Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina 118]
| |
’t Gewest van den Noordkaper beschreeven, en waar op deezen Visch aast. Noordkapers begeeven zich om de Zuidt; en de Vinvisschen somtyds wel tot in de Middelandsche Zee; Ook zwervenze mede wel omtrent Spitsbergen, en om wat reden. Vinvisschen beschreeven, en waarom deeze Visch door de Groenlandsvaarders niet word gezocht. De Noordkaper meest omtrent de Noordkaap te vinden, als ook voornamentlyk omtrent Yslandt. Plaatsverwisseling van den Noordkaper, aangeweezen, en hoedanig deeze Visch zyn aas weet te vervolgen.Om onze Hoofdzaak, de Visschery van de Eilandsche Visschen wat naader te komen, zullenwe, tot gevoeglyker gelegenheit, van de aangeroerde kleinder Zeedieren, hier ter plaatse een weinig afzien, en met ons onderzoek in ’t beschouwen der Noordkapers en Vinvisschen, overgaan. Ga naar margenoot+ Wat de Noordkaper aanbelangt, deeze Visch draagt dien naam niet te vergeefs, gelyk ook mede de Eilandsche Visch niet oneigentlyk dien naam voert. Deeze Noortkaper, die zich veeltyds omtrent de Noorkaap en Yslandt onthoud, als zyn evengemaatigd Gewest zynde, nademaal ’er op deeze plaatsen overvloedig veel Haring, Sprot, Wyting en meer andere diergelyke kleine Visch te vinden is, behalven niet weinig Schelvisch en Kabeljau, zoo is ’t waarschynlyk dat de Noordkaper aan deeze Visch zyn aas vind; vermits zyne krachtiger snelheid van beweeging, hem dies te meer bequaamheit daar toe geeft; waar uit ook te gelooven is, dat zyne keel ruimer moet weezen, en dat zich de baarden zoo diep tot in de keel niet uitstrekken, als wel die van de Eilandschen Visschen, reeds beschreeven. Van een gestranden of gevangen Noortkaper omtrent Hitlandt, verhaalt Frederik Martensz. in zyn Groenlands Iournaal van den Iaare 1671., dat ’er meer dan een geheele ton Haring in zyn maag gevonden wierd. Ga naar margenoot+ Deeze Visch is, gelyk gezegt is, vaster van Spek, als de Eilansche Visschen, derhalven is ’t met zyne natuurlyke gesteltheit beter overeenkomende, om zich verder om de Zuidt te begeeven. Insgelyks word de Vinvisch die noch veel vaster van Spek als den Noortkaper is, somtyds veel verder om de Zuidt gezien. Ga naar margenoot+ Dit word mede door den voornoemde Fredrik Martensz. als ooggetuige bevestigd, zulks hy in ’t zelve Dagregister verhaalt, in den Iaare 1671. en 1672. Vinvisschen | |
[pagina *25]
| |
[pagina 119]
| |
in de Spaansche Zee gezien te hebben, en in ’t Iaar daar aanvolgende in de Middelandsche Zee, by de Straat van Gibralter. Ga naar margenoot+ Nademaal nu getoont is, dat zoo wel de Noortkaper als den Vinvisch op iets anders als de Eilandsche Visschen aazen, zoo kan men genoegzaam begrypen, gelyk we van den Reiger en Leeurik gezegt hebben, dat men plaats en gelegenheit moet acht slaan, zal men met vrucht zynen arbeidt zien gelukken Dierhalven zyn wy van gedachten, dat zich de Eilandsche Visch nooit voor of omtrent Yslandt en de Noortkaap vinden laat, noch de Noortkaper zich naar Groenlandt begeeft; Ga naar margenoot+ immers wy hebben ’t nooit gezien, noch ooit daar van gehoort. Deeze Visschen schynen om gewigtige redenen hun eigen Gewest niet te verlaaten; doch de Vinvisch zwerft byna allerwegen, begeevende zich somtyds in ’t Ys, maar allermeest omtrent Spitsbergen, en eenige mylen Zeewaarts naby het Voorlandt, alwaar zich op de Banken veel Schelvisch en Kabeljau onthoud, door ons zelf met een tinne Haring gevangen. Dat ’er ook Haring genoeg is te vinden, blykt by de graaten omtrent Vogelnesten gevonden. Overzulks zyn dan onze gedachten, dat de Vinvisch meer op dit aas derwaarts afkomt, als