Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
2. Segmentering, een verwaarloosd verschijnselIn de eerste druk van het in 1980 verschenen Lexicon van literaire termen ontbreekt tussen de lemmata ‘Homonymie’ en ‘Hoofse roman’ een lemma ‘Hoofdstuk’. Vier jaar later, in de tweede, herziene en vermeerderde druk, ontbreekt dit lemma nog steeds, evenals in de in 1987 verschenen derde, opnieuw herziene en opnieuw vermeerderde druk. Toch heeft het lexicon in al die drukken de | |
[pagina 276]
| |
pretentie een naslagwerk te zijn dat ‘inzicht [verschaft] en zo mogelijk beknopte definities of omschrijvingen [geeft] van literaire termen en begrippen die in het literatuuronderwijs en het onderzoek gehanteerd worden.’Ga naar voetnoot1 Waardoor kan dit lemma ontbreken? Het feit dat er wel een lemma ‘Lezer’ is, zegt in dit verband genoeg. Anders dan aan de lezer wordt er in de recente literatuur over proza nauwelijks aandacht besteed aan de segmentering. De aandacht is zo gericht op andere facetten (focalisatie, literatuuropvattingen, receptie, enzovoort) dat de segmentering en een begrip als ‘hoofdstuk’ er bij ingeschoten zijn. Dat de oorzaak inderdaad gezocht moet worden in de verschuiving van aandacht voor bij voorbeeld de formele structuur van het literaire werk naar die voor onder meer receptie en literatuuropvatting, blijkt ook wel hieruit dat auteurs van standaardwerken als Kayser en Lämmert (respectievelijk in 1948 en 1955) er wel oog voor hadden, maar latere auteurs (Maatje, Bal of Chatman) niet meer.Ga naar voetnoot2 Heeft men het desondanks in beschouwingen over proza over het hoofdstuk, dan toch voornamelijk als een referentiepunt; in beschrijvingen van de thematische opbouw wordt regelmatig aangegeven in welk hoofdstuk bepaalde kwesties aan de orde worden gesteld; critici willen nog wel eens iets tot kernhoofdstuk bestempelen; als de titels van hoofdstukken een bepaalde ordening suggereren, wordt dat veelal wel geconstateerd en soms ook geïnterpreteerd. Maar subtiel onderscheid zoals dat ten aanzien van strofevormen plaatsvindt, maakt men ten aanzien van het hoofdstuk eigenlijk niet. Naast een versleer die ons duidelijk maakt wat een sonnet is en welke bijdrage onder andere de strofevorm kan leveren aan de betekenis daarvan, bestaat er geen prozaleer, en zeker geen met dezelfde draagwijdte. Slechts incidenteel heeft men het in studies over proza expliciet over segmentering.Ga naar voetnoot3 Of dit met name voor het onderzoek in de Neerlandistiek geldt, | |
[pagina 277]
| |
betwijfel ik. Wel valt mij op dat verschillende buitenlandse naslagwerkenGa naar voetnoot1 het verschijnsel wel beschrijven. Evenzo lijkt mij van belang dat allerlei romanciers, ook Nederlandse, te midden van hun gedachten over het proza ook wel het een en ander hebben opgemerkt over segmentering.Ga naar voetnoot2 Een recente studie waarin het verschijnsel wel aan de orde komt, is Het Einde, het slotcollege van S. Dresden als hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap in Leiden. Dresden concentreert zich op het verschijnsel dat in kunst en leven regelmatig aan iets een einde komt, maar dat een absoluut en een absoluut noodzakelijk einde eigenlijk niet bestaan. Hij wijst er in dit verband op dat expliciete einde-aanduidingen (‘Finis’ in een handschrift, ‘The End’ in een film) vaak nodig zijn omdat er vanuit het werk nauwelijks of geen gelegenheid bestond het einde van het betreffende werk duidelijk aan te geven.Ga naar voetnoot3 De chauffeur verveelt zich geeft een bevestiging van deze uitspraak: net als in een redevoering wordt daarin het einde van het betoog enkele malen expliciet aangekondigd.Ga naar voetnoot4 Aan het begin van de laatste paragraaf van de roman zegt Gerrit dat hij het mechanisme om ergens deel van uit te maken ‘genoeg reeds’ beschreven heeft en dat hij voor het overige wil volstaan met enkele voorbeelden van wat hij bedoelt (p. 132). Een pagina verder deelt hij met nog meer nadruk mee: ‘Waarom ik geen kunstenaar ben. We komen nu zo’n beetje bij de finale van dit boek. Als ik in plaats van te schrijven een zaal zou toespreken, zou ik nú mijn papieren, waarop alles staat, terzijde leggen. Ik zou de zaal diep in de ogen kijken en herhalen: “Waarom | |
