| |
| |
| |
Piet van Aken
door G.J. van Bork
1. Biografie
Petrus Camille van Aken werd op 15 februari 1920 geboren in Terhagen (provincie Antwerpen), een plaatsje in de buurt van Mechelen, in de streek langs het riviertje de Rupel. Vanwege de daartoe geschikte kleibodem was de Rupelstreek vooral bekend om de vele steenbakkerijen, waarin een groot deel van de bevolking voor de Tweede Wereldoorlog in seizoenarbeid de kost verdiende. Ook Van Akens vader en moeder, en later zijn broer Bennie, werkten ‘in de steen’. In de tijd dat Piet van Aken de gemeentelijke lagere school van Terhagen bezocht, kreeg zijn vader (Petrus Corneel) een functie als bode van de Socialistische Afdeling tot Wederzijdse Bijstand. De vaste inkomsten die deze functie het gezin garandeerde, stelde de zoon in staat eerst de Rijksmiddelbare school te Boom te bezoeken en vervolgens het Koninklijk Atheneum te Mechelen.
Twee contacten uit die tijd zijn voor Van Aken van vérstrekkende invloed geweest. Zijn leraar Nederlands in Mechelen was Filip de Pillecijn, die vooral zijn literaire ambities stimuleerde en hem door opdrachten in staat stelde iets te verdienen om daarmee aan die ambities ook daadwerkelijk vorm te geven. Zo verscheen nog tijdens de Mechelse school-periode Twee van het gehucht (1938), in eigen beheer uitgegeven met het geld dat hij verdiende aan een brochure voor het IJzerbedevaartcomité. Het tweede contact was dat met Hubert Lampo, één van de weinige literaire figuren in België waarmee Van Aken een blijvend vriendschappelijke relatie onderhield. Er zijn zelfs plannen geweest voor een gezamenlijke uitgave, maar daarvoor verschilden de literaire produk- | |
| |
ten van de beide vrienden toch te veel. Wel droeg Van Aken Het hart en de klok (1944) aan de Lampo's op.
Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd Van Aken opgeroepen voor militaire dienst. Na de capitulatie van België verbleef hij korte tijd in Frankrijk, werd vervolgens tewerkgesteld in Duitsland en daarna in een fabriek voor vliegtuigonderdelen in Mechelen. Direct na de oorlog werd hij redactiesecretaris van het weekblad van het Algemeen Belgisch Vakverbond De werker en kwam hij in loondienst bij deze vakbond. In 1946 werd hij redacteur van het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift en later ook nog van De Faun.
Intussen was Van Aken getrouwd met Rosa Callaert, uit welk huwelijk twee zoons geboren werden. Het gezin verhuisde naar Eyckerveld, dat meer in de buurt van Brussel ligt waar Van Aken zijn werk voor het vakverbond verrichtte. Later vestigde hij zich definitief in Leest, een fusiegemeente van Mechelen.
Van Aken verzorgde bijdragen voor een groot aantal tijdschriften: Dietsche Warande & Belfort, Proloog, Tijd en Mens, De Vlaamse Gids, De Faun e.a. Romans en verhalen van hem werden vertaald in het Frans, Duits, Deens, Noors, Zweeds, Bulgaars en het Russisch.
Aan erkenning voor zijn werk heeft het hem nooit ontbroken. In 1956 werd hem de prijs van de provincie Antwerpen toegekend voor de novelle Klinkaart, een prijs die hem nogmaals ten deel viel in 1968, nu voor Agenda van een heidens lezer. De belangrijkste bekroning vormde echter de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaams verhalend proza 1963-1965 naar aanleiding van Slapende honden (1965), maar voor zijn totale oeuvre.
Van Aken is steeds een literaire outsider gebleven met een door hemzelf gewilde distantie van het literaire ‘wereldje’ en een sterke bescherming van zijn privéleven. De gegevens over zijn persoon zijn dan ook bijzonder schaars. Interviews heeft hij nauwelijks toegestaan en als dat dan toch een enkele maal het geval was, gaf hij er de voorkeur aan de vragen schriftelijk te beantwoorden. De belangrijkste bron voor Van Akens ideeën en achtergronden is dan ook het eerder genoemde Agenda van een heidens lezer (1967), een bundeling van de
| |
| |
kronieken die hij vanaf 1965 schreef voor het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
In het voorjaar van 1984 werd Van Aken getroffen door een hersenbloeding waaraan hij op 3 mei van dat jaar in een ziekenhuis in Antwerpen overleed.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Visie op de wereld
Piet van Aken wordt beschouwd en beschouwde zichzelf uitdrukkelijk als een links of socialistisch auteur. Toch leidt dat bij hem niet programmatisch tot geëngageerde literatuur omdat hij een afkeer had van het soort propaganda of pamflettisme dat het eigen gelijk bij voorbaat opeist. ‘Ik weiger ook maar iemand te bekeren of te ontkerstenen, als propagandist ben ik geen pruim tabak waard, wil ik geen pruim tabak waard zijn’ zegt hij in zijn Agenda van een heidens lezer (1967, p. 42).
