| |
| |
| |
Lizzie Borden took an axe
And gave here mother forty wacks
When she saw what she had done
She gave her father forty-one.
(Auteur onbekend)
Uit: Encyclopaedia of Murder, Colin Wilson en Pat Pitman.
She showed me her room and she
so I looked around and I noticed
the beatles
Uit: Norwegian Wood
| |
| |
| |
I
Kort na de oorlog overleed haar man en ging mevrouw Van Heel voorgoed met haar dertienjarig zoontje in het buitenhuis tussen Arnhem en Velp wonen, omdat ze de jongen, die voluit Christiaan Victor heette, wilde afzonderen. In stilte verbaasde het haar dat er zo weinig geregeld hoefde te worden. Roelof en Johanna die al jaren bij de Van Heels in dienst waren gingen mee om het huishouden te doen. Haar neef Carl zou de scheepswerf in Vlissingen weer op poten zetten en beheren. Verder ging alles vanzelf.
Er was een tijd geweest dat het gezin van mevrouw Van Heel uit vier personen bestond, maar van Christiaans zuster had men sedert 1944 niets meer vernomen. Haar vader had zorgvuldig het gerucht verspreid, dat ze door een Duitse officier was meegenomen naar Duitsland, maar Christiaan wist wel beter: hij had haar zelf met hamerslagen om het leven gebracht. De vader had een gegronde reden om deze gebeurtenis geheim te houden. Een familiemoord is altijd een nare zaak en deze speciaal had enkele onverkwikkelijke aspecten.
Het lijk was verbrand, samen met kleren en andere eigendommen van Petra. Toen er na de oorlog van verschillende zijden op werd aangedrongen het Rode Kruis in te schakelen om haar verblijfplaats te achterhalen, had de vader in alle stilte een tocht naar het verslagen land gemaakt en in Keulen een brief gepost in haar nagebootste handschrift, waarin stond dat ze inmiddels getrouwd was en niets meer met haar familie te maken wilde hebben. Vervolgens had de vader weer een tocht naar Duitsland gemaakt, deze keer met meer ruchtbaarheid. Teruggekeerd deelde hij duidelijk teleurgesteld mee, dat het Petra
| |
| |
ernst was. Zonder veel plichtplegingen had men hem in Keulen buiten de deur gezet. Het meisje was nog jong, maar mede door vroegere ervaringen, had vader van Heel afgezien van verdere maatregelen.
Spoedig daarna stierf hij op zijn beurt en werd er met geen woord meer over Petra gerept.
Toen moeder besloot naar Arnhem te trekken, was een van haar overwegingen dat ze na de dood van haar man nog weinig behoefte had aan maatschappelijk verkeer. Bovendien leek het haar verstandig Christiaan uit ieder gezelschap te weren, omdat de jongen zich in zijn domheid zou kunnen verspreken.
Christiaan groeide dus op in een isolement. De vier bewoners van De Grindakker, het huis heette zoals het landweggetje waaraan het gelegen was, hadden elkaar ook spoedig niets meer te zeggen. Johanna en Roelof genoten van hun rust. De moeder versufte in haar herinneringen en werd vroeg oud. In die stilte voedde Christiaan zijn kinderlijke gedachtenwereld.
Zijn zuster had hem leren masturberen en dat deed hij met overgave, iedere avond. Johanna schudde haar hoofd over zijn vuile ondergoed en stelde voorzichtig de moeder op de hoogte, maar die beperkte zich tot een wijze glimlach.
Christiaan leefde volkomen in zich zelf. Wanneer hij andere mensen zag observeerde hij hen vijandig. In de loop der jaren echter werd zijn geest geslepen en zijn blik meer belangstellend. Daarna waagde hij zich ook wel eens aan het wisselen van enkele woorden met vreemden. Want gedurende die tijd was er nog iets in hem veranderd. Aanvankelijk had hij volstaan met de herinnering aan zijn stervende zuster, met het beeld van haar bebloede schedel, maar later was hij naar andere beelden gaan zoeken. Hij kreeg belangstelling voor kranten. Daaruit knipte hij alle
| |
| |
stukjes die betrekking hadden op mensen die gewelddadig om het leven kwamen. Moord stond voorop, maar verkeers- en bedrijfsongevallen versmaadde hij ook niet. Natuurrampen interesseerden hem eveneens. Christiaan had een grote behoefte aan deze beelden, omdat ze hem seksueel prikkelden. Zijn schokkende ervaringen met het geslacht via zijn zuster, hadden zijn driften bepaald niet in normale banen geleid en het ontbreken van betrekkingen met de buitenwereld verhinderde dat zijn houding gecorrigeerd werd.
Naast de kranteknipsels ging hij op deze gebieden boeken verzamelen. Eerst oorlogsboeken, maar later ook detectives, waarin hij nieuwe gruwelijke taferelen hoopte aan te treffen. Doordat hij zich zo intens met de zaken des doods ging bezig houden, vormde zich zeer langzaam ook een zekere voorstelling van normale menselijke roerselen. Die voorstelling kwam te laat om hem nog ingrijpend te beïnvloeden, maar hij ging toch wel iets begrijpen van wat er om hem heen gebeurde.
Bovendien noodzaakte de aanschaf van boeken hem tot tochten naar de stad, die zijn moeder angstig maakten, die ze echter in haar zwakheid niet kon voorkomen. Hierdoor kwam hij in aanraking met het leven zoals het echt was: lopen over de markt en door v.&d. Dit bracht hem er weer toe zich door Roelof te laten leren autorijden. Hij werd een voorzichtige chauffeur, die zich in de Morris nooit aan hoge snelheden waagde.