[pagina 278]
| |
ik geen kunstenaar ben,” (luid) en verder alles uit het hoofd doen.’ (p. 133) [Cursivering van mij, az] Op de laatste pagina bevestigt hij nog eens dat er een einde komt aan De chauffeur verveelt zich; de laatste reeks pericopen begint met de woorden ‘Om dan met me zelf te eindigen’. (p. 135) Het verhaal als een reeks van gebeurtenissen is dan uit. Bovendien staat op de pagina daarnaast het plaatje van een booreiland en de regenboog, met daarboven de woorden ‘End of the Rainbow’. Met dit alles krijgt de slotparagraaf het karakter van een epiloog.Ga naar voetnoot1 Het traditionele karakter ervan wordt benadrukt door de opmerking, vlak voor het einde, dat de auteur zijn lezers of lezeressen nog wel eens wil ontmoeten; ook dat is een retorisch cliché.Ga naar voetnoot2 Vaak, stelt Dresden, is er in een epiloog sprake van een enorme versnelling van het tijdsverloop, ‘waardoor de romanfiguren in enkele regels naar de dood, naar bestraffing of geluk kunnen worden gevoerd.’Ga naar voetnoot3 Desondanks slaagt de epiloog er niet in het arbitraire einde te doen verdwijnen; juist meer nog dan het gewone verhaal laat de roman-met-epiloog zien hoe willekeurig het is met vertellen op te houden. Ook in De chauffeur verveelt zich wordt tegen het einde het tijdsverloop enorm versneld.Ga naar voetnoot4 Deze versnelling zit met name in het slotwoord ‘eeuwigheid’ en de daaropvolgende suggestie dat dit in 1973 verschenen boek in 1978 in Fairbanks zou zijn geschreven; daarop was de lezer nauwelijks voorbereid. Hij lijkt ertoe gedwongen te worden het hele boek opnieuw te lezen, maar dan in het licht van deze tijdsfictie. In een latere beschouwing over het afronden van romans heeft Krol geschreven dat het ideale einde een transfiguratie van het einde | |
[pagina 279]
| |
tot eeuwigheid moet zijn: ‘Als van nu af aan alles eeuwig is, kan de schrijver met een gerust geweten zijn pen neerleggen; hij heeft zijn taak volbracht.’Ga naar voetnoot1 De verklaring dat het door de kunstenaar gekozen einde het juiste is, betekent veelal niet meer dan dat men het achteraf passend acht. Tegenover elk op inhoud gebaseerd einde van een film of een roman echter kan wel een tegenvoorbeeld gesteld worden. Vergelijk in dit verband Krols opmerking in De chauffeur verveelt zich dat een boek pas interessant is als het op elke bladzij opnieuw begint (p. 116); dat impliceert immers dat het ook op elke bladzij als het ware eindigt. In het hierboven al geciteerde essay dat Krol aan de ingrijpende herwerking van De weg naar Sacramento heeft toegevoegd, merkt hij iets dergelijks op: ‘Waarom ik altijd weer eropuit ben een boek te schrijven dat uit delen bestaat die gehelen zijn valt misschien te verklaren uit wat ik ervaar als noodzaak: het boek dat ik schrijf elke dag weer als een geheel te zien. Elke dag heb ik het af.’Ga naar voetnoot2 Ook Dresden ziet een direct verband tussen dit alles en onze behoefte aan het maken van indelingen. Een deel van wat hij hierover zegt, zou door de samenstellers van genoemd lexicon als een legitimatie van het ontbreken van het lemma ‘Hoofdstuk’ kunnen worden beschouwd: ‘Het lijkt volstrekt overbodig zich langer dan een enkel ogenblik bezig te houden met het nut en de noodzaak van indelingen. Zij zouden als het directe en natuurlijke resultaat kunnen gelden van een geestelijke hoedanigheid die een gegeven feit mag worden genoemd. Zij zijn een gevolg maar ook de basis van precisie, orde, overzichtelijkheid, systematiek, kortom van alles wat sinds onheuglijke tijden doelstelling en ideaal van elk denken uitmaakt.’Ga naar voetnoot3