op het Walvisch aas, vermits men ze anders meer in ’t Ys, of onder ’t Landt en in de Bayen gewaar worden zou. Ga naar margenoot+ Insgelyks verneemt men deeze Visch meede wel om de Oost; Ga naar margenoot+ dieshalven zynwe van gedachten, dat waar zich dezelve onthoud, mede Haring en andere Visch te vinden zy, want de ondervinding leert, dat ’er veele Vischbanken omtrent Spitsbergen gevonden worden, en vermits deeze Visch zich alhier onthoud, wordenwe in onze gedachten te meer gevestigt. Doch, niet tegenstaande de Vinvisch door zyne baarden mede bequaam is, op ’t Walvisch aas te aazen, zoo zou het wel konnen zyn, dat hy by gelegenheit, zich aldaar bevindende, dit insgelyks deed: maar vermits hy in ’t Ys, noch in ’t Waigat of onder ’t Landt geen verblyf zoekt te neemen, zoo geeft de verkiezing van plaats (gelyk de Noortkaper) als mede de vastigheit van zyn Spek genoegzaam te kennen, dat het niet t’eenemaal van Walvisch aas is opgelegt. Deeze Vinvisch is in lengte den Walvisch gelyk, maar niet in dikte, nademaal de laatste veel dikker is. Men kent deeze Visch aan zyne Vinnen, die hem op den rug naby den staert uitsteeken; ook is dezelve Visch veel krachtiger in ’t Water uit te blaazen, als den Walvisch. Zyn gebulte kop is doorgans geklooft, en door dit gat is ’t waar door hy ’t water dus geweldig uytwerpt. Deeze bult is echter zoo verheeven niet, dan die van den Walvisch, noch zyn rug zodanig ingeboogen. De boven kaak is mede als den Walvisch van Baarden verzien; zyne gestalte is verder lang, rond en smal. Veel gevaarlyker is ’t een Vinvisch te vangen dan een Walvisch, vermits hy zich snelder beweegt. Geweldig slaat hy met den Staert en Vin- | |
[pagina 120]
| |
nen, zulks dat men hem met de Sloepen niet te na moet komen; maar ’t best kan men hem met lenssen dooden. Wanneer zich deeze Vinvisschen veel vertoonen, werden ’er geene Walvisschen meer bespeurt. ’t Is dan om deeze reden dat de Vinvisch, wegens zyne vastigheit en dorheit van ’t spek, door de Groenlandsvaarders niet word gezocht, dierhalven hen weinig daar aan gelegen legt, werwaarts hy zich onthoud; Ga naar margenoot+ en om die reden zullenwe van den zelven geen breeder beschryving doen: maar nodiger is ’t voor hen te weeten, waar men de Noortkaper en Eilandsche Visch zoeken moet, vermits de een op Haring en andere Visch aast, en den ander, alwaar ’t gemelde Walvischaas word gevonden. Het Noortkapers eigen en natuurlyk Gewest, is, gelyk we reeds gezegt hebben, omtrent Yslandt en de Noortkaap; Ga naar margenoot+ hier vind hy zyn rechte Vaderlandt, hy heeft ’er zyne Vrienden, Ouders, Vrouw en Kinderen, en voornaamentlyk een goede gelegenheit tot zyn bestaan; Ook is hy een zeer diepgaand Schip, en beducht voor zynen vyandt ten prooy te zullen worden, wanneer hy gelykzaam als op ’t water dryft, dies wil hy liever in ruim sop, en somtyds onder water zwemmen, duiken, en den staert opsteeken, waar toe de Noortzee onbequaam is; derhalven hy wel tot aan Hitlandt naadert, maar de droogte van de Noortzee gewaar wordende, waarschynlyk weet te rug wykt. Deeze te rugtogt, doet hy te liever, vermits hy zich als dan wat te verre buiten zyn Gewest en Vaderlandt bevind, waar buiten hy zich als een Vreemdeling niet lang kan ophouden: maar keert eerlang weer derwaarts. Wil men hem dan zien en bezoeken, zal men hem veeltyds, (by gelykenis gesprooken) t’huis vinden; want behalven dat ’er eenen overvloed van aas voor hem te vinden is, zoo vind hy ’er ook beter gelegenheit zich te bergen. Ga naar margenoot+ De Yslandsche en Noortkaapsche Havens zyn wyd en diep, zonder dwaalgronden, alwaar hy zonder eenig beletsel