| |
| |
| |
Kader Abdolah
door Ton Brouwers
1. Biografie
Kader Abdolah werd als Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani geboren op 12 november 1954 te Arak, Iran. Als oudste van zes kinderen groeide hij op in een welgestelde, streng islamitische omgeving. Zijn doofstomme vader was tapijtknoper, zijn oom een vooraanstaand imam en een van zijn voorouders dichter en premier van Perzië. Abdolah had naar eigen zeggen een eenzame jeugd. Hij werd geplaagd door godsdienstige twijfels, keerde zich al snel af van het islamitische geloof en ontwikkelde belangstelling voor westerse literatuur.
Van 1972 tot 1977 studeerde hij natuurkunde aan de universiteit van Teheran. In die jaren raakte hij actief betrokken bij de Fadaian, een marxistische ondergrondse studentenbeweging die zich verzette tegen het autoritaire beleid van de sjah en, na diens afzetting in 1979, tegen het fundamentalistische bewind onder ayatollah Khomeiny. Na zijn studie was Abdolah enige tijd marineofficier en werkzaam als directeur van een emballagebedrijf. Ook bleef hij politiek actief en schreef onder meer twee journalistieke boeken die vervolgens verboden werden. Andere leden van zijn familie werden eveneens slachtoffer van het repressieve bewind in Iran: twee zussen zaten enkele jaren gevangen en zijn enige broer werd vermoord. In 1985, toen bleek dat meer en meer geestverwanten in Iran gevaar liepen, zag hij zich genoodzaakt om zijn land te ontvluchten.
In 1988, terwijl Abdolah in Turkije in afwachting was van een visum voor de Sovjet-Unie, kwam er toevallig een plaats vrij in een groep vluchtelingen die na bemiddeling van de VN in Nederland terecht kon. Hij kreeg vervolgens politiek asiel en
| |
| |
kon zich met zijn gezin, na hun hereniging in Nederland, gaan wijden aan een nieuw leven in ballingschap. Om de taal te leren studeerde hij onder meer een jaar Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht.
In 1993 verscheen Abdolahs eerste in het Nederlands geschreven werk, de verhalenbundel De adelaars. Het pseudoniem is een samenvoeging van de namen van twee geëxecuteerde vrienden. Zijn eerste roman, De reis van de lege flessen, kwam uit in 1997. Veel van zijn boeken zijn intussen in de belangrijkste Europese talen beschikbaar. Sinds 1996 schrijft hij een column in de Volkskrant. In dit dagblad zijn ook artikelen en opiniestukken van zijn hand verschenen.
Voor De adelaars ontving Abdolah het Gouden Ezelsoor, de prijs voor het best verkochte debuut van dat jaar. In 1995 werd hem het Charlotte Köhler-stipendium toegekend. Voor zijn columns ontving hij de Mediaprijs 1997 en voor zijn roman Spijkerschrift (2000) de E. du Perronprijs 2000.
Abdolah woonde aanvankelijk met zijn vrouw en twee dochters in Zwolle, maar verhuisde in 2003 naar Delft. In het najaar van 2006 was hij gastschrijver aan de universiteit van Leiden.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De verhalen van Kader Abdolah gaan over de ongrijpbaarheid van het leven in ballingschap. Hij behandelt dit thema vooral vanuit het perspectief van de balling zelf, meer in het bijzonder vanuit dat van de Iraanse vluchteling in het hedendaagse Nederland. Wellicht het meest specifieke kenmerk van ballingschap als existentiële realiteit is het besef van een tweeledige buitengeslotenheid: het land waarmee familiale, culturele en emotionele banden bestaan is elders, terwijl er eveneens een fundamentele afstand bestaat tot de nieuwe omgeving, juist door het aanvankelijk geheel ontbreken van dergelijke banden. Er loopt een breuklijn door het leven van de balling en Abdolah situeert zijn verhalen afwisselend aan weerszijden van die lijn, in het Iraanse verleden en in het Nederlandse heden. Zijn werk is doortrokken van herinnering aan het verloren landschap en de afgekapte familiebanden, maar hij laat ook zien hoe moeilijk het is om in de nieuwe taal en cultuur onderdak te vinden. Zijn personages leven enerzijds in een sfeer van weemoed, verwarring en eenzaamheid, anderzijds worden ze gedreven door nieuwsgierigheid, verwondering en wilskracht. De