nr. 3, augustus 1977, pp. 8-10. (herdenkingsartikel) |
Wim Ramaker, Hans Andreus ‘Laatste gedichten’. In: Literama, jrg. 12, nr. 7, november 1977, pp. 317-318. |
Joris Denoo, De manier van het licht, of Hans Andreus doorgelicht. In: Yang, jrg. 12, nr. 78, november 1977, pp. 135-137. |
Gerrit Komrij, Poëzie in 3 lessen. In: Bzzlletin, jrg. 6, nr. 53, februari 1978, pp. 3-5. (over ‘Twaalf liefdesgedichten’) |
Jan van der Vegt, Een woord voor het licht. In: NRC Handelsblad, 10-3-1978. (over Laatste gedichten) |
Dimensie, jrg. 2, nr. 7, 1978. Speciaal Andreus-nummer, waarin onder meer:
- | Wim Hazeu, Omdat ik het dagelijks licht liefheb, pp. 6-16. (interview) |
- | Jan van der Vegt, ‘Herinner mij, ik heb mij neergeschreven’, pp. 33-37. (over enkele hoofdthema's in het werk) |
- | Albert de Longhie, Hans Andreus: verblindend licht en diepste duisternis, pp. 38-41. (over enkele latere bundels) |
- | Bert Kooijman, De taal der zinnen in het debuut van Hans Andreus, pp. 49-53. (over Muziek voor kijkdieren) |
- | Rudolf van de Perre, Hans Andreus: langzaam sterft het verleden, pp. 55-58. (over het gedicht ‘Langzaam sterft het verleden’) |
|
| |
| |
Pim de Vroomen, Hans Andreus' bundels en verzamelbundels. In: Dimensie, jrg. 2, nr. 8, juli 1978, pp. 12-20. (bibliografisch artikel) |
Paul Beers, Het licht is geen lieve moeder. Bij ‘Laatste gedichten’ van Hans Andreus. In: De Revisor, jrg. 5, nr. 1, 1978, pp. 61, 63 en 65. |
Jan van der Vegt, Waar blijf ik met dat licht. De laatste poëzie van Hans Andreus. In: Ons Erfdeel, jrg. 21, nr. 2, 1978, pp. 173-176. |
H. de Lange, ‘Ik wil geen nieuwe aarde, maar een bestaanbare.’ In: Voorlopig, jrg. 10, nr. 11, november 1978, pp. 343-347. (over Laatste gedichten) |
Paul Beers, Hans Andreus - tussen liefde en licht. In: De Nieuwe Linie, 22-11-1978. (over de bloemlezing Dat licht van mij) |
Ed. Hoornik, De dichter Andreus. In: Ed. Hoornik, Verzameld werk. Deel V. Kritisch proza. Amsterdam 1978, pp. 248-251. |
Literama, jrg. 14, 1979. Hans Andreus-nummer, waarin onder meer:
- | Simon Vinkenoog, Hans Andreus, pp. 228-232. (herinneringen) |
- | Gerrit Borgers, Hans Andreus en Podium, pp. 233-236. |
- | Ineke Bulte, Hans Andreus als luisterspelschrijver, pp. 237-240. |
- | Mies Bouhuys, Hans Andreus: ‘Bij een boom staande...’, pp. 246-249. (over Andreus als schrijver voor kinderen) |
- | Jan van der Vegt, Het licht laat zich niet groeten, pp. 249-253. (over de latere poëzie) |
- | Gerard Rothuizen, Geen been om op te staan, een dichter en het licht, pp. 253-263. (over het religieuze aspect van Andreus' poëzie) |
|
Literama, jrg. 14, nr. 7/8, 1979. Dubbelnummer met onder meer de teksten van vier radio-uitzendingen over Hans Andreus onder de titel ‘Herinner mij. Ik heb mij neergeschreven’:
- | Gerrit Borgers, Toespraak bij de opening van de Hans Andreus-tentoonstelling, pp. 278-281. |
- | Lucebert over Hans Andreus, pp. 282-284. |
- | Myrle Tjoeng, Gesprek met Paul Beers, Gerrit Borgers en Jan van der Vegt over poëzie en proza van Hans Andreus, pp. 285-293. |
- | Myrle Tjoeng, Gesprek met Mies Bouhuys en uitgever Rolf van Ulzen over Andreus als schrijver van kinderboeken, pp. 294-301. |
