‘Dat kan híj het best weten,’ zei de kapitein, ‘want hij danst altijd met de passagiers als er feest is op het dek...’
De jonge officier raakte in verlegenheid. Hij bloosde, keek schichtig naar mijn notitieboekje en zweeg.
‘Ik zie het al,’ zei ik met een zucht, en in mijn boekje schreef ik: ‘verhouding tussen bemanning en passagiers uitstekend maar niet iets om in het interview te zetten.’
Ten einde raad ging ik de scheepstimmerman, die uit Egypte afkomstig was, opzoeken. Hem legde ik mijn romantische visie over het leven van zeelieden uit.
‘Vertel het maar gerust,’ zei ik, ‘jullie drinken liters rum in het vooronder en slaan elkaar om de dag knock out.’
Moshe keek me misprijzend aan. Met opgestroopte mouwen stond hij in een eerste klas-kajuit en draaide een moer bij de patrijspoort vaster aan.
‘Dit is geen Amerikaanse kustvaarder maar een Israëlische lijndienst,’ zei hij. ‘We drinken niet en slaan elkaar ook niet k.o.’
Mogelijk zag hij dat ik teleurgesteld was want met een lachje voegde hij er aan toe: ‘Alleen heb ik gisteren de steward die voor het eten van de bemanning zorgt een rotte tomaat naar z'n hoofd gegooid omdat hij een vervelende opmerking maakte. En het was raak ook, dat schot met die tomaat. Maar dat kun je onmogelijk in een interview zetten.’
‘Integendeel,’ zei ik, ‘die rotte tomaat redt nog maar net de romantiek van het zeemansleven. Niemand wil reizen op een boot die bemand is door zachtzinnige kantoorklerken. Rotte tomaten is wel het minste dat we mogen verwachten.’
En tevreden liep ik naar de eetzaal waar ik een steward uitzocht die uit Italië kwam en hem lag kennelijk het hart op de tong. Om het hart en de tong ging het ten slotte.
‘Het is wel eens moeilijk werken met de passagiers,’ vertelde hij me. ‘We eten hier namelijk kosher. Dat houdt onder meer in dat er geen melk wordt gegeven bij maaltijden waar vlees in is verwerkt. Veel passagiers protesteren als ze hun koffie zonder room moeten gebruiken.’