schijn leken te komen. Ze deden een vlugge greep naar mijn bagage en verdwenen ermee in het donker ‘Hee zeg!’ riep ik en sprong het donker in. Maar wat fatalistisch stond ik al gauw weer stil. Het leek onbegonnen werk.
Een klein donker meisje met grote zwarte ogen en haveloze touwschoentjes aan, greep mijn arm en trok me mee in de richting van de stenen trappen die van de haven omhoog liepen naar het eigenlijke dorp Ronco.
Terwijl ik begon te klimmen, zag ik even boven me op de schijnbaar eindeloze trap die tot de op dat ogenblik sterreloze lucht leek te reiken, een lange rij brandende kaarsjes.
Mijn ogen raakten gewend aan het donker. Ik zag dat elk kaarsje vastgehouden werd door een kind en dat elk kind een onderdeel van mijn bagage droeg.
Bij zo'n gelegenheid hou je op je zelf dingen af te vragen. Je geeft je over aan de vreemde realiteit van het onverwachte en je volgt het lot waarheen het je ook voert. Ditmaal voerde het lot linksaf langs het kapelletje, daarna door de tuinen van de oude Giuliano, dwars door de wijngaarden tot bij het witgeschilderde huisje en nog veel verder. Zwijgend klom ik de stenen trappen op en vóór mij kronkelde zwijgend de rij brandende kaarsjes langs de berghelling omhoog.
Toen pas bleek dat ik een huisje had gehuurd dat het eigendom was van signora Aragoni. Ze had tien kinderen. Die tien kinderen droegen de kaarsjes en mijn bagage naar haar huis.
Misschien was ik na aankomst in het kleine hutje te vermoeid om goed te luisteren naar de uitleg die mij in rad Italiaans werd gegeven. Het enige dat me bijbleef waren de steeds herhaalde woorden: ‘de kippen - het voer in het schuurtje - en altijd op tijd, vooral op tijd, signora!’
‘Si, si!’ zei ik maar en na een laatste ‘buena sera’ sloot ik de deur achter de bedrijvige rug van signora Aragoni die zich ging terugtrekken in het huis van haar zuster of misschien wel op reis zou gaan, helemaal naar Ascona - maar dat wist ze nog net.