Hij gaat uit van de bestaande machtsverhoudingen. In zijn werk wordt de rechtmatigheid van die gevestigde orde slechts zelden rechtstreeks in twijfel getrokken. Zijn perspectief is historisch-materialistisch, dat wil zeggen dat zijn personages onderhevig zijn aan een onafwendbaar proces, de onvermijdelijkheid van de geleidelijke omwenteling. Daarbij gaat zijn aandacht niet in de eerste plaats uit naar het collectieve in dat proces, maar naar het lotgeval van het individu dat aan die veranderingen onderhevig is. Het individu wordt in zijn romans of verhalen nooit ondergeschikt gemaakt aan de groep. Daarbij staat hij een vorm van verdraagzaamheid voor die ruimte laat voor links èn rechts, vernieuwing èn traditie. Reagerend op een interview van Herman J. Claeys voor diens bundel Wat is links? zegt Van Aken: ‘Dat maakt me natuurlijk ook een sukkel, een prooi van de onverdraagzaamheid, zowel van links en rechts, persona non grata voor de artistieke nieuwlichters die zich zo dolgraag links achten (noemen).’ Voor hem komt het erop aan dat ‘de vent die je ook buiten de literatuur om bent’ vooral ‘door de keuze van de onderwerpen en dan, secondair, door de behandeling ervan’ in het werk tot uiting komt (Agenda, 1967, p. 42, 44).
| |
Kunstopvatting
Piet van Akens opvattingen over literatuur zijn het best te reconstrueren uit een tweetal bronnen: zijn recensies en de eerder genoemde Agenda van een heidens lezer. Daaruit blijkt dat hij helderheid van structuur en thematiek voorstaat. Een verhaal of roman moet een afgerond geheel vormen, de personages moeten herkenbaar en authentiek zijn en de
| |
| |
auteur mag de lezer niet als verteller in de weg zitten. Het experimenteren met de structuur mag alleen wanneer dit ten dienste van het verhaal gebeurt. Over het algemeen staat Van Aken afwijzend tegenover het experiment, omdat dit naar zijn oordeel te veel uit modieuze motieven voortkomt en te weinig inhoudelijk bepaald is.
Grote nadruk legt hij op het vakmanschap van de auteur. Alleen met verbeelding en hard werken kunnen volgens hem romans geschreven worden. In het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1957) heeft hij zijn wantrouwen uitgesproken over de inspiratie van de kunstenaar en er de ambachtelijke kunstenaar tegenover geplaatst. Uitgangspunt daarbij vormt steeds de werkelijkheid: de schrijver put uit eigen en andermans ervaringen (‘omgaan, zien en horen’), geeft daar vorm aan en doet dat zo eerlijk en authentiek mogelijk.
| |
Techniek
Zoals uit een hiervoor reeds gegeven citaat blijkt, vindt Van Aken de vorm - hij spreekt zelf van de behandeling van zijn onderwerp - van secundair belang. Uit zijn werk is een duidelijke voorkeur voor de ik-vertelwijze af te leiden. Uiteraard leent die vertelvorm zich uitstekend voor de weergave van zowel innerlijke als uiterlijke processen die het individu ondergaat en dat sluit dus goed aan bij Van Akens zienswijze en doelstelling. Toch wordt die ik-vorm zelden consequent volgehouden. Een roman als De duivel vaart in ons (1946) vertoont, hoewel door wisselende personages in de eerste persoon enkelvoud verteld, auctoriale en panoramische passages.
Fernand Auwera heeft in zijn monografie over Van Aken gewezen op een ander probleem dat zich bij de ik-vorm van Van Akens romans voordoet. Door het gebruik van deze vertelwijze ontstaat bij bepaalde personages een discrepantie tussen wat ze als personage voorstellen en wat Van Aken ze laat zeggen of denken. In De wilde jaren (1958) zijn volgens Auwera de personages te jong voor de wereldwijze visie die ze verkondigen. Weverbergh wees eerder op dezelfde discrepantie in Klinkaart (1954). Hetzelfde kan opgemerkt worden over de krachtfiguur Balten Reusens uit Het begeren (1952), die zichzelf karakteriseert als ‘geen hoogvlieger’, meer een doener dan een denker. Auwera spreekt in dit verband over
| |
| |
‘fouten’ of ‘kortsluitingen’, daarmee een waardeoordeel uitsprekend waarover op zijn minst te discussiëren valt.
In een toch vrij strak gecomponeerde roman als Het begeren wordt de ik-vorm door de auteur pas aan het slot inhoudelijk verantwoord en tevens onontkoombaar gemaakt. Op pagina 216 blijkt pas dat de hoofdpersoon zijn verhaal vertelt aan een verslaggever van een krant: ‘Dat is alles, zoals ik het zag gebeuren, en wat je voor die krant kan gebruiken mag je hebben.’ Daarmee verantwoordt de auteur de hele roman als een lange monoloog, die gericht is tot een luisterend journalist die Balten in de gevangenis opzoekt. De hele ontwikkeling van de roman krijgt daardoor een ‘achteraf’-dimensie die gezien de situatie waarin Balten zich bevindt en de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt, de beschouwelijke passages in de roman aannemelijk maakt.
