Parnassus aan 't IJ
(1663)–Jan Zoet– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Antwoord.BEmint uw Eenig God, voldoet zijn woord, en wetten.
Snijt alle zonden af. Wilt 's Duyvels list verpletten.
Uw even-naasten mint, Leef naar Gods woord met lust,
Zo gaet uw ziel, van hier, by hem in waare rust:
Tewis Dircxsz. Blok.
| |
Antwoord.Leert van uw Eenig God Ootmoedigheyd te winnen,
Sachtmoedigheyd in 't hart, uw ziel zal ruste vinnen.
Tewis Dircxsz. Blok.
| |
Antwoord.Acht Staat-lust voor geen goed, maer drek en vuyligheid.
Zijt tot uw Gods Ootmoed, en Neederigheid bereid.
Draag Christi Jok, en wilt uw tong en lusten tomen,
Zo zult ghy, hier, en ook hier na, de rust bekomen.
Tewis Dircxsz. Blok.
| |
[pagina 2]
| |
Antwoord.Arm is den mensch } die { Ongerustig leeft.
Arm is den mensch } die { Nooit genoegen heeft.
Arm is den mensch } die { Tracht naar overvloed.
Arm is den mensch } die { Rust niet kiest voor goed.
De beste ruste, zoet, het grootste en aldermeest,
Is vrolik in 't gemoed, en arrem naar den geest.
Leeft vrolik.
| |
Antwoord.Die ongerustheid voelt, en 's weerels lust bemindt.
Hoe meerder dat hy woelt, hoe minder rust hy vindt.
De mensch die vreede mint, en haat des weerels lust.
Geen onrust by hem vind; maar gaat in zoete Rust.
Leeft vrolik.
| |
Antwoord.Wie lust heeft tot Gods wet, en zoekt het zo te maken,
Die zal, uit d'onrust, in de zoete rust wel raken.
Schout haat en nijt.
| |
Antwoord.Houdt middelmaat, in alle staat.
Tragt naar het goede, en haat het quaat.
Staag needrig, en ootmoedig zijt.
Bemint de liefde, schuwt de nijd.
Zo word uw ziel, in Rust verblijd.
Namaals volkomen.
| |
Antwoord.Al wat op aarden is, dat 's ydelik geschapen,
Zoekt naar geen ydelheid; maar, 't zoetste zoet te rapen.
Gods Jok is zoet en licht, ootmoedig is sijn hart',
En needrig sijn gemoed, bevrijd van alle smart.
Wie 't zoetste zoet dan zoekt, en tot Gods wetten lust,, heeft,
Voor d'onrust die hy lijd, hier, en hier na in Rust,, leeft.
Piet Hein.
| |
[pagina 3]
| |
Antwoord.Wie dat in onrust leeft, die werd, door vreê, verkloekt.
De Vreede tracht naar Rust, en Liefde 't zelve zoekt.
Den armen kan geen rust op deeze aard genieten,
Voor dat de dood hem rust, of d'armen hem doen swieten.
Gewonnen door het sweet, geeft aan den armen lust.
Zo raakt, uit onrust, men, door rust, noch in de Rust.
Ick leef in de bladeren.
| |
Antwoord.DE Rust, is arbeyds eygen loon:
Meer, als een diamante-kroon,
Van d'alder-grootste Koning:
Schoon hy met macht, en met geweldt,
Sijn zeetel, op de wolken steld:
En vest op bloed, sijn woning.
Schoon hem, al wat hy doet, gelukt:
Schoon hy, volkomen onder-drukt,
Die hem, vyanden schijnen.
Schoon yder hem, in 't wreeken, Roemd:
En sijn persoon, geheyligd noemd:
't Sal alles licht verdwijnen,
Wanneer de on-rust 't harte treft.
En hy, in sijn gemoed beseft,
Een hooger-magt, van boven:
Die hem tot Harder: niet tot Beer,
Of Wolf, gesteld heeft: maar tot eer
Sijns naams, die hy moet looven.
De vreez' die d'onrust, in 't gemoed,
Op vette-weyde queekt, en voed,
Sal hem 't vermaak beletten:
(Schoon, 't alles t' sitterd voor sijn woord)
Als hy maar eens bedenkt, of hoordGa naar margenoot+
De Goddeijke Wetten.
Wie dan, in d'alder Soetste Rust
Begeerd te zijn; die heb een lust,
Om God, op-recht te eeren.
Die yver, na een suyv're ziel:
Die sta, schoon al de weereld viel.
Die ga in 't pad des Heeren.
| |
[pagina 4]
| |
Die hou sijn harte onbesmet.
Die zy gedurig, in't gebedt.
Die soek van God, genade.
Ga naar margenoot+ Die poogh, na Gods gerechtigheyt.
Die volg, waar dat hem Christus leyd.
Ga naar margenoot+ Die wijk, en vlie het quade.
Die neem sijn gangen, wel in acht.
Die steunt niet op een Aardsche-macht.
Die wil, dat God sal willen.
Die stel sijn hoop, in Christus, vast.
Die werp op hem, sijn sorgh, en last.
So sal hy d'on-rust stillen.
Die Tracht niet, na een hogen staat.
Die haat de snode eygen-baat.
Die wensch na liefd, en vreede.
Die sterk 't Geloof, met ware-boet:
So sal hy Rust, in sijn gemoed
Genieten, hier beneeden.
