De tirannie van het cliché
(1982)–A.C. Zijderveld– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
InleidingDe geografische kaarten van onze aarde hebben geen witte plekken meer. Ieder stuk van het aardoppervlak is intussen ontdekt en op kaart gebracht. Voor soortgelijke exploraties en ontdekkingen moeten we de aarde verlaten, de planeten onderzoeken en daar voorbij de kosmos binnendringen. Is het denkbaar dat de ontdekking van de maatschappijGa naar eind1 die geleid heeft tot de opkomst van de sociologie, intussen ook wel is voltooid en dat bijgevolg in deze discipline geen belangrijke theoretische verrassingen en ontwikkelingen meer te verwachten zijn? Is het denkbaar dat Marx' notie van een basis en een bovenbouw, Durkheims sociale feiten, Webers sociaal handelen gefundeerd in subjectieve betekenissen, Simmels vormen van maatschappelijk handelen, Pareto's leer van de residuen en derivaten, Meads notie van de symbolische interacties, Mertons manifeste en latente functies, Parsons' sociaal systeem, Mannheims onderscheiding tussen functionele en substantiële rationaliteit de belangrijkste theoretische continenten vormen op de sociologische kaart? Is het mogelijk, met andere woorden, dat de opgave van de sociologische theorie-constructie, namelijk om de witte plekken in onze kennis van de sociaal-culturele werkelijkheid op te vullen in feite voltooid is en dat bijgevolg verdere theoretische ontwikkelingen in deze discipline slechts zullen bestaan uit relatief kleine aanpassingen en toevoegingen - ontdekkingen, als het ware, van een aantal kleine, tamelijk onbelangrijke hoekjes van het sociale leven? Zou van nu af aan sociologische theorie slechts bestaan uit een eindeloze reeks variaties op dezelfde thema's en vooral ook uit talloze herhalingen? Zijn nieuwe, opwindende ontdekkingen op theoretisch gebied, vergelijkbaar met die van bijvoorbeeld Marx, Durkheim en Freud, nog te verwachten in de sociale wetenschappen en in de menswetenschappen in het algemeen? Is hier nog sprake van een gevoel van onwetendheid, een besef dat er nog dimensies en feiten zijn die we nog niet begrijpen en kennen, zoals het geval is in de moderne astrofysica waar gewerkt wordt met fascinerende, hypothetische begrippen als pulsars, quasars en black holes? | |
[pagina 10]
| |
De virtuoos en veel schrijvende astronoom Isaac Asimov begint zijn boek The Collapsing Universe: The Story of Black Holes (1977) met de volgende kenmerkende, zij het ietwat overdreven woorden: ‘Sinds 1960 heeft het heelal een geheel nieuw gezicht gekregen. Het is opwindender, mysterieuzer, gewelddadiger en extremer geworden sinds onze kennis hieromtrent zich plotseling heeft uitgebreid. En het opwindendste, meest mysterieuze, gewelddadige en extreme verschijnsel van alles heeft de eenvoudigste, meest ordinaire kalme en milde naam - simpelweg “zwart gat”.’Ga naar eind2 De ontdekking van het verschijnsel maatschappij, die ongeveer aan het einde van de Middeleeuwen begon en gedurende de modernisering gaandeweg in diepte en reikwijdte toenam, aanleiding gevend tot de opkomst van de sociologische discipline in de negentiende eeuw, kon natuurlijk niet zo spectaculair zijn als de recente ontdekkingen in de astrofysica. Maatschappij is voor de mens, wat water is voor de vis: het is moeilijk en het nam dan ook nogal wat tijd in beslag, om zich van dit ‘water’ bewust te worden, om schematische en rationele kennis omtrent dit ‘water’ te verwerven.Ga naar eind3 Toch heeft het er alle schijn van, dat de ontdekking en de daaruit voortvloeiende theoretische en empirische verklaringen en interpretaties van het verschijnsel maatschappij thans grotendeels voltooid zijn. De maatschappelijke werkelijkheid bergt ogenschijnlijk geen mysterieuze ‘zwarte gaten’ in zich en de sociologische kaart schijnt geen ‘witte plekken’ meer te kennen. Indien het juist is, dat de verdere ontwikkeling van de sociaal-culturele wetenschappen belangrijke verrassingen zal ontberen, mogen we aannemen dat de sociaal-culturele werkelijkheid zelf haar loop heeft gehad en relatief onveranderlijk en stabiel zal blijven. Immers, de sociaal-culturele wetenschappen vinden hun ontstaansgrond en voedingsbodem in deze werkelijkheid. Is het te fantastisch de Westerse gemoderniseerde beschaving te beschouwen als een groot verzamelbekken van culturele mogelijkheden die inmiddels alle tot werkelijkheid zijn gekomen en theoretisch verklaard zijn? Is het niet mogelijk om, als in een gedachte-experiment, de moderne beschaving met een computer-programma te vergelijken, waarvan de variabelen inmiddels zijn uitgedraaid - verwerkelijkt in het sociaal-culturele leven, geregistreerd en geanalyseerd in de sociaal-culturele wetenschappen?Ga naar eind4 In een dergelijke staat van entropie produceert een cultuur niet langer nieuwe, krachtige thema's en stijlen. Integendeel, zij kwijnt voort in zich herhalende neo-bewegingen die van verbeeldingskracht verstoken zijn: neo-naturalisme, neo-evolutionisme, neo-primitivisme, neo-klassicisme, neo-romantiek, neo-marxisme, neo-hegelianisme, neo-freudianisme, enz.Ga naar eind5 Kan in een dergelijke toestand de literatuur nog een roman, de muziek een symfonie, de beeldende kunst een sculptuur of schilderij, de sociale wetenschap een alge- | |
