Wees nieuwsgierig en leef langer
(1967)–Aya Zikken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
gemeenschappelijk. Deze moshav shitufi lijkt daar wel op maar heeft toch meer weg van het leven in een kiboets. Alleen hebben we hier andere huizen dan in de kiboets. Kinderen wonen bij de ouders. We verzorgen onze eigen maaltijden. De inkomsten gaan weer in een gemeenschappelijke kas zoals dat gebeurt in de kiboets. In een moshav houdt ieder wat hij zelf verdient. Je ziet, er zijn veel mogelijkheden in Israël.’ ‘Ik weet het: hakèsjet,’ zeg ik terwijl ik met Amos, zijn vrouw die uit Zweden komt en hun drie kinderen aan tafel ga zitten en een Scandinavische schotel krijg voorgezet. Met het aantekenboekje uit Eilath, dat boekje met de vele suggesties, trek ik verder het land door. Soms help ik grapefruit plukken of druiven. Af en toe spit ik in de woestijn. Nu en dan slaap ik in een grote stad - eens op de analysebank van een psychiater - dan weer op een hoop stro in een schuur, op een stapel kussens in een nederzetting van mensen die uit Perzië zijn gekomen, op een vrachtwagen, in een luxe bed. Soms slaap ik in de open lucht. Ook zit ik wel nachten uit tegen de muur van een huis omdat er op de plek waar ik ben geen slaapplaats vrij is, al wordt die mij gastvrij aangeboden. Een lauwe nacht breng ik zo door onder de sterrehemel van een wat rommelig in elkaar getimmerd voorstadje. Er wonen mensen die uit Marokko komen. Ze kunnen een beter huis krijgen in het open veld of in de heuvels rond Jeruzalem. Maar ze zijn gewend aan de grote stad. Ze brengen het nog niet op daar afscheid van te nemen. Er hangt een geur van gebraden vlees dat aan stalletjes wordt verkocht. Die hele nacht door hoor ik stemmen in het Frans verhalen vertellen. Er is daar geen stilte. Nog heel lang klinkt geschetter van oosterse muziek vermengd met lawaai van blaffende honden, gezang, gelach. Het lijkt of het die hele nacht door kermis blijft. Terwijl ik daar tegen een van de wankele gebouwtjes geleund, op de grond zit, komt in het schemerdonker een oude man langs. Misschien denk ik aan bomen die na een bepaald aantal jaren niet meer verplaatst moeten worden. Ook ben ik te slaperig om beleefd te zijn. | |
[pagina 81]
| |
Als hij stilstaat en in mijn richting kijkt, vraag ik hem: ‘Hoe bevalt het u hier nu? Verlangt u niet terug naar de stad waar u vandaan bent gekomen?’ Een verklaring van mijn ongewone aanwezigheid heeft hij niet nodig. Misschien is hij beleefder dan ik? Op de man af en met besliste stem zegt hij: ‘Ja, ik denk vaak aan die stad waar ik mijn hele leven heb gewoond. En dat voél ik dan.’ Hij slaat op zijn borst, een veelzeggend gebaar. Toch zie ik dat hij zijn rug strekt. ‘Maar hier is het beter,’ zegt hij, ‘hier is mijn land, hier ben ik thuis!’ |
|