roman De reis van de lege flessen (1997) is te beschouwen als een psychologisch verslag van de dynamiek tussen culturele onthechting en culturele inburgering. In een reeks korte, impressionistische fragmenten vertelt Abdolah hoe Bolfazl, een Iraanse vluchteling van rond de veertig, zijn nieuwe leven in Nederland ondergaat. Dromerig blikt Bolfazl terug op zijn eerste zeven jaar in ballingschap, gevangen als hij zit tussen het nog altijd bevreemdende heden van zijn leven in een plaats aan de IJssel en de herinnering aan zijn verleden in Iran. Die herinnering neemt gaandeweg steeds vagere vormen aan, wat hem beangstigt. Want door zijn ballingschap is zijn besef van identiteit en eigenwaarde danig overhoopgehaald. Had hij in Iran een eenduidige culturele rol en maatschappelijke positie, actief betrokken
als hij was bij het verzet tegen de politieke onvrijheid, bij aankomst in Nederland bleek hij ineens niemand te zijn. Hij doet weliswaar vanaf het begin verwoede pogingen om de taal onder de knie te krijgen, maar zijn maat- | |
| |
schappelijke mogelijkheden blijven uiterst beperkt. Als hij enige tijd in een conservenfabriek aan de lopende band werkt, beseft hij de ironie van zijn situatie: ‘Ik had mijn huis en haard niet verlaten om de blikken van Nederlanders te controleren’ (p. 107). Hoewel Bolfazl geleidelijk greep krijgt op het Nederlands, meer vertrouwd raakt met de Nederlandse samenleving en zich deels losmaakt van zijn Iraanse verleden, laat Abdolah vooral zien dat ballingschap een bizarre ervaring is met een geheel eigen tijdsverloop en een moeilijk te bevatten logica. Tijdens zijn eerste jaren in Nederland komt Bolfazl amper toe aan inburgering en is hij feitelijk nog steeds op de vlucht. ‘Ik moest gewoon afwachten tot het duister van de vlucht zakte,’ zo stelt hij. ‘Daarna kon ik zien wat er van mij overgebleven was’ (p. 77).
| |
Relatie leven/werk
Het werk van Abdolah is nauw verweven met zijn leven als balling. Sommige van zijn verhalen zijn mogelijk zuiver autobiografisch, andere vinden hun oorsprong in ervaringsfeiten en weer andere zijn alleen het product van zijn verbeelding (of deels ontleend aan de Perzische literaire traditie). Belangrijker is echter dat hij ervoor kiest om zijn werk op literaire in plaats van op strikt autobiografische wijze te presenteren. Hij kan hierdoor meer facetten van ballingschap behandelen en die thematiek vanuit meer invalshoeken belichten.
| |
Visie op de wereld
Abdolah's solidariteit ligt steeds bij het misbruikte of machteloze, aan het lot overgeleverde individu. Hij geeft in zijn werk geen abstracte analyse van grootschalige politieke, sociale of culturele verhoudingen, maar beschrijft hoe met name het leven in ballingschap door dergelijke verhoudingen wordt bepaald. Hij laat zien hoe mensen uit angst, machtswellust, plichtsbesef of zucht naar persoonlijk gewin anderen schade berokkenen. Het verhaal ‘Rivieren zijn getuigen’ (De meisjes en de partizanen, 1995), dat zich afspeelt in Iran, is bijvoorbeeld een schrijnende aanklacht tegen het opportunisme van de gewone man die, na het oude regime kritiekloos te hebben gesteund, vervolgens ook een marionet wordt van de nieuwe machthebbers. In ‘Hasan Garibi’, een verhaal over een blinde Turkse migrant in Duitsland (in dezelfde bundel), maakt een taxichauffeur voor eigen gewin misbruik van Garibi's afhanke- | |
| |
lijkheid, wat Garibi uiteindelijk tot waanzin drijft. En in ‘Zij moest haar verhaal nog vertellen’ (De adelaars, 1993), dat speelt in een Nederlands opvangcentrum voor asielzoekers, laat de nachtportier zich uitsluitend leiden door de regels, waardoor hij de ernst van de psychische nood van een vluchteling onderschat. Maar behalve een betrokkene bij sociale onrechtvaardigheid toont Abdolah zich ook - en misschien in toenemende mate - doordrongen van de wispelturigheid en ongrijpbaarheid van het menselijk lot. ‘Dit heb ik nooit zo gewild. Maar ik had geen keus. Het ging buiten mij om,’ bedenkt Bolfazl over zijn nieuwe leven in ballingschap (De reis van de lege flessen, p. 9).