Lang niet al het werk van Van Aken is trouwens in de ik-vorm geschreven. De novelle Klinkaart bijvoorbeeld is personaal verteld, waarbij het merkwaardig is dat het meisje, de hoofdpersoon, naamloos blijft. Opvallend is wel dat de zijvorm hier in de praktijk toch weer dicht bij de ik-vorm blijkt te liggen, vooral in die passages waarin het meisje van binnenuit beschreven wordt, en dat komt nogal eens voor.
In de thrillerachtige roman Slapende honden (1965) wordt elk hoofdstuk genoemd naar de verteller die in dat hoofdstuk aan het woord is. Vanuit dit wisselend perspectief wordt de lezer de plot van het verhaal (verraad van een vriend aan de Duitse bezetters) geleidelijk aan onthuld, mede doordat de verschillende visies met hun innerlijke tegenspraken veel van de feitelijke toedracht verklaren.
| |
Kritiek
Er is nogal wat kritiek geweest op het feit dat Van Aken traditionele vertellersromans schrijft, terwijl zijn stof zich beter zou lenen voor het experiment. Daarbij zijn vaak vergelijkingen gemaakt met het werk van Louis Paul Boon, immers ook een Vlaams socialistisch auteur. Achtergrond van die kritiek vormt het feit dat de traditionele roman identificatie van de lezer met het hoofdpersonage mogelijk maakt en daardoor kritische reflectie van de lezer in de weg staat.
Het valt te bezien of die kritiek terecht is, zeker wanneer men
| |
| |
Van Akens poëticale opvattingen hierbij betrekt. Objectief gezien is er geen reden om een auteur een bepaalde vorm als doelmatiger voor te schrijven wanneer men met hem van doelstelling verschilt.
| |
Thematiek
Al in de eerste korte roman van Van Aken, De falende God (1942), zijn een aantal thema's aanwezig die zijn werk zullen blijven domineren. De hoofdpersoon is een krachtfiguur, die onaantastbaar lijkt en die als ondernemer zijn imperium in de Rupelstreek opbouwt. Voor de arbeiders van zijn fabriek lijkt hij onaards, een ‘tastbare godheid in hun kleine wereld’. Het enige wat hem aards lijkt te maken, is zijn verhouding met een vrouw van de streek. Daardoor wordt de macht en de zekerheid van het hoofdpersonage aangetast, ook al is er een sterke afhankelijkheidspositie van de vrouw. Onafhankelijk van wie dan ook, in conflict met de kerk en verheven boven het gewone volk, ontstaat dan tevens de eenzaamheid van het personage.
Daarmee zijn dan een reeks thema's gegeven: macht en machtsstrijd, bezit, drift en seksualiteit (vaak ook weer als machtsfactoren), en de uiteindelijke eenzaamheid van het individu. Op de achtergrond is, vooral in de romans die zich in de Rupelstreek afspelen, het conflict tussen de bezittende klasse en de arbeiders een steeds terugkerend decor. Van Aken stelt deze arbeidersstrijd vrijwel nooit centraal, omdat het hem steeds in de eerste plaats gaat om het individu en zijn reacties op de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarbij beschrijft hij telkens de complexiteit van de menselijke drijfveren als een verstrengeling van gevoelens van haat, seksualiteit of passie, bezit en ideeën over sociale rechtvaardigheid.
Wanneer onder invloed van de verbeterde sociale positie van de arbeiders hun kinderen naar school gaan en soms zelfs gaan studeren, ontstaat een dubbele problematiek. Die kinderen vervreemden niet alleen van hun oorspronkelijke milieu; ze raken bovendien in conflict met de natuurlijke, vitale kracht van hun leeftijdsgenoten die geen scholing genoten hebben. Dat maakt ze onzeker en weifelend, waardoor ze vaak tot verliezers worden. Claude uit De duivel vaart in ons (1946), Louis uit De jager, niet de prooi (1964) en Bliek uit
| |
| |
Grut (1966) zijn voorbeelden van dergelijke twijfelaars.
De historisch-materialistische bepaaldheid van de processen waaraan Van Aken zijn personages onderhevig laat zijn, leidt tot de noodlotsgedachte die hen beheerst. De onafwendbaarheid van het noodlot en de sterke vereenzaming die hen vervult, maakt dat zijn romans vaak zo'n pessimistische kijk vertonen. Ook al heeft de ontvoogding van het proletariaat een zekere welstand voor de arbeiders gebracht, in feite blijkt hun geluk daar nauwelijks door bevorderd.
| |
Ontwikkeling
Er zijn in het werk van Van Aken een aantal verhalen, novellen en romans aan te wijzen die door hun situering en onderwerpskeuze een bepaalde samenhang vertonen. In de eerste plaats wordt zo'n groep gevormd door de romans en verhalen over de Rupelstreek met zijn steenbakkerijen. Weisgerber spreekt in dit verband over Van Akens ‘legende van de Rupel’, waarin hij het epos van de arbeid en de opkomst van het socialisme tot in onze dagen heeft getekend. Daarin vormen de roman Het begeren (1952) en de novelle Klinkaart (1954) de onbetwiste hoogtepunten, maar ook de romans De falende God (1942), Gemengd nieuws (1942), Het hart en de klok (1944), De duivel vaart in ons (1946) en de veel later geschreven roman Dood getij (1979) behoren ertoe.
