Waarschijnlijk was hij, net als ik, om twee uur in Nazaré aangekomen. Op dat uur zie je de vrouwen blootshoofds in de felle zon zitten, bezig de netten te boeten of vis te fileren, terwijl alle mannen lui in de schaduw liggen te slapen.
In Nazaré moet je de bevolking minstens een volle dag in hun werkzaamheden volgen om er een idee van te krijgen hoe het vissersleven zich hier afspeelt.
Om vier uur in de morgen is het al druk op het strand. Dan worden de boten die overdag hoog op de oever liggen, via een rij palen naar zee getrokken door een of meer ossen.
De ene boot na de andere glijdt op deze manier, meegeduwd en getrokken door de hele manlijke bevolking, het water in. De streek is visrijk en het wemelt hier van tarbot, makreel, sardientjes en aal.
Laat in de ochtend komen de boten terug en worden een voor een het strand weer opgetrokken.
Misschien is dit het ogenblik waarop Nazaré het sterkst leeft. De mannen, gespierd en donkerder dan een Arabier, lopen rond in hun hemden van geruite wollen stof waarin ze meestal zowel in de zomer als in de winter zijn gekleed.
Bijna nooit tref je een van hen blootshoofds. Ze dragen een pet of zwarte wollen muts met lange punt die tot op de schouders afhangt. In deze muts worden allerhande dingen gestopt die een man in noordelijker streken meestal in zijn broekzak bergt; geld, eindjes touw, lucifers, een pijp, tabak of een pakje sigaretten.
De vrouwen dragen over het algemeen een effen bloese met zwarte of bruine omslagdoek en een geruite rok, die wijd uitstaat zoals je dat vaak op modeplaten maar nooit in werkelijkheid ziet.
Toen ik, tegen een van de jongere vissersvrouwen een bewonderende opmerking over dit soort rokken maakte, sloeg ze dadelijk een puntje ervan terug en toonde me lachend het geheim: een wijde, stijf gesteven onderrok met een gestulpte en met blauw garen geborduurde rand. En dááronder - weer sloeg ze een punt terugzag de señora het wel? - nóg zo'n onderrok, ditmaal met oranje bewerkt en daaronder nóg zo'n rok...