[pagina 11]
| |
mene theorie produceren zonder clichés? Om ons tot het laatste te beperken, worden hedentendage de sociaal-culturele wetenschappen in hun denkvormen en in hun thema's van onderzoek niet door en door gevormd door allerlei neo-bewegingen die allerlei clichés produceren? De sociologie bijvoorbeeld wordt sedert ongeveer 1960 gekenmerkt door een chaotische reeks van onderling concurrerende neo-bewegingen. In een gemeenschappelijke poging om een eind te maken aan de overheersing van het neo-positivisme, dat zo kenmerkend was voor het sociologisch onderzoek in de vijftiger jaren, wendden vele sociologen zich tot het Marxisme en het Freudianisme, tot de Fenomenologie en het Existentialisme en sedert ongeveer 1970 tot Wittgensteins merk van de analytische filosofie. Over het algemeen was echter het resultaat van dit alles, dat de neo-positivistische clichés uit de vijftiger jaren werden vervangen door clichés van een andere methodologische overtuiging zonder echter een werkelijk nieuw perspectief te bieden. In wezen was er geen sprake van belangrijke theoretische ontdekkingen, die vergelijkbaar zouden zijn met die van Marx, Freud, Durkheim, Weber of Simmel. Arnold Gehlen wees er al geruime tijd geleden op, dat theoretische ontdekkingen tegenwoordig inderdaad niet langer mogelijk zijn.Ga naar eind6 Darwinisme, Marxisme en Freudianisme waren volgens hem de laatste grote theoretische ‘kristallisaties’ en verdere theoretische ontwikkelingen zouden slechts kunnen bestaan uit relatief kleine aanpassingen aan en variaties op deze kristallisaties. We leven nu eenmaal, zei Gehlen, in een periode van een post-histoire, die voor ons geen grote verrassingen meer in petto heeft. Als Gehlen gelijk heeft - en het heeft zin de mogelijkheid van zijn gelijk niet bij voorbaat uit te sluiten - dan herhalen we op dit moment slechts oude methoden en procedures, vervolgen we oude doelstellingen, en ontwikkelen we oude thema's. Zij lijken steeds weer nieuw, omdat ons moderne bewustzijn zo onhistorisch is geworden. Wij moderne mensen hebben een slecht geheugen en daarom herhalen we oude ideeën en noties zonder er ons van bewust te zijn, hoe versleten en afgezaagd zij eigenlijk zijn. Degenen onder ons, die nog wel in staat zijn een besef van tijd en traditie te handhaven en die zich in historisch bewustzijn oefenen, lopen dan ook de grote kans voortdurend te lijden aan een gevoel van déjà vu - een besef overigens dat vroeger het min of meer exclusieve recht was van de oudere leden van de samenleving en dat tegenwoordig onvermijdelijk aandoet als arrogant relativisme en cynisme. Vilfredo Pareto, deze ietwat vreemde en daarom ook fascinerende econoom en socioloog, bezat een dergelijk relativerend historisch bewustzijn: niet geheel zonder verbetenheid en ook wel met de nodige Schadenfreude beschreef hij al dan niet wetenschappelijke theorieën en theorietjes, als ‘derivaten’, die hij weer beschouwde als evenzovele tamelijk on- | |
[pagina 12]
| |
originele rationalisaties van irrationele ‘residuen’. Wat in het Duits plechtstatig aangeduid wordt met Geistesgeschichte, zag Pareto als een rariteitenkabinet van talloze clichés. Anders dan Gehlen, die overigens grote bewondering voor hem koesterde, plaatste Pareto zijn schema van ‘residuen’ en ‘derivaten’ niet in het historische kader van de modernisering. Volgens hem was die hele keten van clichés, die hij aanduidde met ‘derivaten’, onderdeel van de condition humaine. Een ander, meer recent voorbeeld is Pitirim Sorokin. In al zijn geschriften wordt het duidelijk, dat hij er behagen in schepte om iedere sociaal-wetenschappelijke ‘ontdekking’ uit zijn dagen te confronteren met de wijsheid van zijn déjà vu. Met de nodige virtuositeit en eruditie toonde hij dan aan, dat een dergelijke theorie al veel eerder door een ander was ontwikkeld en niet zelden voegde hij er aan toe, dat deze eerdere versie beduidend beter was. In de geschiedenis van het sociaal-culturele denken zijn lieden als Gehlen, Pareto en Sorokin natuurlijk