| |
| |
| |
Bertus Aafjes
door Rob Molin en Willem Sinninghe Damsté
1. Biografie
Lambertus Jacobus Johannes (Bertus) Aafjes werd op 12 mei 1914 te Amsterdam-Oost geboren als eerste kind van Johannes Aafjes, ambtenaar bij de accijnzen, en Nicolasina Minkels. Moeder was een zeer gelovige vrouw, die in haar jeugd kloosterzuster had willen worden. Hoewel vader een overtuigd vrijdenker en anarchist was, werkte hij van harte mee aan de katholieke opvoeding van hun twee zonen en een meisjestweeling.
Omdat de gymnasiale studie van Bertus aan het Amsterdamse Ignatiuscollege nogal moeizaam verliep, hield hij ze na drie jaar voor gezien en besloot, gestimuleerd door zijn moeder, priester te worden. Hij studeerde achtereenvolgens aan de seminaries in Uden en Hageveld en aan het Philosophicum te Warmond.
Nadat hij ook de priesteropleiding had afgebroken, vertrok hij richting Italië en in mei 1936 bereikte hij zijn einddoel Rome. In de jaren vóór de oorlog leidde hij in Amsterdam een bohémienbestaan en verbleef hij bij tussenpozen in Leuven en Rome voor de archeologiestudie.
Hij gaf in de eerste maanden van 1937 met Leo Boekraad en Pierre H. Dubois het literair tijdschriftje Klondyke uit; later was hij korte tijd redacteur van Criterium (1945 en 1946) en van Ad Interim (1945 tot 1949). Sinds 1940 is Aafjes lid geweest van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Halverwege de oorlog was hij met zijn vrouw, de schilderes Dorothea Wesseling, en hun twee kinderen in Terband bij Heerenveen ondergedoken. Zo probeerde hij te ontkomen
| |
| |
aan de dreigende arrestatie vanwege de opruiende verzetsgedichten, die hij publiceerde onder het pseudoniem Jan Oranje. In die tijd maakte hij ook wel gebruik van de schuilnaam Sick Sack en iets later van Quiquibio.
Op 21 juli 1945 werd hem door A. Roland Holst, Jan Engelman en M. Nijhoff de Radermacher Schorerprijs toegekend voor In het Atrium der Vestalinnen. In 1953 kreeg hij de Tollensprijs en in hetzelfde jaar, voor gedichten uit De karavaan, een eervolle vermelding tijdens het internationaal concours voor poëzie te Rome. De cultuurprijs van de gemeente Heerlen werd hem in 1964 uitgereikt.
Aafjes woonde in 1946 in Bergen aan Zee. Mede om aan de druk van de publieke belangstelling te ontsnappen, vestigde hij zich zonder zijn gezin in het voorjaar van 1947 in Egypte, waar hij de weinig lucratieve betrekking van perschef van een lunapark vervulde en zich in armoedige omstandigheden aan zijn dichterschap wijdde. Over de ervaringen tijdens zijn omzwervingen in Egypte - waar de monumentale, antieke bouwwerken hem fascineerden -, Israël en Libanon schreef hij als correspondent van de Volkskrant zijn eerste journalistieke reisverslagen.
In 1952 kwam aan dit weinig honkvaste bestaan een einde, toen Aafjes met zijn vrouw en drie kinderen - er zou daarna nog een dochter geboren worden - een deel van Kasteel Hoensbroek ging bewonen. Van daar uit reisde hij voor Elseviers Weekblad en andere tijdschriften en kranten naar talloze landen, waar hij vertelstof vergaarde voor zijn populaire boeken over dichtbije en verre culturen van landen als Frankrijk, Italië, Griekenland, Marokko, Amerika en Japan. De waardering voor dit reisproza spreekt uit vele herdrukken en de toekenning van de ANWB-prijs in 1960 voor De wereld is een wonder. Hij publiceerde nauwelijks nog gedichten en essays na De karavaan (1953) en zijn geruchtmakende aanval op de poëzie van de Vijftigers in hetzelfde jaar. Ook aan literaire tijdschriften werkte hij niet meer mee en dat terwijl hij vóór de oorlog en daarna met forse regelmaat gedichten, verhalen en essays had gepubliceerd in vooral De Gemeenschap, Roeping, Elsevier's Geillustreerd Maandschrift, Groot Nederland, De Stem, Criterium, Ad
| |
| |
Interim, Proloog, De Gids en Critisch Bulletin. Literaire kritieken zoals die van zijn hand voornamelijk in Den Gulden Winckel en in het dagblad De Tijd verschenen, heeft hij sinds begin jaren vijftig niet meer geschreven.
In 1973 verhuisden Aafjes en zijn vrouw naar een eenvoudige bungalow in de bossen bij het Noord-Limburgse Swolgen. Hij maakte in dat jaar als leider van een expeditie door Kenia en Tanzania intens kennis met Afrika. Met zijn vrouw bracht hij toen nog twee bezoeken aan deze gebieden, waarbij hij zich met haar in dienst stelde van Terre des Hommes, de hulporganisatie voor kinderen in nood.
Na een uitputtend verblijf in 1979 in Sierra Leone kreeg Aafjes een hartinfarct. Sindsdien reisde hij nog nauwelijks en leidde hij een teruggetrokken bestaan. Hij overleed op 22 april 1993 in Swolgen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Geen Nederlands dichter was in de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog zo populair als Bertus Aafjes. Diverse bundels werden een vierde maal of vaker herdrukt en Een voetreis naar Rome (1946) haalde zelfs elf drukken. De belangstelling dankte deze ‘Kleine Odyssee’ in eerste instantie aan de bevrijde, optimistische toon, die na de benauwende oorlogsjaren een zonnige toekomst in het vooruitzicht stelde. Een onbedoelde bijdrage aan het succes van Een voetreis naar Rome leverde de nieuwsgierigheid opwekkende, moralistische kritiek van pater Creyghton, waarin onder meer werd gewezen op het schandelijke avontuur van de voetreiziger met het kamermeisje in ‘Het hotel’ en in het bijzonder op seksualiteit buiten het huwelijk. Op de belangstelling van het publiek duidt ook de vertaling van een aantal latere prozawerken, onder meer Egyptische brieven (1948) en Arenlezer achter de maaiers (1950). Daarnaast hebben Marius Flothuis en andere componisten van naam zich door het werk van Aafjes laten inspireren.
| |
Kritiek
Gezaghebbende recensenten als Menno ter Braak, S. Vestdijk en M. Nijhoff lieten zich lovend uit over zijn vroege poëzie. Vele minder gunstig oordelende en ronduit afwijzende kritieken en essays staan daar tegenover van latere critici als F.W. van Heerikhuizen, Kees Fens, Hans Warren en Gerrit Komrij. Na omstreeks 1953, als Aafjes nog maar weinig nieuw dichterlijk werk publiceert, krijgt hij van belangrijke critici nog nauwelijks krediet. Hoewel hij later onder meer in interviews uitvoerig is teruggekomen op zijn bezwaren tegen de experimentelen, neergelegd in zijn (aanvankelijk in Elseviers Weekblad verschenen) geruchtmakende Drie essays over experimentele poëzie (1953), bleef zijn poëzie in literaire kringen verdacht. Met een uitspraak als de volgende had hij het voorgoed verkorven bij de Vijftigers: ‘Lees ik Luceberts poëzie, dan heb ik het gevoel dat de SS de poëzie is binnen gemarcheerd. Een totalitair stelsel van rauwe gevoelens en instincten, met de laarzen aan van een verschrikkelijke uniformiteit, uit zich in een dwangmatig Sieg Heil van woorden als oe, a, oer, ei, urinoir.’ Hoewel een deel van de poëzieliefhebbers de zijde had gekozen van de experi- | |
| |
mentelen, is het grote publiek Aafjes steeds trouw gebleven, zoals valt af te leiden uit de herdrukken van zijn bundels.
De bezwaren van critici tegen zijn poëzie gelden slordigheid en gebrek aan logica. Opvallend vinden zij de ongelijkmatige kwaliteit. Naast sterke, duidelijke, overtuigende regels duiken in een en hetzelfde gedicht steevast stoplappen op, woorden voor de sier en vage regels. Niet in de laatste plaats is gebrek aan authenticiteit en oprechtheid een veelgehoorde klacht.
Op Een voetreis naar Rome kreeg Aafjes heftige kritiek van katholieke scribenten. Dit gedicht werd niet alleen door Creyghton op moralistische gronden veroordeeld, maar ook door P.C. Boeren. Critici uit hetzelfde kamp, zoals Anton van Duinkerken en Godfried Bomans, lieten een ander geluid horen en beschouwden de beperkte opvattingen van hun collega's zelfs als schadelijk voor het katholieke emancipatieproces. Een te vrije interpretatie van bijbelse gegevens was vooral het bezwaar tegen In den beginne (1949).