genoegzaam uit en inkomen kan: Daar in tegendeel de havens in de Noortzee hem te eng vallen, ja zelf de Zee te naauw is, vindende zich allerwegen aan laagerwal; want indien hy door storm en stroomen naar de Engelsche, Vriesche, of Iutsche havens wierd gedreven en door den stroom gesleept, of dat hy, in ’t Texel of het Vlie verviel, of elders geneegen was een reede te zoeken, dan zou hy genoegsaam verlegen zyn, en over de gronden niet konnen komen, vermits hem het rechte vaarwater te naauw werd, over al zou hy zynen neus stooten, en derhalven gelykzaam een gevangen man zyn, want hy zou zich zoo gemakkelyk als een Haring, Schelvisch, Spiering of Garnael niet bergen konnen. Dus is hy van natuur geneegen de droogte te ontwyken, en zal ook nooit, dan door dwaling omtrent deeze havens naaderen, vermits zyn eigen Gewest hem veel voordeeliger is. | |
[pagina 121]
| |
Nademaal het niet zoo zeer ons oogmerk is, een breed verhaal aangaande de Noortkaper te doen; hoe men dezelve in zyn Gewest en verblyfplaatse moet aandoen; wat voor gereedschappen men daar toe bezige; hoe te schieten, en geschooten zijnde, hoedanig daar mede om te gaan; ook hoe men hem gedood hebbende, behandelen zal, en wat voor aart van Spek en Baarden hy uitlevert: Overmits onze eigentlyke Hoofdzaak alleen is, de Eilandsche Visch te beschryven, en wat dies aangaat ons oogwit zy; dierhalven zoudenwe, gelyk met de Vinvisch is geschied, mede afbreekende van de Noortkaper konnen scheiden. Ga naar margenoot+ Echter lust het ons, noch iet van denzelven aan te merken, te weeten: of hy van zyne Vrienden ook gevoelig is, of een gevoelige bewustheit van de zelven hebben kan, of heeft. Immers is’t met deeze Schepsels, naar onze gedachten, als met alle anderen gelegen, zulks het gemeene spreekwoord ten dien opzichte hun mede kan toegepast worden, dat is, dat ’er geen Uilen by Bontekrayen vliegen: maar dat soort by soort op zich zelfs aangemerkt, zich by schoolen onthouden. Want men bespeurt genoegzaam hoe alle Schepselen genegen zyn, met groote genegenheit, onderling met hunsgelyken te paaren, en met welk eene liefde de Ouden aan de Iongen, en de Iongen aan de Ouden verknocht zyn. Ga naar margenoot+ Wat de Noortkaper aangaat, van deezen konnenwe met zoo veel ervarentheit niet spreeken, als wel van de Eilandsche Walvisch, indien haar Iong gevangen word ziet men de Moeder allerwegen om dit Iong zwerven, en zodanig, datze zich zelve in gevaar stelt, en ook somtyds in dit omzwerven gevangen word, ja ’t is mede wel gebeurt, dat op deeze wyze het Mannenje zoo wel als ’t Wyfje gevangen wierd. Meer aanmerkenswaardige dingen zullen ons in ’t vervolg van de Eilandsche Walvisschen voorkomen, wanneer ter gevoeglyker plaatze van de zelve gehandelt worden zal, om als dan te toonen, dat alle hunne doeningen niet enkelyk by een spoorloos geval verricht worden, zulks men ze dan bezwaarlyk zou konnen naspeuren; vermits alles in een gevoeglyke orde geschied. Om dan onze gedachten noch niet t’eenemaal van de Noordkaper af te wenden, dunkt ons de zelve onder dit geval mede te konnen betrekken; te weeten: dat hy niet alleen kennis van zyn Vaderlandt heeft, maar gelyk den Eylander, een greetig gevoelen over zyne Vrienden hebben kan. Indien deeze Visch zich dan eens buiten zyn Gewest begeeft, hebbenwe verscheide redenen aangetoont, waar door hy genoodzaakt word te rug keeren; zoo dat, die hem ’t zekerste vinden wil, moet hem in zyn eigen Gewest en Vaderlandt zoeken, te weeten: omtrent de Noortkaap, Hitlandt, Fero, Yslandt en Jan Mayen Eilandt. De tydt om den Noortkaper op ’t zeekerste aan te treffen, Ga naar margenoot+ nademaal | |
