| |
| |
| |
A. Alberts
door Walter van de Laar
met een aanvulling door Henk Jansen
1. Biografie
Albert Alberts is op 23 augustus 1911 te Haarlem geboren. Hij stamde uit een geslacht van gezagvoerders ter koopvaardij; zijn ouders waren Friezen. In 1920 verhuisde het gezin naar Apeldoorn waar hij de Koninklijke HBS bezocht.
Van 1931 tot 1936 studeerde Alberts indologie in Utrecht. Na zijn doctoraalexamen trad hij als ‘fonctionnaire bénévole’ in dienst bij het ministerie van Koloniën te Parijs. Daar werkte hij ook aan het proefschrift Baud en Thorbecke, 1847-1851, waarop hij in 1939 promoveerde, waarna hij naar Soemenep vertrok op Madoera, in Oost-Java. Hier zou hij, tot zijn internering in het kamp Tjimahi in april 1942, werkzaam zijn als bestuursambtenaar. Na de bevrijding werkte hij voor het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger. In november 1946 keerde hij naar Nederland terug, waar hij nog korte tijd als ambtenaar werkzaam was op het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen.
Nadien was Alberts tot 1953 directiesecretaris van het Kinabureau in Amsterdam, een clearing-instituut voor kinabastproducenten en kininefabrikanten. Zijn eerste verhalen schreef hij toen hij in 1947 bij zijn moeder in Appingedam verbleef. Hij debuteerde in 1949 met ‘Batavia en Djakarta’ in Libertinage. Zijn eerste boekpublicatie, de verhalenbundel De eilanden, verscheen in 1952. Met een korte onderbreking - van begin 1959 tot begin 1960, toen hij voor de Stichting Culturele Samenwerking (Sticusa) werkte - was Alberts van 1953 tot 1965 politiek redacteur van De Groene Amsterdammer, waarin hij ook verhalend proza publiceerde. Hij hield zich buiten literaire kringen.
Vervolgens was hij, tot zijn pensionering in 1976, ambtenaar op
| |
| |
het ministerie van Binnenlandse Zaken in Den Haag. Hij was zich intussen steeds meer gaan toeleggen op vertaalwerk en het schrijven van historische boeken. Na zijn pensionering breidde hij zijn oeuvre uit met een aantal romans. Ook schreef hij beschouwelijke werken en autobiografisch getinte herinneringen, waaronder het boekenweekessay 1992. Sinds 1968 woonde hij met zijn vrouw in Blaricum, waar hij op 16 december 1995 is overleden.
Behalve in Libertinage (1949-1952) en De Groene Amsterdammer (1951-1966) heeft Alberts gepubliceerd in De Nieuwe Stem (1951-1953), De Gids (1954-1963), Tirade (vanaf 1975) en Hollands Diep (1976-1978). Voor het verhaal ‘Groen’ kreeg hij de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam 1953. Andere eerbetonen die hem ten deel zijn gevallen, zijn de Marianne Philipsprijs 1973 (voor zijn gehele oeuvre), de Constantijn Huygensprijs 1975 (voor zijn gehele letterkundige werk), de zilveren eremedaille van de Universiteit Utrecht 1994 (voor zijn verdiensten op het terrein van de Nederlandse letterkunde) en de P.C. Hooftprijs 1995 (voor zijn verhalend proza). Verhalen uit De eilanden zijn in verschillende talen vertaald; de hele bundel is in het Engels en het Duits verschenen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Alberts' literaire oeuvre valt uiteen in fictioneel proza (waaronder De eilanden en zijn romans), herinneringen (met name zijn mémoires Namen noemen en De Franse slag) en historische verhalen (zoals het titelverhaal uit Haast hebben in september). Als historicus schrijft Alberts boeken die in het verlengde van zijn letterkundig werk liggen. Afgezien van het louter scheppend proza is er trouwens geen scherp genre-onderscheid in zijn oeuvre aan te brengen. ‘De herfst van het heimwee’ (Haast hebben in september) bij voorbeeld is een mengvorm van fictie, herinnering en historische, verhandeling.
| |
Stijl
Er zullen niet veel schrijvers zijn van wie het werk er even moeiteloos uitziet als dat van Alberts. Alles wat hij heeft geschreven, maakt de indruk van in een goed bewaakt ogenblik zonder aarzelen op papier gezet te zijn. Dat is ten dele schijn, want zijn zuiver fictionele verhalen en vooral zijn romans zijn moeizaam tot stand gekomen.
| |
Relatie leven/werk
De inhoud van zijn letterkundig werk is grotendeels autobiografisch. De eilanden en Namen noemen zijn geïnspireerd door zijn verblijf in voormalig Nederlands-Indië. De bomen is gebaseerd op jeugdherinneringen aan Apeldoorn. De Franse slag en Maar geel en glanzend blijft het goud bevatten reminiscenties aan het ambtelijk apparaat, waarvan Alberts jarenlang deel uitgemaakt heeft, maar waarin hij zich ook steeds buitenstaander heeft gevoeld. Belevenissen als directiesecretaris van het Kina-Bureau heeft hij verwerkt in De vergaderzaal. De honden jagen niet meer bevat een brok eigen-familiegeschiedenis en zijn ‘Utrechtse herinneringen’ hebben betrekking op zijn studententijd.
| |
Ontwikkeling
Vanaf De eilanden, waarmee hij laat - als veertiger - in 1952 debuteerde, houdt Alberts een eigenzinnig, zeer herkenbaar, authentiek schrijverschap in stand. In bijna elke alinea zijn alle elementen uit zijn werk, als is het maar in kiem, aanwezig. Van ontwikkeling is nauwelijks sprake, of het zou moeten zijn dat zijn latere romans aan symboliek winnen, een sterker mythe-karakter dragen.
| |
Stijl / Techniek
Met een uiterste economie aan middelen weet Alberts het essentiële van een sfeer, een situatie, een figuur neer te zetten.
| |
| |
Zijn stijl is tot op de grond gesnoeid, ontdaan van iedere overbodigheid. Er is misschien geen Nederlandse schrijver die zulke simpele zinnen bouwt, zo weinig bijvoeglijke naamwoorden gebruikt, zo weinig beeldspraak bezigt. Zijn woordgebruik is bijna gierig, wat vooral in zijn romans wordt gedemonstreerd. Hij is daarin op zoek naar de kortste weergave met de grootste zeggingskracht: alleen datgene zeggen wat voor een goed begrip van de voortgang van het verhaal noodzakelijk is, alsof hij de tijd van de lezer wil sparen en daarom uitweidingen achterwege laat.
Ook de concrete informatie over personages, tijd en plaats van handeling is tot het onvermijdelijke minimum beperkt. Waar het om technische redenen niet anders kan, om verwarring bij de lezer te voorkomen, krijgen de dingen en de mensen een naam, maar verder worden zij aangeduid met: ‘het laatste eiland’, ‘de secretaris’, ‘hun moeder’, ‘de minister’. De verhalen en romans krijgen daardoor iets volstrekt kaals: alles wat naar de werkelijkheid toevoert, wat tot herkenning en identificatie kan leiden, ontbreekt. Door dit wegkappen van de détails wordt een bijna levenloze, anonieme wereld opgeroepen die zozeer aan décor doet denken, dat een onwezenlijke sfeer ontstaat, een soort zwevende atmosfeer, niet helemaal behorend tot de ons omringende werkelijkheid. Daarnaast wekt Alberts met deze weglaattechniek de indruk van abstractie, een groter algemeenheid, die het exemplarische van een parabel krijgt. Woorden worden dan tot symbolen, zoals in de proloog van De honden jagen niet meer. In Maar geel en glanzend blijft het goud culmineert deze symboliek in een slotscène die met alle oerbestanddelen van de mythe is opgebouwd.
Ook nadert het proza van Alberts meer dan eens de lyriek, vooral door herhalingen, zodat een fraai ritme ontstaat (‘De schat’ uit De eilanden):
‘Neem jij het, zei de dokter.
Men moet Alberts niet op zijn woord nemen. Bij hem bewegen woord en gevoel niet tegelijkertijd; er is geen samen- | |
| |
klank. De toonhoogte correspondeert niet met de emotie, ze ligt veel lager. Gevoelens worden nauwelijks genoemd, soms helemaal niet ter plaatse, maar later ná de gebeurtenis, in enkele afgedempte woorden, in bijna lapidaire zinnetjes, in een tussengeschoven, terloopse opmerking, waarvan de werking intens en vérstrekkend wordt. De beschrijvingen zijn haast behavioristisch, dat wil zeggen: er wordt alleen onder woorden gebracht wat zintuiglijk waarneembaar is. Het is een techniek van (ver)zwijgen en suggereren, waarmee de achter het verhaal verscholen thematiek niet meer dan wordt aangestipt. Alberts verklaart niets, verbindt nergens conclusies aan wat hij schrijft. Dat laat hij aan de lezer over; die moet het verhaal uitschrijven. Hijzelf distantieert zich van het gebeuren. Het is alsof hij steeds opnieuw terugschrikt voor de consequenties die hij op papier aangaat, alsof hij niet de dupe wil worden van zijn eigen gevoeligheid, ook literair niet. Juist in de ik-verhalen valt dat op. Daarin neemt de ik angstvallig afstand, uit de allesoverheersende vrees om bij wat dan ook betrokken te raken, voor iets verantwoordelijk te zijn, eraan ten onder te gaan. Hij bereikt dat vooral door op emotionele momenten een onverwacht nuchtere, achteloze, licht-ironische toon te treffen. Als in ‘Groen’ (De eilanden) Peereboom zich heeft opgehangen, zegt de ik: ‘Ik lach me rot. Als je, ha ha, Peereboom heet, dan hang je je toch op aan een boom, haha. Maar ja.’
