Mey-spel op verovering en herovering van de Schenkenschans
(2013)–Jan Zoet– Auteursrechtelijk beschermdHet meispelMeispelen werden vooral in de 16e eeuw opgevoerd door zuidnederlandse rederijkers. Een serieuze poging een dergelijk spel als genre te omschrijven deed voorzover bekend alleen Eugene de Bock in zijn Colijn van Rijssele en andere rederijkers (1958). Hij beschrijft daarin een aantal eigenschappen die dit soort spelen moeten markeren, maar beperkt zich voornamelijk tot korte omschrijvingen van dergelijke toneelstukken uit de 16e eeuw.Ga naar voetnoot+ Hoewel Zoets Mey-spel redelijk ver af staat van die 16e-eeuwse voorgangers, mag een samenvatting van De Bocks bevindingen hier niet ontbreken. Bij zijn onderzoek betrok hij ook spelen die volgens hem als meispel te typeren waren, maar niet als zodanig werden benoemd. Voor het meispel als apart genre zich een plaats had verworven, was de meiviering zelf al eeuwen gemeengoed. Liederen en dansen om de meiboom kenmerkten de vruchtbaarheidscultus waarbij de lente als voorbode van de zomer gevierd werd. Bij de meispelen was het aanvankelijk gebruik een meiboom te planten. Dat gebeurde veelal voor het huis van de plaatselijke magistraat die daarvoor enig geld fourneerde. Uiteraard werd in de meispelen, maar ook in vergelijkbare liederen en refreinen de natuur in haar aangenaamste vorm neergezet. Dat gaf veel rederijkers de gelegenheid in een dergelijk fraai, vaak arcadisch landschap zonodig mythologische personages te plaatsen. Omdat er voor zover bekend op Burchoorns spel na in 1632, al geruime tijd vrijwel geen meispelen meer gespeeld en gepubliceerd werden, kan Zoets debuut als een afsluiting van deze rederijkerstraditie worden bestempeld. |
|