het met Spaans. Daarna probeerden zij het nog eens met Portugees. Maar we begrepen elkaar nu eenmaal niet.
Op de manden stond geen adres.
Op dat moment begon de trein te rijden en er kwam een in het zwart geklede gedaante aanrennen die zich met een levensgevaarlijke sprong op de treeplank slingerde en ademloos onze coupé binnenstapte.
Aan de lange zwarte cape die nonchalant om zijn schouders hing, en aan het felgekleurde lint dat aan zijn boekentas wapperde, zag ik dat het een student moest zijn. Blijkbaar dachten mijn medereizigers hetzelfde als ik. Haastig werd de student uitgelegd waar het om ging waarna deze me eerst hoffelijk zijn kaartje aanbood en me vertelde wat er aan de hand was. In vlot Frans werd me gezegd dat deze twee manden naar Villar Formoso moesten worden gebracht. Ik was de enige die helemaal tot aan Villar Formoso reisde en daarom zou ik zeker wel zo vriendelijk willen zijn die manden daar af te leveren. Natuurlijk wilde ik wel zo vriendelijk zijn.
‘Maar aan wie moet ik ze geven?’
Dat wist niemand. Het zou zich vanzelf wel redden, dacht men zorgeloos.
‘Maar,’ zei ik tegen de student, ‘ik moet nog overstappen in Guarda. Aan die manden zitten geen handvatten en ik heb nog een fiets bij me en mijn eigen bagage.’
De trein stopte op dat moment in Pampilhosa en de student moest uitstappen. Hij reikte me vriendelijk de hand. Ik zou het zeker wel klaarspelen, dacht hij.
‘Onze eigen vrouwen dragen dergelijke manden op het hoofd,’ zei hij met een lach, ‘en dat is ongetwijfeld de enige manier om ze te vervoeren.’
Terwijl de trein verder het Portugese land introk, stroomde langzamerhand de coupé leeg. Ten slotte bleef ik alleen achter met een man die stapels kranten boven zich in het net had liggen. Zelf zat hij geabsorbeerd in een van deze kranten te lezen. Af en toe sprong hij overeind, draaide vliegensvlug het raampje open en gooide een pak kranten naar buiten, de olijfboomgaarden in. Dit