Natuurlijk bleef hij in wezen dezelfde. Toen hij dertig was masturbeerde hij nog steeds bij foto's uit Auschwitz. Hij bleef een behoedzame toeschouwer van het sociale verkeer.
In de herfst van 1963 overleed zijn moeder aan trombose. Er waren enkele familieleden uit Vlissingen gekomen. Samen met neef Carl bekeek Christiaan het lijk. Carl
| |
| |
was een gezet mannetje geworden en droeg een bruin pak met een vest. De moeder lag bleek in de kist, de ogen gesloten onder een blauwachtig vlies.
Christiaan vond dat zij er maar hulpeloos bij lag en besefte des te meer hoe fors en sterk hij zelf was. Hij had de grote gestalte van zijn vader, die door de nabijheid van Carl nog meer glans kreeg.
Hij was blij dat Carl wegging, naar de kamer waar zijn vrouw en kindertjes op hem wachtten. Christiaan begaf zich onmiddellijk naar het lijk. Hij hijgde van opwinding. Hij trok de oogleden op en kneep in de koude wangen. Zijn mond werd droog tijdens die sensatie en zijn tong werd overbodig.
‘Mama, mama,’ kreunde hij, geheel gespannen. Daarna trok hij aan haar haren, tot hij een grijs plukje in zijn hand hield. Vervolgens vouwde hij de lippen dubbel, om naar het tandvlees te kijken. Ten slotte trok hij de mond open en zag dat de tong naar achteren gevallen was. De mond wilde niet meer sluiten. Zijn eigen mond was nu niet droog meer, maar vol speeksel. Hij kwijlde op de dode wang en begon met zijn tong over de dode, natte huid te likken. Onder het uitstoten van jankende geluidjes stormde hij naar zijn kamer waar hij het deed. Toen het gebeurd was begon hij schokkend te huilen.
Hij herinnerde zich gelezen te hebben dat tijdens de regering van James i van Scotland, die in 1424 op de troon kwam, een zekere Sawney Bean en zijn vrouw genoeg hadden van het leven op het platteland bij Edinburgh en zich terugtrokken in een grottenstelsel aan de kust. Reizigers die bij hen in de buurt kwamen werden overvallen, gedood en beroofd. De goederen werden bewaard, hoewel ze er geen voordeel van hadden omdat ze geen contacten met de buitenwereld onderhielden. Spoedig begonnen ze het vlees van hun slachtoffers op te eten. Wat ze over- | |
| |
hielden werd gepekeld met zeewater en opgeslagen.
Deze praktijken hielden de Beans ongeveer vijfentwintig jaar vol. Toen hadden ze 8 zonen, 6 dochters, en door incest, 18 kleinzonen en 14 kleindochters. De overvallen werden gezamenlijk uitgevoerd. Doordat ze de plaats omsingelden en nooit meer dan 6 mensen te voet of 2 te paard aanvielen, ontsnapte niemand van hun slachtoffers.
Uiteindelijk hadden ze zoveel vlees over, dat armen en benen in zee werden geworpen. De ledematen spoelden aan, wat grote onrust onder de bevolking verwekte. Enkele herbergiers werden verdacht, maar bleven ongemoeid omdat men geen bewijzen had.
Ten slotte werd er aan hun bezigheden door toeval een einde gemaakt. Terwijl men een man en vrouw belaagde, naderde een grote groep ruiters. De vrouw was al gedood. Haar keel werd afgesneden en men dronk haar bloed alsof het wijn was. Door het verschijnen van de ruiters moesten de Beans de aftocht blazen terwijl de man nog in leven was.
Onmiddellijk werd de koning gewaarschuwd en die besloot het onderzoek zelf ter hand te nemen. Met meer dan 400 man doorzocht hij de bossen. Toen de bloedhonden aanhielden met het blaffen bij de ingang van een grot, besloot men daar binnen te gaan.
De gepekelde mensenresten werden begraven. De volgende dag werden de Beans op hun beurt om het leven gebracht. Men hakte de mannen handen, benen en geslacht af en liet ze doodbloeden onder het oog van de vrouwen, die daarna werden verbrand.
Christiaan lag ontspannen op zijn bed aan het haar van zijn wenkbrauwen te trekken en keek naar het plafond.
Die kinderen hadden toch een betere opvoeding verdiend, dacht hij. Enigszins verbitterd en ook angstig trok hij een vergelijking met zijn eigen opvoeding. Hij wist niet
| |
| |
of hij tot dergelijke daden in staat was, maar geheel onwaarschijnlijk leek het hem niet. Wanneer het werkelijk het geval was lag het aan zijn opvoeding, aan zijn vader. Eigenlijk wilde hij niet op een dergelijke doorzichtige manier de verantwoording van zich afwentelen. In wezen bedoelde hij zijn overtuiging te bevestigen dat het niet slecht van hem zou zijn wanneer hij een moord beging. Het kan niet slecht zijn, dacht hij, als ik het doe.
Daarna dacht hij aan zijn moeder die dood was, door een natuurlijke oorzaak gestorven.
Dood is dood, dacht hij, en dood is mooi. Het overlijden van zijn moeder bezorgde hem dezelfde voldoening en blijde opwinding als wanneer hij verliefd was geweest. Hij zag haar dunne vingers voor zich en stelde zich voor er een af te snijden, te pekelen en schijfje voor schijfje op te eten.