Men moet met dit ‘understatement’ in Alberts' werk voortdurend rekening houden. Soms heeft hij de woorden ‘eigenlijk’ of ‘waarachtig’ nodig, als zijn gevoelens hem dreigen te ontglippen: ‘Het was eigenlijk wel een plechtig ogenblik en ik kon mijn lachen wel houden.’ (Namen noemen)
De gesprekken in Alberts' verhalen en romans hebben vaak een humoristisch effect, maar de ernst is er niet minder om. Ze verlopen in iets wat nauwelijks een dialoog kan worden genoemd, met weinig woorden, lange stiltes, met vragen die geen doel hebben en antwoorden die niet bij vragen aansluiten. Er vallen voortdurend gaten, waardoorheen een soort ontroerd zwijgen klinkt. Men put zich uit in hoffelijkheden, in rituele gebaren, om - hoe dan ook - een leefbaar klimaat te scheppen tussen mensen die elkaar niets te zeggen hebben.
| |
| |
Men praat langs elkaar heen, spreekt in gemeenplaatsen of herhaalt de woorden van de ander of zelfs van zichzelf. Er ontstaat een merkwaardig echo-effect, waardoor de dialogen een vervreemdend karakter krijgen. Het verhaal krijgt absurdistische, surrealistische trekken als schijngesprekken plaatshebben, zoals in ‘Het moeras’, ‘De maaltijd’ (De eilanden) en De vergaderzaal. Het echo-effect, dat ook buiten de dialogen veelvuldig voorkomt, geeft de eentonigheid van het beschrevene aan. Wat ‘eenvoud’ heet, is noodgedwongen herhaling of kleurloosheid. De wereld kan slechts als een kopie van de wereld worden ervaren.
| |
Thematiek
In zo'n wereld zijn en blijven de mensen vreemdelingen, onbereikbaar voor elkaar. Alberts' hoofdpersonages horen er niet bij. Het zijn eenzame, melancholische figuren, die maatschappelijk een bepaalde rol spelen, maar altijd buitenstaander blijven. Met wisselend succes proberen ze zich op eigen kracht staande te houden in een vreemde wereld, die zij zonder veel illusies van een afstand bekijken. Het enige wat men kan doen, is zich niet te laten overmeesteren door gevoelens van onoverwinnelijke eenzaamheid, van volmaakte nutteloosheid, zinloosheid. Men is vervreemd, in eenzelvigheid opgesloten.
Het vreemdelingschap is niet alleen een gegeven, het lijkt in veel opzichten een verlangen, een mogelijkheid te ontsnappen aan zichzelf en de anderen, een weg-willen-zijn en -blijven. Alleen in het isolement is het mogelijk een schijnwereld in stand te houden, zich te handhaven. Op een eiland (de ‘ik’ uit De eilanden), in een huis achter een moeras (Naman uit ‘Het moeras’), in een zelfgebouwd fort (Aart uit De bomen), op een schip (Wietze uit De honden jagen niet meer), op een zolderkamer (Gerner uit Maar geel en glanzend blijft het goud). Het zijn slechts surrogaten voor een gemis, want uiteindelijk kunnen en willen de hoofdpersonages uit Alberts' verhalen en romans niet in de wereld wonen.
Sommigen doen vruchteloze pogingen door middel van de drank een zekere verlichting in hun situatie te vinden, zoals Peereboom uit ‘Groen’, Naman uit ‘Het moeras’, meneer Barre uit De bomen. Voor anderen biedt water ontsnappingsmogelijkheden. In De vergaderzaal is Dalems sprong in het
| |
| |
(vrucht)water na de terugkeer in het (moeder)huis zijn ultieme vluchtpoging, terug naar zijn oorsprong. Voor Wietze uit De honden jagen niet meer is varen (op het noorden) synoniem aan leven; als dat ophoudt, is ook zíj́n einde nabij. Feike, een andere gezagvoerder, is met schip en al verdwenen; hij heeft waarschijnlijk de laatste consequentie getrokken uit het zich steeds meer vreemdeling gaan voelen, bij elke terugkeer. Ook wordt bevrijding gevonden in een heftig verlangen naar licht, helderheid. Dat (levens)licht bevindt zich doorgaans in het noorden, voorbij de boomgrens, boven een open vlakte, bij water. De ‘ik’ uit ‘Groen’ is geobsedeerd door het verlangen naar licht voorbij de noordelijke grens van het Noorderbos. Als hij die grens heeft bereikt, wordt hij door een groot geluksgevoel overspoeld. Na zijn terugkeer slaat de weerzin toe; hij kan daarna nauwelijks nog leven in het bos. In De vergaderzaal vindt Dalem het licht aan de noordgrens van de stad, buiten de bebouwde wereld, bij de mensen vandaan. Het betekent zijn redding, voor dat moment. In de proloog van De honden jagen niet meer jaagt een troep honden in noordelijke richting door een bos. ‘Ze deden dit waarschijnlijk uit verlangen naar een helderder licht, desnoods naar een helderder avondlicht’. Ze bereiken dat licht, maar stuiten tegelijkertijd op een steile afgrond met daaronder een spiegelend wateroppervlak. De aanblik daarvan verontrust hen en huilend keren ze terug. Men vlucht, haalt de grens en redt zich, maar voor hoe lang?
De tocht naar het noorden is waarschijnlijk de essentie van de romans van Alberts. Dat noorden is niet zonder meer het gebied om naar te ontsnappen, het gebied van verlangen en bevrijding. Daar, in het volstrekte isolement, ligt ook en vooral de uiteindelijke lotsbestemming van de hoofdpersonages.
Voor de raad-adviseur Gerner uit Maar geel en glanzend blijft het goud is het lot dwingender dan voor zijn lotgenoten uit eerdere romans. Zijn tocht naar het noorden is zijn laatste tocht, de tocht naar de dood. Op dit definitieve vertrek van het hoofdpersonage wordt in de voorgaande romans gepreludeerd. Bij elke nieuwe roman zet het hoofdpersonage als het ware een stap verder in de richting van zijn blijvende verdwijning. Aart, uit De bomen, blijft nog ongehavend (hij is
| |
| |
nog jong), maar Dalem, uit De vergaderzaal, keert niet ongeschonden terug, en Wietze, uit De honden jagen niet meer, wil ‘daarginds’ blíj́ven en keert alleen nog terug om thuis als een vreemdeling te sterven, ‘als een leeg mens’. Feike, uit dezelfde roman, keert helemaal niet meer terug, hoewel we over zijn lot geen expliciete zekerheid krijgen. Gerners teloorgaan tenslotte is definitief. Hij sterft op het ijs. ‘En daarginds, waar de koude al het andere verdrong, daar hebben ze hem gevonden.’
Wie zich uit angst of weerzin ontgoocheld terugtrekt, ervaart zijn eenzaamheid eerder als doem dan als gewenste bestemming. ‘Gelukkig is de mens die in de eenzaamheid een schat vindt’, zegt Gerner. Hij en de andere buitenstaanders uit Alberts' boeken blijven van dat geluk verstoken.
| |
Stijl / Techniek
Alberts is literair op zijn best, wanneer hij niet al te zeer door historische feiten wordt gehinderd. In Namen noemen en De Franse slag heeft hij zich te veel aan de werkelijkheid moeten houden, te weinig aandacht aan compositie en techniek geschonken. Zijn mémoires maken soms een vormeloze indruk, wat zeker te maken heeft met het feit dat ze door hem grotendeels uit het hoofd zijn gedicteerd. Vooral het tweede deel van De Franse slag draagt er de sporen van. De lijn is eruit; het is niet meer dan een verzameling toevallige anekdotes. Alles lijkt vlug opgetekend, alsof iemand voor de vuist weg vertelt. Het ingehouden ritme van zijn romans en verhalen heeft hier plaatsgemaakt voor een lossere, spontane, soms grillige, maar ook slordige ‘schrijf’trant. Ook de toon is anders: een geamuseerd causeur vertelt over lachwekkende situaties. Wel blijft die verteller (Alberts zelf), ondanks het hoge werkelijkheidsgehalte, de buitenstaander zoals we die uit De eilanden kennen.
| |
Thematiek
Als historicus schreef Alberts - naast een aantal monografieën en andersoortig werk - drie boeken, die nog het best te karakteriseren zijn als essayistische vertellingen, die qua opzet en toon aansluiten bij zijn mémoires en historische verhalen en die zich goeddeels als (historische) romans laten lezen. In hun titels: De huzaren van Castricum, De Hollanders komen ons vermoorden en Een koning die van geen nee wil horen,
| |
| |
verraden deze boeken de hand van de romancier, terwijl de ondertitels recht doen aan het geschiedkundig karakter ervan. De drie uitgaven vormen een eenheid: ze hebben te maken met de bedreigde positie van het Nederlandse grondgebied in vroeger dagen. Het zijn overwegend diplomatiek-politieke, soms militaire geschiedenissen, die door Alberts op een ‘ouderwetse’ manier zijn verteld, waardoor ze misschien wel typerende voorbeelden zijn geworden van ‘histoire événementielle’: geschiedenis van de buitenkant, van de oppervlakte en snel voorbijgaande gebeurtenisjes, zonder veel aandacht voor sociale, economische en culturele achtergronden en structuren. Alberts belicht voornamelijk het politieke schaakspel en de hooggeplaatste personen die daarin hun intrigerende rol spelen. Historie lijkt verzonnen, maar de geschiedenis wordt niet geromantiseerd. In deze boeken is Alberts het tegendeel van de impliciet schrijvende auteur uit zijn strikt literaire proza. Hij is hier de man van de wereld met een mild maar wakker oog voor allerlei ijdelheid en list. Hij ziet historie als spel, als amusement en hij beschrijft die ook als zodanig. Hij betoogt niet, doceert niet, maar vertelt enigszins impressionistisch over geschiedenis.
| |
Techniek
Soms geeft hij een gebeuren in een algemeen overzicht weer, maar meestal ‘zoomt’ hij ‘in’ op kleine episodes en details voor een ‘petite histoire’. In enkele verhalen uit Haast hebben in september demonstreert hij dezelfde inlevingstechniek. Men zou het een sublieme vorm van journalistiek kunnen noemen.