|
R.L.K. Fokkema, Het komplot der Vijftigers. Een literair-historische documentaire. Amsterdam 1979, pp. 194-200 en passim. |
Aldert Walrecht, Komrij als poëzieleraar. In: Bzzlletin, jrg. 8, nr. 75, 1980, pp. 51-56. (polemisch artikel naar aanleiding van Komrij's aanval op de poëzie van Andreus) |
Luc Lutz, Herinneringen aan Hans Andreus. In: Juffrouw Idastraat 11, jrg. 6, nr. 3, oktober-november 1980, pp. 18-20. |
Jan Missine, Het lichtmotief in de poëzie van Hans Andreus: licht en totaalvisie. In: Noodrem, jrg. 6, nr. 16, herfst 1980, pp. 116-120. |
Jan van Coillie, Kinderpoëzie van Hans Andreus. In: Streven (Vlaamse editie), jrg. 49, nr. 6, maart 1982, pp. 556-568. |
Remco Ekkers, Hans Andreus. In: Lexicon van de Jeugdliteratuur, september 1982. |
Th. Janssen, Woordspeling in vertaling: a sad tale. In: Regel voor regel. Vertalen en vertalingen. Onder redactie van K. Iwema en J.M.J. Sicking. Groningen 1982, pp. 76-89. (vergelijking van de vertalingen van Alice in Wonderland door Hans Andreus en A. Kossmann) |
Rita Lamberts, Hans Andreus: relativiteits-poëtica van een gematigd experimenteel. In: Streven (Vlaamse editie), jrg. 50, nr. 8, mei 1983, pp. 729-740. |
H.H. Berger, Hans Andreus, of Hymnen aan het licht. In: Ons Geestelijk Leven, jrg. 60, nr. 4, juli-augustus 1983, pp. 205-221. |
Jan van der Vegt, Dichter bij het licht. Een inlei- |
| |
| |
ding tot het werk van Hans Andreus. 's-Gravenhage 1983. |
Bzzlletin, jrg. 12, nr. 108, september 1983. Speciale aflevering over Hans Andreus, waarin onder meer:
- | Jan van der Vegt, Want die het schrijft is het niet. Hans Andreus, een biografische verkenning, pp. 3-10. |
- | Ron Sijthoff, ‘Wij hebben het woord gezocht, dat niet bedierf als een spiegel’. Hans Andreus en de poëtische traditie, pp. 11-18. |
- | Peter Berger, Hans Andreus: hebben en zijn/staan en gaan, pp. 19-24. |
- | Rob Schouten, De enige specialist in reflectie en eenzaamheid. Over de sonnetten van de kleine waanzin van Hans Andreus, pp. 25-31. |
- | Harry Scholten, Lichtzinnigheid en zwerversliefde. Aantekeningen over twee motieven in de poëzie van Hans Andreus, pp. 32-33. |
- | R.L.K. Fokkema, Hans Andreus als vijftiger, pp. 36-41. |
- | Barber van de Pol, Hans Andreus als kinderboekenschrijver, pp. 42-45. |
|
Ben Bos, ‘Je moet de wolf van de hoogmoed elke dag een koelge geven’. Gesprek met Hans Andreus. In: Archief De Vijftigers. Deel I. Samengesteld door Hans Dütting. Baarn 1983, pp. 11-18. |
Jan van der Vegt, Een gesprek met Hans Andreus. In: Archief De Vijftigers. Deel I. Samengesteld door Hans Dütting. Baarn 1983, pp. 19-24. |
Hans Warren, De dichter Hans Andreus. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-10-1983. (over Verzamelde gedichten) |
Joost Niemöller, Hans Andreus, kind van zijn tijd. In: Haarlems Dagblad, 12-11-1983. (over Verzamelde gedichten) |
Aad Nuis, Zonder het pantser van de ironie. De Verzamelde gedichten van Hans Andreus. In: Vrij Nederland, 19-11-1983. |
Wim Hazeu, Het taalspel van Hans Andreus. Een kwestie van waanzin en liefde. In: Hervormd Nederland, 26-11-1983. (over Verzamelde gedichten) |