Ze dineerden in de grote kamer. Christiaan had zijn mooie pak aangetrokken. Het was een stille maaltijd. De kinderen, twee jongens, waren bang van Christiaan en durfden hem niet aan te kijken. Hun moeder kon evenmin aan hem wennen. Ze had hem ook nog nooit eerder ontmoet tijdens haar zevenjarig huwelijk. Carl zat met zijn gedachten ergens anders, waarschijnlijk in Zeeland. Ook Christiaan zelf was afwezig. Hij registreerde onbewust de abnormaal nette tafelmanieren van de kleuters. Inmiddels zat hij aan zijn moeder te denken. Hij betreurde het, dat Carls gezin hem de dagen dat ze nog boven de grond stond, gezelschap zou houden. Voorzichtig stelde hij zich het genot voor dat hij zich kon verschaffen wanneer men hem niet zou hinderen.
‘Kom jij nou eigenlijk bij ons wonen? Het is ten slotte jullie huis.’ Carl sprak, zonder zich te realiseren welke gevolgen zijn woorden konden hebben. Christiaan zag Carls vrouw verschrikt opkijken. De kleuters schoven onrustig
| |
| |
op de stoelen, die antiek waren en ongemakkelijk zaten.
‘Wat denk je ervan Christiaan?’ vroeg Carl toen het antwoord uitbleef. De vrouw werd nu duidelijk boos, zodat de kinderen zich stil hielden.
‘Och, later misschien,’ zei Christiaan schouderophalend, ‘voorlopig blijf ik maar hier.’
‘Je moet het zelf weten, maar het zou mij niet lijken zo alleen met een paar versleten bediendes. Dan is er in Vlissingen nog meer vertier, zou ik zo zeggen.’
‘Ik ben hier ten slotte gewend,’ zei Christiaan.
‘Dat is zo, ja!’ In Carls stem drong iets door van zijn vermoeden dat hij een gevoelige snaar had geraakt.
‘Hij moet het toch zelf weten! Hij is toch geen kleine jongen meer,’ meende de vrouw kribbig, onmiddellijk haar blik neerslaande toen Christiaan haar aankeek.
In de stilte klonk het krassen van de vorken en de messen als het gekrijs van meeuwen bij hevige koude boven de Westerschelde en boven de boulevard.
‘Jammer dat mama niet kon komen,’ vertelde Carl, ‘nu ze zelf in het ziekenhuis ligt. Het gaat overigens wel goed met haar, maar ze was erg geschokt toen ze het hoorde van je moeder.’
‘Doe haar de groeten maar,’ zei Christiaan. Daarna begon hij stotend te lachen, als een krankzinnige. Vervolgens kreeg hij een rood hoofd en boog zich diep over zijn bord.
‘Wat heeft dat nou weer te betekenen?’ siste Carls vrouw verontwaardigd.
‘Hij is een beetje in de war over de dood van zijn moeder natuurlijk,’ suste Carl. Het kleinste jongetje begon te huilen. Carl gaf hem een draai om zijn oren omdat hij met de situatie geen raad meer wist.
‘Laat dat,’ schreeuwde de vrouw, opspringend en het kind met stoel en al uit de omgeving van haar man sleurend. Daarna moesten ze zich wel matigen, want Roelof
| |
| |
kwam het dessert serveren: een halve peer, overgoten met chocoladevla en slagroom.
‘Hij maakt toch geen moeilijkheden he meneer?’ vroeg Roelof afgemeten over Christiaan aan Carl, die hij kennelijk als de opvolger van zijn meesteres beschouwde.
‘Nee, nee, nee,’ zei Carl haastig, met een bezwerend handgebaar. Gerustgesteld liet Roelof hen weer alleen. Er was nog nauwelijks sprake van dat ze aan de tafel geschaard zaten. Carls vrouw en de kinderen zaten onevenredig dicht bij elkaar. De kleine jongen, 4 jaar, snikte nog wat na.
‘Ze kunnen anders nog best koken die bediendes van jou,’ sprak Carl onbekommerd, om te tonen dat hij zich niet door zijn gezin liet intimideren.
‘Ze trekken zich geen moer van ons aan. Zij gaan stiekem hun eigen gang,’ zei Christiaan somber.
De oudste zoon liet solidair aan zijn broertje het toetje onaangeroerd. Hun vader at het met des te meer smaak op. Ook de moeder consumeerde het, hoewel ze zeker aan de zijde van de jongens stond en bovendien geschokt was door Christiaans wijze van spreken. Christiaan vond het eigenlijk wel prettig haar te zien. Zijn gewaarwordingen over hun nabijheid lieten zich vergelijken met die van iemand die zich geleidelijk vertrouwd maakt met de pijnigingen die hij ondergaat. Alleen op de momenten dat hij zich de toestand van zijn moeder realiseerde, wenste hij vurig dat ze zouden vertrekken.
‘Je moet ons toch eens komen opzoeken zo af en toe. Je moet je niet afzonderen nu je moeder dood is,’ verklaarde Carl, onder voldane zuchten de servet tegen zijn mondhoeken drukkend. ‘Je zult wel opkijken van Vlissingen zoals het nu is. Er is namelijk wel het een en ander veranderd.’
Dat zal wel! dacht Christiaan.
| |
| |
‘Mis je het water hier nooit?’