Een tweede groep romans en novellen is gebaseerd op oorlog en verzet, en laat vooral de na-oorlogse ontgoocheling zien van wat in de oorlog nog op gemeenschapszin en idealisme leek. Tot deze groep behoren romans en novellen als De verraders (1962), Slapende honden (1965) en De mooie zomer van 40 (1966).
Een derde groep betreft vooral korte romans en verhalen waarin de Goddemaers een rol spelen. Het lijkt alsof Van Aken in deze verhalen terug is gegaan naar de wortels van zijn Rupelstreek-romans en onder meer de voorvaderen van zijn personage God uit De falende God heeft beschreven. Zowel ‘Teelaarde’ als ‘De eerste Goddemaere’ spelen in de middeleeuwen, maar ook latere telgen uit het geslacht Goddemaere worden beschreven, bijvoorbeeld in ‘Tango voor accordeon’, ‘Nacht en nevel’, ‘De laatste Goddemaere’ en ‘De vaart der volkeren’, later gebundeld in De Goddemaers (1983).
Andere romans vallen duidelijk buiten dit verband, zij het
| |
| |
niet wat de thematiek betreft. Het meest opvallend is dat bij De nikkers (1959) dat weliswaar in Belgisch Kongo speelt, maar evenals andere romans macht en machtsmisbruik tot onderwerp heeft. In mindere mate is dat het geval met De wilde jaren (1958), wel de Vlaamse schuld-en-boete-roman genoemd.
Een opvallende plaats wordt ingenomen door De blinde spiegel (1981), één van Van Akens laatste romans. Dit boek is in feite een sleutelroman, waarin de auteur zijn frustraties en desillusies, opgelopen in politiek en vakbondswerk, van zich afgeschreven heeft. Hoewel vrijwel alle thema's in deze roman opnieuw aan de orde worden gesteld, is Van Aken hier veel directer in zijn kritiek: politici zijn baantjesjagers en carriè-remakers, de socialistische partijtop bestaat uit een elitaire groep met neo-kapitalistische trekken en vakbondsmensen zijn vervreemd van hun eigen achterban. Het hoofdpersonage in de roman, Isi Rommens, wordt beschreven als iemand die afkomstig is uit een steenbakkersfamilie, opgegroeid in een gezin waarvan de vader actief vakbondsman was. Zelf is hij actief geweest in de socialistische jeugdbeweging en later vakbondsbestuurder geworden.
Hoezeer de overige gegevens over dit personage ook mogen verschillen van de levensfeiten van Van Aken zelf, duidelijk is wel dat deze roman autobiografische achtergronden heeft en dat Van Aken als vakbondsman de verhoudingen in de bond van binnenuit kon beoordelen.
| |
Relatie leven/werk
Voor een auteur die zijn stofverwerving ooit omschreef als ‘omgaan, zien en horen’ ligt het voor de hand om te veronderstellen dat er een sterke verwevenheid is van die stof en de eigen levenservaringen. Zowel de Rupelstreek met zijn steenbakkerijen, Van Akens oorlogservaringen als zijn socialistische jeugd en zijn vakbondsactiviteiten vonden hun neerslag in zijn verhalen en romans. Ook de vervreemding van het eigen milieu, die hij door zijn surplus aan opleiding en aanleg opliep, moet zijn thematiek voor een belangrijk deel hebben bepaald. In een interview met Florquin erkent hij dat hijzelf het besef heeft ‘tussen twee sociale lagen te zweven’, maar intussen toch vooral de mentaliteit van de steenbakker heeft behouden.
| |
| |
| |
Stijl / Ontwikkeling
Is Van Aken zichzelf in thematiek en vormgeving steeds trouw gebleven, zijn stijl heeft wel degelijk in de loop der jaren een bepaalde ontwikkeling doorgemaakt. Hij begon, duidelijk onder invloed van De Pillecijn, met een impressionistische stijl. Vanwege zijn onderwerpen en het veelvuldig gebruik van vage, sfeerscheppende adjectieven, werd hij wel een late naturalist genoemd.
Vanaf Het hart en de klok zet een ontwikkeling in die naar steeds geserreerder proza leidt. In Het begeren lijkt die evolutie voltooid. Het taalgebruik is hier vaak tot een minimum gereduceerd: korte zinnen, stoere taal, nauwelijks bijvoeglijke naamwoorden, soberheid en nauwkeurigheid. Met de aanduiding sociaal realisme zou aan dit type proza recht zijn gedaan. In het algemeen doet Van Aken echter geen pogingen om uit naturalistische overwegingen in het Vlaams of een Vlaams dialect te schrijven, al zijn er zeker hier en daar typisch Vlaamse uitdrukkingen of zinswendingen aan te wijzen. Zijn voorkeur voor Amerikaanse auteurs (zie hierna) verklaart waarschijnlijk het veelvuldig voorkomen van anglicismen.