steeds bijzonder irritant en ontgoochelend geweest. Zij zullen zeker niet gemakkelijk aanleiding geven tot de creatie van clichés producerende neo-bewegingen. Intussen moeten wij ons natuurlijk wel realiseren, dat dergelijke nogal pessimistische, zo niet cynische analysen nu ook niet bepaald nieuw en origineel waren. De filosofie en bijbehorende mentaliteit van het déjà vu is eigenlijk net zo oud als PredikerGa naar eind7 en wetenschappelijk gezien blijven zij op zijn zachtst gezegd twijfelachtig. De notie van een beschaving als een programma, dat geladen is met culturele mogelijkheden welke geleidelijk tot werkelijkheid komen en vervolgens hun weerstandsvermogen en kracht verliezen, om uiteindelijk tot clichés te verworden, is natuurlijk niet veel meer dan een variant van de oude organicistische metafoor van culturen als levenscycli: zij worden geboren, groeien op, hebben een krachtige jeugd en vruchtbare volwassenheid, worden oud en sterven tenslotte af. Dergelijke metaforen staan meestal in dienst van versleten filosofieën over een veronderstelde ondergang van het avondland. En toch, indien men de nog steeds inspirerende, sociaal-wetenschappelijke ontdekkingen van vroeger (Marx, Durkheim, Weber, Simmel, enz.) vergelijkt met de vele neo-bewegingen in de hedendaagse sociologie en met de eindeloze herhalingen van de zogeheten ‘klassieke’ theorieën in de leerboeken van vandaag, indien men bovendien de meest besproken sociologische thema's van vandaag vergelijkt met de intellectueel opwindende raadsels, die nog om een oplossing vragen in disciplines als de biochemie en de astrofysica, dan ontkomt men toch moeilijk aan de conclusie dat één van de volgende twee mogelijkheden het geval moeten zijn: óf hedendaagse sociologen zijn onintelligent en verstoken van verbeeldingskracht, óf alle belangrijke ontdekkingen, die ten aanzien van de sociaal-culturele werkelijkheid gemaakt kunnen worden, zijn reeds | |
[pagina 13]
| |
gemaakt en zijn reeds theoretisch geregistreerd en geanalyseerd. Mijn cynisme gaat niet zo ver, dat ik zou aannemen dat beide mogelijkheden tegelijkertijd het geval zouden zijn. Er is reden genoeg voor sociologen om eigen doen en laten te bekritiseren, maar de hedendaagse verstarring in de sociologieGa naar eind8 is allerminst een geïsoleerd, cultureel verschijnsel. Integendeel, indien ik waarneem dat ook andere culturele sectoren, zoals de beeldende kunsten, de literatuur en de muziek, tegenwoordig in de greep zijn van elkaar snel afwisselende neo-bewegingen en hun epigonen, dan ben ik geneigd de huidige verstarring van de sociologie (alsook van de andere sociale wetenschappen) niet uitsluitend uit te leggen in termen van intellectuele tekortkomingen bij de sociologen, doch eerder in termen van een veel algemenere en fundamentelere culturele entropie. Op dat moment wordt het probleem een cultuursociologisch probleem!Ga naar eind9 Nu is er, voorzover ik kan nagaan, geen geschikte methode om het probleem van culturele entropie op directe wijze, wetenschappelijk te analyseren. Maar al te gemakkelijk raakt men in metafysische veronderstellingen en nogal oudbakken theorieën van cultureel-pessimistische aard verstrikt. In dit boek wil ik dit probleem van culturele entropie dan ook op een meer indirecte en ook wat voorzichtiger wijze aanpakken door mij te beperken tot een specifiek fenomeen: de sociale en politieke functies van clichés in volledig gemoderniseerde samenlevingen. Ik kan natuurlijk niet het bestaan van culturele entropie empirisch bewijzen, maar de speculatieve gedachte van een dergelijke entropie heeft toch wel richting gegeven aan mijn belangstelling voor het cliché als een sociologisch verschijnsel in de moderne samenleving. Ik vind het een zaak van methodologische eerlijkheid om deze metafysische troef meteen aan het begin van dit boek op tafel te leggen. Nadat het cliché cultuursociologisch omschreven en gedefinieerd is als een overstijgen van betekenis door functie, wil ik aantonen hoe de modernisering (een verzamelwoord voor processen als industrialisering, urbanisering, secularisering, opkomst van kapitalisme en bureaucratie, enz.Ga naar eind10) het gebruik van clichés in spreken, denken, voelen, willen en handelen sterk bevordert. Terzelfdertijd zal echter worden gesteld dat clichés een wezenlijk bestanddeel vormen van het moderne bewustzijn en daarom moderniteit (een begrip dat verwijst naar het ethos van een gemoderniseerde samenleving) bevorderen.Ga naar eind11 Hopelijk zal een dergelijke cultuursociologische analyse van clichés een aantal tot nu toe verborgen dimensies van de modernisering en de moderniteit blootleggen.
