Wees nieuwsgierig en leef langer
(1967)–Aya Zikken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Ezeltjes en nieuwsgierigheid. Wanneer je die twee dingen in plaats stelt van de mantilla's en de hoffelijkheid, dan kom je daarmee iets dichter bij de sfeer van het Spaanse land. En het lijkt duidelijk dat er een verband bestaat tussen de ezeltjes die je overal in Spanje ziet rondsjokken en de nieuwsgierigheid van de bewoners. Wanneer je op de fiets dit zuidelijke land doorkruist, kom je zowel met het een als met het ander in aanraking. En dan zie je het verband tussen ezeltjes en nieuwsgierigheid misschien ook wel scherper dan de toerist die een ander vervoermiddel heeft gekozen. Want denk het je maar in. Je bent zo'n Spaanse landman die op een ezeltje zit. Je komt gezapig aanschommelen langs de hete weg die van San Sebastian door de uitlopers van de Pyreneeën heen naar de Spaans-Franse grens loopt. De lange rij gevlekte platanen schuift uiterst langzaam voorbij: een vertraagde film. Er is niet veel om naar te kijken. Die platanen ken je nu al van haver tot gort. Elke boom zie je van te voren een kwartier lang aankomen en als je lust hebt je om te draaien kun je hem een kwartier lang achter je zien verdwijnen. De bergen om je heen: je hebt er nu al uren naar gekeken. Daar bovenop je ezeltje heb je alle tijd van de wereld en het enige dat je te doen staat is uitkijken naar iets dat je aandacht een ogenblik bezig zou kunnen houden. Ten slotte vind je dat dan. Om de kromming van de weg verschijnt een zonderlinge figuur, een mens, een vrouw zelfs. En ze zit niet op een doodgewoon ezeltje maar op een fiets, een allermerkwaardigste fiets bovendien. Als Spaans landman ben je eerst niet van plan om in dit vreemde gebeuren tussenbeide te komen en om de vrouw te hinderen met de nieuwsgierigheid die nu onbedwingbaar bij je bovenkomt. Maar er is natuurlijk niets tegen om het ezeltje in te houden en alles goed in je op te nemen. Trouwens wat doet die vreemdelinge anders. Je ziet haar afstappen, een camera te voorschijn halen en daar staat ze nu kwasi de platanen op de korrel te nemen maar heimelijk wachtend tot je met je ezeltje in haar schootsveld verschijnt. Nou, laat haar het ezeltje hebben. Je stapt af en bindt je lastdier aan een boom. Nu kan ze Kosalia fotograferen zoveel ze wil en | |
[pagina 131]
| |
zelf sta je volkomen in je recht wanneer je de weg oversteekt en haar fiets van onder tot boven begint te inspecteren. Een achterlicht? Wonderlijk. Die remmen? Wel een solide constructie. Hoe zou het slot werken? Je begint eraan te prutsen totdat de vreemdelinge naar je toe komt en je de werking verklaart. Open - dicht. ‘Pratico, pratico!’ roep je enthousiast en dan ... Maar we hebben ons nu wel voldoende ingeleefd in de situatie van de een ezeltje berijdende Spaanse landman. We hebben gevoeld hoe noodzakelijk de bevrediging van de menselijke nieuwsgierigheid wordt wanneer je nog heel wat uren stapvoets rijden over een eentonige zonnige weg voor de boeg hebt met niets dan platanen om naar te kijken en weinig om over te denken. We kunnen onze eigen volksaard weer aannemen en ons voorstellen - het zal minder moeite kosten dan daarnet - hoe we met de fiets door het Spaanse land rijden op weg naar het grensplaatsje Irun. Wakker worden in een klein plaatsje op het land, is een belevenis. Als je de langgerekte kreet ‘ietsoewieòewie...’ van een visvrouw hoort vlak onder het raam van je hotelletje, weet je dat dit land eigenlijk niet ‘Europees’ te noemen is, al maakt het een deel van Europa uit. Want waar in Nederland of in een ander land van Europa zal zo'n visvrouw de buitenlander die met een slaperig gezicht uit zijn hotelraam op haar neerkijkt, haar waar te koop aanbieden met een ijver en een doorzettingsvermogen die gebaseerd zijn op de overtuiging dat er nog wonderen gebeuren? Dat de vreemdeling hier niet woont, dat hij niet zelf kookt en dus haar vis niet kan gebruiken, zijn geen argumenten die haar afschrikken. ‘Maar kijk dan toch,’ roept ze, ‘is het dan geen prachtige vis. Is die soms geen vijf peseta's waard?’ Wat kun je daar op antwoorden. Het kan je hoogstens spijten dat er nu geen Spaanse Simpelman voorbij komt wandelen die zonder twijfel met een lege portemonnaie en een mand vol vis zou | |
[pagina 132]
| |
blijven zitten. Alleen omdat die vis werkelijk prachtig is en vijf peseta's niet duur. Na het ontbijt, dat bestaat uit een grote kom koffie en een stuk brood, kun je dan op weg gaan naar Irun. Ook hier zie je in de winkels de zwarte mantilla's die behalve op feestdagen, praktisch nergens meer worden gedragen. De buitenlander kan ze kopen voor zes tot negen gulden (en duurder) plus de daarbij horende schildpadkammen waarvoor je tien tot veertig gulden moet neertellen. Goedkoop en aardig is het kinderspeelgoed dat je hier ziet: er zijn prentenboeken waarin Spaanse schonen dwars over de royale pagina's de falango dansen in bonte rokken die met echte zijde op het papier zijn geborduurd. Dan zijn er de legpuzzels die de kaart van Spanje voorstellen, elk stukje een deel van een provincie met de grote steden in duidelijke letters erop. Ze zijn blijkbaar populair bij de kinderen. Op bijna iedere straathoek kun je een stel jongetjes van drie tot vijf jaar op het trottoir zien zitten spelen met zo'n puzzel. ‘Hier is Almeria,’ roept er een en schuift handig de zuidelijke provincie in het half in elkaar gezette Spanje. ‘En daar is Galicia,’ roept een ander. Zonder aarzelen gaat z'n hand naar het noorden. Als deze jongens naar school gaan, zal dit deel van de aardrijkskunde voor hen zeker geen moeilijkheden opleveren. In de grotere plaatsen past men het etensuur aan bij de gewoonten van toeristen uit het noorden. In de kleine plaatsjes is tien uur nog altijd een normale aanvangstijd voor het diner en wie om twaalf uur in de nacht in zo'n dorp aankomt wordt in het kleine hotelletje dadelijk naar de eetkamer gebracht waar de maaltijd dan nog in volle gang is. De Spanjaard gaat dus over het algemeen laat naar bed en hij staat - als zijn werk hem dat niet belet - ook laat op. Meestal ontbijt hij niet voor een uur of tien en hij luncht om een uur of drie in de middag. Je went aan deze dingen zoals je went aan de ezeltjes en de nieuwsgierigheid. Toen ik op een avond mijn dessert liet staan om eens een half | |
[pagina 133]
| |
uurtje eerder in bed te kunnen kruipen en daardoor wat vroeger dan gewoonlijk terugkwam in mijn pensionkamer, vond ik daar de eigenares van het pension die naast mijn bed stond. In haar handen hield ze de foto die ik daar op het kastje had neergezet om mij bij terugkomst te verwelkomen. Dat ze zo betrapt werd, bracht haar niet in verwarring. ‘Is het uw verloofde?’ vroeg ze, overborrelend van nieuwsgierigheid. ‘Of is het uw man?’ Het deerde haar niet dat ik glimlachend mijn schouders ophaalde. ‘En dan komt u toch helemaal naar ons land toe?’ ging ze door, ‘maar men moet de mannen immers nooit alleen laten. Weet de señora dat dan niet? Ze zijn zo zwak, die mannen. En de vrouwen zijn niet te vertrouwen. Ze gaan er zo met de man van een ander vandoor. Nee, als ik de señora nu eens mag raden...’ Nadat ze zich, tegenstribbelend, de kamer uit had laten werken, kon dan eindelijk de korte Spaanse nacht beginnen. Die nacht was vol geluiden, gitaarklanken en gezang in de verte. En ook vol dromen waarin ezeltjes rondliepen en vrouwen die er vandoor gingen met de man van een ander. |
|