Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[Folio A1r]
| |
Handelende van de eerste Kust en Land-Ontdekkeren in ’t algemeen.’t ZAl niet onbehaaglyk zyn, Ga naar margenoot+ een kort Vertoog te doen, over de zeeghaftige Onderneemingen en Ontdekkingen sedert eenige eeuwen naar veele Gewesten der Waereld gedaan, en zoo roemwaardig en kloekmoedig uitgevoert, waar onder die, naar de afgeleegen en onbekende Noorder-Gewesten, niet min dan alle anderen uitmunten. Meerendeels hadden ze geenen anderen grondslag, dan daar door den Koophandel allerwegen uit te breiden, en ’t zy met beschaafde of onbeschaafde verre afgeleegen Volkeren zodanig eene gemeenschap aan te gaan, waar door niet alleen eigen nut en voordeel wierd beoogt, maar ook den wederzydschen bandt van oprechte vriendschap gelegt, om allenks eene menschelyke t’zamenleeving op te rechten. Niets nuttelyker was ’er dan voor ’t Gemeen, Ga naar margenoot+ als dat men naaukeurige en schrandere ontworpen Reistogten ondernam, en ook te gelyk niets moeyelyker voor de eerste Onderneemers van de zelven, nademaal ’er zoo veele bequaame en noodige hoedanigheden wierden toe vereischt. Genoegzaam moet men bekennen, dat het byna onmooglyk is, in een Perzoon, hoe ervaaren hy zy, alle de vereischte wetenschappen te bezitten, die tot zodanig | |
[Folio A1v]
| |
een Onderneeming van nooden zyn, te weten: dat hy de Historikunde, Starrekunde, Aardklootkunde, Zee- en Waterkunde, Zedekunde, Koophandel enz. grondig verstaa. Hierom is ’t dat meest alle de Onderneemers deezer Reistogten, Ga naar margenoot+ de noodige bequaamheit niet bezeeten hebben, om hunne Ontdekkingen met zodanig een vrucht te doen, als wel het oogmerk hadde vereischt; en om welker reden zy zich dan blootelyk vergenoegen met zodanige zwakke berichtgeevingen van hun bedryf, dat ’er veel onnoodige zaaken, en die somtyds noch tegenstrydig zyn, door hen worden opgeteekent, alleen door een gebrek van naaukeurigheit, met hunne onkunde verzelt. Ga naar margenoot+ Om hier in te voorzien, heeft men deeze gebreklykheit door een nader onderzoek trachten te verbeeteren; waar aan voornamentlyk gearbeid hebben: Ramusius, de Bry, Hackluit, Purchas, de Laat, Thevenot en meer anderen; die, ’t zy zelf ter deezer Ontdekking hebben uitgeweest, of naaukeurig de berichten van verscheiden Ontdekkeren ingezien, en ons zeer nuttelyk hunne byeen verzaamelde schriften nagelaaten. Sedert de Ontdekking en uitvinding van ’t Kompas, Ga naar margenoot+ heeft Jean de Betencourt in den aanvang van de vyftiende eeuw de Kanarische Eilanden ontdekt, en dit was de eerste aanmerklyke Reistogt, die dus verre op den Atlantischen Oceaan naby de Ga naar voetnoot+ Noorder Keerkring wierd gedaan. Ga naar margenoot+ Vervolgens deeden de Portugeezen en Kastiliaanen verscheiden Reistogten op den zelfden koers, en ontdekten langs de Afrikaansche Kusten eenige Eilanden in den Oceaan. Bartholemi Diaz geraakte Cabo de Bona Speranca ten einde deezer gemelde eeuw te boven, en bezocht de Kusten ten Oosten van Africa. Vasco de Gama nam insgelyks deezen koers, en hunne Navolgers zyn tot de Oostelykste eindpalen van Asië doorgedrongen. De roemruchtige Christoffel Columbus, Ga naar margenoot+ stak in den jaare 1492 ter ontdekking van de Nieuwe Waereld, onder de uitrusting van Koninginne Isabella naar de Kanarische Eilanden over; en het naar ’t Westen wendende, ontdekte hy de Eilanden Cuba, Espagnola, de Caribes, Guardeloupe en Jamaica. Van daar steevende hy vervolgens naar de vaste Kust, en ontdekte een gedeelte Lands | |
[Folio A2r]
| |
door de Indianen van dien Landaart, Paria genoemt. Ga naar margenoot+ Alonzo Ninus volgde dit spoor. Insgelyks Alonzo d’Ojeda, en Americus Vesputius. Pinzon ontdekte in ’t jaar 1499 eenige Zuiderdeelen. Alonzo Fogueda en Diego Nicueza leiden de eerste grondt van Regeering in deeze Nieuwe Waereld, door den Kastiliaanschen Koning daar toe afgevaardigt. Insgelyks waren Anciso en Lopez d’Olano gelast, Karthagena, Nuestra Senora de la Vittoria, Nombre de Dios, Dariën enz. in bezit te neemen. Alle deeze Opperhoofden, geraakten eerlang onderling oneens, ’t zy wegens de uitgestrektheit van hun bestier, ’t zy om de greetigheit naar schatten, die deeze ontdekte Gewesten uitleeverden; zulks het weinig scheelde of de Kastiliaanen zouden de vrucht hunner ontdekkingen eerlang wederom verwaarloost hebben. Vasco Nunes de Balboa, een der aangestelde Opperhoofden, de gunst des Konings verlooren hebbende, besloot door nieuwe Ontdekkingen zich weder in de zelve te wikkelen; dies drong hy Landwaart in tot aan de Zuidzee en de Golf van St. Michel. Hier moest hy en de zynen niet weinig gevaar bezuuren, vermits hun den leeftogt nevens andere noodzaaklykheden op ’t alleronverdraaglykste ontbrak. Gelykerwys de Fabel van Midas getuigt, die alle bedenkelyke rykdommen voor zyn grootste goedt verkoor, en echter den doodelyken honger smaaken moest; door den hoogdraavenden Dichter L. Rotgans in zyne Zedelessen dus krachtig uitgebeeld:
Hy hadt den rykdom voor zyn grootste goed verkoren.
