Mey-spel op verovering en herovering van de Schenkenschans
(2013)–Jan Zoet– Auteursrechtelijk beschermdI. Soets Mey-spelDe volledige titel van Zoets debuut luidt: I.Soets Mey-spel Wt-beeldende de winninge ende weder-winninge van Schencken-Schans. By de Ionge Batavieren onder 't woordt Ieught neemt an, Ghespeeld in s'Graven-Hage op den 6. Mey, Anno 1636. Dit toneelstuk werd gedrukt door Joost Jansz. Verheul, een uit Brielle afkomstige drukker van pamfletachtig werk. Hij werkte in Den Haag van 1635 tot 1647 en van zijn pers verscheen onder meer werk van Nootmans, de factor van de Jonge Batavieren. Het enig tegenwoordig bekende exemplaar van Zoets Mey-spel bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek van Chicago.Ga naar voetnoot+ Het bevat zes ongenummerde en zestien genummerde bladzijden in kwarto-formaat gestoken in een niet originele omslag. Op de typografische titel is het gemeemtewapen van 's-Gravenhage afgedrukt. Opvallend is dat op die pagina Zoets naam gespeld is met een S. Dit betreft – uiteraard - zijn oude spelling, nieuwe opvattingen over de spelling en vooral ook over de taal zijn zichtbaar wanneer hij van 1643 af zijn gedichten in een aanvankelijk zeer puristische jasje gaat kleden. Daarbij uniformeert en vereenvoudigt hij tevens de spelling en ondertekent vanaf dan met Jan Zoet.Ga naar voetnoot+ In zijn eerste gedicht voorafgaande aan het Meyspel beschrijft Zoet dat hij tijdens de Paasnacht op 23 maart 1636 in zijn dromen een 'voor-spoock', een voorspelling, kreeg over Frederik Hendriks overwinning. Omdat de definitieve zege pas een maand later een feit was, is het niet onmogelijk dat hij daarna zijn stuk schreef en dat gedicht er met gevoel voor symboliek erboven plaatste. Daarna wordt de rechtvaardigheid van de 'Ed. Heeren Schout Borgemeesteren ende Regeerders' van Den Haag met een lofdicht geprezen. Door Frederik Hendriks overwinning moeten zij het lastig bestuur even laten varen en meedansen in de overwinningsroes die zeker in deze trotse stad gevierd moet worden. Zoet heeft verovering en herovering verwerkt tot een allegorisch spel voorzien van genoemde gedichten en er aan toegevoegd een in een arcadisch kleed gestoken 'Spels waerom', de reden waarom hij dit spel geschreven heeft. Hij kan bij deze titel gedacht hebben aan Tesselschades beroemde spreuk 'Elck sijn waerom'.Ga naar voetnoot+ Dat Zoet op de hoogte was van verschillende literaire werken van tijdgenoten en er af en toe inspiratie in vond, is duidelijk zichtbaar in zijn andere gedichten en toneelwerk uit deze periode. In zijn debuut blijkt Zoet aan te sluiten bij bestaande modieuze genres. In pastorale toon verwoordt hij zijn blijdschap over de terugkeer van het arcadisch Holland na deze oorlog. Zijn woordgebruik komt bijna letterlijk overeen met dat in zijn gedichten voor het Amsteldams Minnebeekje die hij later in datzelfde jaar schreef.Ga naar voetnoot+ De creatie van een arcadisch landschap zoals Zoet hier doet, of het scheppen van een Hof van Eden, beide een locus amoenus, sluit aan bij de internationale stroming waarin een pastoraal wereldbeeld bij dichters en schilders een bron van inpiratie vormde. In hoeverre Zoets Mey-spel kan bogen op originaliteit is zonder een nader onderzoek van de enkele overgebleven meispelen niet te zeggen. De afnemende rederijkersactiviteiten zullen aan het geringe aantal debet geweest zijn. Mogelijk heeft Zoet wel kennis genomen van Burchoorns Bataviersche mey-spel. Dit eveneens voor Frederik Hendrick bedoelde spel werd in 1632 door de Jonge Batavieren gespeeld en door de schrijver zelf uitgegeven.Ga naar voetnoot+ Voorafgegaan door uitspraken van klassieke schrijvers waarin de rol van de poëzie breed wordt uitgemeten, bestaat het spel voornamelijk uit lange betogen. Mythologische personages als Apollo en Mars en de icoon van de nieuwe onafhankelijke staat, Batavia, ondersteunen breedvoerig de beginnende vredesaspiraties van Frederik Hendrik. Ook Zoet zal een allegorisch spel schrijven waarin vergelijkbare personages figureren en Batavia zelfs een meer prominente rol wordt toebedeeld. Doch Zoet is ondanks het allegorische kleed dat hij aangetrokken heeft, een verteller, zoals hieronder zal blijken. Het zal daarbij opvallen dat hij het vak van toneelschrijver met succes heeft afgekeken van de vele toneelopvoeringen in de Nederduytsche Academie in Amsterdam. Al in zijn Mey-spel, maar ook in zijn latere kluchten is zijn voorliefde voor het werk van Jan Harmensz Krul opmerkelijk.Ga naar voetnoot+ Een ander aspect van Zoets werk dat hier uiteraard voor het eerst te lezen valt, is het gebruik van de spreektaal zoals hij die in Amsterdam en ommelanden had kunnen horen en in de werken van Bredero gelezen kon hebben. Hij zal nog enkele jaren verschillende figuren uit zijn werk dat dialect laten spreken. In de minderemanstoneeltjes waarmee hij in dit geval zijn Mey-spel lardeert, zal de enige daarin voorkomende figuur, Albedil, een boer, daarvan met veel verve gebruik maken.Ga naar voetnoot+ Ook het dichtwerk van Van de Venne was hem niet vreemd. Diens specifieke stijl waarin vooral allerlei neologistische woordkoppelingen een grote rol spelen, zoals dat onder meer te lezen was in diens Tafereel van de belacchende werelt, heeft Zoet enkele malen overgenomen. Ga naar voetnoot+ Dat Zoet zich geconformeerd heeft aan de speelwijze van de rederijkers blijkt ook uit het feit dat zijn spel werd opgevoerd op wagens tijdens de grote Haagse kermis in de meimaand op het Binnenhof. In de Rekeningen die zich nog in een verminkt afschrift van de Resolutiën 's Hofs van Holland bevinden zich mededelingen over vergoedingen. Een ervan, hierboven geciteerd, betreft zonder twijfel de opvoering van Zoets Mey-spel. |
|