| |
Kritiek
Al in zijn proefschrift construeerde Alberts uit versteende gegevens een levendige dialoog tussen Koning Willem III en Thorbecke. Tijdens de promotie werd door de historicus Geyl een opmerking gemaakt over deze weinig ‘wetenschappelijk verantwoorde manier van het sprekend invoeren van personen’ (De Utrechtse herinneringen van A. Alberts).
| |
Ontwikkeling
Op grond van hun geschiedkundige stoffering sluiten Het zand voor de kust van Aveiro, De zilveren kogel en in mindere mate ook Maar geel en glanzend blijft het goud aan op Alberts' historisch werk en op enige verhalen vilt Haast hebben in september. Het zijn geen historische romans in traditionele zin, want er wordt - paradoxaal genoeg - weinig in uitgelegd. Juist in de
| |
| |
historische context valt op hoe spaarzaam Alberts met informatie blijft omgaan. In Maar geel en glanzend blijft het goud is zoveel oningevuld gelaten, dat de geschiedenis zich niet vasthecht aan een aanwijsbare plaats en tijd. Dat zou maar afleiden van de meer intense verbeeldingswereld waarin bijvoorbeeld ook oude ballades en volksverhalen spelen.
| |
Techniek
In De zilveren kogel stemmen de gebeurtenissen weliswaar vrij getrouw met de bronnen overeen, maar tegelijkertijd wordt de beschrijving ervan zo algemeen mogelijk gehouden. Anders dan in Walter Scotts Old Mortality, waarmee de roman gelijkenis vertoont, ontbreekt elke ‘couleur locale’. Over actie wordt de lezer geïnformeerd door personages die daarvan, meestal zijdelings, getuige zijn geweest of het van anderen hebben gehoord. Sprekers en toehoorders hebben aan een half woord genoeg en ook de verteller heeft niet meer nodig. Zo rapporteert Claverhouse zijn commandant (èn de lezer) in briefvorm, waardoor het zicht op de gebeurtenissen zelf aan het oog onttrokken wordt. Wat dáár en tóen gebeurde, kan door de indirecte beschrijving, de generaliserende stofbehandeling, altijd en overal plaatsvinden, waardoor een algemene geldigheid ontstaat. Alleen het gebruik van plaatsen persoonsnamen duidt op een bepaalde streek, een bijzondere tijd, een historisch perspectief.
Door de voortdurende wisseling van tijd, plaats en vooral vertelperspectief, het nooit helemaal kiezen voor de ene persoon of tegen de andere, schept Alberts een sfeer van onpartijdigheid. Hij laat de feiten voor zichzelf spreken. Verklaringen en conclusies blijven achterwege. Wat en wie de figuren zijn, moet door wat ze doen en zeggen duidelijk worden. Informatie óver hen wordt nauwelijks verstrekt. Een en ander stelt hoge eisen aan het combinatievermogen van de lezer, die de personages en het verhaalgebeuren, de ‘open plekken’, zelf moet invullen.
| |
Visie op de wereld
In deze min of meer historische romans zijn de personages even Albertsiaans als in de andere romans. Het blijven vreemdelingen in een zinloze en dreigende wereld waarin de enige zekerheid de onzekerheid is. Het is alsof Alberts de geschiedenis aangrijpt om in het verlengde van zijn fictionele oeuvre zijn ‘gelijk’ te halen met betrekking tot zijn visie op de mens. De dingen gaan zoals ze gaan. Mensen worden tot
| |
| |
marionetten. Ze kunnen geen invloed uitoefenen op de loop der gebeurtenissen waarvan zij deel uitmaken. Geschiedenis is een optelsom van willekeurige momenten waarin de mens weinig anders overblijft dan zijn plicht te vervullen, zijn lot te aanvaarden en het zwijgen ertoe te doen.
| |
Thematiek
Mateus uit Het zand voor de kust van Aveiro, Claverhouse, Peden en Isobel Gowdie uit De zilveren kogel zijn prototypen van de mens die voortdurend onderweg is, speelbal van het lot; het zijn figuren tussen zijn en niet-zijn, in niets onderscheiden van de hoofdpersonages uit Alberts' ander werk. Gedesoriënteerd als Wietze uit De honden jagen niet meer vaart Mateus, ‘de passagier’, huiswaarts. Vreemd lachend als een gek, als meneer Dalem uit De vergaderzaal. Claverhouse trekt, zoals de anderen, naar het nóórden, de Schotse Hooglanden, waar hij de dood zal vinden. Op zijn weg daarheen vraagt hij voortdurend om licht (van lantaarns, fakkels, kaarsen), een metafoor die - ook hier weer - het verlangen naar uitzicht, helderheid uitdrukt. ‘Je houdt er niet van je ingesloten te voelen,’ zegt Isobel Gowdie, het meisje uit het noorden voor wie hij een stille liefde koestert. ‘Liever niet,’ zegt hij. ‘Ik heb uitzicht nodig. Kunnen zien wat voor me is en achter me en naast me.’
Of het historische figuren betreft of niet, Alberts laat ze existeren in een afgegrensde ruimte, in een eilandachtig isolement, waaraan ze in noordelijke richting trachten te ontsnappen naar een open, leeg niemandsland waarheen ze soms definitief verdwijnen.
| |
Kritiek
De kleine groep critici die Alberts' debuutbundel bespreekt, is van mening dat hij in een zeer persoonlijke stijl prachtige verhalen heeft geschreven. De bundel wordt in De Groene Amsterdammer uitgeroepen tot Boek van de maand en ‘Groen’ (het eerste verhaal) wordt bekroond met de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam 1953. De bomen wordt meer gemengd ontvangen. Sommigen vinden de stijl gemaniëreerd, waardoor het te veel kinderboek is gebleven. Anderen vinden het juist wegens die versimpelde stijl een schitterend boekje. Hoewel Namen noemen (in september 1962 Boek van de maand) en De Franse slag alleszins redelijk worden onthaald, blijft Alberts lange tijd een auteur voor een kleine groep
| |
| |
liefhebbers, zoals Greshoff, Kelk, Nieuwenhuys, Bernlef, Schippers en Fens.
Eerst met De vergaderzaal dwingt hij algemene aandacht en erkenning af. De roman wordt als een meesterwerkje ingehaald en bijgezet in de rij van Nederlandse klassieken. Sindsdien laten zich de vooraanstaande critici doorgaans lovend uit over Alberts' groeiend oeuvre, vooral Fens en De Moor. Ondanks beleden bewondering zijn enkelen hier en daar terughoudender.
Van Deel wijst bijvoorbeeld op de onevenwichtige opbouw van Maar geel en glanzend blijft het goud. Anderen maken gewag van de merkwaardige stijlbreuk in deze roman, vijftien bladzijden vóór het einde. Kuipers, De Rover en Anker menen dat Alberts in dit boek tè veel suggereert. Wie zulke ‘open’ verhalen vertelt, merkt De Rover op, suggereert dat het om méér gaat dan om spannende gebeurtenissen, vooral wanneer hij - zoals aan Het zand voor de kust van Aveiro - een proloog geeft die de lezer op een spoor moet zetten. Maar als die diepere bedoeling onzichtbaar blijft, veel details onverklaarbaar zijn, de samenhang duister blijft, wordt suggestie tot gewilde vaagheid, tot een maniertje. Volgens hem en anderen blijft zelfs in een historische context als die van De zilveren kogel te veel onuitgesproken. Peden, toch een der hoofdpersonages, verdwijnt bijvoorbeeld zonder nadere uitleg spoorloos op driekwart van het verhaal.
| |
Verwantschap / Traditie
Sommige critici zien gelijkenis tussen Alberts' literaire oeuvre en dat van Slauerhoff wegens eenzelfde soort ‘spleen’. Fens wijst in dit verband op het romantisch karakter van hun werk, het verlangen van de hoofdpersonages vreemdeling te zijn.
Volgens De Moor bezit Alberts, evenals Nescio, Van Oudshoorn en Terborgh, het vermogen de vervreemding op te roepen, zonder daarvoor literaire hoogstandjes te verrichten op het gebied van taalgebruik en compositie, zonder gepsychologiseer ook. Bousset en anderen wijzen op overeenkomst met het werk van Elsschot, waarin het motief van de verwijdering eveneens gepaard gaat met het thema van zelfvervreemding.
Nieuwenhuys rekent Alberts op grond van De eilanden en
| |
| |
Namen noemen tot de typisch ‘Indische’ vertellers als Beb Vuyk, Maria Dermoût, H.J. Friedericy en E. Breton de Nijs, die een bepaalde manier van schrijven gemeen hebben, afgeleid van het vertellen zelf en karakteristiek voor een groot deel van de Nederlandse letterkunde over Indonesië. Volgens Hella S. Haasse neemt Alberts in de Indische bellettrie een geheel eigen plaats in. Hij is de enige auteur die over de gemengde samenleving in het voormalig Nederlands Oost-Indië heeft geschreven zonder zich iets aan te trekken van de geijkte opvattingen en wanbepalingen betreffende rang, stand, kaste en ras, die in de koloniale wereld gangbaar waren. Deze onbevangen waarneming, een lens ‘van alle smetten vrij’, is Alberts aangeboren. Geen projectie of interpretatie krijgt de kans het beeld te vertroebelen of te vervormen.
Algemeen wordt Alberts gezien als een geheel aparte verschijning in de Nederlandse literatuur, los van elke stroming. Hij geldt als de meester van de reductie, het minimum, de meest zwijgende auteur. Internationaal vindt zijn werk aansluiting bij auteurs van de ‘lege’ roman, bij de jonge Hemingway bijvoorbeeld. Volgens Goedegebuure, Reinders en anderen komt Alberts Kafka nabij door de manier waarop hij in Maar geel en glanzend, blijft het goud en Het zand voor de kust van Aveiro de gewichtige doelloosheid van een anonieme bureaucratie ridiculiseert. Ook de socioloog Remco Ensel heeft op die verwantschap met Kafka gewezen, vanwege beider fantastische invalshoek voor het kernthema vervreemding en de daaropvolgende fantasie van ontsnapping (in de vorm van vlucht, krankzinnigheid of zelfmoord). Ensel gaat tevens in op de overeenkomsten in de ambtelijke en administratieve loopbanen van Alberts, Kafka, J.F.H. Grönloh (Nescio) en Aart van der Leeuw en de weerslag of verwerking daarvan in hun literaire werk.