Toch blijkt ook dit realistische proza nog geen eindpunt voor Van Aken te zijn geweest. In zijn latere verhalen over de Goddemaers keert hij, zeker waar het de historische vertellingen betreft, terug naar het vaag suggestieve van zijn beginperiode. Een verhaal als ‘Teelaarde’ kenmerkt zich door de diffuusheid van het beeld: een wereld als door matglas waargenomen.
Men heeft gemeend ook nog een andere ontwikkeling in het werk van Van Aken te kunnen constateren. Fernand Auwera stelt in zijn monografie over deze auteur dat in de eerste romans de hoofdpersonen God-gelijke, sterke en vitale personages zijn die zonder scrupules hun weg gaan. Zijn latere personages missen dat Ubermensch-karakter. Ze kunnen door innerlijke twijfel hun omgeving niet langer overheersen, worden geconfronteerd met eigen onmacht en krijgen inzicht in de maatschappelijke en psychologische processen die die onmacht veroorzaken. ‘God [uit De falende God] staat in de rij van Piet van Akens scheppingen aan het extreme uiterste van een rij personages waarvan Jean Absilis uit ‘Slapende honden’ het andere uiterste vormt’ (p. 7).
| |
| |
Het idee lijkt aantrekkelijk, maar wordt al vanaf het begin door de feiten weersproken. Al in de eerste roman van Van Aken gaat het personage aan die onmacht ten onder, ook al belooft het slot een nieuw begin. Maar zeker in zijn tweede roman, Gemengd nieuws (verschellen in hetzelfde jaar als De falende God, 1942) is allerminst sprake van een krachtfiguur. Eerder van een twijfelaar die door achtergrond en opleiding geen aansluiting meer vindt bij het milieu waaruit hij voortkomt en dan ook geen greep meer heeft op dat milieu.
| |
Publieke belangstelling
Het werk van Piet van Aken heeft van het begin af aan een groot lezerspubliek gevonden. Veel romans en novellen zijn herhaaldelijk herdrukt. Klinkaart beleefde maar liefst veertien herdrukken, maar ook Het begeren, De nikkers, De duivel vaart in ons en Het hart en de klok bereikten grote oplagen, vooral omdat ze via reeksen en pocketedities voor een groot publiek beschikbaar kwamen.
In 1965 werd Piet van Aken in een referendum via de boekhandel aangewezen voor de Prijs van de Vlaamse lezers.
| |
Kritiek
Hoewel de kritieken die hem ten deel vielen overwegend positief waren, is er niet alleen gunstig op zijn werk gereageerd. Bij herhaling werden hem verwijten gemaakt over inconsequenties in zijn verteltechniek (Fernand Auwera e.a.), over zijn negativisme (G. Knuvelder) en over zijn eenzijdige stellingname (Jan Greshoff bijvoorbeeld).
| |
Verwantschap / Traditie
Veel recensenten haken ook in op de door Van Aken uitgesproken voorkeur voor het Amerikaanse sociaal realisme. Daarbij vallen gewoonlijk de namen van Ernest Hemingway, John Steinbeck, Erskine Caldwell, William Faulkner en John Dos Passos. Ook zijn affiniteit met Amerikaanse schrijvers van de ‘hard-boiled’-detective, zoals Dashiell Hammett en Raymond Chandler wordt bij herhaling genoemd, waarschijnlijk omdat Van Aken zelf deze auteurs in interviews opsomt als zijn lectuurvoorkeur. Want met evenveel recht kan men wijzen op de sociaal-realistische traditie in Vlaanderen zelf. Al sinds de 19e eeuw bestaat een stroom van sociaal-realistische romans en novellen die ongetwijfeld tot de lectuur van Van Aken behoord heeft. Daarbij valt te denken aan auteurs als Van Kerckhoven, Zetternam,
| |
| |
Buysse, Streuvels, Sleeckx en Boon.
Ook de sombere naturalistische auteur Gustaaf Vermeersch kan tot de voorlopers van Van Aken gerekend worden. Van Aken schrijft eigenlijk in de traditie van het naturalisme, maar dan zonder de typische stijlverschijnselen daarvan zoals die rond 1900 opgeld deden.
Van Aken heeft een vrij groot aantal romans, novellen en verhalen geschreven waarin een duidelijke samenhang is aan te geven. En ook al ontbreekt de poëzie in zijn oeuvre niet geheel, in verhouding tot zijn proza is ze kwantitatief en kwalitatief te verwaarlozen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hieronder zijn, op één uitzondering na, alleen de in boekvorm verschenen publikaties van Van Aken, opgenomen. Van Aken schreef talloze recensies, essays en kronieken voor tijdschriften en dagbladen. Karel Devocht en Frans Heymans stelden van deze bijdragen een bibliografie samen die werd gepubliceerd in Mens en taak, jrg. 13, nr. 2, 1970, pp. 52-56. Aanvullingen verschenen in ditzelfde tijdschrift (jrg. 16, nr. 1, 1973, pp. 7-9).