Wiel Kusters, Wat namen heeft, heeft nooit bestaan. De Verzamelde gedichten van Hans Andreus. In: NRC Handelsblad, 16-12-1983. |
Arjaan van Nimwegen, Verzameld werk toont ontwikkeling Andreus. In: Utrechts Nieuwsblad, 23-12-1983. |
Alfred Kossmann, Hans Andreus, volwaardig een dichter. In: Het Vrije Volk, 31-12-1983. (over Verzamelde gedichten) |
Willy Spillebeen, Hans Andreus, de lichtmens. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 1, januari 1984, p. 79. (over Verzamelde gedichten) |
Huub Beurskens, ‘Ik denk alleen maar met mijn handen’. Het ene boek van Hans Andreus. In: De Groene Amsterdammer, 25-1-1984. (over Verzamelde gedichten) |
Dirk Kroon, Verzamelde gedichten van Hans Andreus. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 1, januari-februari 1984, pp. 109-111. |
Literama, jrg. 18, nr. 11, maart 1984. Hans Andreus-nummer, waarin onder meer:
- | Gerrit Borgers, Poëzie uit Putten, pp. 520-522. |
- | Jan van der Vegt, De dichter en de natuurkunde, pp. 522-523. |
- | Ron Sijthoff, Hans Andreus en het filosofisch verlangen, pp. 523-526. |
- | Remco Ekkers, Dichter in proza (De kinderboeken van Hans Andreus), pp. 526-528. |
|
Wiel Kusters, Ondergronds leven 10. In: De Gids, jrg. 147, nr. 3, maart april 1984, pp. 187-189. (onder meer over het gedicht ‘Part of a case history’) |
Ineke Bulte, Het Nederlandse hoorspel. Aspecten van de bepaling van een tekstsoort. Utrecht 1984, passim, (over zijn hoorspelen) |
José de Poortere, ‘Ik geloof de god niet die ons verdeeld heeft’. Bij de lectuur van Hans Andreus' Sonnetten van de kleine waanzin. In: Uil Minerva, jrg. 1, nr. 4, zomer 1985, pp. 219-225. |
| |
| |
Frank Lodeizen, Herinnering aan Hans Andreus. Amstelveen 1985. |
Frank Esper, Wisselend verblijf. Over de poëzie van Hans Andreus. Utrecht 1986. |
Wiel Kusters, Verdwenen broer, verzwegen vader. Nagelaten verhaal van Hans Andreus. In: NRC Handelsblad, 25-4-1986. (over Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet) |
Jan-Hendrik Bakker, Nagelaten novelle van Hans Andreus. Levensverhaal in de steigers. In: Haagsche Courant, 10-5-1986. (over Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet) |
Thomas Verbogt, Nagelaten novelle van Andreus. In: Tubantia, 31-5-1986. (over Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet) |
Frank Ligtvoet, Een neurotische huiskat. In: de Volkskrant, 6-6-1986. (over Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet) |
Harry Bekkering en Nick Smarius, Kinderversjes of kinderpoëzie? Hans Andreus: dichter of versjesschrijver voor kinderen? In: Bzzlletin, jrg. 16, nr. 143, februari 1987, pp. 113-119. (met een reactie door Remco Ekkers in: Bzzlletin, jrg. 16, nr. 147, juni 1987, p. 64.) |
Frank Ligtvoet, Dichtertje tussen druktemakers. In: de Volkskrant, 24-4-1987. (over Valentijn) |
Loes Nobel, ‘Herinner mij,...’: de dichter Hans Andreus indachtig. In: Appel, jrg. 12, nr. 2, juni 1987, pp. 102-107. |
Jan G. Elburg, Geen letterheren. Uit de voorgeschiedenis van de Vijftigers. Amsterdam 1987, passim, (biografisch) |
Rudolf van de Perre, Hans Andreus, ‘Laatste gedicht’. In: Rudolf van de Perre, Die lezen mogen eenzaam wezen. Vijftig gedichten kart belicht. Leuven 1987, pp. 97-99. |