- ‘Ach ik was dertien toen ik daar weg ben gegaan. Alleen de eerste paar jaren ben ik er nog wel eens geweest.’
‘Als er op de werf iets bijzonders te doen was,’ wist Carl. Daarna merkte hij peinzend op dat het hem verbaasde dat er zo vreselijk veel veranderd was, ook in de persoonlijke sfeer. Hij vertelde dat hij zijn oom, Christiaans vader, zo graag had gemogen en drong er bij Christiaan op aan herinneringen aan de man op te halen. Christiaan keek radeloos rond. Hij zag Carls vrouw weer. Hij zag haar zeggen: ‘Jij doet het werk Carl en Christiaan doet niets. Hij voert niets uit en strijkt het geld op.’ Christiaan haatte muntstukken. Natuurlijk zei de vrouw niets.
‘De jongens moeten zo naar bed,’ zei Carl tegen Roelof, die was begonnen met het afruimen van de tafel, ‘zijn de kamers in orde?’
‘Zeker meneer.’
‘Ik wil niet dat de jongens alleen slapen,’ zei Carls vrouw. ‘Ik denk dat ze bang zijn in dit huis’.
‘Alles is al in orde mevrouw,’ merkte Roelof op.
‘Leg ze toch maar bij ons op de kamer.’
‘Dat betekent veel extra werk mevrouw. Wij zijn niet meer van de jongsten moet u rekenen.’
‘Doe het toch maar,’ bracht Carl nu in het midden, ‘ik zal jullie wel helpen.’
‘Dat hoeft niet meneer. Ik zal zelf mijn vrouw wel helpen. Met z'n tweeën is het zo gebeurd denk ik.’ Het was tekenend dat Roelof na de inmenging van Carl zijn verzet onmiddellijk staakte, zelfs uitgesproken hulpvaardigheid aan de dag legde. Christiaan zat confuus te knikken. Hij had een zwak voor jongetjes. Hij kon zich vaag hun smalle, ronde buikjes voorstellen en trilde bij de gedachte die te ontbloten, zodat hij Carls vrouw niet langer bewonderde maar als vijand begon te beschouwen.
| |
| |
‘Wat zullen we nou eens gaan doen,’ bromde Carl.
‘Ik ga de kinderen naar boven brengen dan kunnen ze vast wennen,’ kondigde zijn vrouw aan. Ze nam haar kroost mee en liet zich de hele avond niet meer zien. Spoedig voelde ook Carl zich niet meer op zijn gemak. Na een speurtocht door de kamers op de begane grond ontdekte hij de bibliotheek. Tevreden liet hij zich in een leren fauteuil zakken, nadat hij de verwarming had opengedraaid.
Christiaan vond hem echter te gevaarlijk tussen zijn lectuur en ging vertellen dat zijn vrouw hem riep. Mopperend begaf Carl zich de trap op. Hij had zijn hielen nog niet gelicht of Christiaan begon in ijltempo de rondslingerende kranteknipsels bij elkaar te zoeken. Hij stopte ze in de schoenendoos, in de hoge eikehouten kast, waarvan hij de glimmende deuren sloot. De sleutel stak hij in zijn zak.
Toen Carl terugkwam mopperde hij nog harder dan toen hij wegging. ‘Waar is dat nou goed voor? Ik hoefde helemaal niet boven te komen,’ verweet hij Christiaan onwillekeurig. ‘Ze heeft me trouwens wel aan de praat gehouden,’ voegde hij er meer voor zich zelf aan toe.
Zonder een woord te zeggen ging Christiaan weg. Hij durfde niet naar boven omdat Carls vrouw daar was. Dat bracht hem in verwarring, want hij wilde op zijn bed liggen en aan het lijk van zijn moeder denken. Hij waagde het evenmin zich naar de kamer te begeven waar ze lag opgebaard, omdat die vlak naast de bibliotheek lag, waar Carl zich bevond. Bovendien liepen Roelof en Johanna telkens heen en weer en als Roelof eenmaal in de gaten kreeg dat hij belangstelling voor zijn moeder had, zou hij hem geen moment meer uit het oog verliezen.
Ten einde raad ging hij weer in de eetkamer zitten en begon zijn gedachten te wijden aan de stand van zaken. Hij voelde zich tegenover Carl en diens vrouw veel dierlijker dan tegenover bij voorbeeld de bedienden in de
| |
| |
boekwinkel, terwijl dat toch vreemden waren. Hij slaagde er niet in contact te krijgen met zijn neef. Waarschijnlijk was dat juist te wijten aan het feit dat ze geen vreemden waren. Ze brachten iets mee uit Vlissingen dat hem kwetsbaar maakte. Was hij bang voor ze omdat Carl zijn vader en zijn zuster gekend had? Als een razende zocht hij in een warwinkel van mogelijke verklaringen.
Er was één overheersende factor: de nabijheid van de stoffelijke resten van zijn moeder, die hem zo geëmotioneerd hadden.
Carl was binnen gekomen alsof hij Christiaan wilde besluipen en Christiaan schrok, toen de stoel kraakte waarop hij plaats nam. Carls neus was groter geworden en minder stevig. Bovendien was hij dik, maar zijn kostuum zat hem voortreffelijk.
‘Vertel eens wat over je moeder,’ zei hij zacht, ‘hoe is het jullie de laatste jaren vergaan? We hebben elkaar helemaal uit het oog verloren. Zonde, want ik heb tante Cora altijd graag gemogen. Toe, vertel eens wat. Wanneer is het goeie mensje ziek geworden?’