Ook is, met name door E.M. Beekman, het werk van Alberts wel met dat van Harold Pinter in verband gebracht, vooral vanwege zijn weergave van dialogen: informeel woordgebruik, een ritme dat gedicteerd wordt door herhaling, een typische dialoog en de uitwerking door middel van aaneenrijging.
| |
Publieke belangstelling
Alberts is lange tijd een auteur voor ingewijden gebleven, wiens werk in weerwil van de lovende kritiek slecht werd verkocht.
| |
| |
Met het verschijnen van De vergaderzaal kwam er plotseling verandering in dat beeld. In januari 1975 stond deze roman bovenaan de HP-top-tien. Het hele oeuvre werd toen herdrukt en vond gretig aftrek. Medio 1975 prijkten Aan Frankrijk uitgeleverd, In en uit het paradijs getild en Haast hebben in september tegelijkertijd in de HP-top-tien. Wekenlang was Alberts de best verkochte auteur. Op radio en televisie werd hij geportretteerd en in januari 1977 verscheen er een tv-bewerking van De vergaderzaal. Sindsdien is er een behoorlijke belangstelling voor zijn werk. Desondanks is Alberts een van Nederlands minst opvallende auteurs gebleven. In de brochure Inleiding tot de kennis van A. Alberts die bij Inleiding tot de kennis van de ambtenaar (1986) gevoegd is, schrijft zijn uitgever, Van Oorschot, dat de boeken van Alberts de grote massa nooit zullen bereiken, omdat Alberts een moeilijke schrijver lijkt te zijn. Hij noemt Alberts een schrijver voor de goede verstaander.
| |
Ontwikkeling
Als het even kon, zweeg Alberts over zijn literaire arbeid. Al was hij sinds zijn pensionering in 1976 productiever dan daarvoor, het schrijven ging hem doorgaans niet makkelijk af. ‘Als ik de hoofdprijs uit de loterij zou winnen, dan geloofde ik het wel,’ zei hij in juni 1985. Die prijs bleef uit en Alberts schreef door. In de zeven jaar erna verschenen er nog zes boeken en een keuze uit zijn werk. Toen hem in 1995 de P.C. Hooftprijs werd toegekend, schreef de jury: ‘Hem een van de grote naoorlogse schrijvers noemen is juist, maar klinkt als het over hem gaat pompeuzer dan bij wie dan ook.’
| |
Visie op de wereld
De beschouwingen die Alberts in deze jaren het licht laat zien, zijn verwant aan de memoires die hij eerder te boek stelde. Zij zijn, met uitzondering van Op weg naar het zoveelste Reich (1990), dat slechts een enkel persoonlijk verhaal bevat, doorspekt met autobiografische ervaringen en herinneringen. De boeken sluiten aan bij debatten die ten tijde van de publicatie plaatsvonden. Alberts laat, op basis van historische feiten en gebeurtenissen en met gebruikmaking van de van hem bekende stilistische middelen, een eigen geluid horen, afwijkend van de meest gangbare of in de media meer aandacht krijgende opinies. Daarin herinneren zijn publicaties aan de artikelen die hij eerder, als redacteur van De Groene Amsterdammer, schreef tegen het Nederlandse beleid ten aanzien van Indonesië.
| |
| |
Inleiding tot de kennis van de ambtenaar is geschreven met het doel een ‘frontale aanval’ van burgers en overheden op de ambtenaren te pareren, vooral de op de ambtenarij gerichte bezuinigingsvoorstellen van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Alberts geeft een geschiedenis van het maatschappelijke drietal overheid, ambtenaren en onderdanen. Hij beschrijft de ‘ambtelijke eigenaardigheden’ en vertelt in het laatste hoofdstuk over zijn eigen ervaringen als ambtenaar in Frankrijk, Nederlands-Indië en Den Haag.
In Op weg naar het zoveelste Reich loopt hij te hoop tegen het ideaal van het Duitse rijk, ‘een ideaal, dat meer dan eens is verwezenlijkt en de andere maal nog beroerder dan de ene’. Hij beschrijft in een feitelijke uiteenzetting de geschiedenis van het Duitse land en de Duitse idee. Een paar maanden voor de hereniging van West-Duitsland en de DDR voorspelt Alberts dat een herenigd Duitsland het verenigde Europa zal overspoelen.
Het Nederlandse koloniale beleid en de behandeling van de geïnterneerden in de Japanse kampen in Nederlands-Indië zijn de hangijzers in Een kolonie is ook maar een mens (1989). In zijn inleiding, ‘Bericht aan de slachtoffers’, verduidelijkt hij het standpunt bij zijn beoordeling van het koloniale verleden. Daarin is geen plaats voor verbittering of vooringenomenheid. Hij gaat uit van de gedachte ‘dat de kolonie ook maar een mens is geweest, met al zijn gebreken, de hebzucht niet uitgezonderd, maar ook met nogal wat goede intenties, al hebben die in sommige gevallen een pad naar een bepaald soort hel geplaveid’. Het tweede deel gaat voornamelijk over zijn eigen kampervaringen. In het laatste half jaar waren er vijftien à achttien doden per dag. ‘De doodsoorzaken waren honger en daarnaast voornamelijk dysenterie. Een beroerde combinatie. Of misschien juist niet. Want dysenterie verminderde heel vaak de eetlust, dus ook het hongergevoel. Maar ze versnelde aan de andere kant weer het uitteringsproces. En kiezen was er niet bij.’ Deze indirecte beschrijving illustreert dat ook deze gebeurtenissen volgens Alberts gaan zoals ze gaan.
In het boekenweekessay Twee jaargetijden minder (1992) stipt hij aan hoe onvermijdelijk het eigenlijk was dat hijzelf, twee van
| |
| |
zijn broers en zijn zus in Nederlands-Indië belandden. Hij vertelt nog eens de geschiedenis van het ‘befaamde en beruchte Cultuurstelsel’ en haalt enkele herinneringen op aan zijn eigen bestaan en dat van andere Nederlanders daar.
| |
Thematiek
Ook in zijn romans zijn de ontwikkelingen zoals Alberts ze laat plaatsvinden, onvermijdelijk. Zelfs Cornelis Musch, een van de machtigste mannen en grootste schurken in het land in de zeventiende eeuw, kan in de historische roman Een venster op het Buitenhof (1987) niet alle gebeurtenissen naar zijn hand blijven zetten. ‘Hij liep in westelijke richting. Het was nog dag en het licht bleef daar langer hangen. Toen hij bij de eerste duinen was aangekomen, klom hij een van de hellingen op. Boven keek hij om zich heen. Hij zag een laantje. Aan het einde zag hij niets.’ Musch trekt zich terug in zijn torenkamer en net als Dalem, in De vergaderzaal, stort hij in. Om een veroordeling tot het schavot voor te zijn, pleegt hij zelfmoord.
Alberts' laatste roman, De vrouw met de parasol (1991), verhaalt over een opeenvolging van ontsnappingen van het echtpaar Aafke en Pieter: ontsnapping aan Pieters familie in Den Haag, aan de mensen die zij onderweg op reis tegenkomen en aan elkaar. Aafke is zich ervan bewust dat de familie van haar echtgenoot haar nooit bij haar naam noemt. Daarmee creëert Alberts ook in dit verhaal een bijna levenloze, anonieme wereld om zijn hoofdpersoon heen, waarin deze niet thuis is. Zij is een buitenstaander, een vreemdeling tussen de mensen die haar omringen, met daarbij een echtgenoot die van nature al buiten de werkelijkheid blijkt te staan. En zoals in andere romans de protagonisten het isolement zoeken om zichzelf te handhaven, zo belanden Aafke en Pieter samen in een hotel in Parijs om daar het idee van samenzijn in stand te houden. Al snel gaat Pieter ervandoor en eenmaal alleen denkt hij niet meer aan Aafke. Zij wel aan hem. Net als De honden jagen niet meer gaat De vrouw met de parasol over een vrouw die van haar echtgenoot houdt. In beide gevallen is de man echter elders en heeft hij haar in zijn gedachten al verlaten.
Ook andere thema's van Alberts keren in De vrouw met de parasol nog eenmaal terug, zoals het vinden van een bevrijding in een verlangen naar licht. ‘'k Wil in die donderstal niet zijn, ik hou
| |
| |
van licht en zonneschijn,’ herinnert Pieter zich een kinderliedje als hij zich alleen, doodsbang geworden, in een donker dal bevindt. En evenals andere hoofdpersonen in de verhalen van Alberts ontsnapt Aafke ten slotte. In zijn laatste roman gaat Alberts voorbij aan de dood. Het schip waarop zij naar Nederland terugkeert, lijdt schipbreuk en Aafke verdwijnt. ‘Toen de gedaanten terugkwamen, was ze er niet meer. Stil.’ Deze laatste woorden markeren tevens het einde van Alberts' literaire proza.
| |
Kritiek
Van de critici in de jaren tachtig en negentig laat alleen Hans Warren zich veelal negatief uit over de boeken van Alberts: ‘Wat hen [= de hoofdpersonen uit De vrouw met de parasol] overkomt, wordt verteld op een toon alsof het er allemaal niet toe doet. Hoopt de schrijver dat zoveel vaagheid vanzelf diepgang suggereert? De lezer blijft zich verwonderen over de lof die nog altijd aan dit armzalige proza wordt toegezwaaid. Onbevredigd legt hij ook dit verhaal van Alberts terzijde met een welgemeend “tja...”.’