Waar ik in het voorgaande voor het epiloogkarakter van de slotparagraaf van De chauffeur verveelt zich alleen de tekstinhoud als argument heb gebruikt, lijkt het erop dat de kwestie van de segmentering inderdaad gemakkelijk te negeren of terloops te beschouwen valt. Toch is het zinvol deze kwestie eens een keer centraal te stellen, al was het maar omdat, zoals gezegd, Krols nummering van de hoofdstukken van 0 tot en met 9, en van de paragrafen daarbinnen van 0.0. tot en met 9.3., een geleding geeft waarvan je je kunt afvragen of die aan andere geledingsprincipes voorafgaat, erop volgt, ze mede bepaalt, enzovoort. Dresden bij voorbeeld acht het heel goed | |
[pagina 280]
| |
mogelijk dat de aanwezigheid van hoofdstukken in romans een natuurlijke geleding doet uitkomen, maar ook dat een lezer pas een bepaalde geleding in een werk kan ervaren door de gegeven indeling in hoofdstukken.Ga naar voetnoot1 Nadat hij enkele voorbeelden heeft gegeven van wel of niet in hoofdstukken verdeelde literaire werken, concludeert hij dat men op moet passen ‘om in een romanhoofdstuk een georganiseerde, nauwkeurig afgebakende eenheid te ontdekken die gescheiden is van andere hoofdstukken maar wel met die andere een geheel vormt.’Ga naar voetnoot2 Het is een waarschuwing die ik in het volgende hoop te onthouden, al verraadt mijn bespreking van de kwesties betreffende hoofdstuk 7 al dat een zuivere benadering hiervan onmogelijk is: wat eenmaal in segmenten verdeeld is, kan nooit meer als een onverdeeld geheel worden ervaren. Elk werk creëert tot op zekere hoogte zelfde regels waaraan het getoetst moet worden. Daarbij komt dat onze behoefte aan een benoembare orde kennelijk zo groot is dat wij een ongesegmenteerde tekst van grote omvang nog beschouwen als een tekst waarin de oorspronkelijke segmenten zijn opgeheven. Over het ontbreken van segmentering in De man die zijn haar kort liet knippen (1947) van Johan Daisne, de omvangrijkste mij bekende roman waarin geen witregel, ja zelfs geen alinea voorkomt, merkt Weisgerber op dat dit verantwoord kan worden vanuit de psychische gesteldheid van de hoofdpersoon: ‘Als om de aandacht te vestigen op zijn onvermogen tot logisch denken, begint Miereveld [= de hoofdpersoon, az] geen enkele maal een nieuwe alinea. Zijn biecht doet zich aan ons voor als een compact blok van 281 bladzijden met bijna geen dialogen. Zij lijkt op een slingerende stroom van gebeurtenissen, dichterlijke ontboezemingen, theorieën en sensaties die de zwakke dijken van paragrafen en hoofdstukken op zijn weg meesleurt.’Ga naar voetnoot3 Een vaststelling die Weisgerber overigens niet verhindert in de roman drie delen te onderscheiden. Segmentering (of liever: het ontbreken ervan) draagt in zijn opvatting in dit geval dus wel bij aan de uitleg van het karakter van de hoofdpersoon, maar niet aan de ordening van de vertelde geschiedenis. Meestal overigens zijn romans met gedesoriënteerde hoofdpersonen wel gesegmenteerd; en het is heel goed mogelijk een relatie te zien tussen overmatige segmentering en onvermogen tot ordelijk denken. Eenduidige verhoudingen tussen segmentering en inhoud bestaan niet. | |
[pagina 281]
| |
Voor wie een werk van Krol onder handen heeft, is het volkomen duidelijk dat de bovenmatige segmentering ervan effect heeft op de lectuur. Niet zozeer op de indruk die men van de hoofdpersoon krijgt (hoewel dat niet uitgesloten is) als wel op de ervaring van heterogeniteit. Voordat ik daar nader op inga, zal ik stilstaan bij een studie waar ook Dresden naar verwijst, en die voorzover mij bekend nog steeds de meest recente systematische studie is op het gebied van de segmentering: The Chapter in Fiction (1970) van Philip Stevick. |
|