Piet van Aken, Twee van het gehucht. Terhagen 1938, [Eigen beheer], N. |
Piet van Aken, De falende God. Brussel 1942, A. Manteau, R. |
Piet van Aken, Gemengd nieuws, in: Westland, 1942, nr. 1, pp. 26-42, N. |
Piet van Aken, Het hart en de klok. Brussel 1944, A. Manteau, R. |
Piet van Aken, De duivel vaart in ons. Brussel 1946, A. Manteau, R. |
Piet van Aken, Alleen de dooden ontkomen. Brussel 1947, A. Manteau, R. |
Piet van Aken, Het begeren. Amsterdam 1952, De Arbeiderspers, Arbo-reeks, R. |
Piet van Aken, Zondaars en sterren, in: Zes Vlaamse novellen. P. van Aken, L.P. Boon, H. Claus e.a. 's Gravenhage 1952, Nijgh en Van Ditmar, Nimmer dralendreeks, pp. 5-31, N. |
Piet van Aken, Klinkaart. Antwerpen 1954, Uitgeversmij. De Ontwikkeling, Nieuw Vlaams Tijdschrift-reeks, N. (ook Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, De Boekvink) |
Piet van Aken, De boom in het bos, in: Familiealbum. Vlaamse auteurs schrijven over hun voorouders. Antwerpen 1955, Uitgeversmij. De Ontwikkeling, pp. 72-76, V. |
Piet van Aken, De wilde jaren. Amsterdam/Antwerpen 1958, De Arbeiderspers/Uitgeversmij. De Ontwikkeling, R. |
Piet van Aken, De nikkers. Antwerpen/Rotterdam 1959, Uitgeversmij. De Ontwikkeling/Ad Donker, R. |
Piet van Aken, De verraders. Antwerpen 1962, Uitgeversmij. De Ontwikkeling, R. |
Piet van Aken, Tobias sterft, in: Vlaamse verhalen van deze tijd. Verzameld en ingeleid door André Demedts. Utrecht [enz.] 1963, Het Spectrum, Prisma-boeken, pp. 26-40, V. |
Piet van Aken, De onschuldige barbaren. Antwerpen/Rotterdam 1964, Uitgeversmij. De Ontwikkeling/Ad Donker, R. |
Piet van Aken, De jager, niet de prooi. Antwerpen/Rotterdam [1964], Uitgeversmij. De Ontwikkeling/Ad Donker, R. |
Piet van Aken, Slapende honden. Antwerpen/Rotterdam 1965, Uitgeversmij. De Ontwikkeling/Ad Donker, R. |
Piet van Aken, Grut. De mooie zomer van 40. Brugge 1966, J. Sonneville, Sfinx-paperback, N. |
| |
| |
Piet van Aken, Agenda van een heidens lezer. Antwerpen 1967, Uitg. S.M. Ontwikkeling, EP. |
Piet van Aken, Zondaars en sterren. De mooie zomer van 40. Leuven 1971, Boekengilde De Clauwaert, Caleidoscoop der Nederlandse letteren, N. (uitgegeven met commentaar en aantekeningen door Frans Heymans; onderwijsuitgave met vragenboekje en bibliografie) |
Piet van Aken, Tango voor accordeon, in: 54 Vlaamse verhalen. Deel 1: Van Piet van Aken tot Willem Elsschot. Amsterdam/Brussel 1971, A. Manteau, pp. 7-22, V. |
Piet van Aken, Dood getij. Amsterdam/Brussel 1979, Elsevier/Manteau, R. |
Piet van Aken, De Goddemaers en andere verhalen. Antwerpen 1980, Uitgeverij Beckers, VB. |
Piet van Aken, De blinde spiegel. Amsterdam/Brussel 1981, Elsevier/Manteau, R. |
Piet van Aken, De hoogtewerkers. Amsterdam/Brussel 1982, Elsevier/Manteau, R. |
Piet van Aken, De Goddemaers. Verhalen. Antwerpen 1983, Manteau, VB. (gedeeltelijke herdruk van de bundel van 1980) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hubert Lampo, [Recensie van] Het hart en de klok. In: Nieuw Vlaamsch Tijdschrift, jrg. 1, nr. 3, 1946-1947, pp. 336-338. |
Hubert Lampo, [Recensie van] De duivel vaart in ons. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 31, 1947, pp. 14-16. |
J. Walravens, Piet van Aken. In: Arsenaal, jrg. 3, nr. 4/5, 1947, pp. 115-125. (over De duivel vaart in ons) |
Hubert Lampo, Kroniek: Het Vlaamse proza. In: Nieuw Vlaamsch Tijdschrift, jrg. 2, 1947-1948, pp. 1306-1308. (over het tot dan toe verschenen werk van Van Aken) |
S. Vestdijk. Piet van Aken: Alleen de dooden ontkomen. In: Het Parool, 3-7-1948. |
Ben van Eysselsteijn, Een nieuwe Vlaamse auteur. In: Haagsche Post, 3-9-1949. (over Alleen de dooden ontkomen) |
Paul de Vree, Iets over het populisme. In: Paul de Vree, Schets der sociale achtergronden van de hedendaagse Vlaamse roman. Antwerpen 1951, pp. 31-34. (over het tot dan toe verschenen werk van Van Aken) |
