gehouden moest worden, een werkje dat ze al gauw aan mij overliet, stond een verticaal bamboerek op wieltjes. Over dit rek hing een doek dat gespannen gehouden werd door een tegenwicht.
Itih was batikster. De beste van de dessa, zei Aminah.
Heel, heel mooi waren de kaïns die zij maakte. Ze werkte nooit met een tjap, een stempel zoals in de fabriek werd gebruikt.
Met de tjanting, waarin vloeibare was zat, spaarde ze op de stof sierlijke stippellijnen uit en zie eens die patronen die ze tekende met houtskool!
Als het vuur in het komfoortje goed brandde, zat ik naar Itih te kijken. Nooit sprak ze een woord tegen me maar soms keek ze me aan en dat was genoeg. Snel tekende ze haar patroon waarvan ze de omtrekken met was overtrok. De tjanting had verschillende fijne schenktuitjes waarmee ze dunne en iets dikkere lijnen kon trekken. Later vulde ze de vlakken, die uitgespaard moesten worden, op met was en liet die drogen. Een paar dagen later zag ik haar dan de stof blauw verven met indigo. Ze spoelde de doek, droogde de stof en haalde de was weg. Daarna ging ze weer aan het werk met de tjanting. De stof kwam dan in een verfbad, ditmaal van een roodbruine kleur. Itih had de meeste blauwe gedeelten tegen die tijd met was bedekt om de kleur te beschermen. Enkele blauwe plekken liet ze vrij. Die werden daardoor in het nieuwe verfbad zwart. Zo ontstond een doek vol grillige figuren in rood, blauw, zwart en wit. Het was een bezigheid die me de adem benam en de eerste maal dat ik het ontstaan van een kunstwerk mee kon maken van begin tot eind.
Op een dag was Itih verdwenen. Het bamboerek stond niet langer achter het huis. Aminah wilde niet over haar spreken maar ik hoorde brokstukken van gesprekken tussen mijn ouders. Het geval van Itih had in alle kranten gestaan.
Een man uit haar kampong was mataglap geworden, opeens helemaal gek. In een aanval van razernij had hij zijn patjol gezwaaid en Itih's rechterarm afgehouwen. Maar ze was niet dood. Het was allemaal nog goed afgelopen, zeiden de krantenmensen.
Ik dacht aan de tjanting, die ik niet meer in haar kleine hand-