[pagina 122]
| |
hy zich in zoo een wyde uitgestrektheit van Zee onthoud, is echter onbepaalt. ’t Is immers waar, dat Kraayen en Zwaluwen hunnen tydt hebben, gelyk mede van den Reiger en Leeurik is gezegt, en van veelerlei Vogelen en Dieren zou kunnen gezegt worden: men zou in dat geval, dit mede van den Noortkaper konnen aanmerken: maar zeggenwe, deeze Visch zal men, wanneer men tusschen de ruimte doorsteevend, ten allen tyden en op verscheiden plaatsen vinden; waar van de reden is: dat deeze Zee altoos eenen overvloet van Haring, Makreel, Schelvisch en Kabbeljau verschaft, en allerwegen als daar mede bezaait is. Ook zullen ’er ongetwyffelt in deeze groote ruimte, gronden en Banken zijn, waar op deeze Visch en andere diergelyke soorten in ’t Grondgewas komt aazen, en dierhalven zich op een byzondere wyze aldaar onthouden, welke plaatsen, de Noortkaper, als zijn eigen Gewest en Vaderlandt zynde, genoeg zal weeten te vinden; echter zal hem de de eene plaats veel beter dan de andere gevallen, en zulks naar die soort van Visch, als ’er zich meest onthoud, en dus wil hy by afwisseling somtyds wel van plaats veranderen, als vervolgens blyken zal; door welker verplaatsing zou men dan konnen zeggen, dat hy, ’t zy hier of elders en allerwegen in deeze gantsche ruimte, altoos te vinden is. Doch wy achten, om de gemelde redenen, zyne zeekerste plaats in deeze groote ruimte te wezen, alwaar de meeste Gronden zyn, te weeten; onder den Wal en langs de Kusten van Noorwegen, Hitlandt, Fero en Yslandt; en vermits de Kusten van Noorwegen en Yslandt, zich wyder dan de andere gemelde uitstrekken, zoo veel te meer en grooter moeten ook de Gronden en Bayen zyn, en zoo veel te meer zullen ’er ook Grondgewassen gevonden worden; in welker Grondgewassen dan den groei van ’t aas zyn moet, en dus naar ’t aas de Visch en vervolgens de voortteeling van den Visch die daar uit volgt, waarna den Noortkaper zyne begeerte strekt. Nademaal nu Yslandt allerwegen van schoone groote Bayen is verzien, en ook de grondigste van al de voornoemde plaatsen, zoo zyn deeze Gronden voor hem wel de gevalligste, en by gevolge de zeekerste plaatzen om hem te vinden. Schoon ’t nu geviel dat Yslandt door een sterke Vorst en langduurige Noordelyke Winden, Ga naar margenoot+ met het Groenlands Ys wierd bezet, en dus in een kouden Zomer lang bezet bleef, door welke bezetting de Bayen en Gronden de warmte der Zonne dervende, den groei van ’t Grondgewas en aas wierd belet, zulks de Visch zyn aas missende, van daar naar de gemelde Banken in de ruime Zee week, en aldus de Noortkaper voor zich een andere en beter plaats verkiezen moest, of door het Ys genoodzaakt werd elders den wyk te nemen; zoo is zoodanig een beter plaats voor hem veel nader te vinden, dan voor ons na te speuren: Want schoon wy by gissing, en door ervaarenheit al veel te weeten komen, echter is hy ’er noch veel kundiger van, alzoo hy in zyn Element, | |
[pagina 123]
| |
Gewest en eigen Vaderlandt is, en door een dagelykse ervarenis, alle de bequaamste plaatsen weet, en de zelve spoedig bereiken kan; want de eene plaats hem niet gevallende, kan hy door zyn snellen voortgang zeer schielyk verhuyzen en tot een andere overgaan, wordende niet gelyk wy te Scheep zijnde, door stilte of tegenwindt belet, behalven dat hy ook een natuurlyke hoedanigheit heeft, om bequaamlyk onder water allerwegen de Gronden te beschouwen en na te speuren. Als hy ’t dan, om alle deeze redenen, en door zyne dagelykse ervarenheit, op eenige zyner gewoone plaatsen niet wel bevind, zoo weet hy veel beter werwaarts het roer te wenden, dan wy; dies zienwe dat ’er voor hem beter gelegenheit dan voor ons is, om van geen verlooren reis t’huis te komen. Alhoewel nu een verkreegen kennis en een kundige ervaarenheit veel nut aanbrengen kan, echter konnen de zelven by ongelukkige geleegenheden wel eens zonder vrucht wezen; des niet tegenstaande leert ons de reden en ondervinding, schoonwe de Noortkaper by gelegenheit mede wel in ruime Zee vinden, dat men hem, om de aangetoonde reden van Gronden en Aas, veel meer en gemaklyker onder ’t Landt vinden zal; zynde dan, volgens deeze reden, Yslandt de zeekerste plaats; en ingevalle men de Noordzyde met Ys bezet mogte vinden, leert ons de reden dat de Zuidzyde daar van bevryt zal wesen; doch hem aldaar mede niet vindende, zoo volgt uit de aangetoonde reden, dat hy aan Fero of Hitlandt zeekerder dan op Zee, en noch zeekerder omtrent de Noortkaap zal te vinden zyn. Nu is ’t kennelyk, datwe op de Visschery uit zynde, zal te vinden zyn. Ga naar margenoot+ de gemelde plaatsen zoo schielyk niet konnen bezeilen, als wel de Noortkaper die bereiken kan; echter konnenwe, windt en weêr dienende, de gemelde plaatsen mede bezeilen. Deeze plaats verwisseling kan best door een gelykenis vergeleken worden. Ga naar margenoot+ De ervaarenheit leert, dat zich de Haring in ’t Voorjaar, in ’t gemelde Noortkapers Gewest, en gantsch benoorden Hitlandt onthoud; in den Zomer wordze door onze Buizen onder Schotlandt, in den Nazomer onder Engelandt gezocht, en op den Herfst komtze door Texel en ’t Vlie, en laat zich op de Zuider Zee vinden. Dus kan nu gevolglyk nagespeurt worden, wat tydt men de Haring op de eene, wanneer op de andere plaats moet zoeken, en insgelyks moet men de tydt en plaats in ’t naspeuren van den Noortkaper onderscheiden. Maar eerwe noch tot de berichtgeeving van zynen tydt overgaan, mogt, belangende zyne plaats, volgens voorgaande aanwyzing, datze hoe grondiger die zy, des te zeekerder is, gevraagt worden: om welke reden komt hy dan in de Noortzee? die is grondig, vervolgens aasryk, en Vischryk genoeg, gelyk gemeenlyk nevens de ondervinding het gemeene Spreekwoord zulks bevestigt, te weeten:
Op ’t grondig Doggerszant,
De Dogger smakt Zyn want.
| |
[pagina 124]
| |
Immers de Potskop en Tonyn, die mede op de Haring schynen te aazen, volgt de zelve van Hitlandt, naar Schotlandt, vervolgens voor Engelandt, en op den Herfst door Texel tot op de Zuiderzee, en zelfs op ’t Y; waarom volgt dan de Noortkaper dit zyn begeerig aas mede niet? Reeds hebbenwe vooraf omstandige reden hier van gegeeven, Ga naar margenoot+ en wy zyn ook van gevoelen, dat schoon hy aas genoeg in zyn Vaderlandt, vind, als vervolgens blyken zal, echter eenigen door dit aas zouden verleid worden, tot in de Noortzee, sommigen door Texel in de Zuiderzee komen, en vervolgens somtyds nevens den Tonyn voor Amsterdam zich laaten zien, indien de uitgestrektheit van zyn ligchaam niet grooter dan de Tonyn waar; maar nademaal hy 20 / 30 en ook wel 40 quartdeelen Spek, behalven zynen anderen romp met zich sleept, dies kan hy zich in deeze ondieptens niet behelpen; want wanneer hy zou willen duiken en den staart opsteeken, om zich voor zynen Vyandt te verbergen, of vaardig zyn aas met zwemmen zou trachten te vervolgen, kan dit op de Zuiderzee niet geschieden, zelfs zou hy in de Noortzee zyn neus te eer aan den grondt stooten. Indien hy dan bezuiden Hitlandt, zyn aas vervolgende, tot aan de gronden van de Noortzee nadert, en de zelve nevens de verandering van ’t Gewest gewaar word, zoo vind hy, behalven dat ’er overvloediger aas in zyn Vaderlandt te vinden zy, dubbele reden om zich te wenden en weer naar huis te keeren. Doch