Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
9. Naschrift. Over Piggelmee en andere KaboutersDenkend dat hiermee alles gezegd was wat er over Piggelmee, verveling en koningschap te zeggen viel, richtte ik mij op andere facetten van De chauffeur verveelt zich. Daartoe raadpleegde ik onder meer, opnieuw, enkele jaargangen van het Hollands Maandblad. Daarin trof ik al gauw in artikelen van enkele andere auteurs dan Krol aandacht voor kwesties die ook in De chauffeur verveelt zich aandacht krijgen. Een artikel over logische relaties van E.M. Barth bij voorbeeld, de vrouw aan wie op p. 25 van de roman gerefereerd wordt, wanneer Gerrit met Dra. B. in conflict raakt over in de wetenschap gangbare notaties.Ga naar voetnoot3 In het eerste nummer van de twaalfde jaargang van Hollands Maandblad waaraan Krol een bijdrage heeft geleverd,Ga naar voetnoot4 trof ik zo bij toeval een artikel waarin Paul van ’t Veer De boodschap van een wijze kabouter van Roel van Duyn bespreekt. Motto van dit artikel is een viertal regels uit Hoe Piggelmee groot werd: ‘Daag’ lijks liep hij zoo te droomen / Door het bosch, zijn dwergjesbrein / Gansch vervuld van ’t eene denkbeeld: / “Grooter worden - grooter zijn.”’Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 254]
| |
Van ’t Veer herinnert eraan dat Van Duyn in de Amsterdamse gemeenteraad het verhaal van Het Toovervischje een keer ter sprake heeft gebracht als een parabel voor onze dolgedraaide consumptiemaatschappij. Maar hij stelt daartegenover dat Van Duyn uit een ander Piggelmee-verhaal de les had kunnen leren dat ook zijn anarchistische kabouterstad Oranje Vrijstaat gedoemd was te mislukken. In het verhaal Hoe Piggelmee groot werd blijkt de fout niet in de menselijke hebzucht te liggen, maar in het gebrek aan concreetheid en doelbewustheid. Van ’t Veer schrijft: ‘Het verlangen naar grootworden en goed-doen heeft het dwergjesbrein zo in beslag genomen dat er geen ruimte was voor gedachten over wat er daarna moest gebeuren, terwijl hij ook over de manier waarop de groei door goede daden moest worden bevorderd, achtereenvolgens de meest tegenstrijdige gedachten huldigde.’Ga naar voetnoot1 Mutatis mutandis is deze typering ook op Gerrit van toepassing. Ook diens gedachten betreffende de richting waarin hij zou moeten gaan, zijn immers uiterst tegenstrijdig. Toch zijn er wel momenten dat hij nadrukkelijk een bepaalde richting afwijst. Een van die schaarse momenten wordt beschreven aan het eind van het hoofdstuk over zijn vlucht naar Amsterdam. Hij beseft dan dat hij tot, desnoods automatische, vernietiging van de wereld in staat zou zijn, als hij niet zoveel persoonlijke problemen zou hebben: ‘Want: pijn kun je altijd maar op één plaats tegelijk hebben. Ik had pijn aan Marie, daarom zocht ik een andere vrouw. Om die reden leende ik niet het oor aan de vele geruchten over voorgenomen sabotage, zoals deze op dat ogenblijk in Nederland de ronde deden (de Kabouters). Ik had geen zin om Kabouter te worden. Ik wilde gelukkig zijn en het was goed dat ik dat wilde, want ik had heel gemakkelijk kunnen denken dat ik wraak moest nemen, nietwaar?’ (p. 72) Nog voordat Piggelmee in de roman ter sprake komt, is hij dus geïmpliceerd in een afgewezen politieke stroming. Pikant in dit verband is dat Van Duyn zich niet beroept op Piggelmee, maar onder andere wel op S.T. Bok, de Nederlandse popularisator van de cybernetica. Omdat ‘sturen’ en ‘tegenkoppelen’ in die tak van wetenschap cruciale begrippen zijn, ligt het voor de hand dat De chauffeur verveelt zich op meer dan één plaats de enkele jaren eerder door Van Duyn geventileerde ideeën lijkt te kruisen. Dat kruisen heeft soms zelfs iets van een kruisen van degens. Want Gerrit zegt wel dat hij slechts om persoonlijke redenen geen | |