Geef, zegt hy, dat al ’t geen ik raake in gout verkeer’.
Maar hoe verging den Vorst dat onbedacht begeeren?
Gansch qualyk: Want de maag kon geen metaal verteeren.
’t Geschenk was doodelyk dat hem de Wyngodt gaf.
Sebastian Cabot een Venetiaan, door zoo veel welgelukte ontdekkingen bekoort, ruste twee scheepen uit; vertrok uit de Havens van Engelandt, en steevende tot op 55 Graden Noorder breete. Ga naar margenoot+ Pedraria d’Avila werd voor algemeen Bevelhebber der Nieuwe Waereld uit Spanje afgevaardigt. Hy benaarstigde zich in ’t bevaaren van de Zuidzee, ten dien einde eenige | |
[Folio A2v]
| |
sterkten opwerpende. Gaspar de Morales door dien zelfden Bevelhebber afgezonden, trok over ’t gebergte naar de Zuidzee. Veele Hoplieden de Morales op deezen togt gevolgt, beroofden den Indiaanen van alles, op een gewelddaadige en barbaarsche wyze, maar deezen Landaart, om zich te wreeken, in hinderlaag gelegen, ontweldigde den Spanjaarden wederom van den geroofden buit. Ga naar margenoot+ Juan Soliso en Juan Ponce met eenige manschap op ontdekkingen uitgezonden, werden byna ter zelver tydt door de Karibaanen overrompelt, en door hunne greetige ingewanden verslonden. Vasco Nunez voorhebbende ten Zuiden nieuwe ontdekkingen te doen, om zich het juk van Pedrarias t’ontrekken, werd, midlerwyl den tegenwind hem te vertrekken ophield, eerlang aangehouden, en gedoemt het hooft te verliezen. Midlerwyl het zich dus in de eerste ontdekkingen der Indiën onder de Spanjaarden toedroeg, had Ferdinand Magellaan een Portugees, eenen weerzin tegen Koning Emanuel, zyn Heer en Meester opgevat; dies vertrok hy naar ’t hof van Spanje. Hy bood zynen dienst deezen Monarch aan, om de waereld rond te zeilen, en d’ontdekking der Specery Eilanden te voltrekken. Karel den vyfden was ’t die hem van vyf schepen voorzag, door een manschap tweehondert en vyftig sterk verzelt; hier mede vertrok hy in den jaare 1519 van Sevilje. Ga naar margenoot+ Nadat hy vergeefs getracht had de Rivier de La Plata door te steevenen, overwinterde hy in de haven St. Juliaan: Ga naar margenoot+ vervolgens zette hy zynen koers voort, vond eene Straat die gemeenschap met de Zuidzee had, en men van toen af de Straat van Magellaan noemde. Dus was hy de eerste der Europianen die den Atlantischen Oceaan tot in de Zuidzee doorsteevende, en deeze zee overstak, den gantschen Aardkloot rond zeilde, by de Moluksche Eilanden aanquam, vervolgens Cabo de Bona Esperanca voorby loopende; zulks deezen togt in den tydt van drie jaaren voltrokken wierd. Dit spoor door verscheiden anderen gevolgt, werd eindelyk in den jaare 1539, door deeze voornoemde Straat, Peru ontdekt. Vervolgens ondernam Francois Draak in ’t jaar 1577 zyne berugte Reistogt rondom den Aardkloot met vyf scheepen. Ga naar margenoot+ Hy stelde koers door de Straat van Magellaan naar Peru, van daar | |
[Folio A3r]
| |
naar Mexico, California enz. en keerde weder, door de Oost-Indiën, Cabo de Bona Esperanca omvaarende, naar Engelandt. In ’t oversteevenen van de Zuidzee, werd Draak, door storm, van Winter, zyn gezelschap afgescheiden; Winter stak toen de eerste weder te rug over de Zuidzee, en quam door de Straat van Magellaan wederom in den Atlantischen Oceaan. Na verscheiden gedaane togten door deeze gemelde Straat, Ga naar margenoot+ werd in den jaare 1584 Koning Philips de tweede door Sermiento geweldig aangezogt, om in de Straat Magellaan Sterktens te bouwen, en ’er een Volkplanting op te rechten, zulks daar door den doortogt van vreemde Natiën geweert wierde: Maar door schipbreuk, hongersnoodt, en mooglyk ook door d’onmenschelykheit der Patagonen, werd deeze onderneeming gestuit, in weerwil van de poogingen door den Hertog van Alba daar toe aangewend. Thomas Candis was de derde, Ga naar margenoot+ die gelukkig in den jaare 1586, in den tydt van twee jaaren en twee maanden den Aardkloot rond zeilde, waar over Magellaan en Draak ruim drie jaaren hadden toegebragt. Om nu tot onze Landgenooten over te gaan; Ga naar margenoot+ Olivier van Noord was ’t, die in den jaare 1598 de vierde Reistogt rondom den Aardkloot deed. Zyn Opperstuurman was een Engelsman, Melis genoemt, die Candis te vooren in zynen togt verzelt had. Van Noord hield de zelfde koers als Magellaan, Draak en Candis te vooren gehouden hadden, en quam na drie jaaren wederom in ’t Vaderlandt aan te landen. In den jaare 1598 stak de Vloot van Van der Hagen in zee, verzelt van Jaques Mahu, Simon de Cordes, Sebald de Weert enz. wiens Opperstuurman Willem Adamsz. was, doch moest, in de Straat gekomen, veel uitstaan. Tot aan den mondt van de Straat gevordert, wende men ’t Zuidwaarts, wanneer Sebald de Weert de Eilanden ontdekte, sedert met den naam van Sebalds Eilanden bekent. De vyfde Reistogt rondom den Aardkloot, Ga naar margenoot+ werd in den jaare 1614 voltrokken door George Spilbergen, als Opperhoofdt van zes Hollandsche schepen, waar mede hy de Straat van Magellaan doorsteevenende, over de Zuidzee in Indiën quam, | |