Naast de al genoemde vooraanstaande critici schrijven ook Willem Jan Otten, Arnold Heumakers en, van een jongere lichting, Arjen Fortuin en Arjan Peters in het algemeen positief over Alberts' werk. Nieuwe invalshoeken aangaande zijn stijl komen in recensies niet aan de orde. Fortuin noemt hem het mooiste raadsel uit de Nederlandse literatuur. Peters omschrijft het hoofdthema van Alberts als het besluipen van een alleenstaande, teneinde die een stem te geven. Dat thema is gelieerd aan het verdwijnthema. In het hoofdthema is de wat schuwe alleenstaande inbegrepen die in Alberts zelf huisde, die er al was toen hij studeerde, en die op Madoera en de andere eilanden leerde dat verhalen vertellen en beluisteren de eenzaamheid kan lenigen. Niet opheffen, schrijft Peters, maar draaglijk maken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
(Een lijst met de publicaties van A. Alberts in De Groene Amsterdammer is te vinden in: Herman Erinkveld en Walter van de Laar, Albert Alberts. Nijmegen 1979. Deze studie en uitgebreide bibliografieën zijn te vinden op de website: www.hjansen.info)
A. Alberts, Baud en Thorbecke, 1847-1851. Utrecht 1939, Oosthoek, Dissertatie. |
A. Alberts, De eilanden. Amsterdam 1952, Van Oorschot, VB. (licentieuitgave Utrecht [1973], Knippenberg, Bulkboek 18, Indisch-Nederlandse letterkunde 3) |
A. Alberts, De bomen. Amsterdam 1953, Van Oorschot, R. |
Raymond Postgate, 1848. De geschiedenis van een bewogen jaar. Vertaling en bewerking A. Alberts en F. Kool. Amsterdam 1956, H.J. Paris, E. (vert.) |
Régine Pernoud, De glans der middeleeuwen. Vertaling A. Alberts. Utrecht/Antwerpen 1956, Het Spectrum, Prisma-boeken, E. (vert.) |
Guy Chapman, De zaak Dreyfus. Bewerking A. Alberts. Utrecht/Antwerpen 1957, Het Spectrum, Prisma-boeken, E (vert.) |
Abel Lefranc, Het dagelijks leven in de renaissance. Vertaling A. Alberts. Utrecht/Antwerpen 1957, Het Spectrum, Prisma-boeken, E. (vert.) |
Robert L. Heilbroner, De wereld jaagt naar geld. Vertaling A. Alberts. Amsterdam 1957, H.J. Paris, E. (vert.) |
Hilaire Belloc, Marie Antoinette. Vertaling A. Alberts. Utrecht/Antwerpen 1959, Het Spectrum, Prisma-boeken, E. (vert.) |
Albert von Haller, De nieuwe wereld van de Afrikaan. Vertaling A. Alberts. Amsterdam 1961, H.J. Paris, E. (vert.) |
Vance Packard, De afvalmakers. Vertaling A. Alberts. Amsterdam 1961, H.J. Paris, E. (vert.) |
A. Alberts, Namen noemen. Zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen aan het leven in een verloren paradijs, dat Nederlands-Indië heette, 1939-1947. Amsterdam 1962, H.J. Paris, Memoires. |
Vance Packard, Het menselijke in het dier. Vertaling A. Alberts. Amsterdam 1962, H.J. Paris, E. (vert.) |
Barbara W. Tuchman, De kanonnen van augustus. Vertaling A. Alberts. Amsterdam 1962, H.J. Paris, E/R. (vert.) (derde druk Amsterdam/Brussel 1976, Elsevier; zevende druk Amsterdam 2000, De Arbeiderspers) |
Kanada, Nehroe. Vertaling A. Alberts. Den Haag 1963, Kruseman, Kopstukken uit de twintigste eeuw, E. (vert.) |
| |
| |
Vance Packard, De piramidebeklimmers. Vertaling A. Alberts. Amsterdam 1963, H.J. Paris, E. (vert.) |
A. Alberts, Wilhelmina, Koningin der Nederlanden. Vorstin in oorlog en vrede. Den Haag 1963, Kruseman, E. (ook in een gebonden uitgave; hierin ontbreekt hoofdstuk 5.) |
A. Alberts, De Franse slag. Zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen van een Nederlander in Franse Staatsdienst, 1937-1939. Amsterdam 1963, H.J. Paris, Memoires, (tweede, gewijzigde druk, onder de titel Aan Frankrijk uitgeleverd. [1975], Van Oorschot; derde druk: Aan Frankrijk uitgeleend, 1995) |
A. Alberts, Koning Willem III. Den Haag 1964, Kruseman, Kopstukken uit de geschiedenis, E. |
A. Alberts, Koning Willem II. Den Haag 1964, Kruseman, Kopstukken uit de geschiedenis, E. |
André Maurois, Napoleon. Vertaling en inleiding A. Alberts. Den Haag 1964, Kruseman, E. (vert.) |
A. Alberts, Johan Rudolf Thorbecke. Den Haag 1965, Kruseman, Kopstukken uit de geschiedenis, E. |
Cd. Busken Huet, Het land van Rembrand. Studiën over de Noordnederlandse beschaving in de zeventiende eeuw. Verzorgd door A. Alberts. 's-Gravenhage 1965, Kruseman, Teksteditie. |
A. Alberts, In de tijd gezet. Gedenkboek, uitgegeven t.g.v. het 100-jarig bestaan van de oudste vakbond van ons land, de Algemene Nederlandse Grafische Bond. Amsterdam 1966, Algemene Nederlandse Grafische Bond, E/Fotoboek. |
Cas Oorthuys en A. Alberts, Nederland tussen verleden en toekomst. Foto's Cas Oorthuys; teksten A. Alberts. Amsterdam/Antwerpen [1966], Contact, E/Fotoboek. |
F.E. Halliday, Geïllustreerde geschiedenis van Engeland. Inleiding en vertaling A. Alberts. 's-Gravenhage 1966, Kruseman, E. (vert.) |
Rafaël Sabatini, Sabatini omnibus. Kapitein Bloed. De zwarte zwaan. De huid van de beer. Vertaling en redactie A. Alberts. 's-Gravenhage 1966, Kruseman, RB. (vert.) (ten dele opgenomen in Piratenomnibus. Amsterdam 1983, Omega Boek) |
Maria Sibylla Merian, Het nieuwe bloemenboek. Vertaling A. Alberts. 's-Gravenhage 1966, Kruseman, E. (vert.) |
A. Alberts, Laten we vrede sluiten. De merkwaardige voorgeschiedenis van de Vrede van Breda. Amsterdam [1967], P.N. van Kampen & Zoon, E. (ook verschenen zonder omslag. [Wormerveer], Meijer Pers) |
Denis Diderot, De non. Vertaling A. Alberts. 's-Gravenhage 1967, Kruseman, R. (vert.) (latere druk, onder de titel De non. Een schokkende bekentenis. Amsterdam 1982, Omega Boek) |
Samuel Pepys, Dagboek van een levensgenieter. 1660-1669. Vertaling en bewerking A. Alberts. 's-Gravenhage 1967, Kruseman, D. (vert.) (latere druk, onder de titel
|
| |
| |
Samuel Pepys. Dagboek 1660-1669. Een selectie uit het volledige dagboek. Haarlem/Antwerpen 1981, Fibula-Van Dishoeck/Standaard) |
A. Alberts, Het einde van een verhouding. Indonesië en Nederland tussen 1945 en 1963. Alphen aan den Rijn 1968, Samsom, Nauta-reeks nr. 17, E. |
A. Alberts en H. Barvelink, Een eeuw in beweging. Uitgegeven t.g.v. het 100-jarig bestaan van de Koninklijke Machine-fabriek Stork N.V. Hengelo, 4 september 1968. Hengelo en Nijmegen 1968, Stork en G.J. Thieme, E/Fotoboek. |
Jacob van Lennep, Elisabeth Musch. Bewerking en inleiding A. Alberts. Amsterdam 1968, De Arbeiderspers, R. |
Andrew Sinclair, Geïllustreerde geschiedenis van Amerika. Vertaling A. Alberts. Den Haag 1968, Kruseman, E/Fotoboek (vert.) |
A. Alberts [e.a.], Semper mare navigandum. De zee moet steeds bevaren worden. Uitgegeven t.g.v. het 100-jarig bestaan van de N.V. Stoombootmaatschappij Nederland. Amsterdam 1970, Stoombotenmaatschappij Nederland, E/Fotoboek. |
A. Alberts [e.a.], Twee landen. Japan en Nederland. Geschreven in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken t.g.v. de Wereldtentoonstelling in Osaka. Osaka 1970, E/Fotoboek. |
A. Alberts, A.J. Vos Jzn., D.H. Wolft, De Plantage als sieraad aan de Amstel. Uitgegeven t.g.v. het 100-jarig bestaan van drukkerij Kampert en Helm. Amsterdam 1972, Kampert en Helm, E/Fotoboek. |
A. Alberts, De huzaren van Castricum. Een geschiedenis van de Nederlandse Republiek van 1780 tot 1800. Amsterdam 1973, Querido, E/R. |
A.A. Alberts, Leven op de rand. Uit de geschiedenis van Apeldoorn. 's-Gravenhage 1973, Kruseman, Stad en dorp, E. |
A. Alberts, De vergaderzaal. Roman. Amsterdam [1974], Van Oorschot, R. |
A. Alberts, De Hollanders komen ons vermoorden. De scheiding tussen Noord-en Zuid-Nederland 1585-1648. Amsterdam 1975, Querido, E/R. |
A. Alberts, Haast hebben in september. Verhalen. Amsterdam [1975], Van Oorschot, VB. |
A. Alberts, Een koning die van geen nee wil horen. De Europese ambities van Lodewijk XIV 1638-1715. Amsterdam 1976, Querido, E/R. |
Jan Coppens en A. Alberts, Een camera vol stilte. Nederland in het begin van de fotografie 1839-1875. Amsterdam 1976, Meulenhoff, E/Fotoboek. |
C.R. Boxer, Jan Compagnie in oorlog en vrede. Beknopte geschiedenis van de VOC. Vertaling A. Alberts. Bussum 1977, De Boer Maritiem, E. (vert.) |