In de beschavingsgeschiedenis van de mens kunnen we twee sociaal-culturele configuraties onderscheiden, die het functioneren van clichés sterk hebben bevorderd. Voordat het proces van de modernisering inzette, treffen we een dergelijke ‘clichégene’ configuratie aan, wanneer in een | |
[pagina 14]
| |
samenleving godsdienst en religieuze wereldverklaringen volledig aan de magie en aan magische manipulaties onderworpen zijn. Dit punt zal later nog uitvoeriger besproken worden. De tweede ‘clichégene’ configuratie kan in volop gemoderniseerde samenlevingen gevonden worden, waarin om allerlei nog te bespreken redenen ‘betekenis’ steeds meer verdrongen wordt door ‘functie’. In beide configuraties, waarvan vooral de tweede in dit boek centraal zal staan, hebben mensen de neiging in clichés te denken, voelen en handelen. In hun spreken, zowel in de dagelijkse conversaties als in de diverse (mythische dan wel wetenschappelijke) werkelijkheids-interpretaties, in hun creatieve activiteiten, zoals kunst, literatuur en muziek, alsook in diverse activiteiten die met beleid of politiek te maken hebben (van ‘primitieve’ oorlogsvoeringen tot ‘moderne’ diplomatie) volgen zij routine-paden en traditionele patronen. Dat wil zeggen, zij worden als het ware door clichés gevormd en deze clichés houden het bewustzijn van het individu stevig in de greep. In beide configuraties zijn de clichés voor de desbetreffende individuen vanzelfsprekendheden. Zij werden van generatie op generatie overgeleverd (traditie) en verkregen in het socialiseringsproces een natuurlijk en normaal karakter. Hoe oppervlakkig zij vaak ook lijken te zijn, clichés zijn doorgaans diep verankerd in het bewustzijn van de mens waar zij, zoals we nog zullen zien, hun werk kunnen verrichten zonder gestoord te worden door mogelijkerwijs relativerende reflecties en bedenkingen. Over het algemeen zijn mensen erg gevoelig voor iedere vorm van kritiek of relativering van hun clichés. Vaak lijkt het erop, alsof dergelijke kritiek en relativering diep in het emotionele leven snijden. De moderne wetenschapper, om maar een voorbeeld te noemen, bewaakt de axioma's en leerstellingen van zijn paradigma even angstvallig als de voor-moderne priester zijn religieuze doctrines die hij voor relativering tracht te behoeden, of als de voor-moderne magiër zijn geheime formules die hij geheim tracht te houden - dit overigens niettegenstaande het doorluchte wetenschappelijke principe van de falsificatie. Inderdaad, het door elkaar schudden van de clichés van een samenleving is een even riskante bezigheid als het omverwerpen van haar instituties. Samenlevingen die het pad van modernisering volgen - en welhaast alle samenlevingen op aarde zullen vroeger of later dit pad moeten volgen - zullen noodzakelijkerwijs ‘clichégeen’ worden. Er bestaat, zoals ik in hoofdstuk 2 uiteen zal zetten, een wederzijdse attractie - een Wahlverwandtschaft - tussen moderniteit enerzijds en de tirannieke heerschappij van clichés anderzijds. Het dagelijkse spreken, om alvast een voorbeeld te geven, dreigt steeds meer aan betekenisinhoud in te boeten, wanneer een samenleving moderniseert. Bijgevolg verleert men in toenemende mate de kunst van het converseren. De moderne mens is een virtuoos in het babbelen ge- | |
[pagina 15]
| |