[Folio A3v]
| |
en na een togt van drie jaaren weder in Hollandt aanlande. Vervolgens hebben de Nederlanders verscheiden ontdekkingen ten Zuiden de Straat Magellaan gedaan, Ga naar margenoot+ en aan die landstreeken deeze namen gegeeven: als ’t Landt van Tasman, Diemenslandt, Nieuw Zeelandt, Nieuw Hollandt, Karpentaria en Nieuw Guineë, insgelyks aan de Bayen, Kaapen en Rivieren, en zulks van den Ga naar voetnoot+ Evenachtslyn af tot op 44 Graaden Zuider breete. Zeer groote ontdekkingen hebben de Nederlanders sedert aan de Kusten van ’t onbekende Zuidlandt gedaan, Ga naar margenoot+ die echter voor ’t Algemeen niet in ’t ligt zyn gekomen. Dirk Rembrantsz. heeft een beknopt verhaal in ’t licht gegeeven, van een Reistogt door Abel Jansz. Tasman 1642 naar ’t onbekende Zuidlandt, ten Zuiden Nieuw Hollandt en van Diemenslandt gedaan. Aanmerklyk is ’t, dat alle die rondom den Aardkloot hunnen togt volvoert hebben, geduurig door de Philipynsche of door de Moluksche Eilanden in de Oost-Indiën gekomen zyn; mogelyk dat deeze lange aaneenschaakeling van Landen, die zich schynen byna van den Evenachtslyn tot de 50 Graaden Zuider breete uit te strekken, den doortogt zuidelyker gehindert heeft, waarom dan gemeenlyk de koers door de Zuidzee naar de Eilanden van Salomon, of de Ladrones genomen wierd. In den jaare 1615 was ’t, Ga naar margenoot+ toen Cornelis Schouten van Hoorn, en Jaques le Maire de zesde Reistogt rondom den Aardkloot ondernamen, een nieuwe koers ten Zuiden de Straat van Magellaan naar Terra del Fuego neemende, die zy ontdekten en gelukkig volbragten. Door deezen genomen koers, passeerdenze en ontdekten de Sebalds Eilanden, ’t Staten Landt, Mauritius Landt, Barnevelds Eilanden enz. en ’t is omtrent de Kaap Hoorn op 57 Graaden Zuider breete, dat ze een nieuwe doortogt naar de Zuidzee vonden; Ga naar margenoot+die sedert de Straat Le Mair genoemt is. In deezen Reistogt gaven ze aan veele Landen en Eilanden namen, en keerden toen weder als de anderen door de Oost-Indiën naar hun Vaderlandt, nadat ze twee jaren en agtien dagen op deezen togt hadden toegebragt. Deeze doortogt gemaklyker en zeekerder gevonden hebbende, dan die van Magellaan, zonden ’er de Staten Generaal in den jaare 1623 een Vloot van elf schepen | |
[Folio A4r]
| |
derwaarts, waar van in de verzameling der Vojagien door de Oostindische Compagnie gedaan, genoegzaam bericht gegeeven word. Francois Pelsart, Ga naar margenoot+ Bevelhebber van ’t schip Batavia, in den jaare 1629 uitgevaaren, en op 28 Graaden Zuider breete gekomen, stiet ongelukkig met zyn schip op de Abrollos of Houtmans Klippen, dies nam hy zyn toevlugt op een schip ter berging van zyn overgebleeven volk. Zy staken dan eindelyk weer in zee en quamen in 24 dagen over de Zuidzee, tot aan ’t Eilandt door de Hollanders Toppers Hoetje genoemt. Vervolgens in den jaare 1643 nam Brouwer een anderen koers, Ga naar margenoot+ om een doortogt naar de Zuidzee te vinden. Deeze doortogt is ten Oosten van de Straat Le Mair ontdekt, en sedert die van Brouwer geheeten. Volgens ’t bericht van verscheiden Nederlanderen, die hier naauwkeurig acht op hebben geslagen, zoo vertoont zich het zuidelyke gedeelte van Magellaan onder den naam van Terra del Fuego bekent, als een verzameling van veele Eilanden die deeze Straaten uitmaaken, alwaar beide deeze Zeën gemeenschap vinden. Als Koning Karel de tweede, de Hertog van Jork, namaals Koning Jacob de tweede en veele Engelsche Edellieden, beslooten om de Kust van Chili nader t’ontdekken, gaven ze in den jaare 1669 twee schepen onder ’t bestier van Jean Narborouch; Ga naar margenoot+ hy quam in ’t jaar 1671 weder te rug, hebbende meer dan twee jaaren op zee geweest, en de Straat gints en herwaarts gepasseert, geduurig de kusten van Chili en die der Patagones volgende. Zyne waarneemingen op deezen togt, zyn naaukeuriger dan alle anderen die voor hem deeze kusten bevaaren hebben. In den jaare 1680 en 1681 ondernam Kapitein Scharp verscheiden hagchelyke togten, bevaarende veele Eilanden en Kusten van de Zuidzee. In zyne te rugreize, alle hoope van de Straaten van Magellaan, Brouwer en La Mair, te zullen bereiken, verlooren hebbende, werd hy genoodzaakt een langer weg ten Zuiden in te slaan dan de Kaap Hoorn. Hy bereikte dan deeze gewesten tot op 60 Graaden Zuider breete, en vond ’er veele Eilanden met Ys bezet, insgelyks veel Sneeuw, en verscheiden Walvisschen. Nadat hy zich een weinig aan een klein Eilandt opgehouden had, ’t welk hy ’t Eilandt Duc de | |