Edgar Allan Poe, Het reisverhaal van Arthur Gordon Pym. Vertaling A. Alberts. Bussum 1978, De Boer Maritiem, R. (vert.) |
A. Alberts, Per mailboot naar de Oost. Reizen met de Lloyd en de Nederlanden tussen 1920 en 1940. Woord vooraf van A. de Wilde. Bussum 1979, De Boer Maritiem, E. |
| |
| |
A. Alberts, De honden jagen niet meer. Amsterdam 1979, Van Oorschot, R. (vierde druk in: Libretto voor een gewezen koningin) |
Daniel Defoe, De avonturen van kapitein Singleton. Vertaling A. Alberts. Bussum 1979, De Boer Maritiem, Bibliotheek der Zeven Zeeën, R. (vert.) |
Frederick Marryat, Jonker Wijsgeer. De avonturen van Mr. Midshipman Easy. Vertaling A. Alberts. Bussum 1980, De Boer Maritiem, R. (vert.) |
Willem van Oranje, Apologie of verantwoording van de prins van Oranje, 1581. Gevolgd door het Plakkaat van Verlating, 1581. Met enige begeleidende correspondentie. Inleiding en aantekeningen A. Alberts. Bewerking J.E. Verlaan. Nieuwkoop 1980, Heureka, E. (licentieuitgave Tielt/Amsterdam 1980, Lannoo) |
A. Alberts, Maar geel en glanzend blijft het goud. Amsterdam 1981, Van Oorschot, R. |
A. Alberts, Het zand voor de kust van Aveiro. Amsterdam 1982, Van Oorschot, R. |
A. Alberts, De Utrechtse herinneringen van A. Alberts. Amsterdam 1983, Van Oorschot, Memoires. |
A. Alberts, De zilveren kogel. Amsterdam 1984, Van Oorschot, R. (licentieuitgave Amsterdam 1989, Patty Voorsmit, Bulkboek 177) |
A. Alberts, Geerten Gossaert. Het ambacht en de liefde. Oosterhesselen 1986, Agri Montis Pers, E. |
A. Alberts, Inleiding tot de kennis van de ambtenaar. Amsterdam 1986, Van Oorschot, E/Memoires. |
A. Alberts, Een venster op het Buitenhof. Amsterdam 1987, Van Oorschot, R. |
A. Alberts, Een kolonie is ook maar een mens. Amsterdam 1989, Van Oorschot, E/Memoires. |
A. Alberts, Op weg naar het zoveelste Reich. Amsterdam 1990, Van Oorschot, E. |
A. Alberts, De daken. Woubrugge 1991, Avalon Pers, V. |
A. Alberts, De vrouw met de parasol. Amsterdam 1991, Van Oorschot, R. |
A. Alberts, Een tocht naar Keureutoè. Atjeh, 1910. Oosterhesselen 1992, De Klencke Pers, Kwartelreeks, V. |
A. Alberts, Achter de horizon. Met een nawoord van A. Alberts. Nijmegen 1992, Verzameld werk, Eilandenreeks, V. (herziene uitgave van het verhaal dat eerder verscheen in De Eilanden) |
A. Alberts, Libretto voor een gewezen koningin. Een keuze uit eigen werk. Amsterdam 1992, Van Oorschot, VB/R. |
A. Alberts, Twee jaargetijden minder. Amsterdam 1992, CPNB, E/Memoires. |
A. Alberts, Blaricum, dorp in drieën. Met een zeefdruk van Guillaume le Roy. Haarlem 1993, Stichting Culturele Raad Noord-Holland (Noord-Holland in proza, poëzie en prenten), E. |
A. Alberts, De klant uit het hiervoormaals. Belevenissen van P.W. Iwolgin. Met twee linosneden van Toon Wegner. Oosterhesselen 1995, De Klencke Pers, Kwartelreeks, V. |
| |
| |
A. Alberts, Verzameld Werk. Dl. 1 Romans en verhalen; Dl. 2 Historische vertellingen en verspreid werk; Dl. 3 Memoires en beschouwingen, woordenlijst, verantwoording en bibliografie. Amsterdam 2005, Van Oorschot, RB/VB/EB/Memoires. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
C.J. Kelk, Het boek van de maand. A. Alberts, De eilanden. In: De Groene Amsterdammer, 14-2-1953. |
J.W. Hofstra, ‘De Eilanden’; smetteloos prozadebuut van A. Alberts. In: Elseviers Weekblad, 28-2-1953. |
Cl. Bittremieux, ‘De Eilanden’ van A. Alberts. Volwaardig debuut. In: De Nieuwe Gids, 22-3-1953. |
P.H. Dubois, Eenzaamheid, Spleen en Bedwongen ontroering. In: Het Boek van Nu, jrg. 6, april 1953, pp. 185-186. (over De eilanden) |
Annie Romein-Verschoor, Sine Nomine? In: Critisch Bulletin, jrg. 20, juni 1953, pp. 257-262. (over De eilanden) |
H.A. Gomperts, Pruimejantjes en Woutertjes. In: Het Parool, 18-7-1953. (over De bomen) |
Gabriël Smit, Een klein meesterstuk. In: Roeping, jrg. 29, juli 1953, pp. 337-338. (over De bomen) |
Cl. Bittremieux, Een tweede maal A. Alberts. En nog verrassend. In: De Nieuwe Gids, 2-8-1953, pp. 9-10. (over De bomen) |
J.W. Hofstra, Alberts' nieuwe boek: stijl-problemen. In: Elseviers Weekblad, 22-8-1953. (over De bomen) |
Jan Engelman, Het gezwatel van boomblaren. Een ontbrekende betovering. In: De Tijd, 12-9-1953. (over De bomen) |
Annie Romein-Verschoor, Achter de woorden schrijven. In: Critisch Bulletin, jrg. 20, oktober 1953, pp. 455-459. (over De bomen) |
Ben Stroman, Meesterlijke verhalen en een bijna geslaagde novelle. In: Algemeen Handelsblad, 14-11-1953. (over De eilanden/De bomen) |
Jan Greshoff, Nederlands Proza. In: Standpunte, jrg. 8, juni 1954, pp. 64-69. (over De eilanden/De bomen) |
Jan Greshoff, Nederlands Proza. De Letterkunde en Indië. In: Standpunte, jrg. 9, nr. 4, april 1955, pp. 68-74. (o.a. over Alberts' plaats in de Nederlands-Indische letterkunde) |
Bep Vuyk, Alberts noemt eindelijk namen. Een stuk leven dat voorbij is. In: Vrij Nederland, 18-8-1962. (over De eilanden/Namen noemen) |
H.H. Surie, Namen noemen. In: Hollands Weekblad, jrg. 4, nr. 171, 12-9-1962, pp. 15-16. |
Jan Greshoff, ‘Namen noemen’ door Alberts. Nuchter en poedelnaakt. In: Het Vaderland, 1-12-1962. |
C.J. Kelk, Als God in Frankrijk. In: De Groene Amsterdammer, 11-1-1964. (over De Franse slag) |
Kees Fens, Plezier. In: De Tijd-Maasbode, 1-2-1964. (over De Franse slag) |
Jan Greshoff, Een sober schrijver. In: Het Vaderland, 29-2-1964. (over De Franse slag) |
Manuel van Loggem, Rake weergave van een zinloos bestaan. In: Algemeen Dagblad, 28-3-1964. (over De Franse slag) |
G.W. Huygens, De Franse slag. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 4-4-1964. |
J. Bernlef en K. Schippers, Gesprek met A. Alberts. In: J. Bernlef en K. Schippers, Wat zij bedoelen. Amsterdam 1965, pp. 27-46. (interview) |
Kees Fens, Zonder namen te noemen. In: Kees Fens, De gevestigde chaos. Amsterdam 1966, pp. 68-77. (over De eilanden) |
Kees Fens, Namen noemen. In: Kees Fens, Loodlijnen. Amsterdam 1967, pp. 91-93. |
Wim Alings Jr., Bert, ben je nou helemaal zestig. In: De Groene Amsterdammer, 21-8-1971. (over Alberts' bijzondere verteltrant) |
C.J. Kelk, In de marge leven de geestigste mensen. Bert Alberts zestig jaar. In: De Groene Amsterdammer, 21-8-1971. (korte terugblik op Alberts' schrijverschap) |
| |
| |
K. Schippers, A. Alberts schrijft zijn boeken tussen de middag op het departement. In: Haagse Post, 25-8-1971. (interview) |
Wam de Moor, Terborgh, Van Oudshoorn, Nescio en Alberts. In: De Tijd, 18-9-1971. (over gemeenschappelijke thematiek en stijl van deze vier auteurs) |
Rob Nieuwenhuys, A. Alberts. In: Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Amsterdam 1973, tweede verbeterde druk, pp. 500-508 en pp. 617-618 (over Alberts' plaats in de Indisch-Nederlandse letterkunde op basis van De eilanden en Namen noemen). |
C.J. Kelk, Het einde van Nederland als eersterangs mogendheid. In: De Groene Amsterdammer, 26-9-1973. (over De huzaren...) |
Wim Zaal, Verdrinken met een pruik op. In: Elseviers Weekblad, 29-9-1973. (over De huzaren...) |
Willem Brandt, Revolutie in Nederland met ‘De huzaren van Castricum’. In: De Telegraaf, 12-10-1973. |
H.L. Wesseling, Een vergeten invasie. In: N.R.C. Handelsblad, 23-11-1973. (over De huzaren...) |
Annie Romein-Verschoor, Een huzarenstuk is de halve geschiedenis. In: Vrij Nederland, 5-1-1974. (over De huzaren...) |
Kees Fens, ‘De vergaderzaal’ van Alberts is meesterwerkje, op Gogol af. In: de Volkskrant, 16-11-1974. |
Paul van 't Veer, ‘De vergaderzaal’ van A. Alberts eindelijk verschenen. Een schitterend boek. In: Het Parool, 16-11-1974. |
T. van Deel, De ziekte van het vergaderen. In: Nieuwe Haagsche Courant, 23-11-1974. (over De vergaderzaal) |
P.H. Dubois, De gecamoufleerde leegte in nieuwe roman van A. Alberts. In: Het Vaderland, 23-11-1974. (over De vergaderzaal) |
Gerrit Komrij, De bedrevenheid van het weglaten. In: Vrij Nederland, 7-12-1974. (over De vergaderzaal) |
Hanneke Wijgh, A. Alberts, schrijver: Ik heb niet zoveel woorden nodig. In: De Nieuwe Linie, 16-12-1974. (interview) |