eerwe ’t verhaal van den Noortkaper afbreeken, Ga naar margenoot+ zoo rest ons noch een oveweeging aangaande de onderscheiding van zyn tydt, en onthouding in deeze zyne ruime en groote verblyfplaats. Om nu over dit onderwerp niet al te breedsprakig te zyn, zullenwe de vergelyking in dit geval met den tydt der Kraanen, Zwaluwen, en meer andere soorten van Vogelen en Dieren, en Visschen ter zyde zetten, en alleen ons beoogde met de reeds gegeeven gelykenis van den Haring genoegzaam verklaren konnen. Reeds hebbenwe van den Haring gemeld en aangeweezen, hoe die zich in zyn Gewest van tydt tot tydt verplaatst; indienwe dan in de Haring-Visschery geen acht op deeze tydelyke verplaatsing gaven, en dezelve te St. Ian op de Zuiderzee zochten, en te St. Niklaas onder Schotlandt wilden Visschen, was ’t onvermydelyk om van een verlooren reis t’huis te komen.Ga naar margenoot+ Diergelyke onderscheiding van tydt nu, zienwe by ondervinding, dat de Noortkaper in zyn Gewest insgelyks weet waar te neemen; want wilde men hem op St. Ian in Zee zoeken en te St. Niklaas in de Bayen en de Kusten naspeuren, zou men zeekerlyk verlooren arbeidt doen. De reden hier van zal door een waarschynlyk onderzoek getoont worden. By en omtrent de Noortkaap onthoud zich een soort van Visch, Ga naar margenoot+ Kool genoemt, een weinig bruinder en kleinder als Kabbeljau, doch anders de zelve zeer gelyk; deeze is ’er nevens den Haring, Schelvisch, en Kabbeljau zeer overvloedig. Alle deeze en meer diergelyke soorten van | |
[pagina 125]
| |
Visch, schynen in den Voorzomer uit Zee onder ’t Landt en in de Bajen te komen, om haar kuit op de droogtens en gronden te schieten, die alsdan waarschynlyk door de warmte der Zomerzon word uitgebroeit. Deeze uitbroeijing geschied zynde, beginnen omtrent St Ian de Bayen van jonge Visch te krielen, gelyk we zelf omtrent de Noortkaap by Loppe en Curoy verscheidenmaalen met opmerking hebben gezien, en het water op sommige plaatsen byna als levendig beschouwt. Van deeze jonge Visch hebbenwe veel troepen by malkander boven water zien schoolen, niet alleen by honderden, maar duizenden teffens in een school, en met de Sloep daar door geroeit, ook met lenssen daar in geschooten, en dus eenige gevangen, zulks ’er somtyds twee te gelyk aan de lens hangen bleeven. Deeze tydt schynt den Noortkaper niet onbekend te weezen, want hy de zelve zeer gevoeglyk alhier, en ook buiten twyffel by Yslandt, weet waar te neemen. Nu is wel af te neemen, nademaal we, deeze Visch, noch jong zynde, met de lens zoo gemaklyk kan vangen, dat ook de Noortkaper, Ga naar margenoot+ die zyn mondt als een groote ruime fuik opendoet, en met een sneller vaart als wy met de Sloep roeijen konnen, door deeze schoolen zwemmende, waarschynlyk een groote meenigte te gelyk vangen kan, te meer: om dat hy de gemelde schoolen, onder water door, weet te vervolgen, daar wy met de sloepen niet dan boven water konnen visschen; vermits ook deeze Visch zoo draa zy ons gewaar word, zich aanstonds onder water begeeft; en mogelyk zyn ’er noch veele schoolen, onder water blyvende, voor ons verborgen, die de Noortkaper gemaklyk weet te onderscheppen, zulks dat zyne Visschery waarschynlyk gelukkiger, dan de onze, met de gemelde lens is. Men zou, aangaande de Visschery van de Noortkapers, noch veele en verscheiden aanmerkingen konnen voorstellen: maar om van ons eigentlyk oogmerk, de Eilandsche Visschery, of anders gesegt, de Walvisvangst niet langer versteeken te blyven, zullen wy ’t hier by berusten laaten, en ons oogwit van de voornoemde Visschery, van daar we afgebroken zyn, nu wederom achtervolgen. |
|