| |
Kunstopvatting
Het enige aspect van Abdolah's schrijverschap dat in eerste instantie geheel lijkt los te staan van het thema van de ballingschap, is zijn besef van literaire roeping. In zijn verhalen, maar ook in interviews, geeft hij voortdurend blijk van zijn verlangen om literatuur te maken en schrijver te zijn. Dit verlangen vloeit deels voort uit zijn gevoel van verbondenheid met de Perzische literaire traditie door de rol daarin van een van zijn voorvaders, zoals gethematiseerd in het openingsverhaal van De meisjes en de partizanen. Hierin suggereert Abdolah dat het de taak van de schrijver is om ‘dichter van het volk’ te zijn en de ‘magie’ levend te houden. Literatuur heeft een tijdloze waarde en daardoor vertegenwoordigt de schrijver een uitzonderlijk maatschappelijk belang. De schrijver is bij uitstek de drager van het innerlijke leven van een cultuur. Doordat Abdolah als gevolg van zijn ballingschap uit zijn taal en cultuur is gevallen, is het realiseren van zijn literaire taak een probleem geworden. Maar de behoefte om te getuigen en om kunst te maken is zo mogelijk sterker en zelfs urgenter geworden. In De reis van de lege flessen krijgt dit idee gestalte in de vriendschap tussen Bolfazl en zijn buurman René, een beeldend kunstenaar die van zijn vrouw gescheiden is nadat hij homoseksueel bleek te zijn. Net als Bolfazl, voor wie René een ‘levend woordenboek’ is, verkeert hij in een maatschappelijk isolement. Maar het leven van René bevindt zich in een neergaande spiraal: door gebrek aan artistieke inspiratie raakt hij in een depressie en uiteindelijk pleegt hij zelfmoord. ‘Als de magie van de kunst je verlaat, blijft
| |
| |
er niets dan een lege plek achter,’ weet Bolfazl; hij begrijpt dat er voor zijn vriend geen andere uitweg was (p. 55). Voor Abdolah, zo lijkt het, is het vasthouden van die artistieke magie, wat bij hem tot uitdrukking komt in zijn respect voor het geschreven woord en de fascinatie voor de mogelijkheden van de taal, van levensbelang.
| |
Stijl
Het is dan ook niet verwonderlijk dat een van de meest opvallende eigenschappen van Abdolah's werk de suggestieve stijl ervan is. Met minimale middelen weet hij vaak een maximaal literair effect te bereiken. Zijn taal is broos, het gebruik van dialoog spaarzaam, en de zinnen zijn kort en eenvoudig van ritme en structuur. Hierdoor ontstaat een stilte in zijn proza die de kracht van de emotionele laag erin versterkt. Die ingetogenheid wordt ook opgeroepen door de elliptische verteltrant, doordat werkelijkheid en herinnering soms bijna ongemerkt in elkaar overvloeien, door het associatieve gebruik van metaforen die de Nederlandse en Iraanse werkelijkheid met elkaar verbinden, en door de toepassing van oosterse elementen, zoals namen en voorwerpen, die een geheimzinnige sfeer scheppen. Aan het einde van menig verhaal wordt het suggestieve gehalte van Abdolah's proza nog eens vergroot door een beeld van overvliegende vogels, de vlietende rivier of de schijnende maan, of door het gebruik van het woordje ‘iets’.
| |
Ontwikkeling / Techniek
De verhalen in De meisjes en de partizanen zijn overigens voller van taal en complexer van structuur dan die in De adelaars. Abdolah experimenteert vaker met het vertelperspectief, verstrengelt het Iraanse verleden en Nederlandse heden vernuftiger, buit zijn vertrouwdheid met de Iraanse literaire traditie meer uit en verruimt zijn visie op ballingschap. Bestaat De adelaars vooral uit schetsmatige semi-autobiografische ikverhalen, de tweede bundel bevat een verhaal dat inhaakt op het hedendaagse racisme in Duitsland, grotendeels verteld vanuit het perspectief van een blinde vluchteling (‘Hasan Garibi’), een verhaal over een Nederlandse vrouw die verliefd wordt op een vluchteling (‘Strijder in de schaduw’) en een verhaal over een Iraanse moeder die aan een vriendin over haar bezoek aan een in Nederland wonende dochter vertelt (‘Fagrimoloek’). Hoewel in De reis van de lege flessen het perspectief weer bij een semi- | |
| |
autobiografische ik-verteller ligt, komt in dit boek een groter aantal Nederlandse personages tot leven en wordt ook de problematiek van ballingschap diepgravender uitgewerkt.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Spijkerschrift (2000) en vooral Het huis van de moskee (2005) markeren een terugkeer, in overdrachtelijke zin, naar het land van herkomst. In de eerstgenoemde roman wordt nog wel grotendeels verteld vanuit het perspectief van de vluchteling in de polder, maar de verhaalstof richt zich vooral op zijn verleden in Iran, in het bijzonder de band met zijn vader. Hoofdpersonage Ismaiel was door zijn verzetsactiviteiten tegen het regime van de islamitische geestelijken zijn leven niet meer zeker in eigen land. Zijn vlucht heeft automatisch geleid tot een breuk met zijn doofstomme vader Aga Akbar. Na diens dood ontvangt Ismaiel in ballingschap per post een schrift met zijn vaders onleesbare, in spijkerschrift geschreven aantekeningen. In zijn poging die notities te ontcijferen ontstaat gaandeweg een beeld van hun onderlinge relatie. De zoon voelde zich al vroeg verantwoordelijk voor zijn vader vanwege diens handicap, maar toen hij zelf kritische politieke denkbeelden begon te ontwikkelen, raakte hij vervreemd van die volgzame, godsdienstige man. De roman gaat over Ismaiels ambivalente verhouding tot zijn vader en laat zien dat hij zich al schrijvende met hem verzoent.