P.M. Reinders, Het gevaar van vergaderen. In: N.R.C. Handelsblad, 10-1-1975. (over De vergaderzaal) |
Jaane Krook, De plattegronden en notulen van ‘De vergaderzaal’. In: De Gooi- en Eemlander, 1-3-1975. (interview) |
Kees Fens, Jongensverhalen. In: de Volkskrant, 13-9-1975. (over Haast hebben in september) |
Ad Zuiderent, Het onversierde heimwee van A. Alberts. In: Trouw, 11-10-1975. (over Haast hebben in september en In en uit het paradijs getild) |
Louis-Paul Boon, Het voetbalveld van Europa. In: Hollands Diep, jrg. 1, nr. 2, 22-11-1975, p. 21. (over De Hollanders...) |
Ileen Montijn, Alberts en de liefde voor geschiedenis. In: N.R.C. Handelsblad, 28-11-1975. (over De Hollanders...) |
Hansmaarten Tromp, ‘Ik heb in mijn leven meer meegemaakt dan gedaan’. In: De Tijd, 27-2-1976. (interview) |
Wam de Moor, De billijke bekroning van A. Alberts. In: De Tijd, 29-2-1976. (beknopte bespreking van Alberts' oeuvre, met nadruk op De bomen) |
Carel Peeters, Een landschap achter het voorhoofd. In: Vrij Nederland, 6-3-1976. (over De bomen) |
Kees Fens, Een onzichtbaar verhaal over een onzichtbare hoofdfiguur. In: de Volkskrant, 20-3-1976. (over De bomen) |
Kees Fens, Aanhoudende vorst. In: de Volkskrant, 3-1-1977. (over Een koning...) |
Paul van 't Veer, Historie als een sprookje. In: Het Parool, 8-1-1977. (over Een koning...) |
Kees Fens, Les in lezen. In: De Standaard, 14-1-1977. (over de tv-bewerking van De vergaderzaal) |
Aad Nuis, De geschiedenis buiten het schoolboekje. In: Haagse Post, 15-1-1977, pp. 36- |
| |
| |
37. (over het historisch werk van Alberts) |
Rob Nieuwenhuys, Alberts houdt van intriges. In: Hollands Diep, jrg. 3, nr. 3, 12-2-1977, p. 24. (over Een koning...) |
Ileen Montijn, Ouderwetser dan ouderwets. In: N.R.C. Handelsblad, 4-3-1977. (over Een koning...) |
Hugo Bousset, A. Alberts: Vluchtheuvels. In: Hugo Bousset, Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976. Brugge 1977, pp. 110-113. (over De vergaderzaal) |
Herman Erinkveld en Walter van de Laar, Albert Alberts. Nijmegen 1979. (over Alberts' leven en werk; met een analytische bibliografie van publikaties in De Groene Amsterdammer) |
K. Schippers, Een hond die zich uit de kudde heeft teruggetrokken. In: N.R.C. Handelsblad, 11-1-1980. (over De honden jagen niet meer) |
Herman Verhaar, Een onbestemde familiekroniek. In: Vrij Nederland, 26-1-1980. (over De honden jagen niet meer) |
Aad Nuis, Een sober liefdesverhaal. In: Haagse Post, 2-2-1980. (over De honden jagen niet meer) |
Kees Fens, Minimum. In: De Standaard, 8-2-1980. (over De honden jagen niet meer) |
Wam de Moor, Het oeuvre van Alberts of de triomf van de zelfbeperking. In: De Tijd, 22-2-1980. (over De honden jagen niet meer) |
Willem Kuipers, Aan de grens van het zwijgen. In: de Volkskrant, 8-3-1980. (over De honden jagen niet meer) |
Anneriek de Jong, In gesprek met Albert Alberts. ‘Ik schrijf zo prozaïsch mogelijk, nuchter en gewoon’. In: Hervormd Nederland, 22-3-1980. (interview) |
Kees Fens, ‘Zo is het’. Enkele aantekeningen bij het werk van A. Alberts. In: Tirade, jrg. 24, september/oktober 1980, pp. 418-428. (over romantische aspecten in Alberts' letterkundig werk) |
Jaap Goedegebuure, De aantrekkingskracht van het isolement. In: Haagse Post, 24-10-1981. (over Maar geel en glanzend...) |
Willem Kuipers, Een gouden sprookje van A. Alberts. In: de Volkskrant, 6-11-1981. (over Maar geel en glanzend...) |
P.M. Reinders, Van oude koningen, de dingen die niet voorbijgaan. In: N.R.C. Handelsblad, 6-11-1981. (over Maar geel en glanzend...) |
Wam de Moor, Springer, Alberts en de verre geliefde. In: De Tijd, 13-11-1981. (o.a. over Maar geel en glanzend...) |
T. van Deel, Een mysterieuze Alberts. In: Trouw, 14-11-1981. (over Maar geel en glanzend...) |
Frits Abrahams, ‘Scepsis heb ik steeds gehad, want ook me zelf kan ik lang niet altijd vertrouwen’. In: Vrij Nederland, 21-11-1981. (interview) |
Alfred Kossmann, Prachtige legende. In: Het Vrije Volk, 27-11-1981. (over Maar geel en glanzend blijft het goud) |
Robert Anker, Uitgebeend, proza, te veel raadsel. In: Het Parool, 18-12-1981. (over Maar geel en glanzend blijft het goud) |
Frans de Rover, Geen enkel spoor van zilver. De thuiskomst van A. Alberts in het lege noorden. In: Vrij Nederland, 30-1-1982. (over Maar geel en glanzend blijft het goud) |
Karel Osstyn, Een schat van woorden. In: De Standaard, 1-2-1982. (over Maar geel en glanzend blijft het goud) |
Jaap Goedegebuure, De zinloosheid van elk menselijk bedrijf. In: Haagse Post, 4-12-1982. (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
Kees Fens, Achteruitvaren naar de toekomst. In: De Volkskrant, 6-12-1982. (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
Frans de Rover, Enkele figuren tussen schuivend zand. A. Alberts' kleine roman over het wachten. In: Vrij Nederland, 18-12-1982. (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
Everhard Huizing, Melancholieke roman
|
| |
| |
van Alberts. In: Nieuwsblad van het Noorden, 27-12-1982. (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
P.M. Reinders, Vertraagde thuiskomst. In: NRC Handelsblad, 14-1-1983. (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
Arjaan van Nimwegen, Avonturiers bereiken slechts de thuishaven in fatalistisch boek van Alberts. In: Utrechts Nieuwsblad, 10-2-1983. (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
Wam de Moor, A. Alberts gaat opnieuw achter de woorden aan. De aristocratie van de afstand. In: De Tijd, 25-3-1983 (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
Bzzlletin, jrg. 11, nr. 106, mei 1983, Speciaal Alberts-nummer, waarin onder meer: |
Johan Diepstraten, ‘Als ik een gefortuneerd mens was, schreef ik alleen nog maar geschiedenisboeken’, pp. 3-7. (interview) |
Johan Diepstraten, Erik de Blauw, De dagdromende verteller, pp. 8-16. (over perspectiefwisseling en inlevingstechniek in Alberts' oeuvre) |
Johan Diepstraten, Graa Boomsma, De ‘open plekken’ in het werk van A. Alberts. Een receptie-geschiedenis, pp. 17-31. (overzichtsartikel) |
Johan Diepstraten, Hella S. Haasse, Tussen de regels. Over het ‘Indische’ proza van A. Alberts, pp. 33-36. |
Johan Diepstraten, H. Lammers, Over Bert Alberts, pp. 37-38. (over Alberts als redacteur van De Groene Amsterdammer) |
Johan Diepstraten, Carlien Boelhouwer, Maar geel en glanzend blijft het goud, pp. 39-43 (analyse). |
Johan Diepstraten, Anne Marie Musschoot, A. Alberts: een wereld zonder zekerheden, pp. 44-47. (over Het zand voor de kust van Aveiro) |
Johan Diepstraten, Magda Eggermont, A. Alberts: romantisch schrijver?, pp. 48-49. (over romantische aspecten in Alberts' oeuvre) |
Johan Diepstraten, G. Brands, Het heilig vuur, pp. 50-52. (interview) |
Johan Diepstraten, Jozien Moerbeek en Aloys van den Berk, A. Alberts - bibliografie, pp. 53-60. |
Kees de Bakker, A. Alberts: De eilanden. In: Kees de Bakker, Mijn eerste boek: dertig schrijversdebuten. Amsterdam 1983, pp. 11-14. (over de rol van uitgever Van Oorschot bij de uitgave van De eilanden en De vergaderzaal) |
W. Ramaker, Marja Käss en anderen, De invulbare omtrekkarakters van A. Alberts. In: Literama, jrg. 18, nr. 4/5, augustus-september 1983, pp. 177-187. (over thematiek in Alberts' werk én interview) |
T. van Deel, Alberts in Utrecht. In: Trouw, 29-12-1983. (over De Utrechtse herinneringen van A. Alberts) |
H.M. van den Brink, In de Herenstraat lagen houten klinkers. Met A. Alberts terug naar Utrecht. In: NRC Handelsblad, 30-12-1983. (over De Utrechtse herinneringen van A. Alberts) |
Kees Fens, De eilanden van Utrecht. In: De Volkskrant, 13-1-1984. (over De Utrechtse herinneringen van A. Alberts) |
Wam de Moor; Hun karakter trouw in elke regel van hun hand. A. Alberts en Renate Rubinstein. In: De Tijd, 3-2-1984. (over De Utrechtse herinneringen van A. Alberts) |
T. van Deel, Liefde en geloofsvervolging. In: Trouw, 13-12-1984. (over De zilveren kogel) |