Bert Ranke, Het werk van Piet van Aken. Hoe eenzaam een mens kan zijn. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 53, nr. 6, 1953, pp. 355-368. (over de thema's eenzaamheid en arbeidersemancipatie) |
Hubert Lampo, [Recensie van] Het begeren. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 8, 1954, pp. 426-432. |
Jan Greshoff, [Recensie van] Klinkaart. In: Het Vaderland, 30-7-1955. |
Johan van der Woude, Hartstocht slaat de klok in ‘Het hart en de klok’. In: Vrij Nederland, 22-10-1955. |
Maurice Roelants, Piet van Aken bleef in de verbeelding steken. In: Elseviers Weekblad, 20-12-1958. (over De wilde jaren) |
Ton Neelissen, Geblindeerde roman van Piet van Aken. In: Elseviers Weekblad, 21-11-1959. (over De nikkers) |
Jan Greshoff, ‘De nikkers’: Kongo-roman door Piet van Aken. In: Het Vaderland, 30-1-1960. |
Jan Greshoff, De verhouding van de schrijver tot zijn personen. Nogmaals over Piet van Aken ‘De nikkers’. In: Het Vaderland, 12-3-1960. |
R. Herreman, Een nieuwe roman van Piet van Aken. In: R. Herreman, Boekuiltjes. Over het letterkundig leven in Vlaanderen van 1944 tot 1948. Hasselt 1960, pp. 155-158. (over Alleen de dooden ontkomen) |
C.J.E. Dinaux, Piet van Aken. In: C.J.E. Dinaux. Gegist bestek, deel 2. 's-Gravenhage 1961, pp. 244-249. (over De Nikkers) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Piet van Aken, 1920. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Nieuwe romanciers uit Nederland en Vlaanderen. Zeist [enz.] 1961, pp. 90. (over het tot dan toe verschenen werk van Van Aken) |
Willem Brandt, Piet van Aken 1920. De wilde jaren. In: Willem Brandt, Keurschrift. Amsterdam 1963, pp. 152-154. |
Jan Greshoff, De roman als demonstratie van ethische overtuiging. Piet van Aken: ‘De verraders’. In: Het Vaderland, 22-1-1963. |
J.H.W. Veenstra, ‘De Verrader[s]’, roman van Piet van Aken. In: Vrij Nederland, 29-6-1963. |
G.W. Huygens, In de schaduw van de boze hand. Romans van Piet van Aken en J. van den Weghe. In: NRC, 29-2-1964. (onder meer over De onschuldige barbaren) |
G. Knuvelder, Piet van Aken. In: G. Knuvelder, Spiegelbeeld. 's-Hertogenbosch 1964, pp. 259-274. (verzamelde kritieken over romans van Piet van Aken) |
Jan Spierdijk, Piet van Aken schreef in opdracht van... zijn vrouw. In: De Telegraaf, 29-5-1964. (interview n.a.v. De onschuldige barbaren) |
| |
| |
Lieve Scheer, [Recensie van] De jager, niet de prooi. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 110, nr. 5, 1965, pp. 383-384 |
Jos Vandeloo, Brief aan een heidens, lezer. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 18, nr. 6, 1965, pp. 634-635. (n.a.v. Agenda van een heidens lezer) |
Paul de Wispelaere, [Recensie van] De jager, niet de prooi. In: De Vlaamse Gids, jrg. 49, nr. 6, 1965, pp. 416-418. |
Willy Spillebeen, [Recensie van] Het begeren. In: Jeugd en cultuur, jrg. 11, nr. 6, 1965-1966, pp. 271-279 |
Herman J. Claeys, Piet van Aken. In: Herman J. Claeys, Wat is links? Vraaggesprekken over literair engagement. Brugge 1966, pp. 16, 63-73, 206. |
C. Rijnsdorp, De verraders. Roman van Vlaming Piet van Aken. In: C. Rijnsdorp, De moderne roman in opspraak. Kampen [1966], pp. 7-9. |
Willy Spillebeen, [Over de Prijs van de Vlaamse lezer 1965]. In: Ons Erfdeel, jrg. 9, nr. 4, 1966, pp. 130-131. |
Willy Spillebeen, [Recensie van] Slapende honden. In: Ons Erfdeel, jrg. 10, nr. 2, 1966, p. 152. |
Kees Fens, Plagiaat. In: Kees Fens, Loodlijnen. Amsterdam 1967, pp. 140-143. (over verondersteld plagiaat) |
Marc Galle, Hulde aan Piet van Aken [Met een antwoord van Piet van Aken], In: Mededelingen Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, nr. 55, 1967, pp. 30-32. (n.a.v. de Driejaarlijkse Staatsprijs) |
Leo Geerts, [Recensie van Grut, De mooie zomer van 40]. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 7, 1967, pp. 554-556. |
Marcel Janssens, Een staatsprijs voor Piet van Aken. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 2, 1967, pp. 124-128. |