In Spijkerschrift worden de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van Iran sinds eind jaren zestig belicht; ditzelfde gebeurt, op ambitieuzere wijze, in Het huis van de moskee. Deze roman richt zich op de lotgevallen van de bewoners van het eeuwenoude huis uit de titel. Het staat in Senedjan en wordt bewoond door de uitgebreide familie van Aga Djan, een vooraanstaande tapijtenkoopman. Zijn familie, die al jaren de imam van de moskee levert, vervult een prominente rol in de stad. Aga Djan, die zich verantwoordelijk voelt voor het voortbestaan van de orde binnen de familie, fungeert als de spil bij wie de diverse verhaallijnen samenkomen. De verwikkelingen draaien veelal om de spanning tussen macht en verraad, religie en politiek, traditie en modernisering. De roman laat zien dat een paar jaar na het begin van het schrikbewind van de ayatollahs ook de redelijke en gematigde Aga Djan niet langer kan voorkomen dat zijn familie ten onder gaat aan onderling
| |
| |
wantrouwen en ideologische tegenstellingen. Iedereen is een speelbal van het regime geworden. De uitbarsting van geweld en extremisme wordt gevolgd door jaren van stilte: ‘Iedereen was moe, iedereen had rust nodig.’ Behalve inzicht in de politieke omwentelingen in het Iran van de jaren zeventig en tachtig biedt de roman een inkijk in de cultuur van dit land, inclusief zijn gewoontes, rituelen, rolpatronen en instituties. Mede door de vele bijpersonages, afkomstig uit verschillende generaties, de aandacht voor de uiteenlopende rollen van mannen en vrouwen binnen de islam en verhaalmotieven als liefde en overspel ontstaat een episch beeld van de beschreven gemeenschap. Impliciet worden vooral het gedrag en het machtsmisbruik van de imams aan de kaak gesteld.
De ervaring van ballingschap komt in deze roman alleen terloops aan bod. Een neef van Aga Djan, Shahbal, groeit op in hetzelfde huis en weet zich door zijn intelligentie al op jonge leeftijd te onderscheiden. Hij is voorbestemd om zijn oom als leider op te volgen en kan het goed met hem vinden, maar hij voelt zich allengs minder thuis binnen de familie, de islam en de politiek van zijn land. Tijdens zijn studie wordt hij actief in het verzet en onder de druk der omstandigheden komt hij als politiek balling in het buitenland terecht, iets wat verder buiten het verhaal blijft. Wel ontvangt Aga Djan aan het einde een brief van Shahbal. De neef laat zijn oom weten dat hij nu woont in een vreemd land (‘waarvan ik nooit gedacht had dat ik er terecht zou komen’) en schrijft in een nieuwe taal. Hij is naar eigen zeggen echter altijd trouw gebleven aan zijn afkomst en heeft getracht om ‘de poëtische geest van onze mooie oude taal’ in zijn verhalen ‘een plek te geven’. En, zo besluit hij zijn brief: ‘ik droom zo vaak over ons huis en over jullie dat ik eigenlijk niet hier, maar daar, thuis woon.’ Ondanks de vlucht en het nieuwe leven zit Shahbal in zijn verbeelding nog altijd vast aan zijn land van herkomst.
| |
Traditie / Verwantschap
De centrale problematiek van Abdolah's werk is verwant met die in het werk van Nederlandstalige auteurs die eveneens - hetzij als vluchteling of migrant, hetzij door afkomst - met één been in een andere cultuur staan, zoals Abdelkader Benali, Said El Hadji en Henk van Woerden. In het verhaal ‘Fagrimoloek’, in
| |
| |
De meisjes en de partizanen, behandelt Abdolah de culturele verwijdering tussen moeder en dochter bijvoorbeeld op vergelijkbare wijze als Anil Ramdas dat doet in de novelle Het besluit van Mai (1993). Daarnaast sluit zijn werk aan bij de internationale exilliteratuur, geschreven door auteurs die door communistische, fascistische of fundamentalistische regimes gedwongen werden hun land te verlaten - een in de twintigste eeuw uitzonderlijk grote traditie. Binnen die groep behoort Abdolah overigens tot een minderheid die in de taal van het nieuwe land is gaan schrijven.
| |
Publieke belangstelling
Het werk van Abdolah wordt overwegend positief door lezers ontvangen. Vooral zijn romans zijn veelvuldig herdrukt en vertaald. In kranteninterviews heeft hij regelmatig de gelegenheid te baat genomen om zijn ideeën en ervaringen nader toe te lichten. Hij is een auteur die de media en het contact met zijn lezers allerminst schuwt, zoals onder meer blijkt uit televisieoptredens, zijn vele lezingen in boekwinkels en bibliotheken en zijn aanvaarding van het gastschrijverschap aan de universiteit van Leiden in 2006. Deze keuze voor een zichtbare rol vloeit voor een deel voort uit zijn visie dat de schrijver als cultuurdrager een bijzondere verantwoordelijkheid heeft tegenover het ‘volk’ en zich niet in zichzelf moet opsluiten.
