Parnassus aan 't IJ
(1663)–Jan Zoet– Auteursrechtvrij
[pagina X]
| |
Ga naar margenoot+ Hier siet gy, 't oordeel van de Rust:
Ga naar margenoot+ En wie een Man verleyd, door lust:
Ga naar margenoot+ En 't best: en 't nutst van allen:
Hier worsteld Plicht, met Mannen recht,
Ga naar margenoot+ 't Verschil, dat God selfheeft geslecht,
Ga naar margenoot+ Sijn rijsen, stand, en vallen.
Ga naar margenoot+ Hier, hoord gy, wie u 't naaste is,
In d'aldergrootste droeffenis:
Ga naar margenoot+ En Christelijke Huys-sorg:
Ga naar margenoot+ De Liefd, en Toorn, en watse werkt:
Ga naar margenoot+ En wie, het hoogste-lot beperkt,
Ga naar margenoot+ En Vriendens schild, en Kruys-borgh.
Ga naar margenoot+ Hier blijkt, en Soon, en Ouders Plicht:
Ga naar margenoot+ Hier steld men Hoogvaardy voor 't licht:
Ga naar margenoot+ Hier toond men 't schuym der Dieven:
Ga naar margenoot+ Hier wijst men 's Jaars begin, en eynd,
Hier word een worm vergroot, verkleynd.
Hier heeft elk sijn believen.
Hier roept men Ja, hier seyd men Neen;
Op 't selfde onder-werp, en reên,
Elk spreekt na konst en kennis:
Elk yverd, in sijn eygen saak:
Elk Land-aart, spreekt sijn eygen spraak,
Elks visch, is na de ben is.
Elk Vogel, singt sijn eygen sangh,
Elk Looper, gaat sijn eygen gangh:
Elk Dichter, drijft sijn seggen,
Elk uyt, door konst, en pen, en keel,
Sijn meening; doch elk schijnt geheel,
Eens anders, te weêr-leggen,
De waarheyt (ondertusschen) blijft:
't Zy, wie daar voor, of tegen schrijft.
De prijs is, na het vonnis.
Het oordeel, staat an yder vry,
Die steygerd, op 't Parnas, aan 't Y:
Elk tap, wat in sijn ton is.
| |
[pagina XI]
| |
Hier vraagd het schrander breyn van Zoet,
Met kun, en kennis, an 't gemoedt:
Om jong, om oud te lokken.
Hier schaft ons Visscher, op den disch,
Gesouten, en bekende-visch.
Hier schenkt ons Blok, sijn blokken.
Hier rijst de schouw van haat, en nijd:
Die namaals een volkomen tijd,
Met steenen, wil beheynen.
't Zy dan, of wit, of schadelijk,
Al leerdmen eerst, men toond een blijk,
Voor grooten, en voor kleynen.
Hier voerd' een Heer, in dese Rey,
In Verbo Spero, tot geley:
Hier is de Liefd, standvastigh;
In Mannen, van Gesouten reên.
Men poogd te zijn, by yeder een
Vermaaklijk; niemand lastigh.
Hier staat Schuyleerus voor het oogh,
Hier rijst den Heuvel, steyl, om hoogh:
En Rixtels konstig hoonen.
Hier spreekt, Verloo, en Van der Laan.
Beeld-houwer; die u Hebers paân,
In Holland, weet te toonen.
Hier vloeyd de vinding, in Verhoek.
Hier wijkt Ver Loove, smaad, noch vloek;
Sijn fakkel, is an 't blaken:
De Dight-konst, leefd in sijn verstand.
Wijl Soutman, zayd, op 't Nuwe-land,
Daar Leeuwen, Vossen schaken.
Hier siet gy Bruno, in sijn schrift.
En van den Bosch, door d'eerste gift,
En Staats, om staat te houden.
Een yder speeld, sijn eygen rol.
Een yeder, schenkt sijn beeker, vol
Van 't geen, sijn Brouwer brouwden.
| |
[pagina XII]
| |
De gauste Geest, ontsluyt de deur.
Gy hebt de vryheyt tot de keur
Van 't werk, der eêlste Geesten;
Die d'Amstel, met haar schaduw, dekt:
En tot een Helicon verstrekt,
Voor menschelijke-beesten.
Jacob Steen-dam.
Noch vaster.
|
|