worden, zoals tijdens visites en op feestjes vaak duidelijk is waar te nemen. De televisie toont ons zogeheten ‘praat-shows’, waarin mensen over beuzelarijen - bovenal zichzelf - praten en in vergaderende gremia circuleren tegenwoordig ‘praatpapieren’. Evenzo is de kunst van het brieven schrijven tijdens het moderniseringsproces snel tenonder gegaan, waarbij de ontwikkelingen van de telecommunicatie natuurlijk een beslissende rol hebben gespeeld: liever dan de tijd uit te trekken voor het zorgvuldig componeren van een brief, neemt de moderne mens de telefoon op en babbelt. In dit gebabbel is er natuurlijk voor reflectie weinig ruimte: de taal wordt gemakzuchtig aangepast aan versleten denkpatronen en uitdrukkingswijzen; hetzelfde gebeurt met de bijbehorende gedachten en emoties. Dit heeft natuurlijk een voordeel: het maakt onze communicatie efficiënt en gemakkelijk (d.w.z. pre-reflexief) te begrijpen. En inderdaad, het meest opmerkelijke van clichés is hun vermogen om reflecties te passeren en zodoende onbewust op de geest en het gemoed in te werken. Daarmee worden allerlei mogelijke relativeringen buitengesloten. Wanneer wij over een bepaalde uitspraak nadenken, zullen we bij onszelf overleggen, wat zijn betekenis wel mag zijn en zullen we de waarde van de uitspraak proberen af te wegen. Een dergelijke reflectie houdt natuurlijk een element van relativering in, want de betekenis van de uitspraak wordt niet langer op het eerste gezicht geaccepteerd en voor vanzelfsprekend aangenomen. Clichés nu zijn in staat om deze relativering te vermijden, als het ware te omzeilen. Door clichés domweg te herhalen worden geest en gemoed als vanzelf in een bepaalde richting geduwd, zonder dat het desbetreffende individu dit beseft. Dit effect wordt nog versterkt door het feit dat clichés bijna even aanstekelijk zijn als lachen. Juist omdat in beide gevallen de reflectie wordt uitgeschakeld, worden lachen en clichés gemakkelijk nagedaan, geïmiteerd. Toch hebben clichés, zoals we nog zullen zien, invloed op de geest. Zij beïnvloeden mensen op het niveau van houdingen en drijven hen in een bepaalde mentale en emotionele richting. Juist daarom worden clichés zo vaak gebruikt in de politiek en in de handel (vgl. politieke en commerciële slogans). Zoals zo vaak het geval is wanneer men een fenomeen ontdekt dat tevoren voor vanzelfsprekend werd aangenomen, lijkt het cliché als men er nader bij stil staat wel alomtegenwoordig in de moderne samenleving. Waar we ook zijn - in de huiskamer of op het bureau tijdens het werk, in de collegezaal van de universiteit, of in het ziekenhuis bij geboorte of dood, bij gevallen van huwelijk of echtscheiding - clichés schijnen gladjes over onze tongen te rollen, terwijl zij vorm schijnen te geven aan onze gedachten en emoties, onze intenties en handelingen. Inderdaad, het lijkt er vaak op alsof we clichés even gemakkelijk uitwisselen als de munten van ons aan inflatie lijdende econo- | |
[pagina 16]
| |
mische systeem. Zij worden gemakkelijk gemaakt en gemakkelijk uitgegeven en zij zijn in grote voorraden voorradig. Fowler, de scherpzinnige Engelse taalkundige, had gelijk toen hij clichés omschreef als ‘convenient reach-me-downs’, gemakkelijke confectiepakken die direct van de haak genomen en gedachteloos gebruikt kunnen worden, wanneer we ze maar nodig hebben.Ga naar eind12
Dit boek probeert een sociologische theorie van het cliché te ontwikkelen. Wellicht is een dergelijke onderneming nog de enig overgebleven kans om sociologisch wraak te nemen op de tirannie, waarmee clichés bewustzijn en maatschappij in hun ban houden. Deze wraak kan evenwel uitsluitend bestaan uit een ontmaskering. Zoals we voortdurend zullen zien, mensen kunnen zich niet van clichés ontdoen, want zij hebben ze nodig voor hun dagelijkse handelingen en contacten en voor het functioneren van de maatschappij als geheel - net zo nodig als de instituties. Deze ambiguïteit loopt als een rode draad door de nu volgende discussie. |
|