[Folio A4v]
| |
Jork noemde: steevende hy byna agthondert mylen ten Oosten en zoo vervolgens ten Westen. ’t Eerste Landt ’t welk hy in drie maanden ontdekte, werd door hem ’t Eilandt Barbados geheeten. Alle deeze Landen rondom de Straaten Le Mair en Brouwer bestonden uit Eilanden zich wyd en breed ten Zuiden uitstrekkende, ’t welk ook met het gevoelen der meeste Onderzoekeren overeenkomt. Sedert deeze onderneemingen zyn veele Engelsche schepen door de straat Magellaan en boven de Kaap Hoorn in de Zuidzee gekomen. Ga naar margenoot+ Om de scheepstogt van Kapitein Wood niet over te slaan: hy zeilde door de Straat Magellaan in ’t jaar 1670 tot in de Zuidzee: hy heeft de plaatsen door hem bezocht naaukeurig beschreeven, en de Eb en Vloed naau acht geslagen; ook heeft hy op alle aanmerkenswaardigheden waar hy passeerde acht gegeeven. Ga naar margenoot+ Hier dient ook niet vergeeten te worden het bericht van Kapitein Cowley, die in ’t jaar 1683 zyne Reistogt rondom den Aardkloot aanvaarde. In de Zuidzee gekomen, vond hy ’er een groot getal Walvisschen, en gaf aan eenige ontdekte Eilanden namen. Hy passeerde, niet door de Straat Magellaan, noch door die van Le Mair, maar nam zynen koers door deeze die Kapitein Scharp in ’t jaar 1681 ontdekt had, wanneer hy zyne te rugtogt uit de Zuidzee neemen wilde. Hy bereikte zynen koers op 60 Graaden 30 Minuten Zuider breete, loopende vervolgens Noorden ten Oosten tot op 40 Graaden Zuider breete, alwaar hy zich by Kapitein Eaton voegde. Zy gaven de Eilanden die zy zagen en ontdekten, verscheiden namen, neemende vervolgens ieder zynen byzonderen koers. De beruchte Kapitein Dampier begon zyne Reistogten in den jaare 1679; Ga naar margenoot+ deeze togten zyn naaukeurig beschreeven en ook zeer geacht. Hy beschryft de Landen door hem bevaaren, en insgelyks de Kusten, Havens en Bayen van America en d’Indiën, als mede die van ’t onbekende Zuidlandt, zonder dat hy in de aanmerking van de Natuurkunde, Zeden en Handel deezer Landen nalaatig is. Onder ’t Bevel van Kapitein Beauchesne, rustten in den jaare 1698 en 1699 de Fransen twee scheepen te Rochel uit. Ga naar margenoot+ Beide naar de Zuidzee afgevaardigt, passeerde Beauchesne de Straat | |
[Folio B1r]
| |
Magellaan, ontdekkende eenige Eilanden daar omtrent. Hy steevende in ’t wederkeeren in ’t jaar 1701 boven de Kaap Hoorn op 58 Graaden 15 Minuten gelegen, en zulks in een gewenscht zaizoen. ’t Lust ons nu, Ga naar margenoot+ tot ons voorgestelde oogmerk wat nader te komen, om kortelyk in de zelve tyd-orde, de scheeps-togten ten Noorden voor te stellen, gelyk die vervolgens Noordoost en Noordwest derwaarts ondernomen zyn. ’t Was dan in den jaare 1380 dat twee ryke Venetiaanen, Ga naar margenoot+ Nicolaas en Anton Zeni van Gibraltar naar Vlaanderen en Engelandt t’zeil gingen; maar een zwaare opkomende storm verzette zodanig hunnen koers, datze op de Kusten van ’t Noorden in de Yszee omtrent Yslandt en Groenlandt vervielen. Jean en Sebastiaan Cabot mede Venetiaanen, Ga naar margenoot+ vertrokken in den jaare 1497 door last van Koning Henrik den zevenden, uit Engelandt. Op hun wederkomst gavenze van hunnen togt bericht, en vertoonden in een Kaart de strekking van eenige Amerikaansche Landen Noordoost gelegen; ook voerdenze vier Persoonen van dien Landaart met zich. In ’t jaar 1553 zocht Hugh Willougby een doortogt ten Noordoosten, Ga naar margenoot+ liep omtrent hondert en zestig mylen Noordoost van Seynam, op zeventig Graaden Noorder breete geleegen. ’t Scheelde weinig of hy zou aan Nova Sembla en aan Groenlandt aangeland zyn, had hem de koude en ’t ys niet wederhouden; hy nam toen zynen koers Zuidelyker, tot aan Arzina een Rivier in Laplandt, alwaar deezen Zeeheldt met zyn Scheeps-volk in ’t schip, door de uitgestaane koude afgemat, in ’t voorjaar dood gevonden wierd. ’t Was in den jaare 1556 dat Steven Burrouw een doortogt naar Indiën ten Noordoosten zoekende, Ga naar margenoot+ tot op 80 Graden 7 Minuten breete gevordert was. Hy steevende tot aan Nova Zembla, en naar het scheen quam hy in Groenlandt aan te landen, als uit de hoedanigheit van ’t Landt, de gesteltheit van ’t Ys en den aart der Vogelen, uit zynen brief gebleeken is. Martin Forbischer deed in den jaare 1576, 1577 en 1578 drie verscheiden Reistogten, Ga naar margenoot+ om ten Noordwesten een doortogt te vinden. Hy ontdekte veele groote Zeeboezems, Bayen, Eilanden, Kapen en Landstreeken die een zeer groote Straat uit- | |
[Folio B1v]
| |