Maria Rosseels, Piet van Aken. In de grond is er niets veranderd. In: Maria Rosseels, Gesprekken met gelovigen en ongelovigen. Van polemiek tot dialoog. Antwerpen [enz.] 1967, pp. 117-122. (over geloof en engagement) |
Frans Depeuter, Het belang van het metier. In: Heibel, jrg. 3, nr. 2, 1967-1968, pp. 29-31. (over Grut. De mooie zomer van 40) |
Fernand Auwera, Piet van Aken. In: Fernand Auwera, Schrijven of schieten. Interviews. Antwerpen [enz.] 1969, pp. 163-169. |
Louis Paul Boon, De Amerikaanse roman overtroefd. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken. 2e herz. dr., bezorgd door Herwig Leus. Amsterdam 1969, pp. 104-114. (o.m. over Het begeren) |
Bernard F. van Vlierden. Van in 't wonderjaar tot de verwondering. De poëtica van de Vlaamse roman. Antwerpen 1969, pp. 135-137. (algemene informatie) |
J. Weverbergh, Lolita in Vlaanderen. In: J. Weverbergh, Puin. Korzelig proza. Brussel 1970, pp. 6-22. (vergelijking van Klinkaart met Menuet van L.P. Boon) |
Mens en Taak, jrg. 13, nr. 2, 1970. Piet van Aken 50. (Met bijdragen over de biografie, romanpersonages, citaten, kritiek en polemiek. Voorts bibliografische aantekeningen van Karel Devocht en Frans Heymans over het niet in boekvorm verschenen werk van Van Aken, pp. 52-56.) |
F. Heymans, Bij Piet van Akens: Zondaars en sterren: De mooie zomer van '40. In: F. Heymans, Commentaar en aantekeningen. Leuven 1971, pp, 57-80. |
Ed Popelier, Piet van Aken. Brugge 1972. Ontmoetingen nr. 99. |
Mens en Taak, jrg. 16, nr. 1, 1973. Van en over Piet van Aken. (Met bijdragen over de interviews met Van Aken, over zijn essays en een aanvulling op de bibliografie door Willy Copmans, vgl. Mens en Taak, jrg. 13, nr. 2, 1970.) |
| |
| |
Jean Weisgerber, Piet van Aken. Klinkaart (1954). In: Jean Weisgerber, Aspecten van de Vlaamse roman, 1927-1960. 3e verm. dr. Amsterdam 1973, pp. 193-204. |
Fernand Auwera, Piet van Aken. Antwerpen 1974. Monografieën over Vlaamse letterkunde nr. 47. |
Joos Florquin. [Interview met] Piet van Aken. In: Joos Florquin, Ten huize van... 15. Leuven 1979, pp. 47-83. (interview over leven en werk) |
J. Borre, [Interview met] Piet van Aken. In: De morgen, 30-10-1980. |
Lionel Deflo, Eros en thanatos in Piet van Akens ‘Dood getij’. In: Kreatief, jrg. 14, nr. 4, 1980, pp. 96-97. |
Marcel Janssens, ‘Dood getij’: een comeback van Piet van Aken. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 125, nr. 9, 1980, pp. 669-672. |
Roger M.J. de Neef, Inleiding. In: Piet van Aken. De Goddemaers en andere verhalen. Antwerpen 1980, pp. 15-20. |
Lionel Deflo, Piet van Akens ‘Blinde spiegel’: een tijdbom onder het SP-sanhedrin? In: Kreatief, jrg. 15, nr. 4, 1981, pp. 50-57. |
Gaston Durnez, Gesprek met Piet van Aken naar aanleiding van De blinde spiegel. In: De Standaard, 19-6-1981. |
Marcel Janssens, Een sleutelroman van Piet van Aken. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 126, nr. 9, 1981, pp. 691-696. (over De blinde spiegel) |
Jan Kempen, Piet van Aken op het oorlogspad. In: Mens en Taak, jrg. 24, nr. 4, 1981, pp. 104-109. (over De blinde spiegel) |
Anne Marie Musschoot, Piet van Aken: modieuze voltreffer. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 5, 1981, pp. 752-753. (over De blinde spiegel) |
Gerard Walschap, Piet heeft een paard getekend. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 126, nr. 7, 1981, pp. 547-548. (over De blinde spiegel) |
Joris Note, De verlokkende spiegel van de horigheid. In: Heibel, jrg. 16, nr. 3, 1981-1982, pp. 39-53. (over De blinde spiegel) |
Lionel Deflo, [Recensie van De hoogtewerkers]. In: Kreatief, jrg. 16, nr. 5, 1982, pp. 107-110. |
Jean-Marie Maes, Scherven vegen: Piet van Aken. In: Yang, jrg. 18, nr. 104, 1982, p. 60. (over De blinde spiegel) |
Willem Neyns, De afrekeningen van een vergrijsd socialist. In: Argus, jrg. 5, nr. 25, 1982, pp. 61-65. (over De blinde spiegel) |
Pol van Rijssel, Brief aan een kameraad. In: Heibel, jrg. 16, nr. 4, 1982, pp. 103-104. (over De blinde spiegel) |
16 Kritisch lit. lex.
februari 1985
|
|