als zij zich moest laten gelden. Men bergt haar dan spoedig weg, de mensch is over het algemeen een zwakkeling; och, hij is immers slechts een mensch?
Ja, uit deze opwerping zult gij al begrijpen dat ik moedeloos ben; ik ben ook ontzet, vandaar die moedeloosheid, Jeanne en daarom verzoek ik u niet op mij te wachten; kom, ik zal u hier van den trein afhalen en er voor zorgen, dat wij onze huiskamer binnen komen, wij samen, Jeanne, als vader er is! Als hij dan mocht losbreken in toorn, zal ik er bij zijn, zal ik vóór u gaan staan. Hebt gij nog geld voor de reis, moet ik u geld zenden? Telefoneer mij, Jeanne, kom toch spoedig. Bevend omhels ik u reeds,
moeder.
P.S. Ik vroeg mij af, welke macht, mij gegrepen heeft. Ik weet het nu: déze tijd, mijn kind. Deze tijd is het, die mij mijn hart belijden laat. Ik wil gedaan maken, met het verleden; wellicht leert gij tóch iets van het domme en dwaze levensavontuur van uw moeder...