maakten. Hy noemde alle deeze onderscheiden plaatsen. Zyn Scheepsvolk bragt veele blinkende Markassieten mede, die de Goudsmeden te Londen voor ongezuivert goudt aanzagen. Dien zelfden Forbischer, vond ’er eenige Bewooneren deezes Lands aan den oever van de Straat naar zynen naam genoemt; hunne Kanoos waren uit huiden van Zeekalveren gemaakt, behalven de kiel die van hout was. Zy handelden met Zalm en andere visch. In hunne hutten vond men veele roode boontjes, gelykende naar deezen die men in Guinée vind. Arthur Pet en Karel Jakman doorsteevenden in ’t jaar 1580 deezen Oceaan ten Noorden, Ga naar margenoot+ en passeerden de Straat van Waigatz, stelden koers ten Oosten van Nova Zembla, zoo lange hen ’t ys niet hinderlyk was; maar geen kans ziende verder door te geraaken, wendenze hunne stevens in ’t laatst van ’t jaar. In ’t jaar 1583 ging Humphrey Gilbert, Ga naar margenoot+ op aanporring van den Secretaris van Staat Walsingham, naar Nieuw Foundlandt of Terre-Neuf t’zeil, en quam in de groote Rivier St. Lourens te Canada aan te landen. Hy nam in den naam van Koninginne Elizabet bezit van dit Landt, en rechtte aldaar de beruchte Bakkeljau-Visschery van Terre-Neuf op. Joan Davis had in den jaare 1585 last eenen doortogt ten Noordwesten te zoeken, Ga naar margenoot+ en boven de Straat van Forbischer te steevenen. Hy deed dan veele ontdekkingen, in Hackluit en Purchas te vinden. Davis steevende driewerf naar ’t Noordoosten. Geduurende zyn verblyf aan de Kaap Desolation vond hy’er veel Peltery en Wolle, naar die van Castors gelykende, waar tegen hy met de Inwooners deezes lands eenige kramery mangelde. Zy bragten hem mede veele wilde beeste Huiden, witte Hazen, eenig Koper, Schelpen, enz. Hy vond ’er op de Rotzen een Heestergewas, welkers vrucht, een sap uitleeverde, naar dat der kruisbessen gelykende. ’t Is mogelyk de Cranberry van Nieuw Engelandt geweest, die men insgelyks Bearberry noemt, zulks de Beeren zeer greetig naar deeze bessen zyn. Josselin noemt ze Vitis Idaea palustris majore. Allerwegen omtrent deeze Straat, naar zynen naam genoemt, vond Davis veel Zeevogels en ook Bakeljaauw, Bosschen van Pynboomen, Vlierboomen, Taxis, Berkeboomen, enz. Veele soorten van | |
[Folio B2r]
| |
Gevogelte, zwarte Puimsteenen, zeer wit Bergzout, Zee-Eenhoorns en andere groote Visschen. Niet min hebben de Nederlanders onze Landsgenooten in deeze Ontdekkingen deel gehad; Ga naar margenoot+ ’t was in den jaaren 1594, 1595 en 1596 dat Willem Barentsz. drie verscheiden togten naar ’t Noorden deed, om elders een doortogt naar Oost-Indiën te vinden. Ga naar margenoot+ Het ys hem in zynen derden Reistogt t’eenemaal bezettende, werd hy genoodzaakt, aan de kust van Nova Zembla op 78 Graden Noorder breete te overwinteren. Ga naar margenoot+ Toen ontdekte men in deezen togt, het Beeren Eilandt, dus genoemt, om de meenigte Beeren aldaar gevonden, en men quam in Groenlandt aan te landen; Maar Willem Barentsz. liet in den laatsten togt, met veel van zyn volk het leven, nadat hy met de zynen ongemeene ongemakken en een onverdraaglyke koude hadde uitgestaan. Gerrit de Veer is de opsteller deezer Reistogten geweest; waar in men veel aanmerklyke waarneemingen vind uitgedrukt; want de Heer Boyle getuigt, dat hy zich van dezelven voornamentlyk gedient heeft, in ’t beschryven van den aart en eigenschap der koude. Het Landt der Samojeden word omstandig beschreeven; en deeze Zeehelden de Kusten van Nova Zembla langs steevenende, gavenze namen aan veele Kapen, Bayen, Eilanden en Uithoeken. Verscheiden waarneemingen de Walvisschen aangaande, zyn in deeze Beschryving te vinden; ook word ’er met goed oordeel over de verschynzelen der Luchtdeelen, over de miswyzing van ’t Kompas en over de uitwerking der koude gehandelt, als zy geduurende hun smertelyk verblyf in ’t ys van Zembla verduuren moeten. De beruchte Jan Huigen van Linschooten, Ga naar margenoot+ geeft ons insgelyks een omstandig bericht van zyne Reistogten, op den zelven tydt in den jaare 1594 en 1595 naar ’t Noorden gedaan. In dit bericht worden de Noorder Gewesten, te weeten, de Kusten van Noorwegen, Laplandt, Zembla, Waigatz, de mondt der Riviere Oby, de Kusten van Tartarië tot de voornoemde Rivier en de Witte Zee, naaukeurig beschreeven. Thomas Button een kundig Wiskunstenaar, Ga naar margenoot+ in dienst van Prins Hendrik, achtervolgde in ’t jaar 1611 de ondekkingen ten Noordwesten op begeerte van zynen Meester. Hy besteevende de | |
[Folio B2v]
| |
