mijne lippen krijgen, de stem was mij als afgesneden, ik voelde mij als verlamd, niets, niets dan een snik hebt gij kunnen hooren!
Wat moet er in u omgegaan zijn op deze oogenblikken, toen gij wist dat uw dochter met u trachtte te spreken en niet kon! Gij hebt toch niet gemeend, moeder, dat ik op het laatste oogenblik weer te trotsch was om u toe te spreken? Ik kón niet spreken, en toen de verbinding afbrak had ik niet den moed om u terug op te bellen.
Ik weet, dat gij zult wachten, heel den nacht dóór zult wachten, in de hoop dat ik u opnieuw zal opschellen; maar ik weet nu, moeder, dat ik nog niet naar huis kan komen, het gaat niet, ik ben aan dien terugkeer nog niet toe, gun mij nog een paar dagen en als het u belieft, kom mij niet halen, ik kom vanzelf tot u.
Maar één ding wilde ik wel dat gij nog beantwoordet: het hoofd in de baren van den stroom kwelt mij. Ik zie het nu nog vóór mij, ofschoon ik met meer naar het water durf terugkeeren. Meent gij, dat, als Lucien in leven ware gebleven, hij zich van mij zou hebben losgemaakt, dat zijn liefde dit opperste samenzijn niet zou hebben overleefd? Ik