Mey-spel op verovering en herovering van de Schenkenschans
(2013)–Jan Zoet– Auteursrechtelijk beschermdJan Zoet en zijn Mey-spelOmdat er geen vroegere werken van Jan Zoet gevonden zijn, moet zijn Mey-spel wel als zijn debuut gezien worden. Ga naar voetnoot+ Zoet werd geboren in Amsterdam in 1610 en trouwde daar in 1633. Hij onderhield zich met binden en drukken van boeken en bleek in zekere zin een adept van de bekende toneelschrijver J. H. Krul en goed op de hoogte van diens Musyck-Kamer (1634 – 1635). Zoets bijdragen aan het Amsteldams Minne-beekje, zijn Tweede Deel van Drooge Goosen en De Hedensdaegsche Mantel-eer zijn alle in Amsterdam gedrukt in de tweede helft van 1636. Omdat zijn Mey-spel omstreeks mei 1636 in Den Haag het licht zag en werd opgevoerd, moet Zoets verblijf daar dus in de eerste helft van dat jaar gesitueerd worden. Over dat verblijf is vrijwel niets bekend. Of en hoe Zoet daar deelnam aan de activiteiten van de Jonge Batavieren, zelf speelde of slechts zij het misschien tijdelijk, de regie had, valt evenmin iets te zeggen. Uit enkele grappige opmerkingen van studenten in zijn klucht, Tweede Deel van Drooge Goosen, (Amsterdam, 1636) valt op te maken dat Zoet op de hoogte was van een diefstal gepleegd door de factor van de Jonge Batavieren, Pieter Nootmans. Hij verduisterde het tin van de Kamer om dat te belenen bij de lommerd. Mede hierom mag worden aangenomen dat Zoet op de hoogte was van het Haagse rederijkersleven. Het werk van enkele belangrijke dichters uit die kringen heeft Zoet aantoonbaar gekend, zoals BurchoornsBataviersche mey-spel, waarover hieronder meer, Van de Vennes Tafereel van de belacchende Werelt (Den Haag 1635) Ga naar voetnoot+ en Huygens' eerder verschenen Costelick Mal. Ga naar voetnoot+ De Haagse toneelwereld zal Zoet zeker aangetrokken hebben, maar vooral Frederik Hendrik heeft hij in zijn hart gesloten. In het debuut is Zoets grote bewondering voor diens heldhaftigheid duidelijk af te lezen. Ook in zijn verdere leven zal Zoet zich presenteren als fervent Oranjeklant waarbij vooral stadhouder Willem III voortdurend in de prijzen viel. Zoet verklaart zelfs, na 1650, dat er voor deze Oranje ook een belangrijke rol is weggelegd in de religieuze wereldgeschiedenis. God wil namelijk iets groots met hem verrichten. Ga naar voetnoot+ In 1636 is er nog alleen maar bewondering voor Frederik Hendrik om zijn met veel moeite bevochten overwinningen op de Spanjaarden. |