| |
Thematiek
Een ander voertuig voor de verspreiding van zijn meningen en opvattingen onder het publiek is zijn column in de Volkskrant. In deze columns, waarvan een selectie is gebundeld als Mirza (1998), Een tuin in de zee (2001) en Karavaan (2003), gaat Abdolah in op actuele en persoonlijke kwesties vanuit het perspectief van de politieke vluchteling. Gezien deze insteek wekt het geen verwondering dat hij het schrijven ervan als ‘een serieuze oefening in vrijheid’ opvat. Sommige stukken bieden een polemische reactie op actuele controverses in cultuur of politiek, andere zijn meer persoonlijk van aard en vallen eerder binnen het genre van de literaire of autobiografische schets. Ze zijn echter alle op organische wijze verbonden met zijn positie van (schrijvende) buitenstaander, waarbij hij de voordelen daarvan - zoals afstand, een bijna natuurlijke verwondering en het ‘mysterieuze’ eigen verleden - goed naar zijn hand weet te zetten. De columns hebben een tastend, onbevangen karakter en geven gestalte aan
| |
| |
de ‘kroniekschrijver’ in hem, zoals hij in de tweede column in Mirza aangeeft. In die hoedanigheid wil hij ‘zijn grenzen ontdekken’, ‘gelezen worden’ en bovendien ‘het vluchten tot het bittere eind leren kennen’. Het belangrijkste aspect van de ‘wet van de vlucht’ in zijn geval, zoals valt te lezen in Een tuin in de zee, is overigens de volstrekte willekeur ervan, iets waar hij geen vragen meer bij stelt: ‘ik heb me eraan overgegeven’. Voor Abdolah betekent zijn tweede leven in Nederland, inclusief het daarmee verbonden schrijverschap, werkelijk een wedergeboorte, een nieuwe identiteit, een zichzelf heruitvinden - letterlijk een overgave aan een ander bestaan in een vreemde taal (zonder daarbij het oude te verloochenen). Mede hierdoor kan de columnist zichzelf op achteloze, laconieke wijze van buitenaf beschrijven. Tegelijk is het gedreven, eigen stemgeluid opvallend, gekenmerkt als het wordt door onvoorwaardelijke solidariteit met de vluchteling en aandacht voor taal en een associatieve logica (die hij in Karavaan omschrijft als een combinatie van westers ‘rechtstreeks van A naar B’ denken en oosters ‘rond’ denken). De versmelting van het oude en nieuwe werkelijkheidsbesef leidt tot oorspronkelijk proza met een aparte sensibiliteit. De columns staan dan ook niet naast zijn literaire werk, maar maken er integraal deel van uit.
Dat Abdolah zich de rol van culturele bemiddelaar aanmeet, blijkt verder niet alleen uit zijn vertaling/bewerking van Kélilé en Demné (2002), een klassiek Perzisch werk uit de vroege middeleeuwen bestaande uit een dozijn op fabels gelijkende vertellingen, maar ook uit zijn verliteratuurde verslag van een reis naar Zuid-Afrika, Portretten en een oude droom (2003). In dit boek lopen de herinnering aan zijn politieke verleden in Iran, zijn Nederlandse identiteit als schrijver en de actualiteit van de reis steeds door elkaar. Voor het eerst in Zuid-Afrika wordt hoofdpersoon Dawoed getroffen door de overeenkomsten met zijn geboorteland, zoals het veelzijdige landschap en het gewelddadige recente verleden, terwijl het Afrikaans van de schrijvers die hij ontmoet juist veel verwantschap met zijn nieuwe taal vertoont. Beide boeken vormen een goede illustratie van de gevoeligheid van de auteur voor de poëtische kanten van de taal, alsmede voor de mogelijkheden en onmogelijkheden van culturele vertaling.
| |
| |
| |
Kritiek
In besprekingen van het werk van Abdolah wordt vooral de nadruk gelegd op de morele, politieke en interculturele aspecten ervan. Bovendien is er aandacht voor de combinatie van eenvoudige stijl (woordkeus, zinsbouw, zinslengte) en intieme verhaalsfeer. Vanuit een meer ironisch perspectief wijst men wel op tekortkomingen in stijl en taalgebruik of op het sentimentele karakter van een aantal van zijn verhalen. Bewondering voor het ongewone karakter van zijn bijdrage aan de Nederlandse literatuur overheerst echter. Zo meent Elsbeth Etty dat de auteur erin slaagt om in zijn werk ‘de Iraanse tragedie suggestief in beeld te brengen, met als voorlopig hoogtepunt het indringende familie-epos Het huis van de moskee’.