‘Dat weet ik niet,’ verklaarde Christiaan op zijn hoede. ‘Opeens merkte ik dat ze ziek was en toen was ze dood.’
‘Dood ja,’ herhaalde Carl nadenkend, ‘dat is altijd zo. Iedereen gaat dood voor we er erg in hebben. Mijn moeder was er helemaal kapot van. Het naarste vond ze nog dat ze haar enige zuster nu niet eens de laatste eer kan bewijzen. Zelfs nu tante Cora dood is, kan ze niet komen kijken.’
‘Laten we maar een foto van het lijk maken.’
‘Dat kun je toch niet doen?’ vroeg Carl aarzelend.
Christiaan haalde zijn schouders op. ‘Nee, dat kun je niet doen,’ stelde Carl beslist vast. Daarna haalde Christiaan nog eens de schouders op, alleen nu eerder onzeker dan onverschillig. ‘Nee, nee, nee, nee,’ herhaalde Carl ten
| |
| |
overvloede. ‘Wat voeren jullie hier nou de hele dag uit?’
Christiaan haalde de schouders op omdat hij geen antwoord wist. ‘Ach ja,’ zuchte Carl. ‘Het kost me weer een paar dagen voor de zaak,’ begon hij daarna, ‘maar dat is niet zo erg. Ik begin zo onderhand ook m'n mannetjes te krijgen die mij vervangen.’ Christiaan reageerde niet. Carl wierp een misprijzende blik op hem en ging weg. ‘Wat kan mij het ook schelen. Laat ze toch allemaal in elkaar storten. Ik ga maar een boekje lezen,’ mompelde hij, alsof Christiaan doof was.
Christiaan bleef versuft op zijn plaats zitten, de hele lange avond, tot hij er zeker van was dat iedereen lang genoeg op bed lag om te slapen. Toen begaf hij zich naar zijn moeder. Hij deed de kamerdeur aan de binnenkant op slot. Eerst keek hij een tijdje naar het gezicht. Hij herinnerde zich van jaren her dat ze in haar bruidsjapon begraven wilde worden omdat de dood haar weer bij haar man zou brengen. Maar dat was kort na diens teraardebestelling geweest en in de loop der jaren had ze de echtelijke verhouding kennelijk nuchterder gereconstrueerd. Johanna had haar nu volgens de meest recente opdracht gekleed in een splinternieuw, lang, rose nachthemd. De voeten kwamen er bleek en griezelig lang onder uit.
Christiaan tilde de rechtervoet op en bekeek de blauwe plek op de hiel, één van de verzamelplaatsen waar het bloed was gestold. Voorzichtig liet hij de voet weer zakken. Daarna ging hij zich met de armen bezig houden. Hij zette een arm recht omhoog en trachtte zich voor te stellen hoe ze met een hand boven het graf zou blijven. Aandachtig bewoog hij de vingers, stuk voor stuk. Af en toe keek hij naar het gelaat. Het zou hem niet verbaasd hebben als op een bepaald moment was gebleken dat ze door haar oogharen naar hem lag te gluren. Maar het gezicht bleef als versteend. De vingers waren koud en stijf.
| |
| |
Hij besloot het mensje uit de kist te tillen. Hij kon zich niet voorstellen ooit meer liefde van zijn moeder ondervonden te hebben dan nu. Hij zette haar op de hoge stoel, die naast de tafel stond om de mensen gelegenheid te geven de dode zittend te bekijken. Hij boog de knieën. Ze kraakten. Daarna deed hij een paar passen terug.
Ze droeg het grijze haar strak in de nek gekamd, waar het werd gebundeld in een knotje. Ze was mager, maar ze droeg een mooie nachtjapon. Ze was ontstellend nietig. Er vloog een blos op Christiaans wangen. Tot op dat moment had nieuwsgierigheid hem in beslag genomen, maar nu werd die in een fractie van een seconde vervangen door seksuele opwinding. Hij beefde en het duurde even voor hij zich weer onder controle had. Toen ging hij met wankelende passen naar de deur. Hij liet zijn moeder zitten, het licht branden en de deur open staan, terwijl hij zich door het donkere doodstille huis naar zijn kamer begaf, waar hij zich bevredigde. Daarna lag hij in het duister te staren tot hij in slaap viel.
Vroeg in de ochtend werd de stilte verscheurd door een ijselijke gil. ‘Hierheen, hierheen,’ krijste een vrouwenstem, die Christiaan als die van Carls echtgenote herkende. De mannen, Carl en Roelof, die te hulp snelden vroegen reeds halverwege de trap verschrikt wat er aan de hand was. Als antwoord knapte Carls vrouw helemaal af en gilde tot ze buiten adem was. Christiaan hoorde ze beneden in de weer en besloot zijn kamer af te sluiten. Ze hadden het lijk op de stoel gevonden.
Later werd er op zijn deur gebonsd. Carl riep zijn naam. ‘Laat hem maar,’ hoorde hij Roelof zeggen, ‘wie moet het anders gedaan hebben dan hij?’
‘Ik weet het niet,’ zei Carl weifelend, alsof hij het niet uitgesloten achtte dat het lijk uit eigen beweging op de stoel was gaan zitten.
| |
| |
‘Neem dat dan maar van mij aan,’ zei Roelof, ‘dat heeft hij gedaan. Hij doet toch niet open. Laat hem maar.’ Na enig gescharrel verwijderden de mannen zich.