Wiel Kusters, Poëzie en zwaartekracht. Enkele notities. In: Wiel Kusters, De geheimen van wikke en dille. Aantekeningen over poëzie. Amsterdam 1988, pp. 72-78. |
Jan van der Vegt, Over A Roland Holst en Hans Andreus. In: De Gids, jrg. 151, nr. 6, juni 1988, pp. 419-423. |
Simon Vinkenoog, Herinnering aan Hans Andreus. Amstelveen 1988. |
T. van Deel, Voor een leven geef ik bijna alles. Brieven van Hans Andreus en Simon Vinkenoog. In: Trouw, 28-9-1989. |
Hans Warren, Openhartige experimentelen. De briefwisseling Andreus-Vinkenoog. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-10-1989. |
Hans Groenewegen, De ziel van de mens: een oogwenk boosaardigheid en vreemd licht. In: De Waarheid, 6-3-1990. (over Brieven 1950-1956 en Schilderkunst) |
P.M. Reinders, Naar bed met een blok marmer. Het proza van Hans Andreus. In: NRC Handelsblad, 25-5-1990. (over Verzameld proza) |
Filip Rogiers, Briefwisseling Andreus-Vinkenoog. Het grote gelijk van Hans Andreus. In: Poëziekrant, jrg. 14, nr. 3, mei-juni 1990, pp. 37-39. |
Ineke Bulte, Er is met de taal toch waarachtig wel meer te doen. In: Ons Erfdeel, jrg. 33, nr. 4, september-oktober 1990, pp. 587-589. (over Verzameld proza) |
F. Bordewijk, Het nieuwste dichterschap. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 13. Kritisch proza. Amsterdam 1991, pp. 18-22. (over Muziek voor kijkdieren) |
Paul Rodenko, Iedre keel zijn eigen profeet. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken. Deel 1. Amsterdam 1991, pp. 120-128. (over Italië en De taal der dieren) |
Paul Rodenko, Afscheid van het sentimentele ik. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken. Deel 1. Amsterdam 1991, pp. 132-135. (over Schilderkunst) |
Paul Rodenko, Andreus, de ene en de andere. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken. Deel 1. Amsterdam 1991, pp. 349-354. (over Empedocles de ander en Het explosieve uur) |
Paul Rodenko, Den Besten en de Geest. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken. Deel 2.
|
| |
| |
Amsterdam 1991, pp. 172-179. (over De taal der dieren) |
Karel Osstyn, Klaarte rond Hans Andreus. In: De Standaard, 20-4-1991. (over Brieven 1950-1956 en Verzameld proza) |
Jan van der Vegt, Schaduwen van Andreus. In: De Gids, jrg. 154, nr. 9, september 1991, pp. 695-704. (over de personages Empedocles, Valentijn en Jubal) |
Hugo Claus, Ontmoeting met Hans Andreus, Amstelveen 1991. (biografisch) |
Joke Forceville-van Rossum en Frans Vervooren, Adem door mijn tuin. Dichters in harmonie met Johannes van het Kruis. Haarlem 1991, passim. |
Elly Buelens, Ad den Besten en de dichters van Vijftig. De Windroos 1950-1958. Z.p. 1992, passim. |
Jan van der Vegt, Hans Andreus: De sonnetten van de kleine waanzin. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 15, augustus 1992. |
Ingrid Koorn, Het lachen van het licht. Over lichtzinnigheid en verlangen bij Hans Andreus. In: Nymph, jrg. 4, nr. 4, april 1993. pp. 3-8. |
Jan van der Vegt, Hans Andreus: De taal der dieren. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 25, februari 1995. |
Jan van der Vegt, Hans Andreus. Biografie. Baarn 1995. |
59 Kritisch lit. lex.
november 1995
|
|