Een veel gunstiger eenstemmigheid bestaat er over Aafjes' verhalend proza. Het is herhaaldelijk geroemd om het voortreffelijk taalgebruik en de onderhoudende verteltrant, óók door degenen die zijn poëzie met reserve benaderden. Met name J. Greshoff vroeg zich af of Aafjes niet eerder een prozaschrijver was dan een dichter, omdat zijn poëzie zo ongelijk en zijn proza zo constant goed van kwaliteit is. Over Aafjes' vertalingen werd eveneens in het algemeen positief geschreven, maar dat geldt weer niet voor zijn talrijke werkjes voor de jeugd. Kees Fens en anderen hebben de loftrompet gestoken over de met regelmaat verschijnende reisverhalen. Ook de in Japan gesitueerde verhalen over rechter Ooka, die Aafjes vanaf 1969 publiceerde, kregen veel bijval. Volgens sommigen echter toonde hij in die teksten slechts de fraaie kant van Japan en sloot hij zijn ogen voor sociale onrechtvaardigheid. Rudy Kousbroek verweet hem bovendien dat hij zich niet aan de feiten hield en grove anachronismen toeliet, terwijl Marja Roscam Abbing meende dat zijn sfeertekeningen de indruk maakten ‘afkomstig te zijn van iemand die nooit een voet in Japan heeft gezet.’
| |
Traditie / Techniek
Aafjes heeft zich van meet af aan in de romantische traditie thuisgevoeld. Zijn eerste bundels sluiten aan bij het volkslied
| |
| |
en de middeleeuwse poëzie, die hij tijdens zijn seminarietijd goed leerde kennen. Het rondeel en de aan het refrein herinnerende slotstrofe (de prince) duiken in Het gevecht met de Muze bijvoorbeeld steevast op, terwijl Een voetreis naar Rome en Maria Sibylla Merian in de arcadische traditie passen. Minder opmerkelijk is de voorkeur voor het sonnet, die Aafjes vooral in Het koningsgraf tentoonspreidt. Inhoudelijk wordt zijn poëzie sterk bepaald door christendom en de klassieken, maar ook door vrijdenkerij.
| |
Verwantschap
Hoewel hij zichzelf van de Criterium-generatie in zekere zin gedistantieerd heeft, bijvoorbeeld in interviews en in het essay ‘Diagnose van een volière’ (1946), maakt hij daar onmiskenbaar deel van uit. Zijn poëzie vertoont duidelijk trekken van de ‘Amsterdamse school’ en het romantisch-rationalisme. Vooral het vroege werk komt overeen met de afdeling ‘Eerste verzen’ (1932-1938) uit de Verzamelde gedichten van Ed. Hoornik. In één opzicht echter sluit Aafjes niet aan bij de Criterium-poëzie en haar eerbied voor het kleine en nabije, namelijk door de weerspiegeling van ervaringen van de (reizende) bohémien.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Zowel de Criterium-generatie als Aafjes leeft niet van romantiek en schoonheid alleen. In de sonnetten uit 1938 en 1939 (opgenomen in de verzamelbundel Gedichten uit 1947), Het gevecht met de Muze (1940) en Het zanduur van de dood (1941) vlucht Aafjes geregeld in esthetische voorstellingen of zweept hij zichzelf op met de nodige bravoure. Maar daarnaast richt hij zijn aandacht op de realiteit van dood en vergankelijkheid. Vanaf Het koningsgraf (1948) is van deze tweespalt niets meer te bespeuren en concentreert hij zich op de eindigheid, zo onderstreept een zinsnede als ‘dat wij begraven worden en vergeten / dat wij met lichaam en ziel vergaan.’
| |
Kunstopvatting
De kennismaking met de Egyptische, monumentale kunst in de tweede helft van de jaren veertig houdt onmiskenbaar verband met deze omwenteling. Het probleem van de Egyptenaren was, meende Aafjes, dat ze niet voor eeuwig wilden doodgaan. Wat hem trof, was dat al die hevige uitingen geen effect hadden gesorteerd. Daarmee hield ook voor hem het begrip van eeuwigheid, waaraan hij tot op zekere hoogte een betekenis had toegekend, absoluut op.
| |
| |
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Niettemin is de omringende werkelijkheid hem na omstreeks 1948 blijven boeien. Ten grondslag aan de poëzie van Aafjes liggen antithesen als aards tegenover hemels of het wanhopig bespiegelen van de bitterheden van het alledaagse leven tegenover het verlangen naar schoonheid.
Zijn dichterlijke ontwikkeling vanaf juni 1936 - hij debuteerde met ‘Het Italiaans Maria-lied’ in het katholieke tijdschrift De Gemeenschap - wordt bepaald door de hunkering naar geluk. In zijn eerste bundels leidt dit sterke verlangen tot de volgende kringloop. Hij keert zich naar de aarde, waarna hij zich bewust wordt van de kortstondigheid van alle voorspoed, de onvervulbaarheid van het bestaan en de onbereikbaarheid van de vrouw. Het gevolg daarvan is de drang naar vergetelheid, bijvoorbeeld in het godsrijk of in de antieken. Vanuit die sfeer keert hij terug naar het aardse uitgangspunt.
Het is niet verwonderlijk dat een gelukzoeker als Aafjes zich interesseert voor doel en zin van het leven. In de aan de Vestaalse maagden gewijde tempel (‘In het Atrium der Vestalinnen’ in Een voetreis naar Rome) meent hij die te vinden in de louter aardse genieting. De verteller ziet daar voor zich dat de naoorlogse mens zal herrijzen en aan de aarde - typische Aafjes-romantiek - ‘rozen en liederen’ zal verlenen. In deze nieuwe wereld, voortgekomen uit een synthese van christendom en hellenisme, vernieuwt zich de cultuur van de twintigste-eeuwse mens. Zij herbergt een zaligheid zonder de last van de (erf)-zonde en een kuisheid om zichzelfs wil, niet dus als boete voor onbegrepen schuld. Deze oplossing van het romantisch conflict is niet alleen vaag, maar ook voorlopig, want in het kort na Een voetreis naar Rome verschenen Maria Sibylla Merian (1946) vlucht Aafjes in de schone idylle en in de bijna argeloze verteltrant.
In Het koningsgraf (1948) belijdt hij de aardsheid zoals die in ‘In het Atrium der Vestalinnen’ reeds naar voren kwam, maar tegelijk ontglipt hem, die de hemel op aarde dacht te vinden, de aardse werkelijkheid zélf. Het koningsgraf leert dat de zoektocht naar doel en zin van het leven zonder resultaat is gebleven, of het zou de zekerheid van het niets moeten zijn. Een zelfde thema bevat In den beginne (1949), waarin Aafjes zich
| |
| |
bezint op het gebrekkige woord, in het bijzonder de poëtische vergelijking, die na de zondeval in plaats kwam voor het zuivere noemen van Adam. Het streven van de dichter in zijn poëzie eeuwig voort te leven, is al even vergeefs als de poging het onuitsprekelijke te verwoorden. Wanhopiger nog is De karavaan (1953), door de preoccupatie met de realiteit, waarvan Aafjes de noodzaak in Het koningsgraf al had ingezien. Hij wandelt thans niet meer tussen rozen, maar in een helse woestijn. Vooral onderscheidt De karavaan zich van de voorafgaande poëzie, doordat de verscheurdheid van 's dichters wereldbeeld zich ook in de uiterlijke vorm manifesteert.
| |
Techniek
Voor de vroegere, vloeiende, zangerige verzen is in De karavaan nagenoeg geen plaats meer ingeruimd. Thans maken de gedichten een verbeten, weerbarstige indruk en lijkt Aafjes zijn onvrede uit te schreeuwen, zoals in ‘De kanarie’:
van dunne granaatscherven van geluid.
De verzen rijmen niet meer, wat ook al niet meer het geval was in In den beginne. In de vroegere poëzie leidt de beschouwing van bitterheden niet uitsluitend tot zwartgalligheid en ontlaadt zij zich in speelsheid en rijkdom van klank en ritme, zoals in de beginstrofe van ‘De drinker in Frascati’ (uit ‘Verspreide gedichten 1940-1944’):
Gezeten in het wijnhuis met
spel ik de hangklok: nauwgezet
verstrijken op metalen tred
‘In het Atrium der Vestalinnen’ is gebaseerd op de metafoor van de wereld als puinhoop, die evenals het vergane Parthenon te Athene of het Forum te Rome gedachten aan de eeuwigheid opwekt. In den beginne geeft een thematische behandeling van
| |
| |
de beeldspraak. Het wezen der dingen ontvalt Adam en Eva na de zondeval en zij zullen zich voortaan moeten behelpen met vergelijkingen, die zowel benaderen als versluieren. De beeldspraak in De karavaan ten slotte is hard en concreet.