Hoewel Christiaan niet later beneden kwam dan gewoonlijk, was Carl al met zijn gezin vertrokken. Doordat hij weer in slaap gevallen was had hij van het vertrek niets gemerkt. Roelof en Johanna keurden hem geen woord waardig. De deur van de lijkkamer was op slot. Christiaan wist dat Roelof de sleutel had maar vroeg hem er niet om.
Behalve Christiaan, Roelof en Johanna was slechts Carl aanwezig bij de begrafenis. Hij zei alleen iets tegen Christiaan toen hij hem bij aankomst en vertrek de hand schudde. Daarna was het achter de rug. Christiaan had een dankbare herinnering gewonnen, maar was spoedig weer op zijn knipsels aangewezen, waarop hij gewoonlijk keurig de data noteerde.
Het krantenpapier van maandag 7 juli 1958 was al vergeeld, maar de tekst was nog goed leesbaar.
In het St. Radboudziekenhuis is een driejarig dochtertje uit het gezin G.W. te Elst, overleden. Het kind heeft vrijdag in een, bij de ouderlijke woning gelegen, schuurtje een teil met kokend water omgetrokken. Met brandwonden moest ze naar het ziekenhuis worden vervoerd.
Zeven doden zijn te betreuren in Tampico (Mexico) doordat een autobus in een rivier reed. Dertig mensen werden gewond. Naar het schijnt is de chauffeur in slaap gevallen. De man, die licht werd gewond, is voortvluchtig.
De Italiaanse coureur Luigi Masso is gisteren tijdens de autorace om de Grote Prijs van Frankrijk in Reims uit de bocht gevlogen en dodelijk gewond. Hij werd per helicopter naar een ziekenhuis gebracht waar hij gisteren is overleden. In Zweden sloeg de Ierse T-T-rijder Austin Carson
| |
| |
bij motorwedstrijden over de kop. Hij overleed in het ziekenhuis.
Woensdag 9 juli 1958: Nieuwe gewelddadigheden op Cyprus hebben aan 2 Britse militairen en 2 Grieken het leven gekost. De Engelsen werden in de rug geschoten, toen ze boodschappen deden in Famagusta. De lijken van de Grieken lagen op straat in het dorpje Tymbou. Ze waren doodgestoken.
Maandag 20 augustus 1956: De 28-jarige L. Voets en de 19-jarige mejuffrouw L. Schot uit Tholen zijn zaterdagnacht bij Bergen op Zoom om het leven gekomen. Zij reden met een motor tegen een boom en waren vrijwel op slag dood.
Op één der voorpagina's van 1953, vlak na de watersnood in Zeeland stond boven de weersverwachting het kopje veel bevolking in plaats van veel bewolking. Dat had Christiaan niet uitgeknipt maar dat was ook niet nodig want de herinnering eraan was vast gekoppeld aan het stukje over baby's:
Bij het onderzoek naar de aanvang van het Franse babypoeder-schandaal, is gebleken dat in het westen van het land 152 zuigelingen zijn gedood en 752 ernstig ziek geworden door gebruik van het beruchte poeder. Een fabriek in Bordeaux maakte het babypoeder, dat een hoog percentage arsenicum bleek te bevatten. Zoals bekend zal de chemicus die directeur van de fabriek was, wegens doodslag terecht staan.
Voor Christiaan was de sensatie van het lezen van een dergelijke reeks verslagjes onontbeerlijk. Van welke leeftijd ze ook waren, altijd voelde hij zich nauw verbonden met de slachtoffers, die hij voor zijn ogen zag omkomen. Het verschafte hem de band met het leven dat hem onthouden werd, waardoor het een bijna religieuze inhoud kreeg. Het voedde zijn hongerende geest. Wanneer hij
| |
| |
daarna ook aan de behoeften van zijn lichaam voldeed, daalde er een intense vrede in hem en was hij met zijn bestaan verzoend.
Behalve detectives had hij ook wat meer journalistiek getinte werken over moorden en massa-moorden. In één er van werden summier de Japanse oorlogsmisdaden behandeld.
In Singapore waren na 1942 de Europeanen geïnterneerd in Changi, buiten de stad. Dit kamp werd spoedig een haard van verzet en in juni 1943 bracht Majoor Sumida van de Kempei Tai voor de eerste keer een bezoek aan het kamp. Op 27 september werden 6 Japanse olieboten in de haven opgeblazen, overigens zonder toedoen van de kampbewoners, maar door een groep Australiërs die in een eenvoudige zeilboot de overtocht hadden gewaagd om sabotages te plegen.
Uit Changi werd iedereen die de Japanners enigszins verdacht voorkwam overgebracht naar de kerkers van de Kempei Tai. Volgens de Japanse wet kon niemand zonder bekentenis worden veroordeeld, zodat men met grote ijver aan die bekentenissen begon te werken.
Na de eerste dag 10 uur te zijn mishandeld, werd de bisschop van Singapore naar zijn cel terug gedragen. De volgende dag bond men hem ruggelings op een tafel, waarna hij met touwen werd afgeranseld. Hij kreeg meer dan 200 slagen. Daarna bleef hij 3 dagen half bewusteloos en kon hij meer dan drie weken niet op zijn benen staan. Zijn celgenoot Eric Hiltermann verklaarde dat de benen van de bejaarde man van de heup tot de enkel tot pulp geslagen waren. Er was slechts rauw vlees van over. Hij kon niet lopen en was nauwelijks in staat te kruipen.