Straat Hudzon, latende de Bay van deezen naam ten Zuiden, en liep meer dan 200 mylen ten Zuidwesten in een binne zee van meer als 80 vademen diepte. In deezen moeyelyken togt ontdekte hy een groote Landstreek, door hem Nieuw Walles genoemt; nadat hy daar overwintert had, en in Nelsons Haven veel ongemak uitgestaan, onderzocht Button de Bay naar zynen naam genoemt, bereikte verder Digs Eilandt, in den mondt van Hudzons Bay gelegen. Hy ontdekte toen noch een groote Landstreek, door hem Carys Swans-Nest geheeten, doch hy verloor het grootste gedeelte van zyn volk geduurende zyn verblyf in Nelsons Haven, op 75 Graden 10 minuten Noorder breete geleegen, schoon hy genoeg bezorgt had, dat ’er teffens drie vuuren binnen scheepsboord gestookt wierden. Zy vonden ’er ondertusschen tot hun onderhoud zeer veele Veldhoenders en ander gevogelte, die zy in meenigte dood sloegen, zonder van ’t vleesch der wilde Beesten gewag te maken, Men vond ’er aan de Oevers der zeën veele Medecinaale Kruiden en Angelicaas, wier vruchten de Ingezetenen aten. Deezen Landaart geneerde zich met Robben te vangen. In den jaare 1609 en eenige navolgende, steevenden Henri Hudzon, Jacob Hall en Willem Baffin hoog Noordwestelyk aan, en gaven namen aan alle de gewesten door hen ontdekt, die in de Kaarten deezer Noordere Landstreeken uitgedrukt staan. De Koning van Denemarken, Ga naar margenoot+, op ’t voorbeeldt van alle deeze ontdekkingen, besloot in den jaare 1605, 1606 en 1607 insgelyks schepen ten Noorden uit te rusten, welker verrichtingen van weinig belang waren; maar in ’t jaar 1619 verzorgde denzelven Koning, Jean Munk twee scheepen, die de zelfde koers als Forbischer en Hudzon nam, en op 63 Graden 20 minuten voortsteevende, alwaar Munk genoodzaakt wierd te overwinteren. Hy noemde deeze plaats Munks Winterhaven, en de overige Landstreek Nieuw Denemarken. Thomas Marmaduk van Hull bevoer deeze gewesten in ’t jaar 1612 tot op 82 Graden Noorder breete, Ga naar margenoot+, gelyk te vooren Henri Hudzon, door de Engelsche Maatschappy in ’t jaar 1608 derwaarts gezonden, had gedaan, om de Landen rondom de Noordpool strekkende te ontdekken. Deeze Ontdekkers von- | |
[Folio B3r]
| |
den veele Eilanden en Landstreeken in hunnen gehouden koers, en gaven namen, volgens hun goeddunken, aan verscheiden plaatsen van Groenlandt. Hudzon quam in de maand Juni te Nova Zembla aan te landen, in welk zomerzaizoen het aldaar sterk vroor. In May 1610 ruste zich de Engelsche Maatschappy met allen ernst op de Walvischvangst uit, Ga naar margenoot+ en deeze Visschery slaagde hen beeter omtrent Groenlandt en Cherry Eilandt, dan elders. Sedert vond deeze Compagnie de Noordsche Vaart tot den jaare 1622 zeer voordeelig, en besloot het getal haarer scheepen tot op 13 of 14 te vergrooten, die jaarlyks onder ’t bestier van verscheiden Commandeurs afgezonden wierden. Alle deeze Ontdekkingen en waarneemingen zyn echter op verre na, van dat gewigt niet, dan die sedert den jaare 1630 gedaan wierden. Ga naar margenoot+ Eenige Engelschen, onder ’t beleid van Goodler, werden in ’t zelve jaar genoodzaakt rondom deeze onbekende Landen te kruissen, en ’er vervolgens den winter door te brengen; gelyk ’er ook anderen van deeze Natie in den jaare 1633 en 1634 overwintert hebben, welker laatste echter daar het leven lieten. In deeze verscheiden Reistogten der Engelschen, Ga naar margenoot+ gavenze deeze Landen eenige namen, te weeten: Hackluids-headlandt, Whale-bay, Horn-zound, Ice-point, Bell-point, Lownes-island, Black-point, Cape-cold, Ice-zound, Knotty-point, Deer-zound, Smiths-bay, Hope-island, Edges-island, Wyches-island, Bear-island, Charles-island, enz. Maar onze Nederlanders, voor en na deeze Engelsche scheeps-togten, gaven deeze zelfde Landen andere namen. Dit veroorzaakte toen buiten twyffel al vry wat verwarring in de Berichten daar van uitgekomen, als mede in de uitgegeeven Kaarten. De Engelschen die in ’t jaar 1630 in Groenlandt overwinterden, verlooren den 14 October de Zon; Ga naar margenoot+ en deeze al verquikkende hoofdstar, quam niet voor den 3 Februari weder te voorschyn. Zy die in ’t jaar 1633 overwinterden, gaven bericht dat hen de Zon op den 5 October begaf, alhoewel ze tot den 17de der zelver maand, noch zodanig een scheemering zagen, waar by men noch leezen kon. Op den 22sten reezen de Star- | |
[Folio B3v]
| |