Ook in het proza spelen metaforen een belangrijke rol. De schipbreuk van de romantische illusie is gekarakteriseerd in het beeld van de zeemeermin in het titelverhaal uit De zeemeerminnen (1946). In tegenstelling tot die in de poëzie is de beeldspraak in het verhalend proza veelal origineel. Ter verduidelijking heeft Aafjes herhaaldelijk gebruik gemaakt van allegorieën. Zo is ‘Poëzie van het schuifgat’, één van de essays die hij aan de experimentelen wijdde, gebouwd op een herinnering aan een rebels klasgenootje.
| |
Verwantschap
Mogelijk is er op dit punt invloed aanwijsbaar van de breed uitgewerkte vergelijkingen in Homeros' Odyssee, die op Aafjes een zeker zo grote aantrekkingskracht uitoefent als de bijbel. De onvrede die spreekt uit zijn poëzie en uit De zeemeerminnen, roept reminiscenties op aan J. Slauerhoff, terwijl het reisproza vanwege de luchtige beschrijving van land en volk sterk doet denken aan het werk van Felix Timmermans, voor wie Aafjes trouwens een grote bewondering koesterde. Met de detectives van Robert van Gulik over de Chinese Rechter Tie zijn de Ooka-verhalen verwant.
| |
Relatie leven/werk
In dit en ander proza, evenals in veel van zijn gedichten, heeft Aafjes zich nauwelijks blootgegeven. Men moet wel heel diep graven om te bemerken dat hij zich in de wijze rechter Ooka geïdentificeerd heeft met zijn vader en wel vanuit zijn behoefte aan een rotsvaste figuur, die altijd gelijk heeft. De angst voor ondergang en dood, die een groot deel van zijn poëzie beheerst, maakt een weinig authentieke indruk en is nauwelijks persoonsgebonden. Zijn vrijwel niet door de kritiek opgemerkte jeugdherinneringen, De sneeuw van weleer (1987), zijn daarentegen veel persoonlijker. Hetzelfde kan worden gezegd van De karavaan en Deus sive natura (1979), waarin hij zich meer rechtstreeks uitspreekt dan in de voorgaande poëziebundels. In zijn verhalend proza figureren bij herhaling zijn vrouw en kinderen, zijn vrienden en collega-letterkundigen, bijvoorbeeld in Morgen bloeien de abrikozen (1954) en in Ik ga naar Amerika (1962).
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Het verhalend proza overtreft in omvang verreweg het poëtische deel van het oeuvre. Na de publikatie van De karavaan verstrijken ruim vijfentwintig jaar tot een nieuwe dichtbundel verschijnt, Deus sive natura, die in erotische zin heel wat vrijmoediger is dan Een voetreis naar Rome en in meer opzichten een nieuwe Aafjes te zien geeft. Wel herdrukte Aafjes in deze periode een deel van zijn oeuvre, terwijl hij daarna, in 1990, in Verzamelde gedichten naast ouder werk en Deus sive natura niet eerder uitgegeven bundels opnam.
Vanaf het begin van de jaren vijftig heeft Aafjes zich vrijwel geheel toegelegd op journalistiek reisproza, dat door sommige critici als lyrische of dichterlijke journalistiek of als poëtisch proza werd aangemerkt en waarin Aafjes dichter in proza is, zoals hij in Een voetreis naar Rome een verteller in poëzie was. In Een voetreis naar Rome zit al het reisverhaal, terwijl in het latere reisverhaal-in-proza nog steeds poëzie schuilt. Aan de overgang van het ene naar het andere genre liggen financiële motieven ten grondslag. Wellicht ook heeft Aafjes beseft dat hij na De karavaan zijn taal niet verder meer kon vernieuwen. Zijn poëtisch arsenaal was uitgeput, zeker in confrontatie met dat van de Vijftigers. De veelgehoorde uitspraak dat de vijandigheid naar aanleiding van zijn kritieken op de experimentele poëzie hem jarenlang van poëziepublicaties heeft afgehouden, is een onwaarschijnlijke verklaring. Hoewel hij in zijn essays over de experimentelen (1953) aangaf bitter weinig in hun werk te zien, juichte hij vernieuwing van de geijkte dichterlijke taal van harte toe, waarmee hij feitelijk zijn eigen poëtische impasse aan de orde stelde.
Ontwikkelt Aafjes zich van een in sommige opzichten luchtige tot een overwegend sombere dichter, als prozaïst verloopt zijn evolutie eerder omgekeerd. Zijn prozadebuut, Een laars vol rozen (1942), is niet alleen lichtvoetig, maar ook vervuld van zondebesef. De verhalenbundel De zeemeerminnen (1946) bevat vele bespiegelingen over de dood en concentreert zich evenals de vroege poëzie op het romantisch conflict: het verlangen naar het verloren paradijs versus de werkelijkheid die de vervulling daarvan in de weg staat. De latere literaire reisjournalistiek daarentegen is vrijwel geheel doortrokken van optimisme.
| |
| |
Reiservaringen bepalen sterk het gehele verhalend proza van Een laars vol rozen (1942) toten met Wie reist, leeft dubbel (1994). Daarnaast legde Aafjes zich toe op het schrijven van boeken voor de jeugd, veelal in sprookjesvorm, en op vertalingen, waaronder die van Homeros' Odyssee vooral in het oog springt.
| |
Relatie leven/werk
Italië is, meer dan Egypte zelfs, het land dat Aafjes het meest boeide. Hij is er jarenlang een verliefde zwerver geweest, gefascineerd door de schoonheid van land en volk, door beschavingsrijkdom en levenskunst. Een nieuwe episode in zijn reisbestaan was Japan. Hij maakte er onder meer kennis met de achttiende-eeuwse Ooka en zijn beroemde rechtszaken. Dit leidde tot de publicatie van Een ladder tegen een wolk (1969), waarna nog enkele soortgelijke verhalenbundels en een novelle zouden volgen. Afrika ten slotte, waar Aafjes in de jaren zeventig herhaaldelijk heeft verbleven, leidde slechts tot incidentele publicaties in tijdschriften.
| |
Techniek
In zijn reisproza beschrijft hij in de eerste plaats de eigenaardigheden van land, volk en vreemde culturen. Zijn oudere boeken in dit genre, Arenlezer achter de maaiers (1950) en Vorstin onder de landschappen (1952), leggen respectievelijk de ontstaansgrond van bijbelse gelijkenissen bloot en geven reliëf aan heilige plaatsen door te tonen dat gewoonten van weleer daar grotendeels nog bestaan. Wat de lezer uit teksten als de bijbel en de Odyssee bekend is, situeert Aafjes in historisch perspectief. Hij vergelijkt het verleden vervolgens met het heden, waardoor het raadselachtige wordt opgeheven. Meer dan in Arenlezer achter de maaiers en Vorstin onder de landschappen neemt hij in Morgen bloeien de abrikozen het zwerversmotief uit Een voetreis naar Rome weer op. Daarin schetst hij de wonderwereld van het Midden-Oosten, in het bijzonder de gewoonten en gebruiken van de Egyptenaren, en is hij gefascineerd door spreekwoorden en zegswijzen. ‘Als ik een land wil leren kennen, ga ik me verdiepen in de sprookjes en spreekwoorden die het kent. Een vaste gewoonte van me,’ is in dit verband een karakteristieke uitspraak van Aafjes.
In zijn verhalend proza kiest hij meer dan eens een metgezel of denkbeeldige reisgenoot, aan wie hij zijn ervaringen meedeelt, bijvoorbeeld ‘Rafaël Angelino’ in Een laars vol rozen en ‘Serenis- | |
| |
sima’ in Odysseus in Italië (1962), vergelijkbaar met het aanhoudend aanroepen van de Muze in Het gevecht met de Muze. Om te verklaren wat de homerische plaatsen in de context van de Odyssee betekenen, voert Aafjes in Dooltocht van een Griekse held (1965) telkens een derde persoon ten tonele, die hij dan vragen laat stellen en aan wie hij, vaak aan de hand van fragmenten uit zijn vertaling, antwoord geeft.
| |
Stijl
Van dit procédé heeft Aafjes geregeld gebruik gemaakt. Veelvuldig ook spreekt hij de lezer aan met ‘gij’, terwijl in zijn poëzie steeds woorden als ‘rozen’ en ‘gouden’ terugkeren.
| |
Techniek
Veel origineler is Aafjes in zijn lyrisch proza met zijn humor en (zelf)ironie. De glimlach ontstaat door de aanvaarding van de levensvormen en levensverschijnselen, ook waar die sterk van de onze afwijken. Aafjes' vermogen tot verwondering stelt hem in staat allerlei mensen verrassend te beschrijven, vaak niet zonder zachte humor, bijvoorbeeld in De wereld is een wonder (1959) en Limburg, dierbaar oord (1976).
| |
Kunstopvatting
In deze en andere (proza)boeken is van een persoonlijke worsteling met de werkelijkheid nauwelijks sprake. En dat is ook per se de bedoeling: ‘Als je je eigen problematiek uitschrijft, dan maak je daarmee de anderen vaak ongelukkig,’ zei Aafjes in een interview. Wil hij in Een voetreis naar Rome en Maria Sibylla Merian de lezer ontspanning bieden en deelgenoot maken van een positieve levensopvatting, in zijn daarna verschenen poëzie tot 1953 en vooral in De karavaan schreef hij veel meer over zijn eigen problematiek. Maar nadat hij als dichter de pen heeft neergelegd, beperkt Aafjes zich vrijwel tot lyrisch proza met hetzelfde pragmatische doel als Een voetreis naar Rome.
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
Anders dan in een deel van zijn poëzie houdt Aafjes zich in zijn lyrisch proza niet bezig met de vraag naar de bovennatuurlijke zin van het bestaan. Vanuit de gedachte dat het leven hoogstens de zin heeft die men er zelf aan geeft, beschouwt hij het streven naar geluk als de enige menselijke opdracht. In de jaren zestig zag hij dit bevestigd in de aardsgerichte zingeving in Zen, waarmee hij zich tijdens zijn verblijf in Japan vertrouwd had gemaakt. Dit levensbeginsel schrijft de mens voor zich niet langer een afzonderlijk persoon te voelen, maar een deel van alles wat is, zodat persoonlijk levensbelang opgaat in de algemene levenswil van al het bestaande.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Vóór het jaar van zijn laatste belangrijke bundel De karavaan, 1953, publiceerde Aafjes een aantal opstellen die zijn zoektocht naar de zin van het bestaan in zijn eigen gedichten becommentariëren. De meeste daarvan zijn pas jaren nadat hij als literair essayist had gezwegen, gebundeld in De dichter van de sarcophaag en andere opstellen (1989).
