Parnassus aan 't IJ
(1663)–Jan Zoet– AuteursrechtvrijAntwoort. Klink-dicht.WAnneer 't sachtmoedig hart, naa zoete ziel-rust haakt,
En zich noyt door gevley van' t zaalig pad laat rukken,
Wie 't Best-ontelbaarst-deel, komt in sijn ziel te drukken,
Wie't Kruys voor Weelde lieft, en Armoeds nutheyd smaakt,
En 't Mann'lik-regt bewaard, met wijsheyd, ja; volmaakt,
Op dat selfs 't quaadste Wijf, 't geduld niet breek aan stukken.
Indien hy haar bevrijd, voor nood, en ongelukken,
En als een Christ'lik Man trouw in de Huys-zorg waakt,
Zoo dat hy Liefd' en Toor'n ter regter tijd kan pleegen;
Waar door hy endelik Gods vriendschap heeft verkreegen.
Dog: sijn geweeten, noyd met vreemde schuld bezwaard
Maar: ernstiglik betragt, sijn Ziel, en Lichaams zeegen,
Ja! strijd de Hoovaardy, met al sijn kragten teegen,
En schoud het gierig Beest, dat duyzend gruuw'len baard.
Wie (zeg ik) 't Oude-jaar, dusdaanig komt te enden,
Gewis; God sal dien mensch, in 't nieuw, sijn zeegen zenden.
Elk speelt zijn Rol.
Karel Ver Loove.
| |
[pagina 154]
| |
Ontknoopinge.Antw. Legh met het oude Jaar u oude boosheyd aff,
En graaf u sonden in een on-opdelfbaar graf,
Eer 't laatste scheyd-uur slaat, geef oorlof aan u tochten,
Flatteer geen lusten meer met vuyle sond doory lochten,
Trek uyt het oude kleed dat vol van graow'len, swelt,
Na 't voorbeeld van de Slangh die jaareliks vervelt,
Afstroopende sijn huyt, verlaat hy, wonder driftig,
Den afgeworpen schors, als stinkend, en vergiftigh.
Er-inner u daar door u voorig quaad te vliên,
Neem toevlucht tot u God, bid met geboogen kniên,
Wanneer u Kamer is rond-om in slot gedreeven,
In Jesu Naam, dat hy u sonden wil vergeeven,
Loos droeve sucht op sucht, en toon berou van 't quaad,
Loopt yv'rig na Gods woord, bemind sijn heyl'gen zaad,
En vlie 't geselschap,'t welk op quade wegen wandelt,
Gaat met de waarheyd om, schuw snood bedrog, en handelt
Oprecht in alle ding, leeft neederigh, veracht,
De vrekheyt, hoovaardy, en opgeblasen pracht.
Tracht steeds u weerelds loop na Godes wil te wenden,
Soo sal in 't nieuwe Jaar, u; God'sijn segen senden.
In Verbo Spero.
| |
Antwoord.
Ga naar margenoot+ DAar Dankbaarheyt en Trou den loop des Jaars besluyt,
Werd Gods genaad en gonst verwekt tot nieuwen zeegen.
God kroont sijn eygen werk, en voert'et heerlik uyt,
En blijft altoos sulk een, tot weldoen vast geneegen.
De Dankbaarheyt bedenkt, genooten goed en zal
Ga naar margenoot+ Luydruftig, ongeveynsd, ontfangen weldaad roemen.
Zy offerd hert, en ziel, den Hemel overal,
Gods-dienstig is'er doen, ik derf'er heylig noemen.
De Trou betaalt na kracht vereyste Heemel-plicht,
En wijkt noch rechts of slinks van 't voorschrift der gebooden,
Zy houd stantvastig op Gods waarheyd haar gesicht,
Zy veynst om liefd' of haat, schoon dat m'er socht te dooden.
Dus Dankbaarheyt en Trou, getrouwt als Echt aan een,
Verwekt volstandigheyt, die nimmer al kan sterven:
Wie dus dan 't Jaar vol-end, die zelv' en anders geen,
Zal God zijn zeegen weer in 't nieuwe Jaar doen erven.
| |
[pagina 155]
| |
Toe-sang.
| |
Antwoord.Bevrijd u selven staag, van 't dekkleed uwer zonden,
En jaagt dees blinde eeuw, in boosheyd, nimmer na,
Keert tot des Levens bron, u altijd eeven dra,
Eer dat gy onversiens word van de dood verslonden;
Een yeder die van 't jok des Satans is ontbonden,
Roem met een groot gejuyg de liefde Gods, en ga
Tot Christum, door de deugd in 't Heyligdom; ontla
Utonge van de last der bitse laster-monden.
Trekt u ten boezem uyt, den wortel van de doodt,
Op dat u ziele staat onwrikbaar voor een stoot;
Tis tijd voor dien, die nogh het leeven is gegeeven,
Gaat buygt u dan, bereyd ter needer voor Gods troon;
Op, op, trek aan, met my, het kleed van Godes Soon,
Dus krijgen wy, tot loon, het durend-durend leeven.
