nooit op jacht, maar kreeg elke dag zijn portie lekker eten. Hij had een mooie mand om in te slapen. Die mensendame vond het zelfs goed dat hij in haar bed sliep. Hij vond dat er aan deze toestand niets veranderd hoefde te worden. Iedereen zweeg, alleen de deftige herenhondjes blaften keurig en beschaafd.
MIRAFROITI
Dit is een van de drie soorten Surinaamse miereneters. Hij heeft een geel-bruine vacht en is ongeveer een meter lang. Zijn staart neemt daarvan ongeveer de helft in. Die staart gebruikt hij om zich vast te houden, hoog in de bomen. Daar vindt hij zijn voedsel, vooral oedoeloso (termieten), mieren en bijen. Die likt hij met zijn lange tong uit hun nesten. Met de zeer gevaarlijke klauwen aan zijn voorpoten kan hij die nesten open maken. Natuurlijk gebruikt hij die klauwen ook als hij zich (langzaam) langs de takken voort beweegt. Een baby-mirafroiti blijft maandenlang bij zijn moeder op haar rug meeliften.
Toen kwam een awari aan het woord, daarna een miereneter, een hert, een pingo en de rij aanklachten nam geen einde. Dat de mens wel eens ging jagen namen de dieren hem niet kwalijk, dat deden zij zelf ook. Maar dat hij zonder noodzaak vele dieren doodde was een duidelijk bewijs dat de mens niet geschikt was om over de andere levende wezens de baas te zijn. De tijger brulde, dat de mens moest worden weggejaagd en dat hijzelf wel een goede koning zou zijn. Toen schreeuwden de apen, dat zij net als de mens rechtop konden lopen, dus een aap moest koning zijn.
De vleermuizen piepten dat zij de enige zoogdieren waren die niet hoefden te lopen omdat zij konden vliegen. Uit hun familie moest dus de koning komen. De luiaard die de reis inderdaad op tijd had gemaakt, liet weten dat regeren betekent: nadenken. Omdat hij vrijwel altijd aan een tak hing na te denken, was hij duidelijk geschikt als koning. De ratten kwamen vertellen dat er democratisch te werk gegaan moest worden. Zij waren het talrijkst in Suriname, dus een rat moest koning worden. Het werd een ware heksenketel met zoveel lawaai dat niemand bemerkte dat er een helicopter boven hun koppen zweefde.
Plotseling klonken er schoten. De tapir viel dodelijk getroffen neer. In grote paniek en onder ijselijk gebrul, gejank en geschreeuw renden de dieren naar alle kanten weg. Bij het vluchten werd nog een hert getroffen.
Het sloeg door zijn knieen en bloedde dood in het gras. Een pingo werd, vlak voor hij de beschermende bosrand had bereikt, ernstig gewond, maar hij wist zich voort te slepen tot onder de struiken. De helicopter landde, en een paar mannen stormden er uit. Met hun messen sneden zij grote stukken vlees uit het hert en de tapir. De rest lieten zij liggen en ze gingen op zoek naar de gewonde pingo. Uit hun geroep en enkele schoten begrepen Ruben en Ansoeja dat zij de pingo hadden ge-