Aafjes vindt de totale inzet van de nieuwsgierigheid van de dichter naar het wezen van de verschijnselen een eerste vereiste. Goede poëzie is een zó verrukt of bedrukt zijn over en door de werkelijkheid dat men er aan ontrukt wordt. Beheersing is daarbij onontbeerlijk, louter gevoelsuitstortingen horen in een gedicht niet thuis. Het zegt méér door wat het verzwijgt, maar wat het zegt, moet dan ook zo gezegd zijn dat het verzwegene daarin is inbegrepen. Met name de experimentele poëzie vond Aafjes veel te cryptisch en bovendien miste hij er de noodzakelijke beheersing, vooral het evenwicht tussen gevoel en verstand. De ware dichter is met andere woorden degene die ‘evenzeer beneden als boven zijn middenrif’ leeft.
Verder ziet Aafjes zich in goede poëzie geconfronteerd met een filosofische benadering. Weliswaar komt de dichter via een onlogische redenering tot zijn waarheid, maar deze is daarom zeker niet minder zinvol dan een bevinding van de wellicht serieuzer te nemen wijsgeer. De dichter ‘liegt de waarheid’ en liegt slechts binnen het kader van het zogenaamde geïsoleerde gezond verstand. Volgens Aafjes is het enige verschil tussen de filosofie en de dichtkunst, dat de filosoof tot de waarheid van hét bestaan tracht door te dringen, terwijl de dichter tot de waarheid van zijn eigen bestaan wil doordringen.
Verdedigde Aafjes in zijn essays over experimentele poëzie nog de positieve houding waarmee het (traditionele) gedicht een zinvolle uitspraak kan doen over de werkelijkheid, in ‘De vleugels van Pegasus’ (1961-1962) denkt hij daar geheel anders over. Alle mooie en goed bedoelde woorden, stelt hij, zijn zinsbegoochelingen en kunnen nooit tot het kennen van de waarheid leiden. Deze uitspraak stamt uit de tijd dat hij als dichter al jaren niet meer aan het woord was geweest en in zijn verhalend proza voorgoed had afgezien van de nutteloze en frustrerende zoektocht naar de zin van het leven en van het ageren tegen de meedogenloze realiteit.
| |
| |
| |
Visie op de wereld
Overeind blijft zijn opvatting zoals hij die in zijn essays tegen de experimentelen had geformuleerd. De westerse wereld en het christendom moeten hun louter intellectuele houding prijsgeven. Alleen liefde en verstandhouding kunnen een betere samenleving bewerkstelligen.
| |
Kunstopvatting
Daarbij sluit Aafjes' voorkeur voor optimistische literatuur aan, zoals hij die in interviews sinds de jaren zestig geregeld heeft verwoord. Thema's als misère en onlust moet de schrijver uitbannen ten gunste van het praktiseren van het geluk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Bertus Aafjes, Het Italiaans Maria-lied. In: De Gemeenschap, jrg. 2, nr. 6, juni 1936, p. 296, G. |
Bertus Aafjes, Het gevecht met de Muze. Rijswijk (Z.-H.) 1940, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 10, nr. 2, GB. (3e druk, te zamen met Het zanduur van de dood, ‘Sonnetten uit 1938’ en ‘Verspreide gedichten 1940-1944’: Amsterdam/Antwerpen 1965, Contact) |
Bertus Aafjes, Achterberg (Aantekeningen). In: Criterium, jrg. 1, nr. 10, oktober 1940, pp. 632-641, E. |
Bertus Aafjes, Amoureus liedje in de morgenstond. Tekening van J.F. Doeve. 's-Gravenhage 1941, A.A.M. Stols, Orpheus nr. 1, G. (eerder in Het gevecht met de Muze) |
Bertus Aafjes, Het zanduur van de dood. Rijswijk (Z.-H.) 1941, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 11, nr. 13, GB. |
Bertus Aafjes, Inleiding op de Criteriummiddag te Amsterdam. In: Criterium, jrg. 2, nr. 4, april 1941, pp. 251-264, E. |
Bertus Aafjes, Een laars vol rozen. Tekeningen van F. Reitmann. 's-Gravenhage 1941 [= 1942], A.A.M. Stols, Reisverslag. (opgenomen in De Italiaanse postkoets) |
Bertus Aafjes, Gerrit Achterberg, de dichter van de sarcophaag. Aantekeningen bij zijn poëzie. ['s-Gravenhage] [1943], Mansarde Pers, E. |
Bertus Aafjes, Peter-Kersen-eter. Illustraties van Piet Worm. [Amsterdam] [1943], De Gulden Pers, G. |
Bertus Aafjes, De ark. Tekening van Piet Worm. ['s-Graveland] [1943], [Breughel], G. |
De tooverfluit. Vrij bewerkt naar Des Knaben Wunderhorn door Bertus Aafjes. Amsterdam 1943, Contact, Bl/GB. (vert.) (4e druk: Amsterdam 1987, Meulenhoff) |
Bertus Aafjes, Per slot van rekening. [Amsterdam] [1944], [G.A. van Oorschot], GB. |
Bertus Aafjes, Omne animal. Tekeningen van C.A.B. Bantzinger. ['s-Gravenhage] 1944, [Mansarde Pers], GB. |
Bertus Aafjes, Elf sonnetten op Friesland. [Leiden] 1944, Molenpers, GB. |
Bertus Aafjes, Verzen en vrouwen. Tekeningen van Arya Plaisier. Amsterdam 1944, Arya Plaisier, GB. |
Bertus Aafjes, De laatste brief. [Zaandijk] 1944, d'Oude Zoutkeet, G. |
Bertus Aafjes, Kleine katechismus der poëzie. Amsterdam [1944], A.A. Balkema, E. |
Bertus Aafjes, Bid, kindje, bid! Illustraties van Piet Worm. Utrecht/Antwerpen 1944, De Fontein, J. (2e druk: Brugge 1966, Desclée de Brouwer. Illustraties van J. en S. Boland) |
Bertus Aafjes, Boeren. Open brief van het land. [Amsterdam] 1945, [A.A. Balkema], G. |
Bertus Aafjes, Lafaard of geus? [Amsterdam] 1945, [Eigen beheer], GB. |
| |
| |
Bertus Aafjes, Dichters van later tijd. Leiden 1945, Molenpers, G. |
Bertus Aafjes, In het Atrium der Vestalinnen. Een fragment. Amsterdam 1945, [A.A. Balkema], G. (opgenomen in Een voetreis naar Rome) |
Bertus Aafjes, In het Atrium der Vestalinnen en andere fragmenten. Amsterdam 1945, A.A. Balkema, GB. (opgenomen in Een voetreis naar Rome) |
Jan van Boendale, Hoe dichters dichten sullen. In modern Nederlands overgebracht door Lambertus Jacobus Johannes Aafjes. Amsterdam 1945, A.A. Balkema, G. (vert.) |
Sick Sack, Warenhuis wankelt. Tekeningen van C.A.B. Bantzinger. Amsterdam 1945, De Woedende Wesp, VB. |
Bertus Aafjes, Bevrijdingsdag. Amsterdam 1946, Contact, G. |
Bertus Aafjes, Een voetreis naar Rome. Amsterdam 1946, Meulenhoff, De Ceder 8, G. (met aantekeningen en leidraad door F. van Passel en J. van Craan: Antwerpen 1968, De Sikkel; 11e druk: geïllustreerd door Michaël Berkhemer. Met een terugblik op de geschiedenis van Een voetreis naar Rome door Michel van der Plas: Amsterdam 1974, Meulenhoff) |
Bertus Aafjes, Maria Sibylla Merian. Amsterdam 1946, Meulenhoff, De Ceder 10, G. (uitgave verzorgd door P. Maassen: 1972, Cahiers voor letterkunde; 6e druk te zamen met In den beginne: 1977) |
Bertus Aafjes, De zeemeerminnen. Tekeningen van J.F. Doeve. Amsterdam 1946, Meulenhoff, VB. (4e druk: 1963, Meulenhoff Pockets 121) |
Bertus Aafjes, Diagnose van een volière. In: Ad Interim, jrg. 3, nr. 4, april 1946, pp. 167-170, E. |
Bertus Aafjes, Gedichten. Amsterdam/Antwerpen 1947, Contact, GB. (bevat ‘Eerste sonnetten’, Het gevecht met de Muze, Het zanduur van de dood, ‘Verspreide gedichten 1940-1944’, ‘Sonnetten en andere gedichten uit Friesland’, Boeren en ‘In het rampjaar’) |
Bertus Aafjes, Douderideine. Leiden 1947, Stafleu, G. |
Bertus Aafjes, De vogelvis. Illustraties van Piet Worm. Utrecht [1948], De Fontein, J. |
Bertus Aafjes, Het koningsgraf. Honderd en één sonnetten. Amsterdam 1948, Meulenhoff, De Ceder 20, GB. (5e druk: Bussum 1979, Agathon) |
Bertus Aafjes, De driekoningen. [Utrecht] 1948, [Leeflang], G. |
Bertus Aafjes, Laat nu al wat Neerland heet. Den Haag 1948, Departement van O.K. & W., G. |
Bertus Aafjes, Circus. Illustraties van Frits Klein. 's-Gravenhage 1948, L.J.C. Boucher, VB. |