| |
Thematiek
Abdolah's schrijverschap verschaft inzicht in zowel de vervreemding als de creatieve mogelijkheden van het leven als balling, vluchteling, uitgestotene. Zijn boeken maken duidelijk dat vanuit dat pijnlijke, grillige, altijd persoonlijke lot toch overwinningen mogelijk zijn. Zonder zijn werk zou het beeld van Iran in de Nederlandse literatuur minimaal zijn ingekleurd, en dan nog alleen van buitenaf, zoals bijvoorbeeld in Teheran, een zwanezang (1990) van F. Springer. Het door Abdolah getoonde beeld - vanaf de debuutbundel uit 1993 tot aan Het huis van de moskee - is complexer en indringender, al identificeert hij zich meer met het oude Perzië van voor de islam dan met het streng godsdienstige land waaruit hij is weggevlucht. Los van zijn specifieke culturele achtergrond, betrokkenheid of thematiek, bewijst zijn werk misschien vooral dat de individuele drang tot literaire expressie sterker kan zijn dan de grenzen van de talige, politieke of culturele orde waarin we bij geboorte feitelijk allemaal willekeurig worden geworpen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Kader Abdolah, De adelaars. Breda 1993, De Geus, VB. (2e druk: 1996, Geuzenpocket 72; licentieuitgave Amsterdam 1998, Bulkboek, jrg. 26, nr. 249; 6e druk in Alle verhalen) |
Kader Abdolah, De meisjes en de partizanen. Breda 1995, De Geus, VB. (licentieuitgave Den Haag 1997, Stichting XL, XL 244; 6e druk in Alle verhalen) |
Kader Abdolah, De reis van de lege flessen. Breda 1997, De Geus, R. (licentieuitgave Den Haag 1997, Stichting XL, XL 325; licentieuitgave Den Bosch 2001, Malmberg, Boektoppers; 12e druk: Amsterdam 2003, Maarten Muntinga, Rainbow pocketboeken 699; 13e druk: 2006, Meulenhoff, Van twee werelden 3) |
Kader Abdolah, Mirza. Breda 1998, De Geus, CB. |
Kader Abdolah, Spijkerschrift. Notities van Aga Akbar. Breda 2000, De Geus, R. (licentieuitgave Den Haag 2001, Stichting XL, XL 732; 10e druk: 2003, De Geus pocket; 13e druk: 2007, De Geus focus). |
Kader Abdolah, De koffer. Met bijdragen van Janet Luis, Reinjan Mulder en Marjan Gilsing. Breda 2001, V. |
Kader Abdolah, Een tuin in de zee. Mirza. Breda 2001, De Geus, CB. |
Kader Abdolah, Kélilé en Demné. Amsterdam 2002, Bert Bakker, NB. (licentieuitgave Den Haag 2003, Stichting XL, XL 897; 2e druk, onder de titel De koe: 2007) |
Kader Abdolah, De Koning. Zwolle 2002, Waanders, V. |
Kader Abdolah, Alle verhalen. Amsterdam 2002, Maarten Muntinga, Rainbow pocketboeken 640, VB. (bevat De adelaars en De meisjes en de partizanen) |
Kader Abdolah, Portretten en een oude droom. Breda 2003, De Geus, R. (2e druk, onder de titel De droom van Dawoed: 2006) |
Kader Abdolah, Karavaan. Breda 2003, De Geus, CB. |
Kader Abdolah, Het huis van de moskee. Breda 2005, De Geus, R. |
Kader Abdolah, Sejjed. Goes 2006, COS Zeeland, N. |
Kader Abdolah, Vergeten liedjes. Brussel 2007, Vlaams-Nederlands Huis deBuren (www.deburen.eu), Radioboek 21, E/BR. (podcast) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Annemiek van der Vegt, Ik draag de Nederlandse taal als gereedschap op mijn rug. In: Zwolse Courant, 22-9-1993. (over De adelaars) |
Igor Cornelissen, Hij pakt je bij de kraag. In: Het Parool, 5-11-1993. (over De adelaars) |
Arjan Peters, Gele treinen kropen door de bocht. In: de Volkskrant, 21-11 1993. (over De adelaars) |
Marnel Breure, De schrijver als trekvogel. In: Vrij Nederland, 15-1-1994. (over De adelaars) |
Frits van Exter, Een schrijver op de vlucht keert ooit terug naar huis. In: Trouw, 19-2-1994. (interview over De adelaars) |
Leonoor Wagenaar, Behoefte aan wraak op een literaire manier. In: Het Parool, 4-10-1994. (interview over De adelaars) |
Xandra Schutte, Wie weg is, is weg. In: De Groene Amsterdammer, 24-5-1995. (over De meisjes en de partizanen) |
Doeschka Meijsing, Heimwee naar vroeger. In: Elsevier, 6-6-1995. (over De meisjes en de partizanen) |
Arjan Peters, De magie kan niet worden vermoord. In: de Volkskrant, 23-6-1995. (over De meisjes en de partizanen) |