Aad Nuis, Een poëtische romance. In: De Volkskrant, 14-12-1984. (over De zilveren kogel) |
H.M. van den Brink, Geen doel heiligt de middelen. In: NRC Handelsblad, 14-12-1984 (over De zilveren kogel) |
Frans de Rover, Nevel over de Schotse hooglanden. Het historisch perspectief van A. Alberts. In: Vrij Nederland, 22-12-1984. (over De zilveren kogel) |
Joke Linders-Nouwens, Moeilijke roman vol mysteries. In: Haarlems Dagblad, 9-1-1985. (over De zilveren kogel) |
Wam de Moor, Collaboratie in de Schotse borders: een stille liefde te midden van de chaos. In: De Tijd, 18-1-1985. (over De zilveren kogel) |
| |
| |
Janet Luis, Nu Alberts tijd heeft, herschrijft hij alles zes keer. In: Het Parool, 19-6-1985. (interview) |
G.J. Oevering, A. Alberts. In: Uitgelezen 8. Den Haag 1985, pp. 9-23. (over De honden jagen niet meer, Het zand voor de kust van Aveiro en De zilveren kogel) |
J. Bernlef, Kees Fens, K. Schippers, Inleiding tot de kennis van A. Alberts. Amsterdam 1986. Waarin:
- | G.A. van Oorschot, [Woord vooraf], p. 5 |
- | J. Bernlef, Het zwijgende goud. Over de verteltrant van A. Alberts, pp. 7-16. |
- | Kees Fens, De open plek, pp. 17-22. |
- | K. Schippers, De reis van de Saenredam, pp. 23-31. |
|
Ewald Pironet, Ik had wel graag wat meer tamtam gemaakt. Gesprek met A. Alberts. In: NRC Handelsblad, 15-8-1986. (interview) |
René 'T Sas, De mensen denken dat ik zoveel weglaat in mijn verhalen om hen te pesten. In: Vrij Nederland, 16-8-1986. (interview) |
Wim Noordhoek, In gesprek met A. Alberts. In: Het Parool, 19-9-1986. (interview) |
Els Andringa, Stijlkenmerken. ‘Facta’ of gezichtsbedrog? Een empirisch onderzoek naar stilistische intuïties. In: Spektator, jrg. 16, nr. 3, januari 1987, pp. 163-179. (onder andere over Alberts) |
Els Andringa, Motieven en intenties. Strukturen en verwerking van verhaalfiguren. In: TTT, jrg. 7, nr. 1, maart 1987, pp. 27-40. (over het verhaal ‘De dief’) |
Ineke Bulte, De stamboom van Aart en het hogere gelijk van Kees. In: Tirade, jrg. 31, nr. 309, maart-april 1987, pp. 114-126. (over De bomen) |
Yves van Kempen, Vertellen om de dood te verschalken. Het literaire werk van A. Alberts. In: De Groene Amsterdammer, 7-12-1988. |
Peter van Zonneveld, Veel in weinig woorden. A. Alberts' persoonlijke koloniale geschiedenis. In: Vrij Nederland, 11-11-1989. (over Een kolonie is ook maar een mens en De eilanden) |
Barend van Heusden, Alberts autobiografisch. Identiteit en overeenkomst. In: Els Jongeneel (red.), Over de autobiografie. Utrecht 1989, pp. 82-96. |
De Indische jaren van A. Alberts. In: Indische letteren, jrg. 5, nr. 2, juni 1990, waarin:
- | Redactioneel, p. 49. |
- | Huub de Jonge, Het paradijs van Alberts, pp. 51-72. |
- | Addy Adriaansen en Huub de Jonge, ‘Die Indische verhalen heb ik helemaal uit mijzelf geschreven’. Een gesprek met A. Alberts over zijn tropenjaren, pp. 73-84. |
- | Liesbeth Dolk, De luiste briefschrijver bewesten Suez. Een brief van Alberts aan Rob Nieuwenhuys, pp. 91-95. |
|
Wim Alings, ‘Die Duitsers gaan de lakens uitdelen met hun grote bek en eigenlijk kunnen ze er niet eens iets aan doen’. A. Alberts en zijn verwevenheid met ‘Duitsland’. In: Vrij Nederland, 13-10-1990. (interview) |
Piet Kralt en Bert Peene, A. Alberts. Een venster op het buitenhof. In: Piet Kralt en Bert Peene, Lijstwerk. Uittreksels en besprekingen. Laren 1990, pp. 9-15. |
P.F.H. Lauxterman, Clio's toverlantaarn. Over de angst voor Duitsland. In: Hollands Maandblad, jrg. 32, nr. 3, maart 1991, pp. 28-38. (over Op weg naar het zoveelste Reich) |
Janet Luis, Wat ik schrijf is altijd te kort. Gesprek met de schrijver A. Alberts. In: NRC Handelsblad, 23-8-1991. (interview) |
Een kennismaking met A. Alberts. Amsterdam 1992, waarin onder meer:
- | Robert Anker, Wijkend centrum. Over de romans en verhalen van A. Alberts, pp. 6-18. |
- | Willem Jan Otten, De voetstappen van het geheugen, pp. 19-27. |
|
Peter-Erik Neyssen, ‘Het moet een beetje grappig blijven’. Interview met A. Alberts. In: Boekblad, 7-2-1992. (interview) |
Armand Heijnen, Je maakt niet zelf uit of je stopt met schrijven’. Schrijver A. Alberts verrast door Utrechts huldebetoon. In: Utrechts Universiteitsblad, 17-3-1994. (interview) |
Juryrapport P.C. Hooftprijs 1995. In: P.C. Hooftprijs 1995. 's-Gravenhage/Amsterdam 1995, pp. 15-21. |
Willem Jan Otten, Feestrede. In: idem, pp. 7-14. |
| |
| |
Marjoleine de Vos, Alles vertellen in weinig woorden. P.C. Hooftprijs 1995 voor oeuvre auteur A. Alberts. In: NRC Handelsblad, 23-3-1995. |
Michaël Zeeman, A. Alberts, groot verteller en groot verzwijger. In: de Volkskrant, 23-3-1995. (naar aanleiding van de P.C. Hooftprijs) |
P.F. Thomése, Zij willen een eiland zijn. De vluchtende personages in het werk van A. Alberts. In: NRC Handelsblad, 19-5-1995. (naar aanleiding van de P.C. Hooftprijs) |
Yves van Kempen, Elke afvaart verbergt een uitvaart. In: De Groene Amsterdammer, 24-5-1995. |
Wouter Gortzak, Een schrijver als journalist vermomd. In: idem. |
Wam de Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs. In gesprek met P.C. Hooftprijswinnaar A. Alberts. In: Tsjip, jrg. 5, nr. 2, juli 1995, pp. 7-20. |
Willem Jan Otten, A. Alberts (84) wilde geen woord te veel. In: NRC Handelsblad, 22-12-1995. (in memoriam) |
T. van Deel, Melancholie door een omgekeerde verrekijker. In: Trouw, 23-12-1995. (in memoriam) |
Willem Ellenbroek, Stilte was A. Alberts' meesterschap. In: de Volkskrant, 23-12-1995. (in memoriam) |
Remco Meijer, A. Alberts. In: Remco Meijer, Oostindisch doof. Het Nederlandse debat over de dekolonisatie van Indonesië. Amsterdam 1995, pp. 30-39. (interview) |
Huub de Jonge, De gewaarwording van overbodigheid. De dekolonisatie in het werk van A. Alberts. In: Indische letteren, jrg. 11, nr. 2-3, augustus 1996, pp. 119-129. |
Rogi Wieg, De ontroerende buitenkant van A. Alberts. In: Tirade, jrg. 40, nr. 362, januari-februari 1996, pp. 30-39. |
Anthony P. Dekker, Het uitzicht op voleinding. De verzwegen gedichten van A. Alberts. In: De Parelduiker, jrg. 2, nr. 2, mei 1997, pp. 43-54. |
E.M. Beekman, A. Alberts (1911-1995). Indië als een hedendaags mysterie. In: E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indïé 1600-1950. Amsterdam 1998, pp. 584-602. |
J. Bernlef, Zonder geluk valt niemand van het dak. Over literatuur en waanzin. In: J. Bernlef, De losse pols. Essays. Amsterdam 1998, pp. 60-83. (onder andere over De vergaderzaal) |
Huub de Jonge, Ernst en humor in het werk van A. Alberts. In: Indische Letteren, jrg. 14, nr. 4, december 1999, pp. 234-240. |
Remco Ensel, Afwezig met bericht. De bureaucratische fantasie van A. Alberts. In: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, jrg. 27, nr. 4, december 2000, pp. 391-410. |
Coen van 't Veer, Het innerlijk oerwoud. Overeenkomsten tussen ‘Groen’ van A. Alberts, ‘Der Amorkläfer’ van Stefan Zweig en ‘Heart of Darkness’ van Joseph Conrad. In: Indische letteren, jrg. 17, nr. 4, december 2002, pp. 167-187. |
Joris van Casteren, Een buitengewoon goor element. Over de zee bij A. Alberts. In: Bzzlletin, jrg. 32, nr. 289, maart 2004, pp. 93-100. |
Gilles Dorleijn en Mirjam van Hengel, Verantwoording. In: A. Alberts, Verzameld werk, dl. 3. Amsterdam 2005, pp. 585-593. (met biografische en bibliografische informatie) |
Rudi van der Paardt, De twee gezichten van A. Alberts. In: Ons Erfdeel, jrg. 48, nr. 5, november 2005, pp. 769-772. |
Arjen Fortuin, Geen vijand, geen uitweg. A. Alberts is het mooiste raadsel uit de Nederlandse literatuur. In: NRC Handelsblad, 25-3-2005. (over Verzameld werk) |
Arjan Peters, Verhalen van een alleenstaande. ‘Verzameld werk’ van A. Alberts werpt nieuw licht op hoofdthema in romans. In: de Volkskrant, 25-3-2005. |
Rob Hartmans, Waar verhalen al niet goed voor zijn. In: De Groene Amsterdammer, april 2005. (over Verzameld werk) |
Marc Reynebeau, Als het niet moet, nee. Het ‘Verzameld werk’ van A. Alberts. In: De Standaard, 11-8-2005. |
107 Kritisch lit. lex.
november 2007
|
|