ren van 24 tot 24 uuren boven den Horizont; en dit duurde den gantschen winter, tot op den 15 January, wanneer ’er wederom zoo veel scheemerlicht, geduurende zes of zeven uuren, in ’t Zuiden wierd gezien, dat men ’er genoeg by leezen kon. Den 12. February zagen ze de zonne-stralen op de toppen der Bergen, en den volgenden dag de geheele Zon, De gesneuvelde Engelschen van ’t jaar 1634 lieten in geschrif na, datze de Zon den 10. October uit hun gezicht verlooren hadden, waar na zy zich den 14. February weder boven den Horizont vertoonde. De Hollanders die in ’t jaar 1596 aan Nova Zembla overwinterden, verlooren het zonne-licht den 4. November, maar toen zagenze de Maan zoo wel by den dag als nacht. Den 24. January vertoonde zich wederom de Zon aan den Horizont. De verscheidentheit in deeze verschynzelen veroorzaakten de Refractiën der zonne-straalen niet: maar de verschillende breette der plaatsen, alwaar de Engelschen en de Hollanders den winter overbragten. De koude die de Hollanders aan Nova Zembla uitstonden, was verre overtreffende deeze die de anderen in Groenlandt gevoelden. De Engelschen die in Groenlandt overwinterden, leefden van ’t vleesch der wilde Beesten, als Reedieren, Beeren, Vossen, enz. en het Beerenvleesch scheen hen smakelyk en tamelyk gezond. De Vogels en Vossen quamen weder te voorschyn, zoo draa de Zon zich wederom vertoonde; men stelde knippen en vallen, zulks ’er veele gevangen wierden: de Vossen waren het gezondste te nuttigen, geneezende den Nederlanders van de Scheurbuik. In de maand Mey vonden ze zeer veele Meeuweneyeren. De koude was bovenmaaten streng voor de Hollanders te Nova Zembla, als mede voor de Engelschen in Groenlandt. Beiden sloegen hunne ligchaamen vol blaaren en zweeren uit; door de felle koude bevroor de brandewyn, hun uurwerk stond stil, en alles wierd ys, zelfs in den hoek van den haart. Dit wedervoer mede Kapitein James op ’t Eiland Charleton, alhoewel maar op 61 Graden Noorden breete geleegen, daar deezen op omtrent 75 en 78 Graden overwintert hadden; en in deeze bittere koude sloegenze Lootzen op, om ’er hun verblyf in te neemen. | |
[Folio B4r]
| |
De Koning van Denemarken, om de Negotie en d’Ontdekkingen ten Noorden aan te moedigen, Ga naar margenoot+ zond in ’t jaar 1653 drie scheepen uit, met last aan d’Opperhoofden om op alle de kusten wel acht te geeven, en van de aangelande plaatzen een omstandig verslag te doen, wegens alles wat nuttelyk in diergelyke Reistogten was. Ga naar margenoot+ Zy passeerden de Straat Waigatz genoemt, en vonden ’er eenige bewooners van Nova Zembla in hunne Kanoos. Deezen Landaart was zeer gezwind in ’t loopen; zy droegen kleederen van Pinguins-vellen en andere Dieren. Hunne Vaartuigen waren van ’t leer van Zeekalveren gemaakt; op den rug droegenze Pylkookers met pylen gevult, neven een soort van een byl uit visbeen gemaakt. Deeze Inwooners scheenen onhandelbaar, verachtende der Europiaanen spys en drank. Nova Zembla weder verlatende, begaven zich de Deenen naar Groenlandt. Men vond aan deeze kust noch Boomen, noch Heestergewassen, dan alleen eenige kleine Geneverboomtjes en laage Sparreboomen; maar veel Mos, Heide, een soort van Moes, als Latu, Lepelbladen, Zuring, Steenvaaren, veele soorten van Renoncules en andere Gewassen. In de holen der Rotzen onthielden zich ontallyke Vogelen, wier vuiligheit met het Mos van boven neer geworpen, de aarde in de valeyen tot een mist verstrekte, waar door zodanige kruiden voortquamen, als reeds beschreeven zyn. Voorts was ’t allerwegen Rotsachtig, en vol van ys in veele eeuwen onsmeltbaar geweest. Watervogels vond men ’er in overvloed, zy bedekten gelykzaam de Zee, wanneer ze te water gingen, en de Lucht als ze vlogen. Men vond ’er mede eene meenigte Zee-honden, Kreeften, Makreelen, Dolfynen, en een soort van Zee-torren of Vliegen, die men ook in den buik van Walvisschen gevonden heeft, en men meent hen ten voedzel verstrekken. Lucas Fox verzelt met Jean Westerholm, Ga naar margenoot+ vertrokken in ’t jaar 1630 op order van den Deenschen Koning, om ten Noordwesten een doortogt te zoeken, en hun schip werd ten dien einde voor 10 maanden van leeftogt verzien. Zy hielden dezelve koers als Forbischer, Hudzon, Davis, Baffin en Button. Zy zagen veele Walvisschen en Vogelen, en vonden een meenigte ys; timmerden een Pinas aan de Riviere van Nelson, alwaar zy noch | |
[Folio B4v]
| |
eenige overblyfselen vonden, eertyds door Thomas Button daar gebouwt. Zy zagen ’er aan weerzyde van de Rivier veele kleine Sparboomen met Mos bewassen, en een meenigte anderen, maar alle klein. In de Valeyen vondenze goede Weilanden, wilde Moerbeyen, Aardbeyen en andere Aardvruchten. Echter vondenze ’er geene Inwooners, alhoewel ze op de andere Zeekusten veele van deezen Landaart ontmoet hadden. Kapitein James vertrok dan eerlang na Fox, Ga naar margenoot+ volgende de zelfde koers, en zy vonden elkander in de maand Augustus by de Haven van Nelson. Fox steevende voor den winter weer naar zyn landt, maar het wrange zaizoen overviel James, zulks hy ’er genoodzaakt wierd tot den naast-volgenden zomer zyn verblyf te neemen. Door Kooplieden van Bristol, Ga naar margenoot+ werd Thomas James in ’t jaar 1631 uitgezonden, om Noordwest eenen doortogt naar de Zuidzee te zoeken. Koning Karel de eerste, gemagtigde