Aan de lief-hebbers Van de zoete rust en eedle rym-konst.
WIe zoet vermaak mint, met Klaas Seep,
En, in de blaad'ren, zoekt te leeven,
Die moet zich, in de Rust begeeven,
Daar God Apollo, met sijn sweep,
De Geesten drijft tot Poëzy,
En duysend deunen haar leert queelen,
Om yeders hart en oor te streelen,
Met puyk van eed'le Rijmery,
Men vindt' er meer dan 't Griecx Parnas,
En meer dan neegen Zang-goddinnen,
Die, aan de Hengsten-bron haar zinnen,
Staag laaven uyt doorluchtig glas:
En daaglix, by de morgen-vreugd,
Op heur banket, u zoo onthaalen,
Dat ghy, by zulke zonne-straalen,
De weegen vind tot konst en deugd.
Wie zoet vermaak mint, met Klaas Seep,
En in de blaad'ren, zoekt te leeven,
Die moet zich in de Rust begeeven,
Daar God Apollo, met sijn sweep,
De Geesten drijft tot Poëzy,
En toon zich Rustigh, Zoet, en Bly.
|
|