Die kom tot Christus, (als vermoeyd,
Belast, beladen, en geboeyd:)
Hy, sal hem 't eeuwig-leeven,
De Saligheyt, an Ziel, en Lijf,
Den Heemel (tot een vast verblijf,
En Soete-Rust-Plaats) geeven.
Matth: 11:28: Komt herwarts tot my, alle die vermoeyt ende belast zijt, ende ick sal u ruste geeven. Jacob Steendam. Noch vaster. | |
Antwoord.SChoon dat mijn Muza komt nu d'Eer-krans is begeeven:
De Lust, de Rijm-lust is 't, die haar heeft aangedreeven.
Verschoon haar dan, ô Zoet! dat zy de Reeden-maagd
Dit verz uyt liefde schenckt; wijl dat ghy hebt gevraagd:
Wat zaak ons dienstig zy, om Zoete-rust t'aanvaarden.
Geen Rust alleen hier naa, maar zelfs hier op der aarden.
Hier in deez' Woeste-zee, hier in ons Aardtsche huys,
Hier in dit sterff'lijk vleys, jaa zelf, in Ramp, en Kruys.
Indien den Armen mensch zijn Ziel-rust reght beminde
Ja: zoo hy 't ernstig zogt gewis hy zoud 'et vinde:
| |
[pagina 5]
| |
Want wie hier zoekt die vind: heeft niet dat heylig-vat,Ga naar margenoot+
Dien grooten yveraar, in druk zelfs vreugt gehadt?Ga naar margenoot+
Zoo is dan wis, en waar als dat men kan verderven
't On-rustig Monster-dier, en Zoete-rust verwerven.
Wild ghy nog naader gaan? Beziet Mattheus Elf,Ga naar margenoot+
Daar spreekt ons Middelaar, daar zeyd de waarheyd zelf:
Kom, wild zagtmoedigheyd, en oodmoed van my leeren,
Zoo zult ghy waare Rust (jaa zelfs naa u begeeren)Ga naar margenoot+
Bevinden voor u ziel. ô Gulden daageraadt!
Daar alle on-rust voor verdwijnd, en ondergaat:
Want waar die zuyv're Zon van ootmoed komt te schijnen,
Moet, door zagtmoedigheyd, de duysternis verdwijnen.
De zwarte Nagt-gordijn schuyft weg, en groote rond
Vertoond een helder blaauw: dus wie zoo staat gegrond,
Kan d'onrust als tot stof vermorz'len en verpletten,
En met den vroomen Job zijn schaê ter zijden zetten;
Vermidts hy zeyd: God gaf, God nam het zelfde weer,Ga naar margenoot+
't Is al zijn stercke hand: gelooft zy d'Opper-heer
Die dit (zelfs tot mijn heyl) heeft naa zijn raad beschooren;
Want dit is zeekerlijk: ik was dogh naakt gebooren
En naakt zoo zal ick weer neer-daalen in het graf:
Al wat den grooten God hem ooyd tot zeegen gaf
't Zy goed, of bloed, of eer, hy agt'et slegs maar leen-goed,
't Geen hy een wijl bezit: vermidts het dogh weer heen, moet
Gelijk het eertijds quam. Alwaart 't dat al 't gebouw
Des werrelds needer viel, hy zeyd: mijn God ik houw
U tot mijn vastigheyd, en agt al 't ander schaade,Ga naar margenoot+
Ja! enkel drek en stank. Dus drukt hy door genaade
De geest zijns heeren uit, ja; die zagtmoed'ge geest
Die by Gods heylig volk is ooyd, en ooyd geweest.
Derhalven werd by ons een vast besluyt genoomen,
Dat dit het middel is om tot de Rust te koomen:
Want waar 't zagtmoedig hart in liefde blijft bereyd,
Verkrijgtmen waare Rust, hier, en in Eeuwigheyd.
| |
[pagina 6]
| |
2.
Ga naar margenoot+ Want wie 't jok, van zagtmoedigheyd,
Gewillig op zijn schoud'ren leyd;
Niet qwaads kan hem bejeeg'nen
Zelfs 't kruys, dat dunkt hem zoet, en ligt,
Word hy in 't aangezigt
Gelasterd, hy kan zeeg'nen.
3.
Wanneer die man verdrukking lijdt,
Hy zeyd: mijn Heer, mijn God, ghy zijt
Mijn burgt, en sterken tooren,
Die my na ziel, en lijf behoed.
Ofschoon de Werreld woed
Zoo word zijn Rust gebooren.
Elk speelt zijn Rol.
Karel Ver Loove.
| |
Rechtmatig Oordeel. aan Tewis Dircxsz. Blok.NAardien mijn vraag alleen niet ziet,
Op 't geen de Vroome ziel geniet,
Wanneer zy uit het lichaam scheid,
En rust geniet in eeuwigheid;
Maar hoe den Mensch hier op de aardt,
Als lijf en ziel noch is gepaart,
En, in deeze ongestuyme zee,
Vol onrnst, harten-leet en wee,
Moet swerven zonder hulp of raad
Te vinden, om, uit zulk een quaad,
Tot in de Zoete-rust te gaan.
Zo vind ik my hier in voldaan.
En nademaal dat ghy, mijn vriend, de naaste zijt,
Zo heeft Apollo u den Lauwer toe gewijt:
Ontfang'er, tot een pronck, in spijt van nijd en tooren
En laat uw vlugge geest, al zingende, ons weer hooren.
Jan Zoet Amsterdammer.
|
|