hem zodanig een moeyelyke doch nuttelyke onderneeming te doen. Hy gelaste hem in ’t jaar 1633 zyne gedaane togt in ’t licht te geeven. Ga naar margenoot+ James handelt zeer naaukeurig in ’t beschryven der zelve, aanwyzende de Straaten, Kapen, Bayen, enz. redeneerende zeer verstandig over Ebbe en Vloed, Dieptens en Stroomen, als mede over de afwyking en miswyzing van ’t Kompas, en van alle natuurlyke byzonderheden die eenig opzicht op de Wysbegeerte en Wiskunst hebben. Deeze beschreeven Reistogt is van een goede Kaart en verscheiden Tafelen verzien. De beruchte Heer Boyle getuigt mede, dat hy uit deeze Reisbeschryving veele verschynselen heeft aangemerkt die opzicht op zyne beschryving over de koude hebben. James scheen te gelooven, dat ’er ten Noordwesten geene doortogt naar China en Japan te vinden was. Ondertusschen werd dit voornemen in ’t jaar 1667 wederom vernieuwt. Een Maatschappy uit Edellieden en Engelsche Koopluiden bestaande, zonden Zacharias Gilliam, waare het mogelyk deeze ontdekking te hervaten en te voltrekken. Dus steevende hy de Straat van Hudzon opwaarts, quam in de Bay van Baffin tot op 75 Graden breete, en weder afzakkende ten Zuiden tot omtrent op 51 Graden, liep hy in een Rivier, door de Engelschen Prins Roberts Rivier genoemt. De Inboorlingen des Lands toonden zich handelbaar, zulks Gilliam eenigen han- | |
[Folio C1r]
| |
del met hun sloot, en ’er een Sterkte bouwde, die hy Karels Fort noemde, en wende het vervolgens weder naar huis, nadat hy een voordeeligen handel in deeze gewesten had vast gestelt. Maar in ’t jaar 1687 maakten zich de Franschen meester van deeze plaats. Frederik Martensz. een Hamburger, Ga naar margenoot+ ondernam in ’t jaar 1671 een Reistogt naar Groenlandt, mogelyk, zoo ’t scheen, om aan de naaukeurige onderzoekingen van de Koninglyke Societeit te Londen te voldoen. Deeze Martens queet zich byzonder, met hulpe van Fogelius, in ’t uitgeeven van zynen Reistogt, waar van vervolgens breeder zal gehandelt worden. Door last van Koning Karel den tweeden, Ga naar margenoot+ vertrok Kapitein Wood, om Noordoost een doortogt naar Oost-Indiën te zoeken. Op 76 Graden breete gekomen, verloor hy zyn schip op de kust van Nova Zembla. Wood was van gedagten dat ’er Noordoost geen doorvaart naar China en Japan te vinden zoude zyn, en James scheen mogelyk mede in dit verstand te wezen, dat ’er Noordoost insgelyks niet te doen viel. Beide warenze van meening dat zich deeze Landen breed uitstrekten, en een vaste kust misschien uitmaken konden. Daar en boven de onregelmatigheit der Ebbe en Vloed, en de gevaaren die in ’t ys te verwachten waren, waar van men groote dryvende velden verre van de kusten in zee vond, verzeld met sneeuw, dikke mist, geduurige ryp en ongemeene koude; dit alles, dachtenze, maakte zodanig een moeilykheit in den togt, die men nooit te boven komen zou. De Heer Burgermeester Witzen, Ga naar margenoot+ berucht door zyne ontdekkingen en opheldering in de Waereldkunde, maar noch hoogwaardiger voor ’t gemeen geweest, door d’uitmuntendheit van zyn verstandt, als door deeze zyne ontdekkingen, verworp het voorneemen van den doortogt ten Noordoosten te vinden, in zynen Brief aan de Koninglyke Societeit 1691 gezonden. Deeze zeer vermaarde Heer geloofde niet meer als te vooren, dat Nova Zembla een gedeelte van ’t vaste Land van Tartarië uitmaakte, zynde vervolgens daar van nader onderrecht. Hy was van verstandt dat de strekkinge van Tartarië zich veel verder ten Noorden uitbreidde en mogelyk zich aan America hechtte. Ka- | |
[Folio C1v]
| |
pitein Wood was van gedachten dat Nova Zembla en Groenlandt beiden een Landt waren. Hoedanig het hier mede zyn mag, of de ontwerpen van James, Wood, en den Heere Witzen ongegrond zyn; echter moet men bekennen, dat de zwarigheden in de doortogten, ’t zy Noordoost of Noordwest, bezwaarlyk zullen worden te boven gekomen. Alle deeze kortelyk aangeweeze Reistogten en Ontdekkingen, hoe moeijelyk en zwaar die in den eersten aanvang zyn geweest, hebben niet weinig voordeel den Koophandel toegebragt; waar in die uit de Groenlandsche Visschery ontsprooten, niet van de minste te achten zy, als vervolgens in deeze beschryving blyken zal. Doch eer we tot ons eigentlyke oogmerk treeden, om alle deeze Noorder Gewesten te beschryven, zullenwe vooraf aanmerken, hoedanig de Groenlandsche Visschery is opgekomen, nuttelyk voortgezet, en vervolgens van natuure verandert, nademaal de Landt- en Bay-Visschery allenks is afgenomen en tot een Zee-Visschery overgegaan: maar wy zullen ook vooraf eenige nuttelyke achtgeevingen bybrengen, die niet min weetenswaardig zyn, dan deezen, wanneer we tot ons voorgenomen bestek overgaan. |
|