[pagina 255]
| |
toenadering zoekt tot de Kabouters, elders kenschetst hij het Kabouter-denken, zonder dat hij dit expliciet noemt, als bijzonder naïef. Hij beschrijft dan de moderne held als iemand die met een ballon een lampion oplaat om die naar een raffinaderij te laten drijven. Maar Gerrit acht zulke sabotage-daden niet effectief, omdat de opgeblazen tank weer zal worden vervangen: ‘Daarom, als je iets vernietigen wil, kun je beter het automatisme van het herstel vernietigen.’(p. 96) Omdat in het boek van Van Duyn nergens over Piggelmee wordt gesproken, lijkt het mij niet waarschijnlijk dat Krol zich daarop gebaseerd heeft; wel moet hij het artikel van Van ’t Veer gekend hebben.Ga naar voetnoot1 In de nazomer van 1970, waarin het bedoelde nummer van Hollands Maandblad verschijnt, woont Krol niet meer op Texel, maar in het Drentse Spier. De bundel Over het uittrekken van een broek is dan zojuist verschenen en de roman De laatste winter verkeert in het drukproefstadium. Krol schrijft dan niet zo veel wat hij het publiceren waard vindt: in de twaalfde jaargang van Hollands Maandblad verschijnt alleen nog een puur beschouwend stuk ter omvang van één pagina,Ga naar voetnoot2 in de dertiende jaargang zijn essay over Escher (januari 1972). De in die tussentijd in Propria Cures verschenen bijdragen hebben ook hoofdzakelijk een beschouwend karakter. Alleen het eerste, nooit verder in een boekuitgave van Krol gepubliceerde ‘Een zuster valt niet ver van de boom’Ga naar voetnoot3 is vertellend, evenals ‘Het karakter van den kunstenaar’. Dit laatste is naderhand, in gewijzigde vorm, deel gaan uitmaken van het hoofdstuk over Gerrits vlucht naar Amsterdam. Die gewijzigde vorm publiceert hij eerst nog in Hollands Maandblad: in het nummer van oktober 1972 staat de tekst van de latere hoofdstukken 4 en 5, inclusief dus het einde waarin hij de Kabouters afwijst. ‘Ulk’ noemt hij deze voorpublikatie. De wereld zoals Gerrit die ervaart in de passage voorafgaand aan de titelsuggestie, is grijs, het grijs van het evenwicht waarin verveling troef is. Anders dan chauffeur of passagier kan Gerrit op dit sombere ogenblik in Amsterdam echter niet de verzoenende illusie koesteren dat zijn wachten beloond zal worden. Alleen aan de haren van de verbeelding en de herinnering zal hij zich nog uit het moeras kunnen trekken; dat doet hij dan ook: ‘Kom, mijn verhaal dat zo jong begon - hoe ver zijn we nu. Ik | |
[pagina 256]
| |
wilde zo graag gedichten schrijven en ik vond dat ik daarvoor een passende omgeving nodig had. [...] // Zo was het immers. Ik kon toen nog van alles worden... / / Leraar. [...] // Of koning.’ (pp. 70-71) Met zulke overpeinzingen reactiveert Gerrit zich weer. Hij zoekt opnieuw werk, in de computerwereld. Dat mislukt, maar desondanks besluit hij dat hij zich niet tot het anarchisme zal bekeren: Kabouter wordt hij niet. Daarmee eindigt de voorpublikatie. De kabouter waarmee Gerrit zich wel zal kunnen identificeren en de passages waarin de verveling in al haar nuanceringen wordt belicht, zijn dan nog niet aan de orde. Ook is er nog lang geen sprake van een door hem zelf bepaalde omgeving. ‘Ulk’ was daarom een verkeerde titel geweest, net als ‘De dichter verveelt zich’. Het gaat in de roman uiteindelijk om meer dan alleen de dichter, om meer dan alleen verveling en meestal om iets anders dan walging. ‘Ulk’ geeft een dieptepunt aan, zoals later ‘snif, (pp. 87-89) de aanduiding zal zijn van een hoogtepunt. Maar de titel die zowel met hoogtepunten als met dieptepunten blijkt samen te hangen, is De chauffeur verveelt zich. |