Igor Cornelissen, Perzië aan de IJssel. In: Het Parool, 1-7-1995. (over De meisjes en de partizanen) |
Dick Laning, De wraak van Kader Abdolah. In: Rotterdams Dagblad, 1-7-1995. (interview) |
Gertjan van Schoonhoven, De IJssel als toeverlaat. In: NRC Handelsblad, 7-7-1995. (over De meisjes en de partizanen) |
Marnel Breure, Parallelle werelden. In: Vrij Nederland, 29-7-1995. (over De meisjes en de partizanen) |
Annemiek Neefjes, ‘Ik wil in het Nederlands schrijven. Ben ik wel normaal?’ In: Vrij Nederland, 5-8-1995. (interview) |
Frits Abrahams, ‘De vrijheid kan soms een nachtmerrie voor me zijn’. In: NRC Handelsblad, 12-8-1995. (interview) |
Peter van Vlerken, Kader Abdolah. In: De Stem, 29-12-1995. (interview) |
Ingrid Hoogervorst, ‘Je hebt de sleutel van je oude huis meegenomen, maar hij zal nooit meer passen’. In: Bzzlletin, jrg. 25, nr. 231-232, december 1995-januari 1996, pp. 105-109. (interview) |
Frank Kools, ‘Ik ben een tak van een oude appelboom’. In: Trouw, 18-1-1996. (interview) |
Arno Kantelberg, Een vreemdeling die niet vergeten wil worden. In: HP/De Tijd, 21-2-1997. (interview) |
Rob van Erkelens, Land van jenever en slecht weer. In: De Groene Amsterdammer, 5-3-1997. (over De reis van de lege flessen) |
Yra van Dijk, Alle hoeken van de vlucht. In: de Volkskrant, 7-3-1997. (over De reis van de lege flessen) |
Petra Quaedvlieg, God leeft krachtig in mijn herinnering. In: Hervormd Nederland, 8-3-1997. (interview) |
Frank Kools, De pruim viel als een traan in moeders handpalm. In: Trouw, 14-3-1997. (over De reis van de lege flessen) |
Annemiek Neefjes, Een niemand in het heden. In: Vrij Nederland, 15-3-1997. (over De reis van de lege flessen) |
Janet Luis, Twee werelden moeiteloos in elkaar geschoven. In: NRC Handelsblad, 21-3-1997. (over De reis van de lege flessen) |
Petra Quaedvlieg, Onder water zijn alle lege flessen vol. In: De Morgen, 27-3-1997. (over De reis van de lege flessen) |
Piet de Moor, Lege flessen. In: Knack, 30-4-1997. (over De reis van de lege flessen) |
Marjo van Soest, Dat karretje op Mars, zo mooi als krachtige poëzie. In: Vrij Nederland, 14-3-1998. (interview) |
Yra van Dijk, Abdolah's redelijkheid. In: de Volkskrant, 5-6-1998. (over Mirza) |
Karel Osstyn, Kader Abdolah. In: De Standaard, 16-7-1998. (over Mirza) |
Herman Jacobs, Wat overblijft is het woord. In: De Morgen, 31-7-1998. (over Mirza) |
Geno Spoormans, De paradox van de tolerantie. Een casestudy over Kader Abdolah. In: H. van Lierop-Debrauwer e.a. (red.), Een gat in de grens. Ontwikkelingen in literatuur en onderwijs. Tilburg 1998, pp. 77-87. |
| |
| |
Odile Heynders en Bert Paasman, ‘De ziel van dit volk komt goed in gedichten naar voren, maar in proza niet’. In: Literatuur, jrg. 16, nr. 6, 1999, pp. 365-369. (interview over schrijverschap) |
Anneriek de Jong, Weg uit Saffraandorp. In: NRC Handelsblad, 7-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Désirée Schyns, Kader Abdolah grijpt terug op het oude Perzië. In: Trouw, 15-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Jan Paul Bresser, Perzië in de polder. In: Elsevier, 15-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Ingrid Hoogervorst, ‘Spijkerschrift’ leest als een Perzisch sprookje. In: De Telegraaf, 21-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Daniëlle Serdijn, Het schrift dat niemand kan lezen. In: Het Parool, 21-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Hans Warren, Tussen oud en nieuw land. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Janet Luis, Spreekbuis van een sprakeloze vader. In: NRC Handelsblad, 28-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Arjan Peters, Met vader op het dak van het vaderland. In: de Volkskrant, 28-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Annemiek Neefjes, Uitersten aan elkaar geklonken. In: Vrij Nederland, 29-4-2000. (over Spijkerschrift) |
Piet de Moor, Zoon vertaalt zijn vader. In: De Morgen, 10-5-2000. (over Spijkerschrift) |