De behandeling van Dr. Stanley was ook kenmerkend. Na verschillende dagen van mishandeling tekende hij een bekentenis. In een poging tot zelfmoord sprong hij van
| |
| |
een veranda. Daarbij brak hij zijn bekken, zodat zijn benen verlamd werden. Zijn celvriend, Eric Travis, verklaarde: ‘De Engels sprekende dokter kwam bij hem kijken en zei dat hij niet ziek genoeg was. Ik hoorde hem helemaal boven gillen. De laatste keer dat ze hem terug brachten, waren zachte delen van zijn lichaam verbrand: binnenkant van de elleboog, knieholte en tussen de tenen. Toen ik hem opbeurde en wilde laten wateren drupte er uit zijn penis iets dat op tomatensaus leek.’
Lionel Goodall beschrijft hoe zijn schouderblad gebroken werd. Men sloeg hem met touwen op zijn testikels, zodat ze enorm opzwollen. Ten slotte werd hij neergeslagen door een directe klap op het hoofd. Hij was nog steeds half bewusteloos toen een van de bewakers hem met een elektrische naald in de rug prikte, van de hals tot het middel. Hij bloedde hevig. Men ontdekte echter dat hij niets los liet en begon jodium over zijn borst en rug te gieten.
Met een moordenaar als Sylvestra Matuschka voelde Christiaan zich nauw verwant. Matuschka bekende de treinramp bij Bia-Torbagy van zaterdag 12 september 1931 veroorzaakt te hebben. Er waren 22 doden te betreuren. Matuschka woonde in Wenen, was getrouwd en had een dochter. Hij was ook schuldig aan de ontsporing van de trein Wenen - Passau bij Ausbach op Nieuwjaarsdag van 1931 en de Wenen - Berlijn express bij Jüterborg op 8 augustus van dat jaar. Bij die gelegenheden werden 16 reizigers gewond. Hij had zich voorgenomen éénmaal per maand een spoorwegongeluk te laten gebeuren. Amsterdam, Marseille en Parijs stonden op zijn route. Matuschka voelde hij zich slechts werkelijk seksueel bevredigd als hij een trein zag ontsporen.
Christiaan stond altijd wat vreemd tegenover doodslag en vergiftiging, omdat hij weinig gevoel had voor huise- | |
| |
lijke omstandigheden. Massamoordenaars zeiden hem meer, zoals de homoseksuele Haarman, die vlak na de Eerste Wereldoorlog meer dan 50 jongetjes gedood moet hebben, waarvan hij het vlees verkocht, of Kürten die moordde (rond 1930) zonder onderscheid naar leeftijd of geslacht en die lichamen met een mes behandelde alsof hij koek sneed. Kürten had seksuele ervaringen met al zijn zusters en dierlijke wezens: varkens, geiten en schapen. Hij kreeg een erectie zodra hij bloed zag, een orgasme toen een paard onder zijn ogen werd doodgereden en doodde vrouwen om hun geslachtsorganen met een pennemesje te verwijderen.
De winter rond de jaarwisseling 1963-1964 bracht Christiaan in gezelschap van Roelof en Johanna door. In het huis werden enkele kamers afgesloten omdat Roelof en Johanna het werk niet aankonden sinds de werkster ontslag had genomen. Er gebeurde helemaal niets meer. Christiaan voelde zich alsof hij op een gebeurtenis wachtte. Af en toe kocht hij een nieuw boek, maar dat bezorgde hem geen sensatie meer. Hij dacht dat hij het nu wel wist. Gedurende ongeveer vijftien jaar had hij alle gruwelen bestudeerd die de wereld hem te bieden had. Het werd tijd dat hij zich toegang tot de achtergronden verschafte, desnoods met geweld.
Sedert het overlijden van zijn moeder was hij vaak onrustig, alsof hij verdriet had. Hoewel haar verhouding tot hem geen tederheid had gekend, kreeg hij na het wegvallen ervan, behoefte aan zorgzaamheid en liefde. Dat was een nieuwe gewaarwording voor hem. Hij had ogenblikken dat hij zich als overbodig en overtollig beschouwde. Zijn verlangen zich te meten met iets buiten zichzelf groeide gestadig. Een zekere minachting tegen de medemens handhaafde zich echter, zodat het verlangen zich
| |
| |
rechtstreeks op God richtte. Hij zag de Schepper als een hard wezen dat de mens had voortgebracht om er plezier aan te beleven. Wat dat betreft kon Christiaan zich met hem identificeren. Maar het raadsel bleef hoe God wezenlijk boven de mens kon staan. Volgens Christiaan was God niet aan tijd of leven gebonden. Hij kon de aardse ellende en onmacht met sadistisch genoegen gadeslaan zonder er ook maar in de verste verte slachtoffer van te zijn. Daarin schuilde voor Christiaan het wonder: hij was zelf ook wel toeschouwer, maar het denkbeeld, hoe vaag ook, dat hij in zeker opzicht tevens een slachtoffer was, liet zich niet verdrijven. De oorzaak zocht Christiaan in het mens zijn, het niet-God zijn. Het was hem niet duidelijk of hij God als éénling, als groep of als een verzameling wolken beschouwde. Dat deed ook niet ter zake, want hij was ervan overtuigd dat God, oppermachtig was en te benaderen, te vermurwen.