Wilhelm Busch, Max en Maurits. Tekeningen van Wilhelm Busch. Voor Nederland opnieuw bewerkt door Bertus Aafjes. [Utrecht/Antwerpen] [1948], Bruna, GB. (vert.) |
Bertus Aafjes, Egyptische brieven, Amsterdam 1948, Uitgeverij Vrij Nederland, Br. (2e druk: 1949, Meulenhoff; 3e, gewijzigde druk: 1974) |
| |
| |
Bertus Aafjes, In den beginne. Amsterdam 1949, Querido, G. (7e druk, te zamen met Maria Sibylla Merian: 1977, Meulenhoff) |
Bertus Aafjes, De lyrische schoolmeester. Illustraties van Maaike Braat. Amsterdam 1949, Meulenhoff, De Ceder 22, GB. |
Wilhelm Busch, Het haarnetje. Tekeningen van Wilhelm Busch. Voor Nederland opnieuw bewerkt door Bertus Aafjes. [Utrecht/Antwerpen] [1949], Bruna, GB. (vert.) |
Wilhelm Busch, De vrome Helena. Tekeningen van Wilhelm Busch. Voor Nederland opnieuw bewerkt door Bertus Aafjes. [Utrecht/Antwerpen] [1949], Bruna, GB. (vert.) |
Bertus Aafjes, Het kinderkerstboek. Liesbosch-Princenhage 1949, Groot-Seminarie, J. |
De reis van Sinte Brandaan. Inleiding en commentaar van Maartje Draak. Herdicht door Bertus Aafjes. Illustraties naar houtsneden uit de uitgave van Anton Sorg, Augsburg 1476. Amsterdam 1949, Meulenhoff, G. (vert.) (2e, vermeerderde druk: 1978) |
Bertus Aafjes, Arenlezer achter de maaiers. Kronieken over kleine maar vergeten bijzonderheden in het Oude en het Nieuwe Testament. Utrecht 1950, De Lanteern. (2e druk: Amsterdam [1951], Meulenhoff; 7e druk: 1961, Meulenhoff Pockets 83; ge druk: 1975, Querido, Salamander 366) |
Bertus Aafjes, Vorstin onder de landschappen. Een reis door het Heilige Land. Amsterdam 1952, Meulenhoff, VB. (7e druk: Amsterdam/Pretoria 1957, Meulenhoff/Van Schaik; 10e, vermeerderde druk: 1976) |
Bertus Aafjes, De karavaan. Amsterdam 1953, Meulenhoff, De Ceder 32, GB. (2e, vermeerderde druk: 1967; 3e, gewijzigde druk: 1984) |
Bertus Aafjes, Drie essays over experimentele poëzie. Amsterdam enz. [1953], C.G.A. Corvey Papiergroothandel, Het Model voor de Uitgever, EB. |
Bertus Aafjes, Reacties op Lucebert c.s. Kort nawoord ter verdediging van een revolutie. In: Elseviers Weekblad, 27-6-1953, E. |
Bertus Aafjes, Morgen bloeien de abrikozen. Illustraties van Tine Aafjes-Wesseling. Amsterdam 1954, Meulenhoff, VB. (3e druk: 1958, Meulenhoff Pockets 1; 16e druk: 1969, Meulenhoff Editie 166) |
Bertus Aafjes, De blinde harpenaar. De liefde, het leven, het geloof, de dood in de poëzie der oude Egyptenaren. Amsterdam 1955, Meulenhoff, De Ceder 33, GB. (vert.) (4e, vermeerderde druk: 1974, Meulenhoff Editie 320) |
Bertus Aafjes, Logboek voor ‘Dolle Dinsdag’. Tekeningen van Jaap Schol. Amsterdam 1956, Meulenhoff, D. (3e druk, onder de titel Ik ga naar Amerika: 1962, Meulenhoff Pockets 105; 5e druk: 1976, Meulenhoff Editie 467) |
Bertus Aafjes, Capriccio Italiano. Een reisboek over Italië. Amsterdam [1957], Meulenhoff, Reisverslag. (5e druk: 1964, Meulenhoff Editie 59) |
| |
| |
Bertus Aafjes, De vrolijke vaderlandse geschiedenis. Deel 1. Van de Batavieren tot de Gouden Eeuw. Illustraties van Piet Worm. Amsterdam [1958], Meulenhoff/Van Holkema & Warendorf, J. |
Bertus Aafjes, De vrolijke vaderlandse geschiedenis. Deel 2. Van de Gouden Eeuw tot nu. Illustraties van Piet Worm. Amsterdam [1958], Meulenhoff/Van Holkema & Warendorf, J. |
Bertus Aafjes, Het Troje van het Carboon. [Heerlen] [1959], Staatsmijnen in Limburg, VB. (gewijzigd en uitgebreid in Limburg, dierbaar oord) |
Bertus Aafjes, Goden en eilanden. Een reisboek over Griekenland. Amsterdam [1959], Meulenhoff, Reisverslag. |
Bertus Aafjes, De wereld is een wonder. Amsterdam 1959, Meulenhoff, Meulenhoff Pockets 28, Reisverslag. |
Charles Eyck, Italiaans schetsboek. Met tekst van Bertus Aafjes. Roermond/Maaseik 1959, J.J. Romen & Zonen, Reisverslag. (eerder in De wereld is een wonder) |
Bertus Aafjes, Het hemelsblauw. Tekeningen van Tine Aafjes-Wesseling. Rotterdam [1960], Nationale Levensverzekering-bank N.V., J. (2e druk: Utrecht/Brugge 1967, Desclée de Brouwer) |
Bertus Aafjes, Alle wegen leiden naar Rome. In: Mensen in Rome. Arnhem 1960, Van Loghum Slaterus, E. |
Bertus Aafjes, Dag van gramschap in Pompeji. Amsterdam 1960, Meulenhoff, VB. (3e druk: 1966, Meulenhoff Editie 105; 4e druk: 1974, Querido, Salamander 339; 5e, gewijzigde druk, onder de titel Dag van gramschap in Pompeji. Italiaans reisjournaal: 1993, Meulenhoff) |
Bertus Aafjes, In de schone Helena. Amsterdam 1960, Meulenhoff, Meulenhoff Pockets 59, Reisverslag. |
Bertus Aafjes, Levende poppen. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 1, J. |
Bertus Aafjes, De dikke en de dunne. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 2, J. |
Bertus Aafjes, Anneke's avontuur. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 3, J. |
Bertus Aafjes, De verborgen schat. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 4, J. |
Bertus Aafjes, Muziek op het kasteel. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 5, J. |
Bertus Aafjes, Tante Ibeltje. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 6, J. |
Bertus Aafjes, De schippersjongen. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 7, J. |
| |
| |
Bertus Aafjes, Stuurman Roel. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 8, J. |
Bertus Aafjes, De lachende krokodil. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 9, J. |
Bertus Aafjes, De geheimzinnige diamant. Amsterdam 1961, Meulenhoff Educatief, De gouden keten 10, J. |
Bertus Aafjes, Stemmen van schrijvers 8. ['s-Gravenhage/Amsterdam z.j.], Nederlands Letterkundig Museum/Querido, Grammofoonplaat 45 t. 6111-1. (drie gedichten uit Het koningsgraf en twee gedichten uit De karavaan. Kant 1: Bertus Aafjes, kant 2: Godfried Bomans; op de hoes beknopte bio-bibliografische gegevens) |
Bertus Aafjes en Michel van der Plas, De vleugels van Pegasus. In: Elseviers Weekblad, 25-11-1961 tot en met 7-4-1962, E. |
Bertus Aafjes, De Italiaanse postkoets. Waarin opgenomen Een laars vol rozen. Amsterdam [1962], Meulenhoff, Meulenhoff Pockets 102, VB. (6e druk: 1975, Querido, Salamander 386) |
Bertus Aafjes, Odysseus in Italië. Amsterdam 1962, Meulenhoff, Reisverslag. |
Bertus Aafjes, De fazant op de klokketoren. Amsterdam 1963, Meulenhoff, Meulenhoff Pockets 129, VB. |
Bertus Aafjes, Omnibus. Amsterdam/Brussel 1963, Elsevier. (bevat fragmenten uit diverse eerder verschenen prozaboeken) |
Bertus Aafjes, Kleine Isar, de vierde koning. Stripverhaal van Eppo Doeve. Amsterdam 1963, Elseviers Weekblad, J. (2e druk: Brugge 1966, Desclée de Brouwer; 3e druk: Amsterdam 1979, Meulenhoff) |
Bertus Aafjes, Het gevecht met de Muze. Amsterdam/Antwerpen 1965, Contact, GB. (bevat Het gevecht met de Muze, Het zanduur van de dood, ‘Sonnetten uit 1938’ en ‘Verspreide gedichten 1940-1944’) |
Bertus Aafjes, Dooltocht van een Griekse held. Amsterdam [1965], Meulenhoff, Meulenhoff Editie 68, Reisverslag, (herziene tekst van Goden en eilanden, Dag van gramschap in Pompeji en Odysseus in Italië) |
Homeros, Odyssee. Vertaald door Bertus Aafjes. Amsterdam [1965], Meulenhoff, G. (vert.) |
Wilhelm Busch, Max en Maurits. De vrome Helena. De wijsheid in de kan. Vertaald door Bertus Aafjes. Tekeningen van Wilhelm Busch. Utrecht 1965, A.W. Bruna & Zoon, Zwarte Beertjes 780, GB. (vert.) |