Max Pam, Een ideale asielzoeker. In: HP/De Tijd, 12-5-2000. (over Spijkerschrift) |
Piet de Moor, Coalitie van gebreken. In: Hervormd Nederland, 3-6-2000. (over Spijkerschrift) |
Jeroen Vullings, Een doofstomme ruiter. In: De Standaard, 20-7-2000. (over Spijkerschrift) |
Frank Hellemans, Op adem komen dankzij Kader Abdolah. De naïeve vertelkracht van een nieuwe Nederlander. In: Ons Erfdeel, jrg. 43, nr. 5, 2000, pp. 751-753. |
Monica Soeting, Wie in de zee zit, wordt nat. Interview met Kader Abdolah. In: Boekdelen, jrg. 1, nr. 1, 2001, pp. 5-7. |
Hans Warren, Nederland is ook van ons. In: Haarlems Dagblad, 27-4-2001. (over Een tuin in de zee) |
Herman Jacobs, Een kroniekschrijver in ballingschap. In: De Morgen, 1-8-2001. (over Een tuin in de zee) |
Janet Luis, De wilskrachtige ik-figuren van Kader Abdolah. In: Kader Abdolah, De koffer. Breda 2001, pp. 21-29. |
Reinjan Mulder, Koerdistan, 1979 - De geboorte van de schrijver. In: Idem, pp. 31-44. |
Richard van Leeuwen, Wijze lessen van jakhalzen. In: Trouw, 2-2-2002. (over Kélilé en Demné) |
Clara Strijbosch, Verbond tussen kat en muis. In: de Volkskrant, 22-2-2002. (over Kélilé en Demné) |
Maartje Breedt Bruyn, ‘Vertel ons hun verhaal’. In: Vrij Nederland, 23-2-2002. (over Kélilé en Demné) |
Janet Luis, Spring altijd in de rivier. In: NRC Handelsblad, 23-5-2003. (over Portretten en een oude droom) |
T. van Deel, Een Iraniër in Kaapstad. Abdolah's dode, Iraanse vrienden reizen. In: Trouw, 24-5-2003. (over Portretten en een oude droom) |
Daniëlle Serdijn, Overal thuis, overal blij. In: Het Parool, 20-6-2003. (over Portretten en een oude droom) |
Arjan Peters, ‘Ek het oral na jou gesoek’. In: de Volkskrant, 5-7-2003. (over Portretten en een oude droom) |
Thomas Vanheste, Verliefde berghok. In: Vrij Nederland, 26-7-2003. (over Portretten en een oude droom) |
Iris Pronk, Ik heb kelders vol kisten in mijn hoofd. Het boek is af als er geen andere versie mogelijk is. In: Trouw, 2-4-2005. (interview over schrijven) |
Ann de Craemer, ‘Er rijzen bergen op in de polders en de dijk loopt door de woestijn’. Kader Abdolah, schrijver tussen twee culturen. In: Yves T'Sjoen (red.), De zwaartekracht overwonnen. Dossier over ‘allochtone’ literatuur. Gent 2004, pp. 31-59. |
Bas Groes, De mensen zijn moe van revoluties. In: Bas Groes, McLiteratuur. Gesprekken met Nederlandse en Vlaamse schrijvers over globalisering. Rotterdam 2004, pp. 116-124.
|
| |
| |
(interview) |
Theo Hakkert, De grote roman over de moslimrevolutie in Iran. In: Het Parool, 24-11-2005. (over Het huis van de moskee) |
Jaap Goedegebuure, Kader Abdolah neemt wraak. In: Trouw, 26-11-2005. (over Het huis van de moskee) |
Gerrit Komrij, Iran gidsland. In: Humo, 29-11-2005. (over Het huis van de moskee) |
Elsbeth Etty, Iedereen moet verwijderd worden. In: NRC Handelsblad, 2-12-2005. (over Het huis van de moskee) |
Michaël Bellon, De islam ontsluierd. In: De Standaard, 9-12-2005. (over Het huis van de moskee) |
Max Pam, Rechter van God. In: HP/De Tijd, g-12-2005. (over Het huis van de moskee) |
Clara Strijbosch, Vogels vangen op de binnenplaats. In: de Volkskrant, 16-12-2005. (over Het huis van de moskee) |
Piet de Moor, ‘Ook moslims gaan vreemd’. In: Knack, 22-3-2006. (interview over Het huis van de moskee) |
Rolf Bosboom, Wie schrijft moet van zijn wortels houden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-4-2006. (interview over schrijverschap) |
Ward Wijndelts, Ik benader de koran heel aards. In: NRC Handelsblad, 4-8-2006. (interview over koranvertaling) |
Margriet van Rooij en Laurens Ham, Portretten van een nieuwe tijd. In: Vooys, jrg. 24, nr. 1, 2006, pp. 26-32. (interview over Het huis van de moskee) |
Ewa Dynarowicz, Het ethische aspect van het identiteitsvormingsproces in ‘Portretten en een oude droom’ van Kader Abdolah. In: Jane Fenoulhet e.a. (red.), Neerlandistiek in contrast. Bijdragen aan het Zestiende Colloquium Neerlandicum. Amsterdam 2007, pp. 87-96. |
107 Kritisch lit. lex.
november 2007
|
|