Ontmoeting in Galilea
Zomaar ergens tussen de heuvels die rondom het meer van Galilea liggen, stopte de bus en reed de gloeiend hete weg terug naar Tiberias.
Ik zette mijn linnen reistasje neer in het stof langs de wegkant en keek of ik ergens een menselijk wezen zag. Om me heen lagen velden van rode, pas geploegde aarde. Het was vroeg in de middag en nog heet. Alleen een al wat oudere vrouw raapte nog stenen die ze verzamelde in een grote mand die aan haar arm hing. Af en toe leegde ze die mand aan de rand van het veld.
‘Shalom!’ riep ik tegen haar. Dadelijk keek ze glimlachend op en begon rad tegen me te praten in het Ivriet. Maar ik schudde spijtig mijn hoofd. ‘Engels?’ vroeg ik hoopvol, ‘Duits, Jiddisch, Frans?’
Ze bleek geen van die talen te verstaan. Ze had een donkergekleurd, vriendelijk gezicht. Mogelijk kwam ze uit Yemen.
Ik reeg de paar Hebreeuwse woorden die ik kende aan elkaar met verklarende gebaren.
‘Een bed,’ zei ik. ‘En eten - een huis,’ legde ik uit.
‘Weinig geld,’ zei ik daarna met nadruk.
Ze bleef me aanstaren. ‘Een huis voor veel mensen,’ voegde ik er aan toe.