Homeros, De Odyssee. Vertaald door Bertus Aafjes. Foto's van Eric Lessing. Amsterdam [1966], H.J.W. Becht, G. (vert.) |
Bertus Aafjes, Pet en Petra en het geheim van de bouwkunst. Tekeningen van Willem Snitker. Amsterdam [1967], Ploegsma, J. (2e druk: 1989, Meulenhoff, Meulenhoff jeugd) |
| |
| |
Bertus Aafjes, Maria SibyUa Merian en andere gedichten. Amsterdam 1967, Meulenhoff, GB. (bevat Maria Sibylla Merian, De lyrische schoolmeester en verspreide vroegere gedichten) |
Bertus Aafjes, 3 van Bertus Aafjes (‘De verliefde dichter’, ‘De rechtvaardige rechter’ en ‘De zanger zonder oren’). Amsterdam 1967, Geïllustreerde Pers, Avenue-reeks 1, VB. (ten dele opgenomen in De rechter onder de magnolia) |
Bertus Aafjes, De denker in het riet. Amsterdam [1968], Meulenhoff, Meulenhoff Pockets 193, VB. |
Bertus Aafjes, Die te Amsterdam vaak zei: Jeruzalem. Amsterdam 1968, Meulenhoff, Meulenhoff Pockets 194, VB. |
Bertus Aafjes, Een ladder tegen een wolk. Amsterdam [1969], Meulenhoff, Meulenhoff Editie 172, VB. (5e druk: 1979, Querido, Salamander 468) |
Bertus Aafjes, De rechter onder de magnolia. Amsterdam [1969], Meulenhoff, Meulenhoff Editie 186, VB. |
Bertus Aafjes, Kito en Poelika. Helmond/Turnhout 1969, Helmond/Proost, J. |
Bertus Aafjes, Kito vindt Poelika. Helmond/Turnhout 1969, Helmond/Proost, J. |
Bertus Aafjes, Capriccio Italiano. Een reisboek over Italië. Gevolgd door Goden en eilanden. Een reis door Griekenland aan de hand van Homeros. Amsterdam 1969, Meulenhoff, Reisverslag. |
Homeros, De avonturen van Odysseus. Vertaald door Bertus Aafjes. Amsterdam [1970], H.J.W. Becht, G. (vert.) (beknopte keuze uit de Homerosvertaling) |
Bertus Aafjes, De koelte van een pauweveer. Amsterdam 1971, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 228, VB. |
Bertus Aafjes, Mijn ogen staan scheef. Zwerftochten door het land van de Mikado. Amsterdam 1971, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 252, Reisverslag. |
Bertus Aafjes, Voor wie schrijf ik? In: Algemeen Dagblad, 1-5-1971, E. |
Bertus Aafjes, Een lampion voor een blinde of De zaak van de Hollandse heelmeesters. [Amsterdam] [1973], Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, N. (opgenomen in Een lampion vooreen blinde en andere verhalen) |
Bertus Aafjes, De vertrapte pioenroos. Amsterdam 1973, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 308, VB. |
Bertus Aafjes, Het gevecht met de Muze. Verzamelde gedichten. Samengesteld door Bertus Aafjes, D.W. Bloemena en L. Vancrevel. Amsterdam [1974], Meulenhoff, Meulenhoff Editie 319, GB. (integrale herdruk van Het gevecht met de Muze, Het zanduur van de dood, Elf sonnetten op Friesland, De karavaan, een keuze uit ‘Sonnetten uit 1938’, Een voetreis naar Rome, Maria Sibylla Merian, Het koningsgraf, In den beginne en De lyrische schoolmeester) |
Bertus Aafjes, De laatste faun. Amsterdam 1974, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 342, Bl/VB. |
| |
| |
Bertus Aafjes, Verhalen uit: De koelte van een pauweveer [enz.]. Utrecht 1974, Knippenberg, Bulkboek 23, Bl/VB. |
Bertus Aafjes, Een lampion voor een blinde en andere verhalen. Amsterdam 1975, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 388, VB. |
Bertus Aafjes, Limburg, dierbaar oord. Amsterdam 1976, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 411, VB. (gedeeltelijk verschenen in eerdere boekuitgaven) |
Bertus Aafjes, In de Nederlanden zingt de tijd. Amsterdam [1976], Meulenhoff, Meulenhoff Biblio, VB. (gedeeltelijk eerder verschenen in diverse bundels) |
Bertus Aafjes, In den beginne & Maria Sibylla Merian. Gevolgd door De dichter van de poëzie, essay van Karel Jonckheere. Amsterdam [1977], Meulenhoff, Meulenhoff Editie 479, G. |
Bertus Aafjes, Het rozewonder. Amsterdam 1979, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 571, VB. |
Bertus Aafjes, Mei. Utrecht/Antwerpen 1979, Het Spectrum, Floroscoop 5, Mengelwerk, (gedeeltelijk eerder gepubliceerd) |
Bertus Aafjes, Deus sive natura. Amsterdam 1979, Meulenhoff, GB. |
Bertus Aafjes, Denkend aan Afrika zie ik hongerende kinderen. In: Nieuwsnet, 6-10-1979, E. |
Bertus Aafjes, Rijmpjes en versjes uit de vrolijke doos. Litho's van Francien van Westering. Amsterdam 1980, Meulenhoff, J. |
Bertus Aafjes, Tussen schriftgeleerden en piramiden. Utrecht 1980, Knippenberg, Bulkboek 97, VB. |
Bertus Aafjes, Drie gedichten over Amsterdam. Kopergravures van Cyril Bouda. Baarn 1981, Arethusa Pers/Herber Blokland, GB. (eerder in Gedichten (1947)) |
Bertus Aafjes, Rechter Ooka-mysteries. Amsterdam 1982, Meulenhoff, Bl/VB. |
Bertus Aafjes, Homeros' Odyssee en Dooltocht van een Griekse held. Amsterdam 1983, Meulenhoff, 2 delen in cassette, G. (vert.) en Reisverslag. |
Bertus Aafjes, Zeventig aforismen. Amsterdam [1984], Meulenhoff, Aforismen. |
Bertus Aafjes, De wereld is een wonder. Reisverhalen uit twaalf landen. Amsterdam [1984], Meulenhoff, VB. (2e, gewijzigde druk onder de titel Wie reist, leeft dubbel. De mooiste reisverhalen: 1994, Meulenhoff Pocket Editie) |
Bertus Aafjes, De val van Icarus. Amsterdam 1985, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 823, VB. |
Bertus Aafjes, De mysterieuze rechter Ooka. Japanse speurdersverhalen, Amsterdam 1986, Meulenhoff, Meulenhoff Pocket Editie, Bl/VB. |
Bertus Aafjes, De sneeuw van weleer. Amsterdam 1987, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 905, Autobiografie, (enkele hoofdstukken eerder in In de Nederlanden zingt de tijd) |
Bertus Aafjes, Het hemd van een gelukkig mens. Sprookjes uit een verre wereld. Amsterdam 1987, Meulenhoff, Meulenhoff jeugd, J. |
Bertus Aafjes, Morgen bloeien de abrikozen en andere verhalen uit Egypte. Amsterdam 1988, Meulenhoff, VB. (bevat Morgen bloeien de abrikozen en verhalen uit Arenlezer achter de maaiers en Het rozewonder) |
| |
| |
Bertus Aafjes, De dichter van de sarcophaag en andere opstellen. Samengesteld door Wim Hazeu. Baarn 1989, de Prom, de Prom Bibliofiel 16, EB. |
Bertus Aafjes, Verzamelde gedichten 1938-1988. Amsterdam 1990, Meulenhoff, GB. (bevat ‘Eerste sonnetten 1938-1939’, Het gevecht met de Muze, Het zanduur van de dood, Per slot van rekening, Omne animal, ‘Verspreide gedichten 1940-1944’, Sonnetten en andere gedichten uit Friesland, Boeren, Lafaard of geus?, ‘In het rampjaar’, Een voetreis naar Rome, Maria Sibylla Merian, De lyrische schoolmeester, De zee, ‘Bergense impromptu's’, Het koningsgraf, ‘In Egypte’, In den beginne, De karavaan, Deus sive natura en Onaantastbaar rijk) |
Bertus Aafjes, De sprookjesverkoper. Sprookjes van heinde en verre. Amsterdam 1990, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 1107, J. |
Bertus Aafjes, Griekse kusten. Reisverhalen. Amsterdam 1991, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 1131, Bl/VB. |
Bertus Aafjes, De eeuwige stad. Rome in verhalen en herinneringen. Amsterdam 1992, Meulenhofif, Meulenhoff Editie 1214, Bl/VB. |
Bertus Aafjes, De zee. Amsterdam 1992, Meulenhoff, GC. (eerder in Verzamelde gedichten 1938-1988) |
Bertus Aafjes, Twee parels. Amsterdam 1992, Stichting Arent van Santhorst, G. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Menno ter Braak, Van Aafjes tot Achterberg. Drie boekjes van ‘Helikon’. In: Het Vaderland, 23-4-1940. (over Het gevecht met de Muze) |