In het voorjaar overleed Johanna. Toen ze begraven was gaf Roelof, die haar lijk zorgvuldig tegen hem beschermd had, te kennen dat hij van plan was bij zijn broer in het Belgische plaatsje Eklo te gaan wonen. Twee dagen later vertrok hij. Christiaan bracht hem met de auto naar het station. Toen hij weer thuis was voelde hij zich voor het eerst in zeventien jaar onbekommerd, uitgelaten zelfs. Hij zou kunnen dansen. Juist op dat moment drong het tot hem door wat zeventien jaren betekenen. Hij was dertig geworden, de beste helft van zijn leven was voorbij en wat had hij gedaan? Hij had de jaren in ledigheid door gebracht. Verknoeid had hij ze met wachten! Welke rijkdommen zouden hem nu ten deel zijn gevallen als hij bij voorbeeld als twintigjarige tot actie was overgegaan?
Zeventien jaar, dat waren duizenden dagen en meer dan honderdduizend uren had hij zich verplaatst in de richting
| |
| |
van een doel, waarvan de verwezenlijking op zich zelf misschien vier weekjes in beslag zou nemen. Hij had er nog geen idee van welk doel hem voor ogen stond, maar hij voelde dat hij al veel kansen gemist had.
Hij dacht dat hij droomde toen hij de kelder inging. De kelder was niet groot voor een dergelijk huis. Er stond een werkbank vol hamers en tangen. In de muur zat een deur van smalle latjes. Daarachter waren planken voor drankflessen. Christiaan trok de deur open. Hij hield de ogen dicht en de adem in voor het stof. In de linker bovenhoek, waar hij moest zijn, hing het spinrag in dikke lagen. Hij kon er niet bij en herinnerde zich, dat zijn vader ook altijd op een stoel moest gaan staan wanneer hij het mechanisme in werking wilde stellen dat het geheime paneel opende. Christiaan was benieuwd of het nog werkte.
Gebruik makend van een wrakke rieten stoel zag hij kans met de hamer de ijzeren pen te raken die naast de elektriciteitsbuis in de muur zat. Onmiddellijk begon een dik paneel in de kelderwand te wentelen, om toegang te verlenen tot een donker hol. Het paneel was van zwaar beton. De boven- en onderzijde waren bollend, zodat hij perfect in de wand sloot. Met voldoening gaf Christiaan met de vlakke hand een paar klapjes op de steen. Vervolgens drong hij via de aflopende, circa dertig meter lange gang door tot de geheime schuilplaats.
Hij liet de lichtkegel van de zaklantaarn door de imposante ruimte flitsen. Behalve de gang die toegang tot hun huis verschafte, liepen nog twee tunnels op de schuilplaats uit. Christiaan vermoedde dat het geheel ontstaan was uit een geheime ontsnappingsgang van kasteel Biljoen. Niet lang tevoren hadden er nog geruchten de ronde gedaan dat een dergelijke gang bestond en zijn eindpunt had onder de Stenen Tafel, op een der heuvels in het noorden van Arnhem. Mogelijk had één der vorige bewoners van de
| |
| |
Grindakker er meer van geweten en aansluiting gezocht.
De schuilkelder was zeker twaalf bij acht meter, met een hoogte van drie meter. De wanden waren donker, leemachtig. De verlichting die Christiaans vader had aangebracht werkte niet meer. Voorzichtig en onhandig, bijna vergetend de stroom uit schakelen, draaide Christiaan een een nieuwe peer in die de ruimte bescheiden verlichtte. Toen zag hij weer de verroeste ijzeren boeien die door een ketting in de muur verankerd zaten.
In deze ruimte had zijn vader het lijk van Petra verbrand. Christiaan kon het zich nog duidelijk voor de geest halen. Telkens als de vlammen doofden bleek dat het kadaver nog niet volledig verkoold was. Dan werd er voor de zoveelste keer spiritus overheen gegoten. Onwillekeurig snoof Christiaan even om te ruiken of iets van de scherpe geur van schroeiend vlees was achtergebleven.
Er was slechts as van zijn zuster overgebleven. Destijds had hij zich daarover niet verbaasd, maar nu wel. Hij zag het hoopje stof weer voor zich. Het was niets meer. In zijn herinnering had Petra nog meer leven dan in de resten van haar lichaam. Hij begreep niet dat hij zich over dat lichaam zo druk had gemaakt, dat hij zich de moeite had getroost de schedel te verbrijzelen.
Christiaan ging op zijn hurken zitten en beroerde met zijn vingertoppen de vloer waarover zijn zuster was uitgewreven. Die zuster die eens springlevend en warm bij hem in bed gelegen had. Ze was niet vaak vrolijk geweest, maar ze leefde, dat was absoluut zeker. Wat was er door zijn toedoen van haar overgebleven? Had ze niet beter verdiend? Verdiende ze niet nu gelukkig te zijn? Verdiende een meisje het niet zeventien jaar nadat ze vermoord was, gelukkig te zijn?
Zijn besluit stond vast: hij zou zich voorzien van menselijk gezelschap. Hij zou tot actie overgaan. Van stil zit- | |
| |
ten werd je ook niet wijzer. De dreigende nederlaag zou hij voorkomen. Hij zou toenemen in kracht. Als God zou hij toezien, met of zonder genoegen, maar in geen enkel opzicht als slachtoffer.
Christiaan bleef nog twee dagen in het huis ronddrentelen en trok er toen op maandagavond met de auto op uit.
|
|