Fidem Spiro.
| |
[pagina 156]
| |
Antwoord.DIe is, en noyt begon, heeft jaren, nochte tijden,
Ga naar margenoot+ Maar dat ooyt wijs begon, telt hoe sijn jaaren glijden,
Ga naar margenoot+ Die nooyt begonnen is, heet by ons eeuwigheyt,
't Woord * Nezzach is by ons verwinnende geseyt:
't Is kracht, 't is eeuwigheyt, 't is een, die 't al komt winnen,
Van die, 't zy, wie het zy, die na hem ooyt beginnen:
Ga naar margenoot+ Soo word wel God genoemd. 't Woord Kedem, is geseyd,
Van ouds, van eeuwigheyd, op God 't woord billik leyd,
Een nooyt begonnen God. Die in de tijd begonnen,
En 't slechter volcxken in de tijd of naam verwonnen,
Ga naar margenoot+ Zijn ook van eeuwigheyt, in Hebers Taal genoemd.
Of sulk een eeuwigheyd wierd cierelik gebloemd,
't Begon noch in de tijd. VVy tellen dan de Jaren
Die snel gevloogen zijn. VVy komen te verklaren.
De Jaren, Tijden, die gevloogen zijn voor by.
Ga naar margenoot+ VVy tellen in een ring de Jaren, hoe dat sy
Als in een ronde kreyts uyt loopen, en beginnen,
En draayen in een rad van onse tuymel-sinnen.
Dewijle dat men hier de jaren daagliks telt,
Soo lang men in de tijd is tijdelik gesteld,
Laat ons die noyt begon sijn beeldsel wel uytdrukken,
En niet door sotte lust de doode vrugten plukken,
Als onse Moeder deed, maar doet als Godes Soon,
In wie Gods beeldsel bleef: die nu woont in Gods Troon;
Soo sullen wy met die, met Godes Eng'len leeven,
In wien Gods suyver beeld, is ongeschent gebleeven.
| |
Gesang. O Kars-nacht.VVIe kan het klooven van de baren
Naspeuren? daar het schip komt varen?
Soo snellik voor de wind en stroom?
VVie kan het pad des luchts bespooren?
Daar effen quam een pijl door booren?
Soo schijnt 't verleden ons een droom,
VVie kan vast in sijn hersen stellen
't Verwelkt gebloemt? wie kan vast tellen
De druppels die gevallen zijn?
VVie kan het beeld sijns stems afmaalen?
Soo luttel kan het breyn bepaalen
Verleden tijd,'t is ons een schijn.
VVie sal de locht sijn breedte meeten?
VVie salder oyt te weegen weeten
| |
[pagina 157]
| |
't Gewicht des viers? wie sal de dagh
Herhaalen! die daar is gevloogen?
Geensterflik menschsal dat vermoogen!
't Is min, of hy een schaduw sagh!
VVel schaduw! Schutters-pijl, en baren!
'k Laat u (als blixems) heenen varen!
't Verwelkt gebloemt dat tel ik niet!
Het beeld eens stems wil ik niet maalen.
'k Laat die nu by haar oorsprong dalen.
Dogh! op 't on-end'lik men nu fiet.
Gy nooyt begonnen All! Gy Vader!
O Oorsprong! gy Fonteyn, ô Ader!
Van al wat was, is, worden sal,
VVat weesen is, of had gevoelen.
Laat ons na uw' on-end'lik doelen,
Daar is het hoogste All, in All.
J.P. Beeldthouwer.
| |
Antwoord.VLie d'eyge liefd' en haat:
Verquisting, eygen baat,
En gulsige overdaat.
Volg deugde, en goede raat:
Betracht in all's de maat;
Want welk een zeede-straat,
De Vader eerst doorgaat,
Daar volgt hem ook sijn zaat.
Quest niemant door u praat:
Draag duldig alle smaat:
Mijd' selfs de schijn van 't quaat:
En toon soo uw gelaat:
Als 't hart van binnen staat.
Dus word Godts-wegh gepaat.
Rixtel.
| |
Antwoord.WIe zeegen wil van God verwagten, mijd het quaat,
Trekt uyt, met 't oude Jaar, het drek-kleed sijner sonden,
En pronkt sijn ziele op, met Gods-vrugt, deugds-gewaat,
Op dat hy reyn verschijnt, en zuyver word bevonden.
Heb afkeer van het quaad, benaarstig 't goed ter deeg,
Soo sluytmen 't Jaare-hek, met hoop van heyl en zeeg,
Lieft Stantvastigh.
| |
Antwoord.DAnk God voor 't oude, en bid voor 't nieuwe om sijne gonst.
Ghy weet u pligten wel, beleeft haar, dit 's de konst.
|
|