S. Vestdijk, Glimwormen der fantasie. In: Hollands Weekblad, 27-4-1940. (over Het gevecht met de Muze) |
[Anoniem], Poëtische incidenten. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 7-9-1940. (over Het gevecht met de Muze) |
Jan Engelman, Bertus Aafjes: ‘Het zanduur van de dood’. In: De Nieuwe Eeuw, 27-3-1941. |
A.v.D., Over nieuwe poëzie. Bertus Aafjes. In: De Tijd, 13-4-1941. (over Het zanduur van de dood) |
M. Vasalis, De poëzie van Bertus Aafjes. Het zanduur van de dood. In: Criterium, jrg. 2, nr. 7/8, juli-augustus 1941, pp. 523-527. |
[Anoniem], Bertus Aafjes, onze jonge meester. In: Trouw, 8-8-1945. (naar aanleiding van de toekenning van de Radermacher Schorerprijs) |
Martinus Nijhoff, Nieuwe aardsheid. In: Vrij Nederland, 25-8-1945. (over In het Atrium der Vestalinnen) |
Anthonie Donker, Eén voet in Rome, één in Amsterdam. In: Algemeen Handelsblad, 13-12-1945. (over In het Atrium der Vestalinnen) |
Jan Engelman, Gedichten van Bertus Aafjes. In: Je maintiendrai, 15-3-1946. (over In het Atrium der Vestalinnen en andere fragmenten) |
P.C. Boeren, De verdwaalde voetreiziger Bertus Aafjes. In: De Linie, 2-8-1946. (over Een voetreis naar Rome) |
C.J. Kelk, Een voetreis naar Rome. In: De Groene Amsterdammer, 17-8-1946. |
J.H.C. Creyghton, Vastberaden verzet tegen de propagandisten van zonde en heidendom. In: De Linie, 23-8-1946. (over Een voetreis naar Rome) |
Anton van Duinkerken, Een voetreis naar Rome. Het veelomstreden dichtwerk van Bertus Aafjes. In: De Tijd, 5-10-1946. |
Godfried Bomans, ‘Een voetreis naar Rome’, die inderdaad naar Rome leidt. In: de Volkskrant, 31-10-1946. |
J. Kramer, Poëzie en preutsheid. In: De Nieuwe Eeuw, 1-11-1946. (over Een voetreis naar Rome) |
J.H.C. Creyghton, De hoge torens. Poëzie en moraal - Kritiek en contrakritiek. In: De Linie, 15-11-1946. (weerwoord op de reacties van onder anderen Van Duinkerken en Bomans op Creyghtons recensie van 23-8-1946) |
Gabriël Smit, Veldslag op de Olympus. In: De Nieuwe Eeuw, 29-11-1946. (reactie op de recensie van J. Kramer) |
M. Mok, Virtuositeit en speelsheid. In: Algemeen Handelsblad, 18-1-1947. (over Maria Sibylla Merian) |
Gabriël Smit, Twee nieuwe boeken van Bertus Aafjes. In: De Nieuwe Eeuw, 25-1-1947. (over De zeemeerminnen en Maria Sibylla Merian) |
Bert Voeten, Bertus Aafjes. De troubadour van een generatie. In: De Stem van Nederland, 1-2-1947. (interview) |
F.W. van Heerikhuizen, De problematiek van Aafjes. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, nr. 5, mei 1947, pp. 344-350. (over De zeemeerminnen en Maria Sibylla Merian) |
H. Kuitenbrouwer, De verwilderde roos. In: De Linie, 29-8-1947. (over Een laars vol rozen, 2e druk en Gedichten) |
Ed. Hoornik, Een andere Aafjes. In: Vrij Nederland, 13-12-1947. (over Het koningsgraf) |
S. Vestdijk, 101 Schoten ter ere van de droomprinses. In: Het Parool, 6-11-1948. (over Het koningsgraf) |
J.W., Bertus Aafjes' ‘Circus’. In: Vrij Nederland, 31-12-1948. |
F.W. van Heerikhuizen, In het kielzog van de romantiek. Studies over nieuwe Nederlandse
|
| |
| |
poëzie. Bussum 1948, pp. 39-66. (over de poëzie tot en met Een voetreis naar Rome) |
F.C. Dominicus, Kunst met een grote K. In: Nieuwe Leidsche Courant, 14-7-1949. (over De lyrische schoolmeester) |
H.H.J. van Schaik, Aafjes' paradijs-fantasie in strijd met de waarheid. In: De Linie, 2-12-1949. (over In den beginne) |
Bernard Delfgaauw, ‘In den Beginne’ van Aafjes. Een gedicht; geen exegetische studie. In: De Tijd, 31-1-1950. |
Bernard Delfgaauw, ‘Het Koningsgraf’ van Aafjes. Aardse liefde, die de hemelse uitbant. In: De Tijd, 8-2-1950. (over Het koningsgraf, 2e druk) |
Albert Frank-Duquesne en Albert Westerlinck, Analysis van een mythe. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 95, nr. 3, maart-april 1950, pp. 155-193. (over In den beginne) |
P. van Litsenburg, Na-woord bij Aafjes' dichtwerk ‘In den beginne’. In: De Linie, 23-6-1950. (commentaar op het essay van Frank-Duquesne en Westerlinck) |
J. Greshoff, Bertus Aafjes als dichter en prozaschrijver. Een luie goochelaar en geniale verleider. In: Nieuwe Courant, 5-8-1950. (kritische kanttekeningen) |
C.J.E. Dinaux, Oogst van Egypteland. In: Haarlems Dagblad, 19-4-1952. (over Arenlezer achter de maaiers) |
[Anoniem], Onder de rook van Bethlehem. In: Het Vaderland, 24-12-1952. (over Vorstin onder de landschappen) |
Karel Jonckheere, Bertus Aafjes. De dichter van de poëzie. Amsterdam 1952. (studie over ontwikkeling en motieven) |
Lucebert, Open brief aan Bertus Aafjes. In: De Groene Amsterdammer, 4-7-1953. (reactie op Drie essays over experimentele poëzie) |
Gabriël Smit, De karavaan, tocht door woestijn der moderne wanhoop. In: de Volkskrant, 14-11-1953. |
Jan Engelman, Dichten en hart-uitstorten. In: De Tijd, 19-12-1953. (over De karavaan en Karel Jonckheere, Bertus Aafjes. De dichter van de poëzie) |
Hans Wagemans, ‘De karavaan’. De nieuwe bundel van Bertus Aafjes. In: De Nieuwe Eeuw, 19-12-1953. |
Pierre H. Dubois, ‘De karavaan’: wil tot expressie. In: Het Vaderland, 24-12-1953. |
Hans Warren, Een Egyptisch reisboek als een boeiende avonturenroman. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-11-1954. (over Morgen bloeien de abrikozen) |
C.J. Kelk, Morgen bloeien de abrikozen. In: De Groene Amsterdammer, 20-8-1955. |
C. Rijnsdorp, ‘De Blinde Harpenaar’. In: Nieuwe Leidsche Courant, 24-12-1955. |
Garmt Stuiveling, Oogst van het Nijldal. In: Haagsch Dagblad, 7-1-1956. (over De blinde harpenaar) |
Herman Hofhuizen, Bertus Aafjes, het dichter zijn een aards priesterschap. In: De Tijd, 9-2-1957. (interview) |
Kees Fens, Aafjes reist opnieuw door Italië. In: De Linie, 30-3-1957. (over Capriccio Italiano) |
J. Greshoff, Journalistiek in boekvorm. In: Het Vaderland, 6-4-1957. (over Logboek voor ‘Dolle Dinsdag’) |
J. Roeland Vermeer, Reizende dichters. In: De Maasbode, 12-10-1957. (over Capriccio Italiano) |
K.F. [= Kees Fens], Op reis met Bertus Aafjes. Vermogen tot verwondering. In: De Tijd, 18-4-1959. (over De wereld is een wonder) |
Anne Berendsen, Goden en eilanden. In: Het Vaderland, 11-7-1959. |
Anton Deering, Met Bertus Aafjes Odysseus achterna. In: Algemeen Dagblad, 18-7-1959. (over Goden en eilanden) |
Miep Diekman, ‘Het hemelsblauw’, kinderboek van Bertus Aafjes. In: Haagsche Courant, 7-4-1960. |
Hans Warren, Reisboek van Bertus Aafjes. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-12-1960. (over Dag van gramschap in Pompeji) |
Helma Wolf-Catz, Gedocumenteerd en poëtisch reizen. In: Elsevier, 11-3-1961. (over Dag van gramschap in Pompeji) |
| |
| |
C.J. Kelk, [zonder titel]. In: De Groene Amsterdammer, 3-6-1961. (over Dag van gramschap in Pompeji) |
Ed. Hoornik, Brief aan Bertus Aafjes (1962). In: Ed. Hoornik, Over en weer. Den Haag 1962, pp. 37-43. (kritiek op Aafjes' afzweren van zijn dichterschap) |
Hans Berghuis, Boek vol reisproza. Bertus Aafjes in een omnibus. In: de Volkskrant, 14-12-1963. (over De fazant op de klokketoren en Omnibus) |
Paul Haimon, Bertus Aafjes vijftig jaar: ‘De mensen hebben iets aan de grote morele principes’. In: Limburgs Dagblad, 9-5-1964. (interview) |
Pierre H. Dubois, Bertus Aafjes en Homeros. In: Het Vaderland, 17-7-1965. (over de Odyssee-vertaling en Dooltocht van een Griekse held) |
Gabriël Smit, Bertus Aafjes in het spoor van de blinde zanger. In: de Volkskrant, 16-10-1965. (over de Odyssee-vertaling en Dooltocht van een Griekse held) |
[Anoniem], Bertus Aafjes schrijft boeiend ‘Driekoningen’-verhaal. In: Trouw, 10-12-1966. (over Kleine Isar, de vierde koning) |
Andries Cornelius, De wereld is een wonder. In: Lantern, jrg. 16, nr. 2, december 1966, pp. 2-3. |
[Anoniem], Boek vandaag. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 31-1-1967. (over Bid, kindje, bid!) |
P.E.L. Verkuyl, Bij een probleem in Het Koningsgraf van Aafjes. In: Levende Talen, jrg. 61, nr. 251, oktober 1968, pp. 625-631. |
Hans Warren, Bertus Aafjes: ‘Die te Amsterdam vaak zei: Jeruzalem’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-2-1969. |
Willem Enzinck, Praten met Bertus Aafjes. ‘Het verschil tussen mij en veel auteurs van nu is: zij ruimen het puin, maar waar zij ophouden begin ik met mijn werk’. In: Eindhovens Dagblad, 12-7-1969. (interview) |
Hans van Haaren, Ooka: Japanse collega van Chinese rechter Tie. In: De Gooi- en Eemlander, 18-7-1969. (over Een ladder tegen een wolk) |
D. Ouwendijk, Hommage aan Japanse rechter door Bertus Aafjes. In: Het Binnenhof, 29-11-1969. (over De rechter onder de magnolia) |
F. Vos, Historische fouten. In: Algemeen Dagblad, 1-5-1971. (kritiek op onjuistheden in de rechter Ooka-verhalen) |
Marja Roscam Abbing, Japan volgens Aafjes. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 4-6-1971. (over De koelte van een pauweveer) |
Ischa Meijer, ‘Mijn gedichten laten me koud. Ik begrijp ze niet meer’. In: Het Parool, 12-6-1971. (interview) |
C.J. Kelk, Rechter Ooka, een creatie van Aafjes. In: De Groene Amsterdammer, 3-7-1971. (over De koelte van een pauweveer) |
C.J. Kelk, Het wonderlijke Japan van Bertus Aafjes. In: De Groene Amsterdammer, 8-1-1972. (over Mijn ogen staan scheef) |
W. Aerts, Bertus Aafjes: ‘Niemand gaat ruimer ademen door al die moderne boeken’. In: Het Binnenhof, 25-8-1972. (interview) |
Herman Hofhuizen, ‘De vijftigers trokken het vloerkleed onder alle vaste normen weg, dat heb ik gezien en gezegd, alleen, ik ben meegegleden’. In: De Tijd, 17-2-1973. (interview) |
I. Sitniakowsky, Bertus Aafjes schreef ‘rechter Ooka’-verhaal als Boekenweekgeschenk. In: De Telegraaf, 23-2-1973. (over Een lampion voor een blinde) |
Rudy Kousbroek, De kazematten van Deshima. In: NRC Handelsblad, 2-3-1973. (over Een lampion voor een blinde) |
C.J. Kelk, Opnieuw smullen met Aafjes. In: De Groene Amsterdammer, 28-11-1973. (over De vertrapte pioenroos) |
Michel van der Plas, Terugblik op de geschiedenis van Een voetreis naar Rome. In: Bertus Aafjes, Een voetreis naar Rome. 11e druk, Amsterdam 1974, pp. 95-106. |
J. van Doorne, Portret van een provincie. In:
|
| |
| |
Trouw/Kwartet, 8-5-1976. (over Limburg, dierbaar oord) |
Ab Visser, Limburg, dierbaar oord. In: Leeuwarder Courant, 31-7-1976. |
Pierre H. Dubois, Aafjes herinnert zich zijn jeugd. In: Het Vaderland, 2-4-1977. (over In de Nederlanden zingt de tijd) |
Jan van der Vegt, Het verre eiland in het westen. In: NRC Handelsblad, 14-7-1978. (over De reis van Sinte Brandaan) |
Jan Brokken, De wanhoop van Bertus Aafjes. In: Haagse Post, 19-4-1980. (interview) |
Hans van de Waarsenburg, Erotische poëzie van Bertus Aafjes. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 34, nr. 4, juli/augustus 1981. (over Deus sive natura) |
Gerrit Komrij, Een en ander. In: NRC Handelsblad, 2-9-1981. (over Deus sive natura) |
Rob Molin en Willem Sinninghe Damsté, Bertus Aafjes. Nijmegen/Beveren 1981. (monografie over leven en werk) |
Hans van de Waarsenburg, Bertus Aafjes. In: Hans van de Waarsenburg, Ik kom toch uit geen gekkenland vandaan. Heerlen 1983, pp. 91-93. (interview) |
Wiel Kusters, Een wil tot geluk. Bertus Aafjes zeventig jaar. In: De Gids, jrg. 147, nr. 6, juni 1984, pp. 469-474. |
Hans Werkman, Bertus Aafjes zeventig. In: Nederlands Dagblad, 14-7-1984. (over Zeventig aforismen) |
Bzzlletin, jrg. 13, nr. 122, januari 1985. Bertus Aafjes-nummer, waarin onder meer:
- | Hans van de Waarsenburg, In gesprek met Bertus Aafjes, pp. 3-15. (uitvoerig interview) |
- | Pierre H. Dubois, ‘Want 't onuitsprekelijke maakt ons eenzaam’. Poëzie en dichterlijkheid bij Bertus Aafjes, pp. 20-25. (algemeen over de poëzie) |
- | M. Vasalis, Over de poëzie van Bertus Aafjes, pp. 27-29. (algemeen) |
- | M. Parijs, Bibliografie van Bertus Aafjes, pp. 37-42. |
|
Joke Linders-Nouwens, Op reis met Aafjes. In: Haarlems Dagblad, 19-8-1985. (over De val van Icarus) |
Karel Hellemans, Borduren op haikoes. In: De Standaard, 7-2-1987. (over De mysterieuze rechter Ooka) |
Hans van de Waarsenburg, [over De sneeuw van weleer]. In: De Limburger, 18-9-1987. |
J.C.A. Thijs, Een heilige in de hoek gezet. In: Trouw, 22-10-1987. (over De sneeuw van weleer) |
Hans Warren, De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen van Bertus Aafjes. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 31-10-1987. |
[Anoniem], Het meisje dat verliefd was op schepen. In: Trouw, 2-11-1987. (over Het hemd van een gelukkig mens) |
Frits Abrahams, ‘Voortdurend bezig zijn, daar gaat het om’. Bertus Aafjes over zijn isolement, zijn kruidentuin, zijn poëzie. In: Elsevier, 9-7-1988. (interview) |
Wim Hazeu, Het riskante dichtersleven van Bertus Aafjes. In: Vrij Nederland, 26-11-1988. (uitgebreide beschouwing over leven en werk) |
[Anoniem], Bertus Aafjes. Een nieuwe bundel van de sprookjesverkoper. In: De Limburger, 21-3-1990. (over De sprookjesverkoper) |
Hans Warren, Dooddoeners en vaagheden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-4-1990. (over Verzamelde gedichten 1938-1988) |
Jos Stijfs, Met Aafjes langs Griekse kusten. In: De Limburger, 9-2-1991. (over Griekse kusten) |
[Anoniem], De eeuwige stad. Aafjes' verhalen over Rome. In: De Limburger, 24-2-1992. |
Willem Sinninghe Damsté, Bertus Aafjes en Criterium. De invloed van een tijdschrift op een dichter. In: Tydskrif vir Letterkunde, jrg. 30, nr. 4, november 1992, pp. 46-50. |
Rob Molin, Aafjes werd beroemd met ‘Een voetreis naar Rome’. In: Limburgs Dagblad, 23-4-1993. |
Hans van de Waarsenburg, Bertus Aafjes
|
| |
| |
1914-1993. Pure lyricus. In: NRC Handelsblad, 24-4-1993. |
Hanneke Wijgh, Bertus Aafjes 1914-1993. In: Trouw, 24-4-1993. |
Kees Fens, Het noodlot van gewezen grootheid. In: de Volkskrant, 26-4-1993. |
Edwin Krijgsman, Het ongebreidelde enthousiasme van Bertus Aafjes. In: de Volkskrant, 7-5-1993. (over Dag van gramschap in Pompeji) |
M.J. Rittersma, Met Bertus Aafjes naar Pompeï. In: Nederlands Dagblad, 6-7-1993. (over Dag van gramschap in Pompeji, 5e, gewijzigde druk) |
P.A.M. Geurts, In memoriam Bertus Aafjes. In: Maasgouw, jrg. 113, nr. 3, maart 1994, pp. 139-142. |
Wiel Klisters, Mijn schaduw en een wingerdrank. Bij de dood van Bertus Aafjes. In: Wiel Kusters, Ik graaf, jij graaft. Amsterdam 1995, pp. 52-56. |
Pierre H. Dubois, Lambertus Jacobus Johannes Aafjes. Amsterdam 12 mei 1914 - Swolgen 22 april 1993. In: Jaarboek van Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1993-1994. Leiden 1995, pp. 83-89. (levensbericht) |
60 Kritisch lit. lex.
februari 1996
|
|